PERSOVERZICHT.
LEIDSCH DAGBLAD
WOENSDAG 12
- TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Het Nichtje.
So. 12809
'Naar aanleiding van een artikel van een
gepensionncerd luitenant-generaal in het
Haagsche Dagblad dringt het lrechtsch
1Dagblad er op aan, dat aan Prins Hen
drik de gelegenheid worde gegeven om zich
te bekwamen voor den post van opperbes
yelhebber.
De vraag i* schrijft het blad: „Kan
tiiet aan Prins Hendrik worden gegeven
aanvankelijk het commando van een regi
ment, bijwijze van 6peciale opdracht, of
speciale dotaeheering? En wel eerst een in-
fanterie-regimenb, daarna een oavalerie-rer
giment, ten slotte, zoo noodig, ook een re
giment artillerie.
Daarna neme de Prins deel aan de mar
coeuvres, oefene zich in het bevel over groo-
tere verbanden, commandeer© eenigo jar
ren een divisie, worde benoemd tot inspec
teur van een wapen, om ten slotte den rang
yan opperbevelhebber te bereiken."
Onder het hoofd „Salarissen" schrijft
Dc Standaard:
Onder onze onderwijzers wordt ge
klaagd over slechte ealarieering.
Nu, dit hebben zij met anderen gemeen.
Ook zeer vele Rijks-, Provinciale en Ge
meente-ambtenaren meenen reden te hebben
om niet te roemen over hun inkomsten.
En dan onze pred ik anten! Van hen
wordt nog het minst een klaagtoon verno
men; maar dat. zegt volstrekt niet, dat zij
in weelde baden. Ook onder hen zijn „mini
mumlijders", zeer velen zelfs, die zich met
een inkomen van /900, ja hier en daar zelfs
van /800, moeten vergenoegen. Iets, waarop
wel de aandacht mag gevestigd worden, waar
de predikanten met als ambten aren of on
derwijzers door „bij-baantjes" hun geldelij
ke positie kunnen versterken.
Doch hoe dit zij, zeker hebben vele onder
wijzers aanleiding om verlangend uit te zien
naar verbetering van hun salaris.
Het z. g. subsi die-wetje van Minister Goe
man Borgesius gaf cenige uitkomst; voldoen
de echter niet.
Intusschen duikt zoo nu en dan een bericht
ï>p, alsof sommige schoolbesturen het voor
nemen helmen, het bedrag aan hoogcro sub
sidie, „voor de verbetering van de sala-
rieering bestemd," stilletjes bij den pen
ningmeester te deponeeren, en dus niet aan
te wenden voor het doel, tot hetwelk het ge
geven wordt.
We kunnen dit moeilijk aannemen.
Immers kan nu toch ieder wel weten, dat
een deel van het hooge subsidie, hetwelk
onze scholen kunnen verkrijgen, bestemd is
yoor het herhalingsonderwijs; een ander deel
voor den schoolbouw; en een derde deel voor
dc onderwijzers.
Dit laatste deel zal nu toch wel door alle
schoolbesturen aan de onderwijzers worden
uitgereikt, tenzij die onderwijzers reeds een
zoodanig salaris ontvangen, dat verhooging
werkelijk niet noodig is.
In de rede, waarmede de Minister van
Binnonlandsche Zaken de zitting der Staten-
Genoraal van 19001901 sloot, is dan ook
uitdrukkelijk gezegd, dat de hoogere subsi
dieer) ng strekte om óók de inkomsten van
de ouderwijzers te versterken.
Die hoogere subsidieering van de onder
wijzers is, gelijk men weet, met 1 Januari 11.
ingegaan, zoodat dan ook van dien datum
af de salarissen naar die nieuwe subsidiee-
ring behooren verbeterd te zijn.
Bij de behandeling der oorlogsbcgrooting
is door verschillende Kamerleden aange
drongen op de benoeming eener commissie,
die ten doel zou hebben na te gaan, of er
op de u i t g a v e n voor oarlog zou kun
nen worden bezuinigd. Welk soort com
missie dit moest zijn werd wel ter sprake ge
bracht, doch geen bevredigend antwoord
werd op die vraag gegeven.
Dat laatste vindt een inzender in het
'Sociaal Weekblad jammer, en hij voert het
pleit voor een enquête-commissie, op deze
gronden:
„Naar onze meening moet aan een enquê
te-commissie de voorkeur worden gegeven-
Een staatscommissie, hoe nuttig die in ah-
de re gevallen kan wezen, is hier niet op haar
plaate. De leden der commissie moeten go-
heel onafhankelijk van de Rogeering zijn,
wil het onderzoek vruchten dragen. Boven
dien heeft een enquête-commissie veel meer
macht en gezag dan een staatscommissie en
kunnen getuigen onder cede worden gehoord.
Al dadelijk wensohen wij op te merken,
dat het werk, aan de commissie van onder
zoek in zake het departement van oorlog op
te dragen, niet moet worden onderschat. Het
zal blijken een reuzenarbeid te zijn. Ook
daarom moet het aantal leden niet te klein
worden genomen. Het zal wellicht aanbe
veling verdienen, dat do commissie zich in
onderdeden splitst. Om de gedachte te be
palen, zou als volgt kunnen worden te werk
gegaan.
Het eerste gedeelte behandelt de organi
satie van het leger, alsmede de militaire in
richtingen als de Cadettenschool, de Ko
ninklijke Militaire Academie, het Instruo-
tiebataljon, de rijscholen der artillerie en
cavalerie, de artillerieschietschool, de nor
maalschietschool, de Hoogere Krijgsschool
voor officieren, enz., met uitzondering van
alles, wat op de administratie betrekking
heeft.
Heb tweede gedeelte behandelt alles, wat
de verdedigingslinie en versterkte plaatsen
aangaat.
Het derde gedeelte onderzoekt het beheer
in zijn geheelen omvang van inrichting als:
de artillerie-stapelmagazijnen en de con-
atructie-wcrkplaatsen te Delft, der artille
rie-inrichtingen aan de Hembrug.
Het vierde gedeelte omvat het beheer en
de verantwoording van alles, wat betrek
king heeft op aanschaffing van paarden, ma
terieel klecding en uitrusting, voedingsmid
delen, fourage, enz., benevens de inrichting
van het departement van oorlog, het eigen
lijke administratieve beheer dus.
Verdeeling van arbeid is hier te meer noo
dig, daar de loden der commissie veel tijd
zullen moetoD besteden aan plaatselijk on
derzoek.
In bet welbegrepen belang van ons land
hopen wij, dat een oommissie als voren be
doeld nog dit jaar haar zeer zeker loonende
werkzaamheden zal kunnen aaDvangen."
Het Centrum bespreekt het tweeërlei
standpunt, namelijk dat van hen, die alleen
heil verwachten van een sociale revolu
tie, en van hen, die meenen door allerlei
verbeteringen langs den weg van het recht
den socialen nood te verhelpen.
„Of velen inderdaad nog gelooven aan de
„groote sociale revolutie," die met één slag
ons het geluk van den toekomststaat zal
brengen, mag wellicht worden betwijfeld. Zij
is reeds zoo dikwerf voorspeld, die revolutie,
dat zelfs de grootste illusionist op dit punt
wel eenigszins bekoeld zal wezen in zijn ver
wachting. Maar wie de grondslagen ver
werpt, waarop de bestaande samenleving is
gebouwd, zal tocb per se op voet van oor
log staan met de maatschappelijke verhou
dingen en telkens naar nieuw materiaal zoe
ken, om den strijd daartegen te kunnen vol
houden. Zonder strijd toch is het grootste
doel, de vestiging van een nieuwe orde van
zaken, niet te bereiken.
Geheel anders is do positie van hen, die
zulk een „toekomst-maatschappij", waar
van het goed omlijnde beeld nog altijd ont
breekt en waaromtrent do gevoelens ook zeer
uiteonloopen, ongewenscht en gevaarlijk
achten. Het herstel van den maatschappe-
lijken vrede door wegneming van bestaande
misbruiken door aanvulling van de bestaande
leemten is hun ideaal. Die vrede kan niet
anders worden verkregen dan door de zege
praal van het Recht. En nu is zeker ook
voor zulk een triumf dikwerf strijd noodig;
maar die strijd draagt dan een ander ka
rakter. Hij heeft niet ten doel af te breken,
maar op te bouwen. Hij beoogt niet de ge
leidelijke omverwerping der bestaande orde,
maar poogt integendeel haar te bevestigen
door zuivering en verbetering. Hij wil geen
verbittering en scheiding, maar vereeniging
en verzoening."
Het blad waarschuwt tegen de socialisti
sche actie, en vraagt, dan:
„Of men dan onzerzijds maar werkeloos
do handen in den schoot moet laten rus-
tent.,. Uit het bovenstaande blijkt reeds
duidelijk genoeg, dat zulks nimmer onze be
doeling kan zijn. Reeds sinds vele jaren heb
ben wij zonder aarzelen of schroom, onze
meening over maatschappelijke toestanden
gezegd en een krachtig optreden der Katho
lieken in de sociale beweging bepleit. Een
vrede, die slechts bestaan zou in dulden en
berusten, willen wij niet. Maar evenzeer
meenen wij te moeten waarschuwen tegen
hen, die onverpoosd den klassenstrijd predi
ken ter bereiking van hun politieke en so
ciale oogmerken. Tegenover ons streven om
to verbeteren zal steeds hun toeleg
staan om te verbitteren, te verbitteren
door de felheid van hun toon, door de ver
dachtmaking van hun woord, door de moed
willige op- en overdrijving van hun eischen."
Het blad dringt voorts op gepaste in
schikkelijkheid en overleg aan; en het be
doelt daar immers natuurlijk niet mee een
stelsel van plooien en schikken, dat iederen
principieelcn strijd angstvallig ontwijkt; het
wenscht slechts te waarschuwen tegen de
uitingen van blinden partijhartstocht.
Tegenover De Nederlander blijft het
Utrechtsch Dagblad in een tweetal artikelen
betoogen, dat, waar tusschen werkgever en
werknemer overleg over de loonrege
ling wen6chelijk is, dat overleg door do
arbeiders gevoerd moet worden van arbei
dersstandpunt. De arbeiders hebben zich niet
rechtstreeks in te laten met de winsten der
industrie, hoogstens ter contrólo of de bewe
ringen van hun medecontractant juist zijn,
maar stellig niet om in zijn leiding en be
heer mede te spreken.
Het Utrechtsch Dagblad ontkent niet, dat
er onder arbeiders intelligente koppen zijn,
wel degelijk in staat zich kennis van fa-
brieksboekhouding door studie cn oefening
eigOD te maken. Maar dezen zijn enkelen op
de duizend. Zij plegen dan zich naar boven
te werken en do groote massa te laten waar
zij ia De groote menigte der werklieden
heeft van administratie en industrie geen
verstand. Tot do zoo moeilijke organisatie en
exploitatie van een bedrijf zijn arbeiders als
gros niet bekwaam.
„Denk u eens even een suikerfabriek, een
ijzergieterij, een papierfabriek of welk be
drijf ook. De technische quaestie nog eens
daargelaten, bepale men zich tot het
kaufmannischo. Daar zit nu met een
staf van boekhouders en correspondenten
de leider in zijn kantoor, schrijft en ont
vangt den ganschen dag brieven, sluit con
tracten soms tot duizelingwekkende bedra
gen,geldt het de suiker, deze leider heeft
de verhandelingen der suikerconferentie, al
le quaesties van euikeraccijns en uitvoerpre-
miën, surtaxe. en invoerrechten., aanwezige
voorraden cn mogelijke productie, verhou
ding tusschen beetwortelsuikcr en rietsuiker
en geheel dit verwikkelde onderwerp tot in
allo bijzonderheden bestudeerd. Geldt het
het 6taal, hij kent de verhouding tusschen
Amerika en Duitschland, weet dat Amerika
meer, Duitschland, althans Krupp, beter
qualiteit produceert, weet waar do crtsla-
gen liggen en over welke kolenmijnen hij kan
beschikken, gelooft ge nu werkelijk, dat
dc sjouwerman, dio de bieten aandraagt,
dat de smid, die bouten klinkt, met kennis
van zaken uit het oogpunt van den stand
der industrie met den leider kunnen bcdis-
cussieeren hun loon?
Meent gij, geachte collega, dat als honderd
gespierde bietendragers of honderd forsch-ar-
mige smeden de discussie voeren, deze daar
door helderder en duidelijker worden zal?"
Met aanhaling van verschillende schrijvers
over het onderwerp, licht dan het trechlsch
Dagblad toe, dat de proeven, die genomen
zijn met het doen drijven eener fabrjek door
dc arbeiders zeiven, verre van gunstig zijn
geweest. En waarom Omdat een vereeni
ging van 100 arbeiders een veelhoofdig mon
ster is, een lichaam, dat niet door een geest
wordt geleid, een wezen, dat niet weet wat
het wil, en dat in geval van nood noch ener
gie noch eenheid heeft, maar ten prooi is
aan tweedracht cn ontbinding.
„Behalve als een buitengewone kop zich
als dictator en despoot opwerpt, slingert de
onderneming in het wilde heen en weer.
Velen zijn maar al te geneigd om te doen
als de boeren, die het Heidelberger vat wil
den vullen: „stillekens één emmer water
schaadt niet", doch naderhand gaf de kraan
slechts loftiter water. Ieder denkt op zijn
beurt: „als ik eens mijn gemak er van neem,
zal het niet zoo gomerkt worden", en dan
beelden diezelfden zich gewoonlijk nog in,
dat ze meer kunnen, meer doen, meer zijn
dan de overigen."
Zulke personen zijn slechte tot samenwer
king te brengen door de gehoorzaamheid,
dio een sterke persoonlijkheid weet af te
dwingen.
Daarbij komt, dat menschen, die uit eigen
kring zijn voortgekomen, aureool van gezag
en prestige missen.
Bij de uiterst fijne verdeeling van arbeid
onzer moderne maatschappij heeft ieder zijn
eigen taak, en de zeer zware, zeer omvang
rijke taak van den leider is: naar buiten toe
steeds op den uitkijk te zijn, naar binnen
toe te organiseer en.
En ten slotte zegt het Utrechtsch Dag
blad:
„Öm goederen te produceeren, behoeven do
arbeidersmassa's de leiding door uitne
mende organisatorische talenten, en onder
nemerswinst vereenigd met het govoel van
vrij te kunnen schikken en scheppen is het
middel om zulke talenten aan de maatschap
pij te binden.
Maar dan moet men het hun, in de at
mosfeer van hooge spanning, van zenuw
en wilskracht waarin zij leven, niet onnoo-
dig moeilijk maken door het laten meepraten
van een grooten hoop van feitelijk onbevoeg
den."
Mr. Marchant, i-u der Tweede Kamer,
kreeg verlof „tot de Regeering een vraag
te richten betreffende het gerucht, dat door
den minister van justitie verlof zou zijn go-
weigerd aan een verpleegde in do R ij k s-
werkin richting te Hoorn om zijn
stervende dochter te bezoeken."
V/ie do ontmoeting belet heeft, was de
Minister. Had die zijn toestemming gegeven,
de ontmoeting zou hebben plaats gehad.
Daarachter staat dan natuurlijk de uit een
algemeen gezichtspunt belangrijke vraag, of
den Minister bier de handen gebonden war
ren door de wet.
Zonder aarzelen zou dc Nieuwe 'Rotter
dam schn Courant den vrager antwoorden,
„dat wij een wetsbepaling van die strekking
niet kennen, dat zij in ons recht niet be
staat en dat, bestond zij, haar dadelijke af
schaffing door het gezond verstand zou wor
den gevorderd"
De bepaling, dat dc duur van alle vrij
heidstraffen loopt over „achtereenvolgende"
jaren, maanden, weken of dagen, kan, meent
het blad, hierbij niet in den weg staan. De
zin daarvan is eenvoudig, dat de onvrijheid
van zekeren duur wettelijk geen intermez
zo's van vrijheid toelaat; dat de veroordeelde
zijn straf niet kan afzitten bij gedeelten; de
uitzondering der voorwaardelijke invrijheid
stelling daargelaten. Geen enkel ander ai^
tikcl in de wet, dat deze eenvoudige opvat
ting tegenspreekt. Het voorschrift van de
wet zelve, dat dc straftijd ingaat op den
der der arrestatie ter ten-u itvoer-leg-
ging van de rechterlijke uitspraak, is hier
mee volkomen in overeenstemming. Zeker,
dit laatste is een voorschrift van dc wet
en zonder uitdrukkelijk voorschrift zou d i t
twijfelachtig wezen, omdat het geldt de be
rekening van den aanvang. Is echter een
maal de straftijd aangevangen, dan duurt
hij onafgebroken voort; en nu is juist de
stelling, die wij voorstaan, niet, dat het
transport den straftijd breekt,integendeel,
dat die tijd onafgebroken doorgaat. Welk
gevangenisdirecteur zal weigeren een gevan
gene, die als getuige voor de Rechtbank
geroepen is, onder bewaking daarheen tc
doen geleiden, op grond dat dc straftijd
door dit uitstapje buiten de muren van het
gesticht zou worden onderbroken, 's Is waar,
de wet verplicht den getuige, te verschijnen;
maar naar de woorden der wet schendt hij
die verplichting toch alleen, wanneer hij
wederrechtelijk wegblijft; en, indien zijn
straftijd op die wijze onderbroken worden
zou, iets, wat de wet absoluut verbiedt, dan
zou do wet hem het verschijnen verbieden
en zijn wegblijven niet wederrechtelijk zijn.
Aijiio 1902.
„Doch" aldus wellicht do bestrijding -
„dit zijn transporten in het publiek be
lang." Wij willen er niet op wijzen, dat een
getuige ook kan opgeroepen worden in een
burgerlijk geding. Wel echter hierop, dat do
gemaakte opmerking niets afdoet aan do
redeneeriiig zelve: dergelijke transporten on
derbreken den straftijd niet.
Maar er is meer. In een bericht uit Assen
kan men vinden, dat verpleegden uit do
Rijkswerkinrichting te Veenhuizen wel eens
naar Assen worden getransporteerd, wan
neer dit voor het opmaken van notarieel©
akten, een particulier belang dus noodig i.->.
Hoogstwaarschijnlijk wordt hiervoor mirus-
tericele machtiging niet aangevraagd cn
neemt do administratie van het. gesticht of
de officier van justitie te Assen daarvoor
de verantwoordelijkheid op zich.
Bovendien kent de algemeene maatrcg. l
van bestuur betreffend het gevangeniswezen
een bepaling, waarbij de minister vao
justitie bevoegd wordt verklaard, in géval
len van ernstige ziekten onder gevangenen
en verpleegden, de lijders naar andere zic-
keninrichtingen te doen overbrengen en ze
daar tijdelijk op 's Rijks kosten tc doen v« r-
plegen. Ook dit artikel zal men wellicht le
gen ons aanvoeren, zich troepend op liet
uitdrukkelijke der uitzondering, die hier ge
maakt wordt. Dan echter ziet men een en
ander voorbij. Vooreerst, dat in deze geval
len juist de doorgaande bewaking ophoudt:
en ook, dat de bijzondere verpleegkostcn
worden gebracht ten laste van den Staal
twee punten, waarvoor zeker een uitdrukke
lijk voorschrift noodig is. En dan, dat do
w e t do Kroon wel heelt gemachtigd om een
bestuursmaatregel uit te vaardigen voor
het beheer der gevangenissen, manr dat zij
haar nergens machtigde om van de beginse
len betreffend het karakter der gevangenis
straf zelve af te wijken. Dat de Regeering
niettemin de bedoelde bepaling beschouw
de als rationeel uitvloeisel van het algemee
ne in de wet uitgedrukte beginsel, dat „het
opperbeheer der gevangenissen en rijks
werkinrichtingen berust bij den minister
van justitie", pleit dus ook al voor dc re
delijkheid van onze opvatting.
Zoo staat dus o. i. in beginsel dc wette
lijke bevoegdheid van den Minister tot het
toestaan van tijdelijke transporten ook voor
een particulier belang vast. Maar wij erken
nen gaarne, dat niet aan bij bepaalde ur
gentie de vergunning zal kunnen worden
verleend. Wie vrijheidstraf ondergaat, lijdt
vanzelf mede dit, dat in zijn gezin gebeur
tenissen voorvallen, waarbij hij gemist
wordt. Een minister, op dat punt te vrij-
gevig, zou het gezag den speelbal maken van
allerlei begeerten. Ook is daarvoor bet be
ambten personeel niet beschikbaar. Boven
dien zouden dc transportkosten niet ton
laste behoeven te worden gebracht van den
Staat. Eindelijk zal zeer zeker de aard van
den gevangene, zijn antecedenten, zijn ge
drag. zijn gevaarlijkheid, ccd factor moeten
zijn bij het oordeel.
Daarom is het niet mogelijk, dat. de mi
nister van justitie dit alles beoordeelt zelf,
en uog wel óp tclegraphischc aanvraag. De
beslissing in een voorkomer-d geval zou o. i.
moeten liggen in dc handen van het. open
baar ministerie, het gezag, dat de vonnissen
executeert en dat over do rijksveldwacht
beschikt. De Minister zou echter bij circu
laire de bevoegdheid tot handelen aan die
ambtenaren moeten verleenen en aangever
de leidende gedachte, waarnaar zij zich heb
ben tc richten.
De Nieuwe P.otterdamsche Courant bevat het
volgend ingezonden stuk van dr. Mulder in
Den Haag:
Een paar jaar geleden ging een mynor
patiëntjes, een jongen van een jaar of tien,
6terven. Zyn vader zat in de cellulaire ge
vangenis te Schoveningen. De jongen, die
onbekend was met vaders lot en dacht, dat
vader heel ver weg was om werk te zoeken
lag op zyn bedje te luisteren naar eiken voet
stap, die weerklonk in het Haagsche hofje,
„want vader zou hem nog g'n dag komen
zeggen."
Ik ging naar den minister van justitie, die
zoo welwillend was my direct na afloop van
een ministerraad in gehoor te ontvangen. Ik
vroeg vrijheid voor den vader afscheid t(
i)
Mei is grillig, zooals men weet, en dit
jaar was zij grilliger dan ooit. De boeren
in Italië voorspelden een slechten oogst en
de stedelingen, die al guur weer genoeg ach
ter den rug hadden, vonden het erg naar.
Turijn zag er onder den grauwen hemel
en do telkens herhaalde stortbuien zeer treu
rig uit.
Wie heb vooral verveelde, was de markie
zin Blandina Reyneri di Oarpeneto, een
dametje van twintig jaar, blond en beeld
schoon.
Aan een markiezinnetje, zoo jong en mooi,
was het wel geoorloofd, er zenuwen op na
te houden; dat is immers de kwaal van on
zen tijd 1
Markiezin Blandina was de laatste en eenlge
spruit van den ouden stam der Reyneri di
Carpeneto; dat soldatengeslacht eindigde in
een vrouw. Blandina wa9 nauwelyks zes jaar,
toen haar vader, markies Massimo, kolonel
der cavalerie, sneuvelde in den slag by Custuzo,
tegen de Oostom i:kers. Haar moeder, een
Courtois d'Asnii' i,ont, was hertrouwd na twee
jaren weduwen.- aat, docA eenige jaren later
overleden. Op zeventienjarigen leoftyd van
school komendo, had de jongedame haar intrek
genomen in het nu ledige ouderlijke huis,
onder voogdy van een oom van vaderszyde,
graaf Alessandro Reyneri di Mombaldone.
Graal Alessandro wae ook soldaat geweest,
maar erg op zyn gemak, zoo'n beetje uit lief
hebberij. Officier van den generalen etaf in
1840, had hy non-activiteit aangevraagd na
den Krimoorlog, om in tyden van gevaar aan
de roepstem van het vaderland gehoor te
geven. Hy was nu, in 1880, al sinds lang
gepenslonneerd als kapitein.
Alessandro was een man van de wereld,
trouw bezoeker van den Koninklyken Schouw
burg, groot beschermer van de edele danskunst,
en, als de meeste moderne edellieden, die niet
den schyn willen hebben, dat ze niets voor
den kost doen, hield hy zich in den herfst
yverig bezig met verbetering van dpn wyn,
die gemaakt werd op zyn landgoed Mombal
done.
De voogdy over het nichtje zou voor hem
moeiiyk en lastig zyn geweest, zoo hy niet
een oud© bloedverwante had ontdekt, arm,
maar van goeden huize (eeD Magliani di
Villanova), die gaarne de taak van gezelschaps
dame op zich nam. Zy werd vereerd met
den titel van tante, als een hulde aan haar
leeftyd, hoewel ze in werkeiykheid niet meer
was dan nicht in den derden of vierden graad.
Deze waardig© vrouw moest optreden als
moederlyke beschermster met zeer weinig
gezag - van markiezin Blandina, tot deze
ging trouwen. Het meisje had echter in de
twee jaren, dio sinds haar thuiskomst ver-
loopen waren, weinig lust betoond voor zulk
een verandering van burgeriyken staat, en de
voogd dreef haar niet, terecht begrypende,
dat de jaren tusschen de school en het huweiyk
voor een jong meisje de schoonste van haar
leven zijn.
Aldus, geleid door de raadgevingen van
oom Alessandro, en bewaakt door de oude
tante, in werkeiykheid echter eigen meesteres,
had Blandina di Carpeneto zich het leven naar
haar eigen zin ingericht; zy las veel, ltallaanscb,
Franscb eu Engolsch, en verwaarloosde do
piano, waarvan zy een afkeer haddaarentegen
beoefende zy de schilderkunst, volgens haar
bescheidener en minder rumoerig dan de
muziek. Op school had zy wat loeren toekenen
naar voorbeelden; thuis gekomen, was ze
met verf en penseel begonnen, en een schilder
van de oude soort leerde haar kopieeren naar
landschappen en zeestukken. Hy was van
oordeel, dat men,eerst heel nauwkeurig alle
handgrepen van het vak moest kennen, al vorens
te gaan schilderen naar de natuur.
Dat laatste vond hy eigenïyk in 't geheel
niet noodig.
.Waarvoor dient het, linnen te gaan be
smeren in de open lucht, onder een brandende
zon, die u belet, goed to zien en u dwingt,
do natuur na te teekenen, die dikwyis weinig
harmonisch is en in haar effecten overdreven.
De oude meesters wisten hot weldie regelden
wat zy in de natuur zagen naar hun inzicht.
Zeker, men kan buiten waarnemen, maar
schilderen gaat beter in het atelier, onder een
behooriyk licht, naar de regelen der perspectief
en der practyk van de oude heeren, die wel
wisten wat ze deden 1"
Zoo redeneerde de onderwyzer; Blandina
sprak hem niet togon, doch was besloten,
anders te doen. Zy had het werk der moderne
schilders, die de natuur weergaven zooals ze
haar zagen, liofgekregen en het voornemen
opgevat, juist dit jaar hun voorbeeld to gaan
volgen, ten spyt van alle regelen der kunst.
Daartoe wilde zy, vroeger dan anders, nog in
deze Meimaand naar het heerlyke gebergte
der Appenynen gaan, op haar mooi kasteel
Oarpeneto, in het hoogdal der Bormida.
Van het oude kasteel, waaraan het geslacht
zyn naam ontleende, was niet veel meer over
gebleven; oom Alessandro had het, opdat het
zyner nicht waardig zou zyn, geheel laten
restaureeren. Du voogd was er byzonder op
gestold, dat de markiezin in de wereld do
plaats innam, die haar toekwam. En zonder
te drjjven, zooals gezegd is, zinspeelde
hy toch nu on dan op datgene, waarmee alle
jonge meisjes zich bezighouden.
Hy vond dezen "bungen Meidag geschikt
voor het onderwerp, naar het scheen. Na een
praatje over het weer vroeg hy plotseling
aan zyn nicht:
„Blandina, ben je al besloten?"
„Tot wat?"
„Om te gaan trouwen. Zoo langzamerhand
wordt het tyd, oen keus te doen."
„Nu al! En die keus heet.... Sant-
Evasio."
„Precies. Je neef di Sant-Evasio is van
goeden adel, een knap man en ryk, wat nooit
kwaad kan; eeD uitstekende party vindt
j® ook niet?"
„Uitstekend, ja; wat is u toch naai 1"
„Watblief? Ik naar? Hoe bedoel je?"
„Vraagt u dat nog?Omdat u geen
andere gedachte hebt dan zoo gauw raogolyk
van uw nicht af te komen en uw handen in
onschuld te wasschen."
„Wie maakt je dat wys? Ook als je
markiezin di Sant Evasio zult zyn, blyf ik je
oom, de broer van je vader, je eenigo naaste
bloedverwant, en ik zal trouw blijven aan de
verplichtingen, die daaruit voortvloeien. Maar
jy kunt toch niet altyd ongetrouwd rond
zwerven met mevrouw di Villanova op je
hielen?"
„'t Wordt hoe. langer hoe mooierl Rond
zwerven! Of ik een zigeunerin was!"
„Dat zeg ik niet. Manr 't is ook niet mooi,
dat heel Turyn je a'.tyJ zoo zonder ridder
ziet. Wie is toch die groote, blonde dame?
Ze is lang niet leely*- Hé, kon je die
niet? Als je in Turyi bekend was, «ou je
weten, dat het markiezin Reyneri is, bygo-
naamd de Jonkvrouw van het Noorden, die
sinds twee jaar op den zoek is naar eon
man
„Schandelyk 1" zoo viel Blandina hem in do
rede, driftig, maar toch niet erg boos over
deze schildoring, waaraan de overdryving allo
beteekenis ontnam. „En u, verstokto oude-
vryer, waarom neemt u geen vrouw? U hebt
goed preekon tegen anderen!"
,,0, ik I Voor mij is het te laat, meidlief.
In elk geval: je rnoogt een slecht voorbeeld
niet volgen, gezwegen nog, dat een man een
man is en dat. het lot der vrouwen is, I©
gaan trouwen."
„Oude praatjes I Heeft u niets i ieuws,
oompje
„Neen niemendal; altijd dezelfde vraag:
neem je een besluit, ja of neen?"
„Ja", antwoordde Blandina, wie het be
gon tc vervelen; „ik zal een besluit nemen,
maar vandaag niet."
„O ja, morgenof overmorgen," zei
oom Alessandro; „als je maar niet wacht
tot St.-Juttcmi8 komt!"
De voogd meende, dat ..ij dien (big een
heel eind opgeschoten was, en na afscheid
van zijn schoone nicht genomen tc hebben,
begaf hij zicli naar zijn sociëteit, een ('in-•>-
lo Artistico, om de kranten in to zien. In
't portaal der sociëteit ontmoclte hij mark ion
de Sant-Evasio, die naar buiten wilde ga:iu.
„Zoo, Evasio, waarheen^'
„Och, ik weet het niet; aar huis".
„Wil ik je een goeden raad geven? Ga con
beetje het hof maken aan Blandina."
De jonge man zuchtte eens cn hoofdschud-
de melancholiek.
{Wordt vervolgd.)