PERSOVERZICHT. LEIDSCH DAGBLAD WOENSDAG 12 - TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Het Nichtje. So. 12809 'Naar aanleiding van een artikel van een gepensionncerd luitenant-generaal in het Haagsche Dagblad dringt het lrechtsch 1Dagblad er op aan, dat aan Prins Hen drik de gelegenheid worde gegeven om zich te bekwamen voor den post van opperbes yelhebber. De vraag i* schrijft het blad: „Kan tiiet aan Prins Hendrik worden gegeven aanvankelijk het commando van een regi ment, bijwijze van 6peciale opdracht, of speciale dotaeheering? En wel eerst een in- fanterie-regimenb, daarna een oavalerie-rer giment, ten slotte, zoo noodig, ook een re giment artillerie. Daarna neme de Prins deel aan de mar coeuvres, oefene zich in het bevel over groo- tere verbanden, commandeer© eenigo jar ren een divisie, worde benoemd tot inspec teur van een wapen, om ten slotte den rang yan opperbevelhebber te bereiken." Onder het hoofd „Salarissen" schrijft Dc Standaard: Onder onze onderwijzers wordt ge klaagd over slechte ealarieering. Nu, dit hebben zij met anderen gemeen. Ook zeer vele Rijks-, Provinciale en Ge meente-ambtenaren meenen reden te hebben om niet te roemen over hun inkomsten. En dan onze pred ik anten! Van hen wordt nog het minst een klaagtoon verno men; maar dat. zegt volstrekt niet, dat zij in weelde baden. Ook onder hen zijn „mini mumlijders", zeer velen zelfs, die zich met een inkomen van /900, ja hier en daar zelfs van /800, moeten vergenoegen. Iets, waarop wel de aandacht mag gevestigd worden, waar de predikanten met als ambten aren of on derwijzers door „bij-baantjes" hun geldelij ke positie kunnen versterken. Doch hoe dit zij, zeker hebben vele onder wijzers aanleiding om verlangend uit te zien naar verbetering van hun salaris. Het z. g. subsi die-wetje van Minister Goe man Borgesius gaf cenige uitkomst; voldoen de echter niet. Intusschen duikt zoo nu en dan een bericht ï>p, alsof sommige schoolbesturen het voor nemen helmen, het bedrag aan hoogcro sub sidie, „voor de verbetering van de sala- rieering bestemd," stilletjes bij den pen ningmeester te deponeeren, en dus niet aan te wenden voor het doel, tot hetwelk het ge geven wordt. We kunnen dit moeilijk aannemen. Immers kan nu toch ieder wel weten, dat een deel van het hooge subsidie, hetwelk onze scholen kunnen verkrijgen, bestemd is yoor het herhalingsonderwijs; een ander deel voor den schoolbouw; en een derde deel voor dc onderwijzers. Dit laatste deel zal nu toch wel door alle schoolbesturen aan de onderwijzers worden uitgereikt, tenzij die onderwijzers reeds een zoodanig salaris ontvangen, dat verhooging werkelijk niet noodig is. In de rede, waarmede de Minister van Binnonlandsche Zaken de zitting der Staten- Genoraal van 19001901 sloot, is dan ook uitdrukkelijk gezegd, dat de hoogere subsi dieer) ng strekte om óók de inkomsten van de ouderwijzers te versterken. Die hoogere subsidieering van de onder wijzers is, gelijk men weet, met 1 Januari 11. ingegaan, zoodat dan ook van dien datum af de salarissen naar die nieuwe subsidiee- ring behooren verbeterd te zijn. Bij de behandeling der oorlogsbcgrooting is door verschillende Kamerleden aange drongen op de benoeming eener commissie, die ten doel zou hebben na te gaan, of er op de u i t g a v e n voor oarlog zou kun nen worden bezuinigd. Welk soort com missie dit moest zijn werd wel ter sprake ge bracht, doch geen bevredigend antwoord werd op die vraag gegeven. Dat laatste vindt een inzender in het 'Sociaal Weekblad jammer, en hij voert het pleit voor een enquête-commissie, op deze gronden: „Naar onze meening moet aan een enquê te-commissie de voorkeur worden gegeven- Een staatscommissie, hoe nuttig die in ah- de re gevallen kan wezen, is hier niet op haar plaate. De leden der commissie moeten go- heel onafhankelijk van de Rogeering zijn, wil het onderzoek vruchten dragen. Boven dien heeft een enquête-commissie veel meer macht en gezag dan een staatscommissie en kunnen getuigen onder cede worden gehoord. Al dadelijk wensohen wij op te merken, dat het werk, aan de commissie van onder zoek in zake het departement van oorlog op te dragen, niet moet worden onderschat. Het zal blijken een reuzenarbeid te zijn. Ook daarom moet het aantal leden niet te klein worden genomen. Het zal wellicht aanbe veling verdienen, dat do commissie zich in onderdeden splitst. Om de gedachte te be palen, zou als volgt kunnen worden te werk gegaan. Het eerste gedeelte behandelt de organi satie van het leger, alsmede de militaire in richtingen als de Cadettenschool, de Ko ninklijke Militaire Academie, het Instruo- tiebataljon, de rijscholen der artillerie en cavalerie, de artillerieschietschool, de nor maalschietschool, de Hoogere Krijgsschool voor officieren, enz., met uitzondering van alles, wat op de administratie betrekking heeft. Heb tweede gedeelte behandelt alles, wat de verdedigingslinie en versterkte plaatsen aangaat. Het derde gedeelte onderzoekt het beheer in zijn geheelen omvang van inrichting als: de artillerie-stapelmagazijnen en de con- atructie-wcrkplaatsen te Delft, der artille rie-inrichtingen aan de Hembrug. Het vierde gedeelte omvat het beheer en de verantwoording van alles, wat betrek king heeft op aanschaffing van paarden, ma terieel klecding en uitrusting, voedingsmid delen, fourage, enz., benevens de inrichting van het departement van oorlog, het eigen lijke administratieve beheer dus. Verdeeling van arbeid is hier te meer noo dig, daar de loden der commissie veel tijd zullen moetoD besteden aan plaatselijk on derzoek. In bet welbegrepen belang van ons land hopen wij, dat een oommissie als voren be doeld nog dit jaar haar zeer zeker loonende werkzaamheden zal kunnen aaDvangen." Het Centrum bespreekt het tweeërlei standpunt, namelijk dat van hen, die alleen heil verwachten van een sociale revolu tie, en van hen, die meenen door allerlei verbeteringen langs den weg van het recht den socialen nood te verhelpen. „Of velen inderdaad nog gelooven aan de „groote sociale revolutie," die met één slag ons het geluk van den toekomststaat zal brengen, mag wellicht worden betwijfeld. Zij is reeds zoo dikwerf voorspeld, die revolutie, dat zelfs de grootste illusionist op dit punt wel eenigszins bekoeld zal wezen in zijn ver wachting. Maar wie de grondslagen ver werpt, waarop de bestaande samenleving is gebouwd, zal tocb per se op voet van oor log staan met de maatschappelijke verhou dingen en telkens naar nieuw materiaal zoe ken, om den strijd daartegen te kunnen vol houden. Zonder strijd toch is het grootste doel, de vestiging van een nieuwe orde van zaken, niet te bereiken. Geheel anders is do positie van hen, die zulk een „toekomst-maatschappij", waar van het goed omlijnde beeld nog altijd ont breekt en waaromtrent do gevoelens ook zeer uiteonloopen, ongewenscht en gevaarlijk achten. Het herstel van den maatschappe- lijken vrede door wegneming van bestaande misbruiken door aanvulling van de bestaande leemten is hun ideaal. Die vrede kan niet anders worden verkregen dan door de zege praal van het Recht. En nu is zeker ook voor zulk een triumf dikwerf strijd noodig; maar die strijd draagt dan een ander ka rakter. Hij heeft niet ten doel af te breken, maar op te bouwen. Hij beoogt niet de ge leidelijke omverwerping der bestaande orde, maar poogt integendeel haar te bevestigen door zuivering en verbetering. Hij wil geen verbittering en scheiding, maar vereeniging en verzoening." Het blad waarschuwt tegen de socialisti sche actie, en vraagt, dan: „Of men dan onzerzijds maar werkeloos do handen in den schoot moet laten rus- tent.,. Uit het bovenstaande blijkt reeds duidelijk genoeg, dat zulks nimmer onze be doeling kan zijn. Reeds sinds vele jaren heb ben wij zonder aarzelen of schroom, onze meening over maatschappelijke toestanden gezegd en een krachtig optreden der Katho lieken in de sociale beweging bepleit. Een vrede, die slechts bestaan zou in dulden en berusten, willen wij niet. Maar evenzeer meenen wij te moeten waarschuwen tegen hen, die onverpoosd den klassenstrijd predi ken ter bereiking van hun politieke en so ciale oogmerken. Tegenover ons streven om to verbeteren zal steeds hun toeleg staan om te verbitteren, te verbitteren door de felheid van hun toon, door de ver dachtmaking van hun woord, door de moed willige op- en overdrijving van hun eischen." Het blad dringt voorts op gepaste in schikkelijkheid en overleg aan; en het be doelt daar immers natuurlijk niet mee een stelsel van plooien en schikken, dat iederen principieelcn strijd angstvallig ontwijkt; het wenscht slechts te waarschuwen tegen de uitingen van blinden partijhartstocht. Tegenover De Nederlander blijft het Utrechtsch Dagblad in een tweetal artikelen betoogen, dat, waar tusschen werkgever en werknemer overleg over de loonrege ling wen6chelijk is, dat overleg door do arbeiders gevoerd moet worden van arbei dersstandpunt. De arbeiders hebben zich niet rechtstreeks in te laten met de winsten der industrie, hoogstens ter contrólo of de bewe ringen van hun medecontractant juist zijn, maar stellig niet om in zijn leiding en be heer mede te spreken. Het Utrechtsch Dagblad ontkent niet, dat er onder arbeiders intelligente koppen zijn, wel degelijk in staat zich kennis van fa- brieksboekhouding door studie cn oefening eigOD te maken. Maar dezen zijn enkelen op de duizend. Zij plegen dan zich naar boven te werken en do groote massa te laten waar zij ia De groote menigte der werklieden heeft van administratie en industrie geen verstand. Tot do zoo moeilijke organisatie en exploitatie van een bedrijf zijn arbeiders als gros niet bekwaam. „Denk u eens even een suikerfabriek, een ijzergieterij, een papierfabriek of welk be drijf ook. De technische quaestie nog eens daargelaten, bepale men zich tot het kaufmannischo. Daar zit nu met een staf van boekhouders en correspondenten de leider in zijn kantoor, schrijft en ont vangt den ganschen dag brieven, sluit con tracten soms tot duizelingwekkende bedra gen,geldt het de suiker, deze leider heeft de verhandelingen der suikerconferentie, al le quaesties van euikeraccijns en uitvoerpre- miën, surtaxe. en invoerrechten., aanwezige voorraden cn mogelijke productie, verhou ding tusschen beetwortelsuikcr en rietsuiker en geheel dit verwikkelde onderwerp tot in allo bijzonderheden bestudeerd. Geldt het het 6taal, hij kent de verhouding tusschen Amerika en Duitschland, weet dat Amerika meer, Duitschland, althans Krupp, beter qualiteit produceert, weet waar do crtsla- gen liggen en over welke kolenmijnen hij kan beschikken, gelooft ge nu werkelijk, dat dc sjouwerman, dio de bieten aandraagt, dat de smid, die bouten klinkt, met kennis van zaken uit het oogpunt van den stand der industrie met den leider kunnen bcdis- cussieeren hun loon? Meent gij, geachte collega, dat als honderd gespierde bietendragers of honderd forsch-ar- mige smeden de discussie voeren, deze daar door helderder en duidelijker worden zal?" Met aanhaling van verschillende schrijvers over het onderwerp, licht dan het trechlsch Dagblad toe, dat de proeven, die genomen zijn met het doen drijven eener fabrjek door dc arbeiders zeiven, verre van gunstig zijn geweest. En waarom Omdat een vereeni ging van 100 arbeiders een veelhoofdig mon ster is, een lichaam, dat niet door een geest wordt geleid, een wezen, dat niet weet wat het wil, en dat in geval van nood noch ener gie noch eenheid heeft, maar ten prooi is aan tweedracht cn ontbinding. „Behalve als een buitengewone kop zich als dictator en despoot opwerpt, slingert de onderneming in het wilde heen en weer. Velen zijn maar al te geneigd om te doen als de boeren, die het Heidelberger vat wil den vullen: „stillekens één emmer water schaadt niet", doch naderhand gaf de kraan slechts loftiter water. Ieder denkt op zijn beurt: „als ik eens mijn gemak er van neem, zal het niet zoo gomerkt worden", en dan beelden diezelfden zich gewoonlijk nog in, dat ze meer kunnen, meer doen, meer zijn dan de overigen." Zulke personen zijn slechte tot samenwer king te brengen door de gehoorzaamheid, dio een sterke persoonlijkheid weet af te dwingen. Daarbij komt, dat menschen, die uit eigen kring zijn voortgekomen, aureool van gezag en prestige missen. Bij de uiterst fijne verdeeling van arbeid onzer moderne maatschappij heeft ieder zijn eigen taak, en de zeer zware, zeer omvang rijke taak van den leider is: naar buiten toe steeds op den uitkijk te zijn, naar binnen toe te organiseer en. En ten slotte zegt het Utrechtsch Dag blad: „Öm goederen te produceeren, behoeven do arbeidersmassa's de leiding door uitne mende organisatorische talenten, en onder nemerswinst vereenigd met het govoel van vrij te kunnen schikken en scheppen is het middel om zulke talenten aan de maatschap pij te binden. Maar dan moet men het hun, in de at mosfeer van hooge spanning, van zenuw en wilskracht waarin zij leven, niet onnoo- dig moeilijk maken door het laten meepraten van een grooten hoop van feitelijk onbevoeg den." Mr. Marchant, i-u der Tweede Kamer, kreeg verlof „tot de Regeering een vraag te richten betreffende het gerucht, dat door den minister van justitie verlof zou zijn go- weigerd aan een verpleegde in do R ij k s- werkin richting te Hoorn om zijn stervende dochter te bezoeken." V/ie do ontmoeting belet heeft, was de Minister. Had die zijn toestemming gegeven, de ontmoeting zou hebben plaats gehad. Daarachter staat dan natuurlijk de uit een algemeen gezichtspunt belangrijke vraag, of den Minister bier de handen gebonden war ren door de wet. Zonder aarzelen zou dc Nieuwe 'Rotter dam schn Courant den vrager antwoorden, „dat wij een wetsbepaling van die strekking niet kennen, dat zij in ons recht niet be staat en dat, bestond zij, haar dadelijke af schaffing door het gezond verstand zou wor den gevorderd" De bepaling, dat dc duur van alle vrij heidstraffen loopt over „achtereenvolgende" jaren, maanden, weken of dagen, kan, meent het blad, hierbij niet in den weg staan. De zin daarvan is eenvoudig, dat de onvrijheid van zekeren duur wettelijk geen intermez zo's van vrijheid toelaat; dat de veroordeelde zijn straf niet kan afzitten bij gedeelten; de uitzondering der voorwaardelijke invrijheid stelling daargelaten. Geen enkel ander ai^ tikcl in de wet, dat deze eenvoudige opvat ting tegenspreekt. Het voorschrift van de wet zelve, dat dc straftijd ingaat op den der der arrestatie ter ten-u itvoer-leg- ging van de rechterlijke uitspraak, is hier mee volkomen in overeenstemming. Zeker, dit laatste is een voorschrift van dc wet en zonder uitdrukkelijk voorschrift zou d i t twijfelachtig wezen, omdat het geldt de be rekening van den aanvang. Is echter een maal de straftijd aangevangen, dan duurt hij onafgebroken voort; en nu is juist de stelling, die wij voorstaan, niet, dat het transport den straftijd breekt,integendeel, dat die tijd onafgebroken doorgaat. Welk gevangenisdirecteur zal weigeren een gevan gene, die als getuige voor de Rechtbank geroepen is, onder bewaking daarheen tc doen geleiden, op grond dat dc straftijd door dit uitstapje buiten de muren van het gesticht zou worden onderbroken, 's Is waar, de wet verplicht den getuige, te verschijnen; maar naar de woorden der wet schendt hij die verplichting toch alleen, wanneer hij wederrechtelijk wegblijft; en, indien zijn straftijd op die wijze onderbroken worden zou, iets, wat de wet absoluut verbiedt, dan zou do wet hem het verschijnen verbieden en zijn wegblijven niet wederrechtelijk zijn. Aijiio 1902. „Doch" aldus wellicht do bestrijding - „dit zijn transporten in het publiek be lang." Wij willen er niet op wijzen, dat een getuige ook kan opgeroepen worden in een burgerlijk geding. Wel echter hierop, dat do gemaakte opmerking niets afdoet aan do redeneeriiig zelve: dergelijke transporten on derbreken den straftijd niet. Maar er is meer. In een bericht uit Assen kan men vinden, dat verpleegden uit do Rijkswerkinrichting te Veenhuizen wel eens naar Assen worden getransporteerd, wan neer dit voor het opmaken van notarieel© akten, een particulier belang dus noodig i.->. Hoogstwaarschijnlijk wordt hiervoor mirus- tericele machtiging niet aangevraagd cn neemt do administratie van het. gesticht of de officier van justitie te Assen daarvoor de verantwoordelijkheid op zich. Bovendien kent de algemeene maatrcg. l van bestuur betreffend het gevangeniswezen een bepaling, waarbij de minister vao justitie bevoegd wordt verklaard, in géval len van ernstige ziekten onder gevangenen en verpleegden, de lijders naar andere zic- keninrichtingen te doen overbrengen en ze daar tijdelijk op 's Rijks kosten tc doen v« r- plegen. Ook dit artikel zal men wellicht le gen ons aanvoeren, zich troepend op liet uitdrukkelijke der uitzondering, die hier ge maakt wordt. Dan echter ziet men een en ander voorbij. Vooreerst, dat in deze geval len juist de doorgaande bewaking ophoudt: en ook, dat de bijzondere verpleegkostcn worden gebracht ten laste van den Staal twee punten, waarvoor zeker een uitdrukke lijk voorschrift noodig is. En dan, dat do w e t do Kroon wel heelt gemachtigd om een bestuursmaatregel uit te vaardigen voor het beheer der gevangenissen, manr dat zij haar nergens machtigde om van de beginse len betreffend het karakter der gevangenis straf zelve af te wijken. Dat de Regeering niettemin de bedoelde bepaling beschouw de als rationeel uitvloeisel van het algemee ne in de wet uitgedrukte beginsel, dat „het opperbeheer der gevangenissen en rijks werkinrichtingen berust bij den minister van justitie", pleit dus ook al voor dc re delijkheid van onze opvatting. Zoo staat dus o. i. in beginsel dc wette lijke bevoegdheid van den Minister tot het toestaan van tijdelijke transporten ook voor een particulier belang vast. Maar wij erken nen gaarne, dat niet aan bij bepaalde ur gentie de vergunning zal kunnen worden verleend. Wie vrijheidstraf ondergaat, lijdt vanzelf mede dit, dat in zijn gezin gebeur tenissen voorvallen, waarbij hij gemist wordt. Een minister, op dat punt te vrij- gevig, zou het gezag den speelbal maken van allerlei begeerten. Ook is daarvoor bet be ambten personeel niet beschikbaar. Boven dien zouden dc transportkosten niet ton laste behoeven te worden gebracht van den Staat. Eindelijk zal zeer zeker de aard van den gevangene, zijn antecedenten, zijn ge drag. zijn gevaarlijkheid, ccd factor moeten zijn bij het oordeel. Daarom is het niet mogelijk, dat. de mi nister van justitie dit alles beoordeelt zelf, en uog wel óp tclegraphischc aanvraag. De beslissing in een voorkomer-d geval zou o. i. moeten liggen in dc handen van het. open baar ministerie, het gezag, dat de vonnissen executeert en dat over do rijksveldwacht beschikt. De Minister zou echter bij circu laire de bevoegdheid tot handelen aan die ambtenaren moeten verleenen en aangever de leidende gedachte, waarnaar zij zich heb ben tc richten. De Nieuwe P.otterdamsche Courant bevat het volgend ingezonden stuk van dr. Mulder in Den Haag: Een paar jaar geleden ging een mynor patiëntjes, een jongen van een jaar of tien, 6terven. Zyn vader zat in de cellulaire ge vangenis te Schoveningen. De jongen, die onbekend was met vaders lot en dacht, dat vader heel ver weg was om werk te zoeken lag op zyn bedje te luisteren naar eiken voet stap, die weerklonk in het Haagsche hofje, „want vader zou hem nog g'n dag komen zeggen." Ik ging naar den minister van justitie, die zoo welwillend was my direct na afloop van een ministerraad in gehoor te ontvangen. Ik vroeg vrijheid voor den vader afscheid t( i) Mei is grillig, zooals men weet, en dit jaar was zij grilliger dan ooit. De boeren in Italië voorspelden een slechten oogst en de stedelingen, die al guur weer genoeg ach ter den rug hadden, vonden het erg naar. Turijn zag er onder den grauwen hemel en do telkens herhaalde stortbuien zeer treu rig uit. Wie heb vooral verveelde, was de markie zin Blandina Reyneri di Oarpeneto, een dametje van twintig jaar, blond en beeld schoon. Aan een markiezinnetje, zoo jong en mooi, was het wel geoorloofd, er zenuwen op na te houden; dat is immers de kwaal van on zen tijd 1 Markiezin Blandina was de laatste en eenlge spruit van den ouden stam der Reyneri di Carpeneto; dat soldatengeslacht eindigde in een vrouw. Blandina wa9 nauwelyks zes jaar, toen haar vader, markies Massimo, kolonel der cavalerie, sneuvelde in den slag by Custuzo, tegen de Oostom i:kers. Haar moeder, een Courtois d'Asnii' i,ont, was hertrouwd na twee jaren weduwen.- aat, docA eenige jaren later overleden. Op zeventienjarigen leoftyd van school komendo, had de jongedame haar intrek genomen in het nu ledige ouderlijke huis, onder voogdy van een oom van vaderszyde, graaf Alessandro Reyneri di Mombaldone. Graal Alessandro wae ook soldaat geweest, maar erg op zyn gemak, zoo'n beetje uit lief hebberij. Officier van den generalen etaf in 1840, had hy non-activiteit aangevraagd na den Krimoorlog, om in tyden van gevaar aan de roepstem van het vaderland gehoor te geven. Hy was nu, in 1880, al sinds lang gepenslonneerd als kapitein. Alessandro was een man van de wereld, trouw bezoeker van den Koninklyken Schouw burg, groot beschermer van de edele danskunst, en, als de meeste moderne edellieden, die niet den schyn willen hebben, dat ze niets voor den kost doen, hield hy zich in den herfst yverig bezig met verbetering van dpn wyn, die gemaakt werd op zyn landgoed Mombal done. De voogdy over het nichtje zou voor hem moeiiyk en lastig zyn geweest, zoo hy niet een oud© bloedverwante had ontdekt, arm, maar van goeden huize (eeD Magliani di Villanova), die gaarne de taak van gezelschaps dame op zich nam. Zy werd vereerd met den titel van tante, als een hulde aan haar leeftyd, hoewel ze in werkeiykheid niet meer was dan nicht in den derden of vierden graad. Deze waardig© vrouw moest optreden als moederlyke beschermster met zeer weinig gezag - van markiezin Blandina, tot deze ging trouwen. Het meisje had echter in de twee jaren, dio sinds haar thuiskomst ver- loopen waren, weinig lust betoond voor zulk een verandering van burgeriyken staat, en de voogd dreef haar niet, terecht begrypende, dat de jaren tusschen de school en het huweiyk voor een jong meisje de schoonste van haar leven zijn. Aldus, geleid door de raadgevingen van oom Alessandro, en bewaakt door de oude tante, in werkeiykheid echter eigen meesteres, had Blandina di Carpeneto zich het leven naar haar eigen zin ingericht; zy las veel, ltallaanscb, Franscb eu Engolsch, en verwaarloosde do piano, waarvan zy een afkeer haddaarentegen beoefende zy de schilderkunst, volgens haar bescheidener en minder rumoerig dan de muziek. Op school had zy wat loeren toekenen naar voorbeelden; thuis gekomen, was ze met verf en penseel begonnen, en een schilder van de oude soort leerde haar kopieeren naar landschappen en zeestukken. Hy was van oordeel, dat men,eerst heel nauwkeurig alle handgrepen van het vak moest kennen, al vorens te gaan schilderen naar de natuur. Dat laatste vond hy eigenïyk in 't geheel niet noodig. .Waarvoor dient het, linnen te gaan be smeren in de open lucht, onder een brandende zon, die u belet, goed to zien en u dwingt, do natuur na te teekenen, die dikwyis weinig harmonisch is en in haar effecten overdreven. De oude meesters wisten hot weldie regelden wat zy in de natuur zagen naar hun inzicht. Zeker, men kan buiten waarnemen, maar schilderen gaat beter in het atelier, onder een behooriyk licht, naar de regelen der perspectief en der practyk van de oude heeren, die wel wisten wat ze deden 1" Zoo redeneerde de onderwyzer; Blandina sprak hem niet togon, doch was besloten, anders te doen. Zy had het werk der moderne schilders, die de natuur weergaven zooals ze haar zagen, liofgekregen en het voornemen opgevat, juist dit jaar hun voorbeeld to gaan volgen, ten spyt van alle regelen der kunst. Daartoe wilde zy, vroeger dan anders, nog in deze Meimaand naar het heerlyke gebergte der Appenynen gaan, op haar mooi kasteel Oarpeneto, in het hoogdal der Bormida. Van het oude kasteel, waaraan het geslacht zyn naam ontleende, was niet veel meer over gebleven; oom Alessandro had het, opdat het zyner nicht waardig zou zyn, geheel laten restaureeren. Du voogd was er byzonder op gestold, dat de markiezin in de wereld do plaats innam, die haar toekwam. En zonder te drjjven, zooals gezegd is, zinspeelde hy toch nu on dan op datgene, waarmee alle jonge meisjes zich bezighouden. Hy vond dezen "bungen Meidag geschikt voor het onderwerp, naar het scheen. Na een praatje over het weer vroeg hy plotseling aan zyn nicht: „Blandina, ben je al besloten?" „Tot wat?" „Om te gaan trouwen. Zoo langzamerhand wordt het tyd, oen keus te doen." „Nu al! En die keus heet.... Sant- Evasio." „Precies. Je neef di Sant-Evasio is van goeden adel, een knap man en ryk, wat nooit kwaad kan; eeD uitstekende party vindt j® ook niet?" „Uitstekend, ja; wat is u toch naai 1" „Watblief? Ik naar? Hoe bedoel je?" „Vraagt u dat nog?Omdat u geen andere gedachte hebt dan zoo gauw raogolyk van uw nicht af te komen en uw handen in onschuld te wasschen." „Wie maakt je dat wys? Ook als je markiezin di Sant Evasio zult zyn, blyf ik je oom, de broer van je vader, je eenigo naaste bloedverwant, en ik zal trouw blijven aan de verplichtingen, die daaruit voortvloeien. Maar jy kunt toch niet altyd ongetrouwd rond zwerven met mevrouw di Villanova op je hielen?" „'t Wordt hoe. langer hoe mooierl Rond zwerven! Of ik een zigeunerin was!" „Dat zeg ik niet. Manr 't is ook niet mooi, dat heel Turyn je a'.tyJ zoo zonder ridder ziet. Wie is toch die groote, blonde dame? Ze is lang niet leely*- Hé, kon je die niet? Als je in Turyi bekend was, «ou je weten, dat het markiezin Reyneri is, bygo- naamd de Jonkvrouw van het Noorden, die sinds twee jaar op den zoek is naar eon man „Schandelyk 1" zoo viel Blandina hem in do rede, driftig, maar toch niet erg boos over deze schildoring, waaraan de overdryving allo beteekenis ontnam. „En u, verstokto oude- vryer, waarom neemt u geen vrouw? U hebt goed preekon tegen anderen!" ,,0, ik I Voor mij is het te laat, meidlief. In elk geval: je rnoogt een slecht voorbeeld niet volgen, gezwegen nog, dat een man een man is en dat. het lot der vrouwen is, I© gaan trouwen." „Oude praatjes I Heeft u niets i ieuws, oompje „Neen niemendal; altijd dezelfde vraag: neem je een besluit, ja of neen?" „Ja", antwoordde Blandina, wie het be gon tc vervelen; „ik zal een besluit nemen, maar vandaag niet." „O ja, morgenof overmorgen," zei oom Alessandro; „als je maar niet wacht tot St.-Juttcmi8 komt!" De voogd meende, dat ..ij dien (big een heel eind opgeschoten was, en na afscheid van zijn schoone nicht genomen tc hebben, begaf hij zicli naar zijn sociëteit, een ('in-•>- lo Artistico, om de kranten in to zien. In 't portaal der sociëteit ontmoclte hij mark ion de Sant-Evasio, die naar buiten wilde ga:iu. „Zoo, Evasio, waarheen^' „Och, ik weet het niet; aar huis". „Wil ik je een goeden raad geven? Ga con beetje het hof maken aan Blandina." De jonge man zuchtte eens cn hoofdschud- de melancholiek. {Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 5