PERSOVERZICHT.:
LEIDSCH DAGBLAD
ZATERDAG 8 MAART.
- TWEEDE BLAD.
Gemengd Nieuws.
FEUILLETON.
DE SPELER.
No. 12S0ft
De Nieuwe Iiotterdamsche Courant en Dg
Nederlander gaven beiden artikelen over
net ondenv rp: of ons staatsrecht van
Engelse hen dan wel van Franschen
oorsprong is.
Door De Nederlander wordt op den voor
grond gezet, flat ook in Engeland de minis-
lei's zijn en blijven de dienaren der Kroon.
..Ook nu nog leert Anson, dat op dit
punt, evenals op-andere punten in de En-
gelsche constitutie, de wettige theorie en de
tegenwoordige practijk met elkaar strijden.
Groen zegt er zeer juist van: „De ter-zijde
stelling va nden Koning, zoodat de ministers
regeeren, met het oog enkel op den wil van
liet Parlement", is een eigenaardige wij
ziging. die de EngoLsche staatsvorm, groo-
itendecls uit mistrouwen tegen het Huis van
Hannover, ondergaan beeft." Zij is een ge
volg geweest van politieke toestanden, die
hier niet bestaan, en gebeurtenissen, die
hier niet hebben plaats gegrepen. In het
Engclsche Parlement hadden nooit, en
hebben ook hu nog niet de volksleiders 'de
.overhand, maar wel de aanzienlijke fami
lies, en hel grootc landbezit. Daardoor ko-
iinen daar mannen aan het roer, die voorna
melijk aan hun maatschappelijke positie en
bekwaamheid hun invloed te danken heb
ben. Daarvan hebben zij gebruik gemaakt
ter neutraliseering van den koninklijken in-
i vloed. Vooral onder dc regeering van Vic-
i toria is hun dit gelukt. Doch wat deze Ko
ningin, door de omstandigheden gedwongen
gedaan heeft, wordt nu door dc meeste li
beralen voorgesteld als eisch der constitulio-
neele beginselen.
Dit wordt nog bedenkelijker, nu de eigen
lijke drijfkracht op het politiek gebied van
het Parlement op de kiesvereenigingen is
overgebracht. Niet in de Staten-Generaal
wordt beslist over het bestaan van liet Ka
binet, nog veel minder in den raad der Ko
ningin; "9iaar in de bijeenkomsten van die
volksleiders, die dc meeste kiezers aan hun
snoer hebben weten te rijgen. In Engeland
zal dat ook wel zoo worden, vooral onder
den invloed van het, ter verdediging zijner
schanddaden, zich op ,,the man of the
street" beroepend kabinct-Salisbury; maar
zoo was het tot dusver nog niet.
Zelfs onder Victoria was de toestand niet
zóó, als de Nieuwe Iiotterdamsche Courant
aan de hand van Bagehot, dien beschrijft;
alsof de Koningin niets anders meer doen
mocht, dan haar ministers te waarschuwen.
.Wij veroorloven ons haar opmerkzaam te ma
ken op dc belangrijke feiten, dienaangaande
meegedeeld in The Contemporary Iteriew,
(1901 p. 335) door W. T Stead, waaruit het
persoonlijk en beslist optreden, der Ko
ningin in buitenlandsche zaken, ook tegen
over haar ministers, overtuigend blijkt."
De Nieuwe Iiotterdamsche Courant blijft
cr tegen opkomen, dat de liberalen zouden
■wordon voorgesteld als geesteskinderen van
Rousseau en dc Fransche revolutie.
,,Om een voorbeeld te noemen Als Groen
de verklaring van Stahl onderschrijft, dat
de denkbeelden van 1789 grootcndcel9 aan
het Evangelie zijn ontleend en ,,in zoover
alleszins behartigenswaard", dan maken wij
ook voor ons aanspraak op instemming met
die denkbeelden. Wel begrijpen wij niet, boe
zij, „op revolutionairen bodem overge
bracht", kunnen worden ,,een bedrieglijk en
verderfelijk program", en zouden wij inte
gendeel mecnen, dat zij, trouw gehandh; d,
ook een revolutie voor afdwaling en ont
aarding kunnen behoeden; maar wij meenen
dat de opmerking ons zelfs in 't geheel niet
treffen kan, zoolang wij deze schoonc 'denk
beelden niet „op re\olutionaircn bodem"
overbrengen.
In 1813 dacht niemand aan dc tlieoriën
der Fransche revolutie of aan de volkssou-
.vereiniteit; en zoo, om een uitdrukking van
Dc Nederlander te gebruiken, ons Regee-
rin.gsstelsel ,,een Fransche kuur" liceft on
dergaan, dan heeft die kuur wol hierin be
staan, dat dc Franschen zclven ons den
smaak voor deze theorieën hadden doen
verliezen. De weldaad, die de Fransche ovcr-
hecrsching ons naliet, was de ondergang der
oude staatspartijen, de staatseenheid, dc ge
lijkheid van wetgeving en een monarchaal
gezag. Daarvan hadden allen de grooto
wraarde lecren kennen. Daarom kon er een
„WillenTVI", van een terugkeer der ,,oude
tijden", van een regcering der „aanzienlij-
keu", waaraan Van Hogendorp aanvanke
lijk gedacht had, geen sprake zijn. Later
erkende hij zelf, dat hij door de uitstoken-
de" mannen, dio „in den loop der revolu-~
tionaire tijden in 's lands zaken waren ge
komen", bewogen werd „om nieuwe instel
lingen aan te nemen, die de oude overtrof
fen." Van dat oude was intusschen nog meer
dan genoeg in onze staatsregeling overge
bleven; maar zooveel is zeker, dab do volks-
souvereiniteit in 1813 tot '15 al heel weinig
stem in het kapittel had, en de Grondwet
ons een bijzonder krachtig koningschap gaf.
En als wij bij Groen lezen: „De revolutie ia
de stelselmatige omkeering van begrippen,
waardoor, in plaats van de ordeningen Gods,
de eigen wijsheid en willekeur van den
mensch ten grondslage van staat en maat
schappij, van regt en waarh'ei!d gelegd
wordt", dan mogen wij toch vragen: Wat
heeft dit te maken met de wording en ver
dere ontwikkeling van onze constitutie 1
Wat is daarvan gebleken bij haar eerste in
voering en latere herzieningen"? Wat heeft
die hcele geschiedenis te maken met het ,,ni
Dieu ni maïtre", dat de antirevolutionairen
steeds in de liberale staat regeling meenen
te moeten bestrijden
„Uit de natie in allerlei kring" schreef
vóór weinige jaren dr. Kuyper in het Offi
cieel Gedenkboek van de inhuldiging onzer
Koningin „komen de Generale Staten op.
Het begrip van zulke „Staten" toch was
oorspronkelijk niet anders dan dat van een
„levenskring met eigen souvereiniteit." En
zoo drukt de naam „Staten-Generaal" nu
nog het denkbeeld uit van een representatie
des volks in zijn onderscheidene bestaans
vormen. Thans te veel als aggregaat, te wei
nig organisch optredende, maar ook zoo
toch een representatie van het volk, om op
te komen voor de historische vrijheden en
rechten des volks, en niet het minst door het
beschikkingsrecht over eigen buidel tot ver
weer dior rechten bekwaam.
In den nog ongcordendcn staat leidt uit
tot feilen strijd; vaak tot bloedige worste
ling. Van de, zijde der overheid om de rech
ten dee volks te verkleinen; van den kant
der Staten om het overheidsgezag óf in te
perken óf om tc werpen. Maar een georden
de staatsinrichting stelt hier, zonder strijd
uit te sluiten, voor zoo pijnlijke worsteling
in de plaats het gemeen overleg cn het is dat
overleg, dat door dc constitutie mogelijk
wordt gemaakt en gewaarborgd.
Tob dien gelukkigen toestand, dat gemeen
overleg zonder pijnlijke worsteling, zijn wij
na 1813 allengs gekomen. Aan 'die geleide
lijke ontwikkeling, aan dat gemeen overleg,
niet aan een eenzijdige leer van volkssou-
vereiniteit, hebben wij het, evenals in Enge
land, te danken in Frankrijk werd dit,
schoon tijdelijk soms in schijn, inderdaad
nooit bereikt dat geen regeering moge
lijk is, die niet het vertrouwen bezit van
althans de meerderheid der volksvertegen
woordiging."
Ten slotte schrijft dc Nieuwe Iiotterdam
sche Courant:
„Indien het wcnschelijk is, zooveel moge
lijk misverstand en wantrouwen tusschen de
verschillende partijen van onze scherp ge
groepeerde natie, met name tusschen libe
ralen en antirevolutionairen, te doen plaats
maken voor juister kennis der wederzijdsche
beginselen en inzichten en meer onderlinge
waardeering, zoo redeneerden wij, dan zou
het goed zijn, dat wij liberalen niet altijd
werden voorgesteld als terende op de be
ginselen van „de revolutie" en „het ongo-
loof", en ons staatsrecht als van die begin
selen de noodlottige vrucht. Wij hebben
xms best gedaan om de onjuistheid van die
voorstelling aan te toonen; en toen ons ge
zegd werd, dat wij beter zouden hebben ge
daan ons naar Engelsch, in plaats van naar
Fransch model in te richten, hebben wij
naar ons vermogen in het licht gesteld, dat
inderdaad met het Engclsche stelsel en on
ze nationale tradition zooveel rekening was
gehouden als tijdsomstandigheden cn eigen
toestand toelieten. Ten overvloede hebben
wij doen uitkomen, dat feitelijk in Enge
land het parlementaire stelsel zich heeft
ontwikkeld of, zoo men dit liever wil
zeggen: is ontaard in dezelfde richting
en met dezelfde gevolgen als hier te lande,
zoodat, al mocht men principieel verschil
in de grondslagen willen aannemen, do uit
komsten althans dezelfde zijn."
In het Sociaal Weekblad komt een artikel
voor over „do noodzakelijkheid van
beter volksondorricht in Indi
sche aangelegenheden."
De schrijver, die zich „Brinio" noemt,
haalt daarbij zijn eigen artikelen, in 1881 cn
1882 in de Groene gcschroven, en de „me
morie over den toestand in Indië G888)
aan, in welke geschriften bitter wordt go
klaagd over het gebrek aan belangstelling
in Indisc-ho-aangelegenheden., om te constar
teoren, dat sedert niets is veranderd en met
name nog altijd een „Indische partij" onder
het Nederlandsche volk ontbreekt. Pogin
gen, door de Indische pers aangewend om
het Nedèrlansche volk tot eenige belang
stelling te prikkelen, blijven nagenoeg
vruchteloos.
En die lauwheid wordt gevaarlijk, zooala
do schrijver zich beijvert aan te toonen:
„Tot een botsing tusschen het gele cn het
blanke ras moet het eenmaal komen, wie
weet hoo spoedig reeds; indien ze komt, zal
men de schuld niet kunnen geven aan Chi
na, dat zich waarlijk niet te voel met eens
andermans zaken heeft bemoeid. Wat een
prachtige operatiebasis zou dan onze archi
pel niet zijn; zijn de straten Soenda en Ma-
lakka voor een zeemogendheid, die zich in
China wil vestigen, niet om van te water
tanden
Zal het ons mogelijk wezen, in geval van
oorlog, onze onzijdigheid te blijven handhar
ven? Zullen de strijdende partijen, in de
hitte van het gevecht, niet menigmaal in
onze zeeën en straten en baaien verzoild
geraken; zullen wij kunben beletten, dat zij
zich meester maken van verschillende pun
ten van ons gebied, ora zich te beter tegen
den vijand te kunnen verdedigen?"
Om dit te kunnen dóen, moet in de eerste
plaats de onwetendheid omtrent Indië ein
digen.
„Wordt het niet tijd", zoo vraagt Bri
nio „dat de geschiedenis van Indië en
de wetenschap der Indische toestanden ver
heven worden tot verplichte leervakken op
uw scholen, van dc allerhoogste tot de al
lerlaagste
Dit zal niet op éénmaal kunnen geschie
den; men beginne bij do hoogere onderwijs
inrichtingen en de kweekscholen voor on
derwijzers en ondenv ijzeressen, o mten slotto
af te dalen tot do lagere scholen.
Daarop volgt een cn ander over de vele
onnoodige en onnuttige dingen, die op de
gymnasia en hoogere burgerscholen geleerd
worden over meeldraden en orang-oetangs in
i den tijd, die beter besteed ware aan de ken
nis van Indië, „doch van de geschiedenis
en het leven dier 40 en meer milliocn in
woners van Insulindo, dié met het volk van
Nederland leven onder één echeptor en ge
durende ruim 300 jaar zulk een overwegen
den invloed hebben uitgeoefend op zijn wel
vaart?"
De schrijver vraagt voor zijn denkbeeld
hulp cn steun bij vereenigingen als „Moe
derland en Koloniën" en „Oost en West";
hij stelt zich voor, dat bij meerdero studio
omtrent Indië, „vermogende jongelui, die
thans met hun tijd geen raad weten", reisjes
naar Indië zullen maken, waardoor de be
langstelling ook bij anderen zou gewekt
worden.
Het artikel eindigt met deze klacht:
„De Nederlandsche pers zou zoo veel kun-
non doen, om hierin verbetering te brengen.
Waarom neemt zij zoo woinig over uit Indi
sche bladen?"
De laatste opmerking komt ons zeer on
billijk voor. Een groot deel der Nederland
sche pers tracht bijna dagelijks de belang
stelling in Indië te verlevendigen en neemt
den inhoud der Indische bladen na iedere
mail bij kolommen over, zegt De Nieuwe
Courant.
Naar aanleiding van do Enschedee-
sche werkstaking had Ret Volk ge
schreven:
„Wat wij constateeren is, dat de patroons-
moraal, wanneer zij in al haar bruutheid
zich opdringt, in do Nederlandsche pers
geen verdediging vindt. Zelfs de organen
van de bezittende -klasse durven de moraal
van hun klasse niet aan 1 Meer dan uit iets
anders blijkt hieruit dat de bezittende klasse
tot ondergang is gedoemd: in plaats van idea
len te hebben, die zij_verdedigt on verkon
digt met vurige geestdrift, schaamt zij zioh
voor haar eigen daden 1"
Naar aanleiding hiervan schrijft De Ne
derlander:
„Dit alles berust op het reusachtig wan
begrip, jlat de „bezittende klasse" één groo
to combinatie vormt van dieven en diefjes
maats, van „uitzuigers" on uitzuigers-ge-
nooten, wier schelmerij zelfs tot stelsel, tot
„moraal" is verheven.
Zoozeer schijnt dit wanbegrip in sommige
hersenen te zijn ingorocst, dat, als dc nuch
tere feiten er mee spotten, men, wel verre
van tot inkeer te komen, decreteert: „De
organen der bezittende klasse durven de
moraal van hun klasse niet aan 1"
In hoeveel bochten moet men zich toch
wringen, hoeveel moderne, scolastiek moet
er bij te pas komen, om de dwaze fictie te
kunnen volhouden.
Hoe belachelijk is dit alles voor hcra, die
niet in het dogma van den klassenstrijd ver
strikt zit.
Belachelijk, maar niet minder bedroevend.
Want het is die voorstelling, diö het gif
van haat en afgunst zaait in vele harten;
die heb evenwicht in menig gemoed ver
breekt; en dio, ook zoover ze de zielen niet
verwoest, dc menschen ongelukkiger maakt
dan ze behoefden te zijn.
Het Volk prijst De Nieuwe Courant, om
dat dit orgaan een open vijand is der ar
beiders.
Verdachte vrienden hebben de arbeiders
in den laatsten tijd zooveel, dat het waarlijk
verfns8chend is, ook een onverdachten vij
and tegenover zich to hebben.
Hoe intens onwaar is Het Volk zelfs in
zijn loftuitingen aan* „kapitalisten
De Nieuwee Courant is evenmin een on
verdacht vijand der arbeiders als ecnig blad,
dat op liet Enschedeeschc drama een ande
ren kijk heeft clan zij. De redactie van dit
blad heoft voldoende doen uitkomen, dat
óók en vooral het arbeidersbelang haar
drong tot schrijven, al vergist zij zich o. i.,
evenals de firma Van-Heek, in menig op
zicht.
Hot is niet aldus, dat daar een gesloten
schaar gewinzoekers tegenover het volksge
luk staan, waarvan dc één meer schaamte
heeft dan de ander. Maar het is aldus, dat
allen, voor zoover ze oprecht zijn in hun
streven, het volksgeluk beoogen, maar ver
schillen over heb middel om dit to bereiken.
Toch is erin dat intens onware volzinnetjes
één opmerking, die juist is: „Verdachte
vrienden hebben de arbeiders in den laatsten
tijd zooveel."
Helaas jal Onder die „verdachte vrien
den" behooren wel in do allereerste plaats
zij, die hen vergiftigen met een alle liefde
en piëteit verzengend wantrouwen, cn hun
geluk meenen te kuuncn grondvesten oy de
puinhoopen van alle nobele gevoelens des
harten.
Menschen met een dergelijke „moraal"
zijn hoogst verdachte vrienden voor iederen
stand, te meer als de schaamte ontbreekt."
In De Maasbocle heeft de lieer A. C. A.
Hoffman, arts, een tweetal artikelen gewijd
aan het m at e r al i b nTe, waarvan het
hooger onderwijs ook aan onzo Ne
derlandsche universiteiten doortrokken is.
Uit eigen ervaring verhaalt do schrijver
o. m.
In Amsterdam waren do leerboeken der
ontleedkunde zuiver Darwinistisch en Haec-
kelianistisch; in Berlijn cn Weenen hoorde
ik het Haeekelianismc afbreken en vernieti
gen. Ik ben een goede ziel, maar ik had
toen oogenblikkcn van toorn over het Uni-
versitoitsonderricht, dat zóó geniepig, een
zijdig en zonder tegencritiek een jarenlang
durenden aanval waagde op de geloofsover
tuigingen van mij en mijn mede-Christe-
lijke studenten.
Op het zuiver gebied der practische ge
neeskunde werd eerst in den jongston tijd
Anno 1002.
door de kwestie-Treub openbaar, wat jaren
lang zonder critiek gedoceerd kon worden
biDnen de muren der,hoogoscholen, en wat'
niettemin in wezen anti-Christelijk en zon
dig was.
Ik schreef thans de stelling neer, welker
verantwoordelijkheid ik ten volle dragen
zal: „Bijna alle Katholieke studenten ver
laten min of meer materialistisch de Staats
universiteiten, en zij weten het niet!"
Ik sluit mijzelven waarlijk niet uit, want
dagelijks heb ik den strijd in meer of min
dere mate to strijden tusschen de verheven'
leeringen van ons bovenzinnelijk Christc-
lijk geloof en do als dogma's willekeurig
voorgestelde wankelende wcreldhypothesen
der moderne wetenschap, ons, geneesheeren,
natuurkundigen en rochtsgelecrden, jaren
lang, waarlijk niet zonder gcvolgcD, aan
ons geestesleven opgedrongen
De 8tudenben-vereenigingcn „Geloof en
Wetenschap", „Veritas", „Albertus Mag
nus", „Th/jmas Aquinas", enz. geven veel,
zeer "veel, niet alles. Het is slechts gist naast
deeg 1
Het is niet voldoende, volgens een soort
aanvullingssystcem, bij tijd en wijle over den
Chinecschen muur, (opgetrokken tusschen do
terreinen van geloof en wetenschap), heen
te zien om to vergelijken, of wetenschap en
geestelijk leven wel naast elkander in ziele-
vrede lovenNeen, do muur moest neer
gehaald en het licht der hoogere Christe
lijke Openbaring vrij en onbelemmerd-rayon*'
necren op dc velden, dio één zijn cn onver
deeld, om te toonen waar glans is cn waar
schaduw op het terrein van de navorsching
onzer beperkte menschel ij ke rede
Vergunningen aan gevangenen.
Naar aanleiding van de afwijzende beschik-
king van den minister van justitie op het
verzoek, den vader van een te Alkmaar op
sterven liggend kind van Hoorn daarheen te
doen overbrengen, om dat kind voor het laatst
te zien, deelt men aan het „Hbl." mede, dat
het herhaaldelijk gebeurt, dat verpleegden uit
de Rijkswerkinrichting te Veenhuizen onder
geleide van Rijksveldwachters naar Assen
worden getransporteord, om ten kantore van
een notaris aldaar akten, welke wegens
familie omstandigheden moeten worden gepas-
seerd, te teekonen. Veenhuizen is misschien
even ver van Assen als Hoorn van Alkmaar
verwijderd. In dit geval zou men den notarig
nog naar Veenhuizen kunnen laten over
komen; te Alkmaar kon dat met het ziek»
kind niet. De inrichtingen te Veenhuizen en
Hoorn zijn geheel van denzelfden aard, beid#
ressorteerende onder denzelfden Minister.
Te Berlijn maken oen nieuw
soort van prentbriefkaarten om Chamberlain
te hoonen veel opgang. Men ziet er don
Engelschen minister op met zijn onafscheidelijk
oogglas en de orchidee in het knoopsgat; de
strop ls liorn om den hals gedaan en de duivel,
die op het punt Btaat hem door het luikje te
laten ploffen, houdt, zielsvergenoegd, het eind
van bet touw vast. Het bijschrift luidt:
Für Nord und Süd, für Ost und West,
Wird jener Tag ein frohes Fest,
An dem was bald geschehen sollt',
De Chamberlain der
De weggelaten woorden zijn natuurlijkdol
Teufel holt.
In Engeland, waar men al org gramstorig
is over de spuwbakjes met het portret van
Chamberlain als mikpunt, zijn de eerste
exemplaren reeds met groote woede onfr
vangen. (N. li. C.)
Nieuw-York is W oensdag wederom
door een zwaron sneeuwstorm bezocht. Van
het aanbrokoa van den dag tot 12 uren des
middags viel zes inches sneeuw, die de stra
ten onbegaanbaar maakte en het verkeor zoo
goed als geheel stremde.
De sneeuwstorm hoeft alle Oostelijke en
centrale Staten der republiek geteisterd. Hst
spoorwegverkeer ondervindt veel vertraging
en vele treinen zijn ingesneeuwd. Niouw-York
loopt dientengevolge kans gebrek te krijgon
aan brandstoffen en molk.
i)
i.
Bil vlagen gierde de wind en deed de
sneeuwvlokken door elkaar dwarrelen. Het
iiop naar den avond, en men zag zeer weinig
menschen in de 6traten van het drukke Parijs.
Slechts oenïgo personen, die zaken hadden af
te doen, waagden zich door het gure weer,
en met haastige schreden snelden zij voort,
om des te spoediger hun haardsteden weer
te bereiken.
Eén man echter scheen een uitzondering
te maken; langzaam schreed h\j door de stille,
lange on vuile straatjes, die onder den naam
Rue de la Harpe en Rue de l'Enfer bekend
zijn en naar liet oude Montrouge leiden. H\j
was ternauwernood dertig jaar oud, doch zijn
mager en ingevallen gezicht deed een hoogeren
leeftijd vermoeden. Enkel esn dun jasje be
schutte hem tegen de koude.
Met neergeslagen oogen en in gebogen
houding sloop hy stil de huizen voorbij, menig
maal dien schuwen, wantrouwenden blik om
zich werpend, die aan beschaamde armen of
aanvangende misdadigers eigen pleegt te zijn.
Hij droeg een pakje onder den arm, waaraan
op het eerste gezicht niets bijzonders te zien
was; toch kon men terstond bemerken, dat
de bezitter er groote waarde aan hechtte; het
scheen iets kostbaars te bevatten.
Bij het» kruispunt in de nabijheid van de
Sterrenwacht, waar het eenzaam en donker
was, bleef de man een oogenblik staan; hij
ademde vrijer.
Weldra echter ging het weer verder, en
toen hij ongeveer in het midden der straat ge
komen was, die van de Sterrenwacht naar de
Barrière de l'Enfer voert, .bleef hij staan en
mompelde: „Hier is het."
Aan zjjn rechterhand bevond zich een groot
huis met eentonige, sombere venstors. Links
strekte zich de hooge muur uit, die den tuin
der Sterrenwacht begrenst.
Naar dit huis leidde zijn doel. Nadat hjj
het een oogenblik beschouwd had, ging hy
rechtstreeks op een zeker punt in den muur
toe, dat hjj ongetwijfeld kende, betastte het
een paar malen, en nadat hij gevonden had,
wat hij zocht, slaakte hy een half onder
drukten kreetWas liet van vreugde" of
van smart? De kreet ging in den stormwind
verloion.
Als verschrokken deed hij een schrede
achteruit, kwam toen weer nader, en zich
plotseling vermannend, drukto hij op een ge
heime veer.
Nu bewoog zich ^ets in den muur, en lang-
zamorhand kwam er een opening vrij, die te
klein was om een man door te laten, maar
groot genoeg voor een pakje van middel-
matigen omvang.
Thans gebeurde er iets vreemds. De man
nam het pakje, dat hy droeg, schoof het voor
zichtig door de nauwe opening, en zich naar
voren buigend of juister, knielend, zonder zich
om den vullen grond te bekommeren of om
de voorbijgangers, die hem daar hadden kun
nen zien, drukte hij zijn lippen op het voor
werp, dat hij achterliet, en kuste het Innig.
.Vaarwel, vaarwell" fluisterde hjj.
Daarna stond hij op, en zijn hand drukte
andermaal op de veer.
De opening sloot zich terstond, maar tegelijk
werd nu een alarmschei in beweging gebracht
die haar scherp geluid in het binnenste van
het huis deed weerklinken.
Toen de man dit geluid hoorde, wankelde
hy, en om niet te vallen, moest hij zich aan
den muur vasthouden.
„Ik doe het niet," riep hy. „Myn kindl
Geef my myn kind terug l"
Opnieuw beproefde hy het luikje te openen,
maar het was van massief eikenhout, en de
veer gehoorzaamde niet meer aan den druk
zyner vingers.
„'t Is te laat," zuchtte hy, „o, ik ben zoo
ongelukkig." En zonder om te zien, snelde
hy door de Rue de l'Enfer weg.
Boven de hoofddeur van het huis, dat hy
verlaten had, zag men in groote, zwarte letters
het woord „Vondelingengesticht", en verder,
naast de geheimzinnige veer las men„Voor
verlaten kinderen".
Nadat de geheimzinnige man door de Rue
de la Harpe en de Rue de l'Enfer terugge
gaan was, snelde hy over de Seino-brug en
verdween in den doolhof van straatjes en
stegen, die destyds den St.-Jacobstoren om
ringden, en schreed door de Rue St.-Denis
tot No. 263.
Hy schelde, en nadat hy de portierster
zyn naam had toegeroepen, klom hy drie
trappen hoog, en heel boven, onder het dak,
trad hy een dakkamertje binnen, waar een
vrouw by de tafel zat, in een gescheurden
doek gehuld, om zich tegen de koude te be
schutten. Zijn vrouw I
De ongelukkige, die niet ouder dan drie
on twintig jaar zijn kon, maar op wier ma
ger en ziekelijk gezicht dc sporen van vroe
gere schoonheid nog niet verdwenen waren,
richte haar van koorts en angst gloeiende
oogen op den binnentredende.
„Nu 1" vroeg zij met sidderende slem.
„Het is geschiedantwoordde de man
somber.
Zij liet het hoofd zakken.
„Mijn God, mijn God 1" snikte zij, „ben
ik dan nog niet genoeg gestraft?"
De man had een stoel genomen, den
eenigen, die zich nog in do kamer bevond,
en met de ellebogen op dc knieën en het
hoofd in do handen geleund, staarde hij vóór
zich op don grond.
Tusschenbeidc ontsnapte een zucht aan zijn
borst, en do jonge vrouw, die hem mot
brandende oogen gadesloeg, hoorde hem nu
cn dan mompelen: „.Ellendeling, die ik
benDat alles is mijn schuld. Maar ik zweer
het: van dit oogenblik af wil ik geen speler
en geen drinker meer rijn."
II.
In het jaar 1845 ond men in het hoek
huis van de Rue Ponceau cn de Rue St.-
Denis een dakkamertje, eenvoudig, maar
vriendelijk gemeubeld. Daar woonde het le-
vcnslustigste meisje van de geheele buurt.
Van den morgen tot den avond kon men
haar bij heur arbeid vroolijk hooren zingen.
Zij was twintig jaar oud cn heette Fe
licia. Er zijn Damen, dio als spot klinken
ön wier beteekenis men in 't geheel niet
schijnt te begrijpen. Felicia was rauwelijks
een jaar oud, toen haar vader stierf, en, go-
lijk de eene doode den anderen volgt, werd
ook haar moeder slechts weinige maanden
later naar het graf gedragen.
Do wees had geen bloedverwanten meer
dan een oude, ziekelijke, arme tante, die als
Felicia beteekent „de gelukkige".
een lamp zonder olie langzaam uitging en
op zekeren morgen dood in haar bed gevon
den werd, het kind alleen op de. wereld ach
terlatend. Eenige goedhartige buurvrouwen
namon bet meisje tot zich, c-n onder haar
verzorging groeide het op.
Van do slagen des lots, dio haar reeds in
de wieg getroffen hadden, wist Felicia niet
veel, cn wanneer zij aan haar overledon
ouders dacht, had die herinnering iets zoets,
weemoedigs voor haar.
Vreugde cn droefheid, ales heoft zijn tijd.
Degenen, die Felicia destijds kenden, wa
ren cr van overtuigd, dat zij zoo gelukkig
was, als men slechts zijn kan, wanneer men
twintig jaar oud is, cgd knap gezichtje en
tien onvermoeide vingers heeft.
Haar arbeid want zij moest werken, om
niet van honger te sterven in dien onmeto-
1 ijken Parijschen bijenkorf, waar zij geheel
alleen stond haar arbeid was ook bekoor
lijkheid cn poëzie Zij had een mooi vak ge
leerd, een arbeid, die oog cn hart tegelijk'
verheugt: Felicia was bloemenmaakster.
Den geheclen dag, en tusschenbeidc tot
Iaat in den nacht aan haar werktafel zit
tend, maakto zij die kleine rozeknoppen, wel-
ko in kleur en frischheid op dc jonge roos
jes gelijken, die de Junizon in onzo tuinen
doet bloeien.
Meer dan één voorname dame, maar dan
één graviü betaalde do geurige bloempjes,-
die Felicia gemaakt had, met goud. En toch'
ontving de arme bloemenmaakster slechts
een gering loon voor haar arbeid.
(Wordt vervolgd