LEIDSGH DAGBLAD, ZATERDAG i MAART. - DERDE BLAD.
LIEF en LEED.
Nos. 23 en 32,
No. 12890
Anno 1902.
Jaren en Jaren geleden werden er op aar-
8e twee zusters geboren, tweelingen. Zij heet
ten L i e f en L e c d. Ze waren bijna niet van
elkaar te onderscheiden; zelfs zij, die hen heel
goed kenden, vergisten zich nog wel eens. Ze
groeiden op in een grootc genegenheid voor
elkaar. Zij waren onafscheidelijk van elkaar:
overdag speelden ze op de velden vol made
liefjes, in de boschjes, aan den oever van
het lieflijke beekje, en bleven zoo nu on dan
staan om een mooie varen of een fijn, blauw
bloemetje te plukken, 's Nachts sliepen zij
in één bedje, hand in hand, het lieve kopje
van Leed tegen het lieve kopje van Lief
aan.
Zc antwoordde op eikaars namen en als de
menschen naar Leed vroegen, zei Lief:
„Kunt u het niet met mij af? Ik ben Lief
weet je Het is precies hetzelfde."
En als de menschen Lief wilden spreken,
ici L e c d: ,,Ik ben Leed, maar het is pre-
sies hetzelfde, want L i e f en ik zijn tweelin
gen, er is geen verschil tusschen ons."
Maar er bestond toch wel een verschil, een
verschil in ziel, dat alleen het geestesoog en
de bloemen konden zien.
Als Lief bloemen plukte, glimlachten zij
en bleven leven; als Leed ze aanraakte, ver
welkten zij onmiddellijk.
„Dat komt er niet op aan," zei Lief
lachend, ,,er zijn er nog meer op de velden
en in de bosschen, en als de lente weer terug-
komtrzijn er nog meer."
Een oude man, die dichtbij hen woonde,
vertelde haar, dat hij eens een van beiden bij
de hand had genomen, denkende, dat hij
Lief had gekozen, maar, helaas! ze had de
ziel van Leed, ofschoon ze er uitzag als
Lief. En haar ziel was de zijne binnenge
drongen en had hem voor altijd treurig ge
stemd.
Maar een jonge vrouw die zich niet geluk
kig voelde, vertelde hoe ze uit eigen bewe
ging L e ed als haar levensgezellin had geko
zen, en hoe LeedLief bleek te zijn. Een de
ziel van Lief drong do ziel der jonge vrouw
binnen en maakte haar voor altijd gelukkig.
Iedereen vroeg naar Lief, niemand naar
Leed. De jaren verstreken en Leed begon
te begrijpen, dat niemand van haar hield, en
haar oogen stonden vol tranen, haar hart
klopte niet zoo vroolijk meer. Het verwon
derde haar, dat Lief lachte en vroolijk was.
„Och zuster," zei ze op zekeren dag, ,,je
hebt gelijk, dat je lacht en voorlijk bent, want
de menschen hebben je lief; je bentovcral wel
kom waar je komt. Maar om mij geeft' nie
mand iets; als de menschen weten, dat ik
Leed ben, koeren ze mij den rug toe en slui
ten mij buiten. Dat is mijn lot."
„Weineen", antwoordde de ander, terwijl
te haar kuste, „je vergeet die vrouw waar je
zoolang bent geweest. En toen jij weggingt,
is zij gestorven. En de menschen zeiden, dat
zij gestorven was, omdat Leed haar verlaten
had. Ze moet dus wel van je gehouden heb
ben."
Maar Leed schudde haar hoofdje.
„Neen, neen", antwoordde zij, „niemand
houdt van Leed. Dat weet ik maar al te
goed. De menschen leeren mij verdragen.
Anders niet."
Er verliepen jaren. En Lief en Leed
leken nog heel veel op elkaar, en soms wer
den ze nog wei eens verwissend als in de da^
gen harer jeugd, toen ze op de weiden vol
'madeliefjes dansten, door de bosschen zwier
ven of op haar knieën lagen voor het heldere
beekje en kleine blaadjes in het water wier
pen en die blaadjes nakeken terwijl ze door
'den stroom werden meegevoerd, ver weg, tot
aan de grootc zee, waar de rivieren bij el
kaar komen en elkaar groeten.
Maar Lief en Leed waren nu niet altijd
OF
DE GEVOLGEN EENER ADVERTENTIE.
Mijn vriend en ik studeerden te Leiden. Wij
waren in ons vijfde jaar; de ouwe heer wilde
geen geld meer sturen, eer ik examen ge^
'daan had.
Op een morgen vond ik Karl, mijn vriend,
in de grootst mogelijke opgewondenheid.
„Wel, wat is er nu wecler gebeurd? De
duiten nu al op? En het is pas do vijftiende.,
of heb je wat anders aan do hand? Je ziet er
.uit of je een geest gezien hebt 1"
„Ach, jc kunt mij toch niet helpen 1"
luchtte Karl troosteloos.
„O, dan is het zeker weder de liefde
Spreek, jongeling, stort je hart eens uit, dat
het zoo ledig wordt als je portemonnaie. Dab
I lucht op 1"
„Ja, je hebt het geraden," antwoordde
Karl. „En je kunt mij toch wel helpen. O,
je kunt mij tot den gelukkigste der stervelin
gen maken."
„Vooruit nu maar!"
Luister dan: Gisteravond was ik in de
komedie; ik had een snoes van een meisje
naast mij zitten en ik ben doodelijk verliefd
geraajrt."
„Ongelukkige 1 Hoe heet ze? Waar woont
te?"
„Dat is het juist: dat wou ik graag weten,
- heb geen woord met haar gesproken en
meer bij elkaar. Zij hadden allebei haar werk
ze hadden ieder een levensdoel, ze gingen
ieder haar eigen weg door de vredige dorp
jes, door de dichtbevolkte steden. Ze kwamen
allebei in hutten., zo kwamen beiden in par
leizen. Lief liep de fabrieken maar eens
door, Leed bleef er een poosje. Leed be
zocht de armen in hun hofjes en hokjes in de
grootc steden. Lief kwam er nooit. Lief
speelde met de kinderen op het dorpsplein,
ze danste met hen, ze zong hun liedjes voor.
Haar lach was muziek, haar persoonlijkheid
zonneschijn. En dat had de wereld noodig
zonneschijn, altijd maar zonneschijn. En
daarom hield de wereld van Lief en heette
haar welkom en wilde haar niet laten gaan.
Soms ontmoetten zij elkaar ergens. Soms
kwam Leed juist binnen als L i e f afscheid
nam. Een ontmoette Lief haar tweeling
zuster bij de deur van een huis. Ze viel op
haar knieën en smeekte haar zuster niet naar
binnen te gaan.
„Lieve zuster", zei zij. „Ik smeek je, ga
niet naar binnen. Ik ben aan die menschen
gehecht. Toen ik wegging, glimlachten zij
allemaal. De zoon, hun trots en hun hoop,
is thuis gekomen uit verre, verre landen.
Hij is ziek, maar er is veel kans, dat hij
beter wordt. Wil je aan mijn verzoek vol
doen?"
En omdatL eed zooveel vanLi e f hield ging
ze niet naar binnen en ze liepen samen hand
in hand, als in vroeger dagen, de straat door,
terwijl de menschen in het huis, waar Leed
niet binnen was gegaan, niet wisten hoe dicht
dc tweelingzuster van Lief bij hen was ge
weest. Nog een paar stappen en ze was in
hun midden geweest, een onwelkome gastl
Zij ontmoetten elkaar niet dikwijls, maar
ze kwamen dikwijls op verschillende tijden
in dezelfde huizen en dan hoorde Leed hoe
L i o f verwelkomd was geworden en Lief
hoe koel Leed ontvangen was. Dan deed
Lief een goed woordje voor Leed. „Als
Leed komt, wees dan dapper en verliest
den moed niet", zei ze dan. „Als je dapper
bent en de hoop niet verliest, zul je zien, dat
je de tegenwoordigheid van Leed zeergoed
kunt verdragen. Zij brengt iets voor u mee,
wat ik niet meebreng: de kennis, die u de
diepe geheimen, de moeilijko vraagstukken
van het leven doet doorgronden. Zij brengt
ook moed voor u mee, opdat ge van het leven
maakt wat er van te maken is. Zij, die Leed
hebben leeren kennen, kunnen Lief het best
begrijpen."
Maar ze geloofden Lief niet; ze dachten,
dat ze zoo sprak omdat ze zooveel van haar
tweelingzuster hield.
Op een dag ontmoette Lief Leed even
buiten een grootc stad.
„Ik heb overal naar je gezocht", zei Leed,
terwijl ze de hand van haar zuster in de hare
nam cn er een kus op drukte. „Ik wou
graag, dat jij daarheen gingt, waar ik pas
geweest ben. Ik wou graag, dat je naar dc
fabrieken gingt, waar jonge meisjes zich
jaar in, jaar uit afsloven zonder hoop op
een betere toekomst en zonder troost. Ik
wou graag, dat je naar die woningen gingt,
waar armoede en slechtheid hand aan hand
gaan. Ik wou graag, dat je die zusters eens
opzocht, voor wie de wereld nóch medelijden
nóch, liefde over heeft. Ik wou, dat je al
die menschen, die jarenlang het genoegen
ontbeerd hebben, wat genoegen aandeed.
Neem een paar van die kinderen mee naar
buiten. Iaat hen eens zien hoe heerlijk mooi
de Natuur is. Laat hen in die bosschen rond
dwalen, waar wij zoo graag in ronddoolden.
Laat hen vele bloempjes plukken. Ze zul
len zoo gelukkig zijn, als ze die gele bloem
pjes plukken I Laat hen mosplantjes verza
melen de mooiste, die er te vinden zijn.
Leer hun de liedjes der vogels. Zc zullen die
muziek in hun hartjes meedragen, en het
zal hen gelukkig maken."
toen ik bij het uitgaan haar wilde volgen,
was zij opeens verdwenen."
„Ja, dan is goede raad duur... Wacht
evenAls we eens adverteerden in het
meest gelezeu blad I „Bewuste dame wordt
uitgenoodigd"... „Volkomen eerlijke bedoe
lingen"..."
„Jij bent een engel 1" zuchtte Karl, en
sleepte papier en inkt aan.
De advertentie werd saamgesteld.
„Weet jc het nummer van de plaats?"
„Neen, geen nummer 1 Verscheidene beken
den hebben mij gezien."
„Nu dan: „De jongedame in witte blouse
met zwart haar, boupuet van meiklokjes, dio
gisteravond in het parterre van den Schouw
burg zat, wordt uitgenoodigd nader kennis
te maken met den heer, die naast haar zat.
Discretie verzocht en verzekerd. Adres Bu
reau van dit Blad onder het nummer dezer
advertentie.""
De advertentie werd bezorgd en Karl had
geen rust, tot hij er meer van wist.
De dag scheen eindeloos en wij kortten den
tijd met allerlei phantasieën over de bewuste
dame. Den tweeden .dag al vroeg gingen wij
den brief afhalen, die ingekomen wae op do
advertentie No. 23.
Het resultaat overtrof onze stoutste ver
wachtingen: in plaats van dén brief waren
ervier.
No. 1 een rose couvert, geparfumeerd:
„Aan mijn sterMet verrukking heb ik uw
advertentie gelezen. Ja, ik ben het, dio gij
zoekt.. Ik beu wel pas zestien jaar, maar ik
„Ik zal het doen", zei Lie f, „maar jij
moet ook meegaan, lieve zuster. Jij kent de
Natuur nog beter dan ik. Ja, jij moet ook
meegaan."
„Neen", antwoordde L e o d glimlachend.
„Het is beter, dat ik niet meega. En luister
eens, Lief: er is een dichter, die al jaren
lang mooie gedachten heeft opgeschreven
en ware woorden. Je bent nog nooit bij hem
geweest. Ga nu eena naar hem toe en zeg,
dat je in de plaats van Leed bent geko
men en dat je succes en waardeering voor
hem hebt meegebracht. Zeg hem, dat i k je
gestuurd heb. En zeg hem voor mij goeden
dag."
„En waar ga jij dan;heen?" vroeg Lief
ongerust. „Je ziet er vermoeid uit"
„Ik zwerf overal rond," antwoordde
Leed. „De wereld heeft mij al te veel go-
noten. Ik ga niet naar een bepaalde plaats.
Ik heb jou uit de verte gadegeslagen, terwijl
jij werkt en onderwijst."
„Ik onderwijs?!" zei Lief, verbaasd
glimlachend
„Ja," fluisterde Leed. „Jij zult een
groote leermeesteres en een groot hervormer
zijn. Het zonnige van je persoonlijkheid, de
lieve muziek in je stem, de vriendelijke glim
lach op je mooi gezichtje, zullen even zoo
vele m a o h t o n zijn. Je zult een goed en
een blijvend werk verrichten .Nu wordt je
overal gezegend, maar dan zul je nog tien
maal meer gezegend worden."
„En jij?" vroeg Lief.
Maar Leed was verdwenen. De lichten
der groote stad waren ver achter haar. Zij
doolde zoDdcr tehuis. Ze haatte haar eigen
bestaan, omdat ze ongeluk aanbracht, dóélr,
waar ze zoo graag geluk had aangebracht.
Zij voelde dat zij een wreed en een nutte
loos leven leidde; hoe eerder zij stierf, des
te beter voor de wereld.
Terwijl ze aldus peinsde, hoorde zij plot
seling een stem achter haar: „Wie zijt gij?"
En ze antwoordde als tot zichzelf:
„Ik ben Leed in persoon."
„Welkom, driemaal welkom 1" antwoordde
de stem. „Ik heb zoo naar je verlangd. Het
was alsof iedereen je kende, behalve ik."
Leed keek op en zag een man naast zich
staan.
„Ik ben schilder," zei hij. „Men zegt, dat
ik talent heb en ijverig ben, maar dat ik
geen grootsch werk zal voortbrengen voor
dat ik L e e d heb leeren kennen. Ik wil voor
de Kunst leven, voor de Kunst alleen, en
daarom heet ik u welkom I Leg uw hand in
de mijne 1"
Maar Leed schudde haar hoofd. „Leed
zal tot u komen, als het uw beurt is, o, schil
der I" zei zij. „Zoek haar niet op. Ze zal van
zelf komen, op een oogenblik, dat go haar
het minst venvacht, en dan zal zij u die ken
nis mededeelen, die zij en zij alleen be
zit."
Ze dacht aan hem op haar verderen toch
ten en den volgenden morgen keerde zij op
haar schreden terug en trad ongezien zijn
atelier binnen. Het atelier was weelderig en
comfortabel ingericht. Ze bekeek zijn schil
derijen en zag, dat er veel talent uit 6prak,
ja zelfs genie, dat zich trachtte uit te druk
ken. Het was uitstekend werk, maar er ont
brak iets aan: diepte.
Er zat een kind op den grond to spelen,
het wachtto zeker op haar vader, die het
portret, dat op den ezel stond, moest afma
ken. Het was een snoezig, klein meisje met
bruin haar. Leed bukte en kuste haar en
liep dan, vol gewetenswroeging, weg.
Dienzelfden avond wist iedereen, dat
Leed het huis van den kunstenaar had be
zocht, zijn jongste kind was gestorven.
Intusschcn werkte Lief ijverig te mid
den van de hardwerkenden, de paria's, do
armen, de ongelukkigen. Als ze opkeken van
hun werk, van hun armoede, van hun ellen-
zie er veel ouder uit. Heerlijk dat avontuur
tje 1 Papa mag echter niet van ons geheim
weten; hij is heel streng. Ik dweep met ul
U was zoo galant en vriendelijk 1 Schrijf s.
v. p. poste restante aan „Kathchen No. 12.""
„Dié kan goed worden 1 Een blaag van zes
tien jaar I Die is het echter niet. Ik galant en
vriendelijk I Ik heb geen woord met haar
gesproken. Neen, dat kind heeft abuis."
No. 2 luidde in niet al te vlug handschrift:
„Toevallig zag ik uw advertentie. Ik wist
niet hoe ik het had. Mijn buurman van gis
teren wil nader kennismaken? Nu, ik heb
er ook wel lust in. Wacht mij s. v. p. mor
genvoormiddag om cTï uren aan het hoofd
postkantoor Hcrkenningsteeken: bouquet
viooltjes."
„Dat kan eerder de rechte zijn," meende
Karl. „Ik zal mijn best doen, er morgen op
tijd te zijn."
No. 3 was door een krachtige mannenhand
geschreven: „Mijnheer 1 Hoe kunt u de im
pertinentie hebben, uw laffe aardigheden te
genover mijn vrouw zóó ver to drijven, dat
u haar zelfs in een advertentie lastig valt?
Denkt u, dat ik gisteravond niets gemerkt
heb Ik zou u raden mij liever niet onder de
oogen te komen. Oudo ezel 11 Zorg liever,
dat uw haar weder aangroeit 1"
„Onbeschaamde vent 1" riep Karl.
„Je ziet toch wel, dat hij een verkeerde op
heb oog heeft. Wat maak jij je nu dik!"
De brief No. 4 was in fijn, sierlijk hand
schrift.
„Onder beleefde referte aan uw annonce
de, zagen ze het vriendelijke figuurtje van
Lief. Ze vervulde hun bestaan met hoop
en sympathie. Sommige gezichten namen de
uitdrukking van haar gezicht aan; lippen,
die nooit hadden leeren glimlachen, leerden
het nu van haar. "Versteende harten werden
week. En zij leerde hun, wat Leed hun niet
kon leeren: de schoonheid der Natuur, de
onverwinlijkheid der hoop, dc aantrekkelijk
heid der waarheid.
Lief nam de kinderen mee naar buiten,
ze plukten viooltjes en wilde rozen en ver-
geet-mij-nietjes en ze verzamelden bessen en
mosjes en mooie, bonte blaren. Zij luister
den naar het gezang der vogels. En hun
hartjes waren vol dankbaarheid en verwon
dering. Ze hadden niet geweten, hoe mooi
de wereld was, totdat Lief hen meenam.
Lief ging naar den dichter en bracht
hem den afscheidsgroet van Leed. En ten
gevolge van dat bezoek van Lief werden
de verzen van den dichter overal gelezen.
Leed hoorde van het edele werk van
L ie f en zegende er haar voor.
„Laat ik maar altijd plaats makcD voor
L i e f", dacht zij. „De wereld heeft mij niet
noodig. De roem, dien do schilder zich door
mijn hulp heeft verworven, zal hem toch
nooit het verlies van zijn kind goed maken.
Zijn kunst is tienmaal rijker, zijn leven tien
maal armer geworden."
Eens op een nacht droomde zij, dat zij
naar het paleis van den Dood ging en ver
zocht, binnengelaten te worden bij den Vorst.
„Wat doe je hier?" vroeg de Dood ern
stig, toen ze met gebogen hoofd en over el
kaar geslagen armen voor hem stond: een
droevig figuurtje.
„Ik ben hier gekomen, öm u te verzoeken,
mij tot u te nemen," fluisterde zij. „Ik wil
sterven. Ik wil de wereld van mijn sombere
tegenwoordigheid bevrijden. Ik wil zelfs
mijn naam doen vergeten."
Maar de Dood antwoordde: „Uw naam
en die van Lief zijn aaneengesmeed. Ge
zijt tweelingzusters. Als gij sterft, moet
Lief ook sterven. En ge zult toch niet wil
len, dat ze sterft, nu ze zooveel goed doetl
Wat zou er van de wereld worden, als Lief
er niet was? Als ik u tot mij neem, moet ik
Lief ook tot mij nemen. Want evenals het
licht- dc duisternis aanvult, en de dag den
nacht, zoo vult Lief Leed en Leed
Lief aan. Je ziet dus, dat je bij elkaar,
hoort. Je bent samen in de wereld gekomen,
je moet ze ook samen verlaten. En wat kiest
ge nu Wilt ge blijven leven of wilt ge ster
ven
„Blijven leven," riep Leed uit, „opdat
Lief, mijn tweelingzuster, het eeuwige le
ven hebbo. Want de wereld heeft haar lach
jes, haar goeden invloed noodig. Ik kies het
eeuwige leven
En Leed werd wakker cn herinnerde
zich haar droom. En in haar binnenste voel
de ze die opgewektheid, die het resultaat is
van het brengen van een offer. Zo zocht haar
zuster op. Zo herkende haar bijna niet, de
uitdrukking van haar gezicht was zóó mooi,
als ze ze nog nooit had gezien.
„Je hebt me een wonder-mooien arbeid
gegeven", fluisterde Lief, terwijl ze haar
armen om haar hals sloeg. „Nog nooit had ik
het leven van dien kant bekeken. Geef mo
van jouw kennis, L c e d, en help me om een
groot leermeester, een groot hervormer te
zijn, zooals jij het zoo graag zoudfc willen.
Och, zuster, ik heb verwelkte gezichten zien
ophelderen door een glimlach 1 Ik heb zulke
mooie dingen zien gebeuren I En ik heb de
menschen Leed hooren zeggen, omdat
Leed den weg had gelijk gemaakt voor
Lief. Keer terug van je zwerftochten, do
wereld heeft jou even goed noodig als mij."
„Geef me een kus", zei Loc d, „je woor
den troosten mij."
En Lief ku6to haar.
noodig ik u uit mij morgen tegen elf uur 1
een bezoek to brengen. Adres: P., fabrikant
.straat 1." (do namen verzwijg ik uit be
scheidenheid).
Brieven Nos. 2 en 4 werden apart gelegd
tot nadere beslissing.
„Je kunt mij een pleizier doen," begen Karl
na ecnig nadenken. „Ze willen mij allebei
om elf uur zien. Dat gaat niet. Nu moest
jij mij helpen. Ik ga naar het postkantoor;
kuier jij nu naar de straat. Daar infor
meer je ecna, hoe dc dame er uitziet voor
een paar kwartjes krijg je dat wel gedaan.
en dan kom je gauw mij opzoeken aan het
postkantoor. Als de een het niet- is, is het
stellig de andere, daarvan ben ik zeker."
Ik had niet veel trek in die informatie.
Maar wat doe je nicfc voor een vriend
Te kwart voor elven braken we op: Karl
naar het hoofdpostkantoor, ik naar de
straat.
Het was een deftig huis. Ik beide. Geen
antwoord. Ik belde nog eens zonder suc
ces. Wat nu te doen? Ik ging, daar dc deur
openstond, do gang in In mijn confuusheid
heb ik zeker den belknop hard geraakt want
eer ik het wist, hoorde ik een luid gctjingel,
dat mij deed beven. Vluchten ging toch niet..
Daar werd dc vestibuledeur al geopend.
„Ik... ik... pardon... is cr iemand te spre
ken?"
„Komt u maar even binnen," zei het dienst
meisje, dat mij verbaasd aankeek.
In de spreekkamer kreeg ik het benauwd.
Wat moest ik in 's Hemelsnaam doen l
„Je zult nimmer sterven", zei Leed, terwijl
ze haar zuster trotsch aankeek. „Wat er ook
verdwijnen moge, Lief zal blijven loven 1"
„En jij dan, lieve zuster?" vroeg Lief.
„Ik zal ook blijven," antwoordde Leed
zachtjes. „En, zuster, als ik mijn werk doe,
moet jij meegaan om het verdriet dat ik ver
oorzaakt heb, tc verzachten, om de tranen
weg te kussen, die ik heb doen vloeien. Wil
je me dat beloven?"
En Lief beloofde het haar.
En de zusters vervolgden haar weg. De
gouden zonnestralen vielen op haar gezicht
jes en op haar mooi haar. Ze leken meer
op elkaar daD ooit, want Lief had iels
van de uitdrukking van L c c d 's gezicht
aangenomen en in de oogen van Leed
schitterde iets van het licht in Lie f's
oogen. En evenals in vervlogen tijden, toen
ze op de velden en in de bosschen dansten,
kon ook nu niemand, die haar zag, precies
zeggen, wie Leed was en wie Lief.
LLOYDS.
In ieder land, door de zeo bespoeld, is het
woord „Lloyd", hoe vreemd ook van klank
en spelling, een oude bekende. Toch zijn cr
velen, die er de beteekenis niet van kennen
en onbekend zijn met zijn afkomst.
Het was omstreeks 1652, dat de tóen nog
onbekende drank „Kauphy" (koffie) in En
geland werd ingevoerd en het eerste „kof
fiehuis werd geopend. Spoedig werd het
gebruik van dit boonenvochfc meer algemeen.
Er verrezen allengs meer koffiehuizen en
zoo stichtte o. a. ook Eduard Lloyd in do
Lombardstreet een coffeehouse dat, in de na
bijheid der haven gelegen het verzamelpunt
werd van scheepskapiteins en recdcrs.
Om zijn inrichting aantrekkelijk te maken,
gaf de ondernemende Lloyd een blad uit, ge
titeld: „Lloyd News," dat een vraagbaak
werd voor al wat op dc scheepvaart betrek
king had. Niet lang duurde het of het kof
fiehuis werd het middelpunt voor het verze
keren van schepen en lading.
De uitgebreidheid en strekking van de werk
zaamheden der Lloyds namen zulke groote
afmetingen aan, dat naar ruimere lokalen
moest worden omgezien en reeds omstreeks
1774 in het hart der City, nabij de Bank
vaD Engeland, het machtige lichaam der
Lloyds zijn zetel vestigde.
Daar werden gedurende de woelige jaren
der Napoleontische oorlogen schip en lading
onder do vleugelen der Lloyds gesteld. En
toen men vernam, dat de Fransehc Keizer
aanstalten maakte tot een landing in Enge
land, stichtte zij het „Vaderlandsch Fonds",
dat belooningen uitkeerde aan ieder, die zich
in den strijd voor het vaderland onderscheid
de. Geheel Engeland schonk steun aan dit
fonds en toen Napoleons nederlaag bij War
terloo een einde maakte aan den langdurigen
worstelstrijd, kon de kas nog over een kapi
taal van 600,000 pd. st. beschikken.
Thans, hoewel er tal van concurrenten vei
schenen zijn, vormt de Lloyds nog
de grootste seheepvaartverzekeringrnaab-
schappij en haar opgaven omtrent do
zeewaardigheid der Engelsche schepen gelden
voor officieelc gegevens. In haar kantoren
stroomen uit alle oorden der wereld de tal
rijke berichten omtrent alle zeeschepen en
vinden een plaats in den Lloyds List". Yan
meer dan 60,000 schepen van allo nationali
teiten, die dc zeecn bevaren, worden in dc
registers vermeld: het tijdstip van vertrek,
van aankomst, zelfs de datum, waarop het
schip van een kust-statioD het laatst gezien
werd of door een ander schip in volle zee ge
praaid is.
In de zalen der Lloyds lieerscht bedrijvig
heid en druk geschrijf, maar tevens bedaard
heid en stipte orde. Hier vindt men tallocze
groote folianten, waarin al de bijzonderhe-
Daar kwam een jongedame binnen. Ik had
nog juist tegenwoordigheid van geest ge
noeg oid te zien, dat- zij allerliefst was.
„Wilt u niet plaats nemen, meneer?"
„O, dank u, u is wel goed, juffrouw."
„Papa heeft even iets te doen: hij zal wel
dadelijk komen."
„Pardon, juffrouw, maar... wij kregen een
briefje."
Dab stomme „wij" was cr uit eer ik heb
wist.
„Juist. Dat zal papa het best mot u kun
nen bespreken," antwoordde zij, even verle
gen als ik.
Dat begon er bedenkelijk uit tc zien.
Gelukkig kwam papa. binnen.
„Hartelijk welkom, jonge vriend 1" begon
de man op jovialen toon.
„Neemt u me niet kwalijk," antwoordde
ik; „ik kwam vanwege dien brief die an
nonce.
„Heel goed, heel goed I Ik ben blij u per
soonlijk te leeren kennen; u heeft een guu»
stigen indruk op mij gemaakt."
„Zeer vleiend voor mij," antwoordde ik
verlegen.
„O, het genoegon is aan mij. Mijn dochter,
die ook een woordje heeft mede te spreken,
i3 trouwens van dezelfde meening."
„Maar papal..."
Een diepe blos volgde op dezo woorden.
„Ja, ziet u, jonge vriend, ik word oud
en wil graag een deel van het werk op jeug^
diger schouders leggen."
I pJuist," antwoordde ik werktuiglijk. Ik