LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 22 FEBRUARI. - TWEEDE BLAD.
Anno 1902.
eiag*
PERSOVERZICHT.;
FEUILLETON.
Dc jonge luitenant.
de vraag, of deze regeling van een onderdeel
der administraticvo rechtspraak al dan niet
een onderdeel zal uitmaken van de algomee-
ne regeling op dit gebied; men brengc ook
geen wijziging in het beginsel, dat voor het
hooger beroep worde ingesteld een afzonder
lijk college; en heropene ook niet de discus
sie over art. 59, ten einde aan de gelegenhe
den tot beroep grooter uitbreiding te geven,
daar men hier nu eenmaal een blijk van ver
trouwen moet geven aan do Iiegeering, dat
zij van de vrijheid, haar bij dit artikel ge
geven, een nauwgezet gebruik zal maken.
In het tweede artikel schetst het blad de
noodzakelijkheid van een juiste afbakening
dor bevoegdheden van administratieven
rechter en strafrechter, daar zich, vooral in
den eersten tijd van invoering der wet, ge
vallen kunnen voordoen, dat de strafrechter
een beslissing zal nemen, die instrijd zal zijn
met het oordeel van den administratieven
rechter, bijv. over den verzekeringsplicht.
"Wanneer dan de strafrechter andere oordeelt
dan dc administratieve rechter, zal van een
vormige en consequente toepassing der wet,
die door de procedure beoogd wordt, niets
terecht komen. Het kan zijn, dat eerst do
strafrechter veroordeelt en daarna de admi
nistratieve rechter uitmaakt, dat de verze
keringsplicht niet aanwezig is, of oojk, de
strafrechter kan vrijspreken en de admini
stratieve rechter kan ten gunste van den
vcrzckeringsplicht beslissen. Of alsdan de
strafrechter do uitspraak van den hoogsfen
administratieven rechter als r c 3 j u d i c a-
t a heeft te eerbiedigen, is onzeker.
Het blad acht het stelsel van raden van
beroep en hun samenstelling door Gedepu
teerde Staten uit lijsten van benoembare
werkgevers en werklieden, hun door dc ge
meenteraden aangeboden, zeer aannemelijk,
en tegen d© wijze van samenstelling van den
centraion raad ducht het geen ernstig ver
zet. Het bespreekt ten slotte nog enkele be
zwaren tegen de samenstelling van raden
van beroep, o. a. dat van sociaal-democra
tische zijde, waar beweerd wordt, dat in het
stolsel van den klassenstrijd het stelsel van
verkiezing door algemeen stemrecht boven
een keuze door Gedcp. Staten aanbeveling
verdient. I/et Vaderland is het daarmee niet
eens, daar men dan veel minder waarborgen
zou hebben van aanwijzing van voor het
rechtersambt geschikte personen, die in dc
techniek van dc bedrijven thuis zijn. Ook
verdedigt het blad het optreden van dc be
langhebbenden tour de r 1 e, als
scheidslieden, wat om het opvoedend karak
ter van zulk een ambtsbekleeding aanbeve
ling verdient.
Dat de nieuwe Faillissomcnts-
w c t. van 1 September 1896 de vraag, of ook
het traktement, of pensioen van
den gefailleerde in dc failliete massa valt,
onopgelost heeft gelaten bewijzen de proce
dures, die sedert nog aan de orde van den
dag zijn, en de arresten van den Hoogen
Baad, dio nu eens in dezen, dan in genen
zin het vraagstuk beschouwen. Groote rechts-,
onzekerheid te dien opzichte is daarvan het
gevolg. Dit to betoogen en op een regeling
van deze materie aan te dringen, is het
onderwerp van een studie van mr. I. M. Ch.
Ie Ilütte in liet Hecht in Ncd.-Indië. Hij
geeft in dit opstel een geschiedkundig over
zicht van de rechtsregelen op dit gebied zoo
wel in het oud-Hollandsch recht als in die,
welke door den wetgever gegeven w% rdon na
1795, en slaat vooral stil bij de wet van 24
Januari 1815, waarbij aan de schuldenaren
de volgende privilegiën werden gewaarborgd:
lo. absoluut verbod om op hun bezoldiging
(traktement of pensioen) beslag in welken
vorm ook tc leggen; 2o. een deel van hun
pensioen of traktement wordt hun als onver
vreemdbaar gewaarborgd; 3o. regeling van
een bijzonder cxccutiercchb op hun bozoldi-
111 verband daarmee wijst dc schrijver ook
op den geest van de nieuvw Faillissements-
wet, daar men in de toelichting tot art. 21
leest: „hoewel moet worden vastgehouden
aan het beginsel, dat het faillissement is een
algemeen beslag, ccn beslag op het geheele
vermogen van den schuldenaar, kan toch
niet ontveinsd worden, dat dit beginsel,
streng toegepast, voert tot een ongewenschto
en onnoodige hardheid jegens den schulde
naar. Hot strookt noch met de belangen van
de schuldoi8cher3, noch met die van de maat
schappij, den schuldenaar van alles to bo-
rooven. Enz.
Ook is in alle wettelijke verordeningen op
dit stuk een streven merkbaar om het trak
tement en het pensioen van militaire en ci-
viclo ambtenaren ten opzichte van haar cre
diteuren, voor een deel althans, min of meer
uit het vermogen van den daartoe gerechtig
de to lichten, om als hot ware een zaak extra
oomraerciurn or van te maken, ten einde dat
een voor hem onaantastbare beziting zij.
Dat in N.-O.-Indië bij K. B. van 13 April
1898 alle kortingen op Indische traktemen
ten en pensioenen zijn afgeschaft, komt ook
ton voordeele van eventueel gef ai lieerden,
daar vroegor schuldeischers op die kortingen
aanspraak hadden en do curator in zijn vor
dering met die schuldeiachors werd gelijkge
steld.
Aan hot slot van zijn studie haalt mr. Le
Rüttc do zaak aan van een gep. kapitein van
het O.-I. leger. Nadat de curator in zijn
faillissement een afwijzendo beschikking had
gekregen op zijn verzoek tot den Hoogen
Raad om op het pensioen van voorn, officier
beslag te mogen leggen voor zoodanig gedeel
te als de H. R. zal bepalen, stelde die gep.
kapitein bij de rechtbank alhier een vorde
ring togen den Staat der Nederlanden in
tot uitbetaling van het hem als gep. officier
O.-I. L. over 7 kwartalen toekomend pen
sioen, verminderd met een bedrag van ƒ910,
dat hem krachtens art. 100 F.-wet door zijn
curator was uitgekeerd.
De cisch werd door do rechtbank niet ont
vankelijk verklaard en togen deze uitspraak,
kwam de eischcr in cassatie bij het Hof.
Mr. Lo Rütte nu acht deze beslissing van
de rechtbank in lijnrechten strijd met de
bedoeling van den wetgever, waar deze juist
wenscht, dat alleen dat deel der traktemen
ten, pensioenen, enz., waarvoor volgens do
wet korting kan worden toegestaan, in den
boedel zal komen.
Het is op grond ook van deze uitspraak,
ook al zou do Hooge Raad haar vernietigen,
dat de schrijver op een cindclijke regeling
van deze materie aandringt. Omvangrijk is
dc arbeid niet en dankbaar in hooge mate.
Het Handelsblad wijst op het belang van
het arrest van den Hoogen Raad in zake de
Industrieschool voor meisjes
te Arnhem, welker bestuurders door kanton
rechter cn rechtbank waren veroordeeld, dat
zij, hoewel er in de school arbeid voor loon
op bestelling wordt verricht, niettemin do
school niet hadden aangegeven als bedr ij»f
gelijk art. 13 der Veiligheidswet oischt.
De Hooge Raad besliste, dat men in zulk
een geval niet met een bedrijf, in den gebrui-
kelijkcn zin van het woord, te doen heeft.
Dit arrest zegt het Handelsblad is
van niet geringe beteekenis, omdat in een
aantal gestichten hier te lande bij de practi-
schc opleiding van meisjes ook betaalde
werkzaamheden op bestelling worden ver
richt, die war© anders beslist onder dé
Veiligheidswet en ook onder dc Arbeidswet
zouden vallen. Ook zijn er thans scholen,
waaraan onderwijs in handenarbeid („slójd")
verbonden is, en waar do door de leerlingen
gemaakte voorworpen wellicht .-worden ver
kocht.
Het arrest van den Hoogen Raad heeft
door een juist© beslissing uitgemaakt, dat
een school niet ophoudt een school te zijn,
en niet in een „bedrijf" overgaat, ook al
wordt het product van den aldaar verrichten
practischen arbeid te gelde gemaakt. Mits
ook bij dien arbeid hot geven van onderwijs
op den voorgrond blijvc staam
Een andere vraag is: Kunnen in dergelijke
scholen dan niet voorzorgsmaatregelen noo-
dig zijn in het belang van de gezondheid en
de veiligheid der leerlingen, in verband met
den practischen arbeid, die er wordt ver
richt? Ongetwijfeld kan de behoefte aan zul
ke maatregelen blijken, zoo wat do ruimte
en liiGjitvcrvcrsctiing der lokalen als wat be
scherming tegen bovenmatigen arbeid en wat
dc veiligheid bij het gebruik van krachtwerk
tuigen, enz. betreft. Voor deze belangen zal
voor zooveel noodig door afzonderlijke»
wettelijke bepalingen behooren gewaakt to
wo reien.
Algemeen is de deelnoming in de ziekte,
dio den heer VanAschvanWijckgc^
durende eenigen tijd reeds belommerd heeft
in do vervulling zijner taak als Minister van
Koloniën en hem nu ten minste voor een tijd
van drie maanden geheel en al tot rust
dwingt. Ook de organen der linkerzijde be
treuren het, dat hij zijn werkzaamheid moet
schorsen. Maar de Kamper Courant gaat
verder dan dc anderen, betoogende, dat zijn
tijdelijke vervanging door minister Bcrgan-
aius niet ia in het belang dee lands.. „Eén
man (zegt zij) kan niet tegelijkertijd het be
heer voeren over twee zóó omvangrijke de
partementen als die van Oorlog cn Koloniën,
zonder dat de belangen, bij dio departemen
ten betrokken, schade lijdenDe Minister
van Oorlog heeft genoeg aaai zijn eigen de
partement te doen, en voor het beheer van
het departement van Koloniën is iemand
noodig, die daaraan al zijn krachten kan
wijden."
Dc Kamper Courant neemt daarbij vooral
in aanmerking, dat „wanneer de heer Van
Asch van Wijck werkelijk volstrekte rust
moet nomen, hij zich ook niet op dc hoogte
kan blijven stellen van de dingen, die zich
voordoen, zoodat hij na omkomst van de
drie maanden, die hem voor zijn herstel wor
den gegeven, er geheel uit zal zijn."
De heer G. H. Hintzen, in het Tijdschrift
voor Armenzorg voeding en kleeding
van schoolkinderen besprekend,
acht do verstrekking van voeding, kleeding
en schoeisel rechtstreeks van gemeentewege
te verkiezen boven die door particuliere ver-
eenigingen mot gemeente-subsidie.
De Nieuwe Hotterdamsche Courant zou dit
in het algemeen niet kunnen beamen, en
herinnert, dat zij indertijd (art. van 1 Juli
1900) de tegenovergestelde moening verde
digd heeft. Wij erkennen natuurlijk, zegt
zij dat de controle op een gesubsidiëerdo
verccniging uiterst lastig is, en dat, naarma
te dc gemeentekas subsidie verstrekt, niet zel
den dc particuliere liefdadigheid zich terug
trekt. Maar het is toch ook bekend, dat juist
om die redenen niet alle particuliere ver-
eenigingen even gretig zijn op subsidie. En
wij vreczcn' nog altijd, wat w ij vroeger schre
ven, dat, indien dc verstrekking rechtstreeks
van gemeentewege geschiedt, vele ouders al
lengs kleeding en voeding zullen gaan be
schouwen als een deel der „schoolbehoeften",
waarop zij voor hun kinderen evenveel
recht hebben als op een lc», ccn schrift of
een schoolboek. Gaat de zorg voor voeding
en kleeding van een particuliere verccniging
uit, dan ligt deze onjuiste opvatting minder
voor dc hand.
In De Nieuwe Courant worden van tijd
tot tijd artikelen geschreven over dc w e r k-
stakingteEnschedec; artikelen, dio
bedoelen de houding van de firma Van Heek
Co. lo verklaren. In een dezer artikelen
wordt de vraag behandeld, of uit de wei
gering van arbitrage „per se" moet
volgen, dat dc firma ongelijk beeiC Die
vraag beantwoordt De Nieuwe Courant ont
kennend.
„Kunnen er, buiten hot besef van ongelijk
te hebben, niet allerlei volkomen verdedig
bare cn volstrekt te billijken motieven zijn,
die iemand er toe leiden, dc aangeboden ar
bitrage tc verwerpen Men behoeft niet lang
over die vraag na te denken om het antwoord
te vinden: een der partijen kan te goeder
trouw en zeer stellig van oordeel zijn, dat
het onderhavig geschil behoort tot een soort
van geschillen wolke door een derde niet kun
nen worden opgelost, reeds daarom niot,
wijl «.lie derde onmogelijk op hun hechte
waarde kan schatten alle factoren, die do
eene partij cr toe leiden haar cisch te stellen
cn to handhaven; ook kan die partij meenen,
dat een „minnelijke schikking'"' thans nood
wendig tot talrijke en veel heviger conflicten
in de toekomst zal leiden, zoodat het juist
voor den duurzamen vrede gewensckt is den
strijd nu uit te vechten; nog kan een der
partijen- oordeelen, dat, waar bijv. reeds een
poging tot oplossing door den officieelen
Yerzoeningsraad schipbreuk leed, geeu beter
succes is te wachten van een tweede poging,
door een ander beproefd. Behalve wantrou
wen in de onpartijdigheid, kunnen voorts
allerlei andere motieven tegen arbitrage out-
leend zijn aan den persoon van den zich op.
werpendon arbiter, aan zijn maatsch appel ij-
ko positie, aan zijn verleden, aan zijn onerva
renheid in technische quaesties als waarover
bet geschil loopt, in zijn gedragiugen vóór'
en tijdens de aanbieding der bemiddeling.
Dit alles beschouwe men slechts als voor
beelden, als mogelijkheden. Er kunnen aller
lei ander© volkomen verdedigbare gronden
zijn, die een der partijen doen zeggen: „AL
zal ik door weigering op mij Jaden het ver-
oordeelend vonnis van alle oppervlakkig-
en lichtvaardig-denkenden in den lande; al
zal die weigering tegen mij uitgespeeld wor
den als een stilzwijgende erkenning \an on
recht, arbitrale berechting kan ik niet aan
vaarden.""
Veel tegenspraak zal De Nieuwe Courant,
dunkt ons, op dit punt niet vinden, zegt De
Standaard. Er kunnen inderdaad zeer vclo
redenen zijn waarom men arbitrale uit
spraak üiet aanvaarden kan of wil. Alleen
wil het ons ietwat zonderling toeschijnen,
dat men een arbitrale uitspraak verwerpt,
omdat de quaestie daarvoor niet vatbaar zou
zijn, terwijl men toch in allerlei artikelen het
publiek tracht in te lichten en zoo een 'opi
nie tc vormen, die in het voordcel van een
der partijen moet rijn. Is het groote publiek
beter geschikt om tc oordeelen, dan een stel
bekwame arbiters?
Onder het opschrift „Do rechten der ar
beiders" heeft Dc Nederlander twee artike
len gegeven, waarin zij wijst op de beteekenis
der jongste werkstakingen, inzonder
heid die tc Enschede e, voor de ontwik
keling onzer sociale toestanden cn op den
voorgrond stelt, dat zij bijv. in zake het En-
schcdccsche conflict aan de zijde der stakers
slaat. Maar aangezien zij dat. doet „op an
dere gronden dan dit bij vele anderen het
geval is", licht Dc Nederlander haar stand
punt eenigszins breedvoerig, in verband met
geheel dc arbeidersquaestie, ongeveer in de-
zer voege toe.
De Nederlander laat daarbij den slechten,
den onbarmhartigen werkgever buiten be
schouwing. Maar er zijn gelukkig ook een
groot aantal voortreffelijke, edele werkge
vers (al pogen de sociaal-democraten tel
kens allen over één kam te scheren), die zich
voortdurend dc vraag stellen, hoe zij het le
ven hunner arbeiders kunnen verbeteren,
hun zware taak draaglijk maken, hun le
vensvreugd verhoogen.
Op die vraag is tweeërlei antwoord moge
lijk.
Het eerste antwoord is het eenvoudigst©.
In ons land zoowel in vele andere landen,
hebben de werkgevers geantwoord: laat ona
de arbeiders verzekeren tegen ziekte en on
geval; laat ons bun Zondagsrust bezorgen;
laat ons hun, door hun voortrcflijkc bad
inrichtingen aan tc bieden, do gelegenheid
geven zich steeds tc kunnen reinigen; laat
ons zorgen voor hun pasgeboren kinderen,
voor de scholen, waarin hun kroost moet
worden opgevoed; laat ons de gehuwde vrouw
althans gedurende zekere tijden, niet toela
ten in do fabriek; Iaat ons hun leeskamers
bezorgen en uitspanningsgelegenheden ver-
schaffen.
Die weg is een goede weg. Want op dien
weg ontmoeten patroon en werkman
elkander, en leeren, dat beiden een gemeen
schappelijk belang hebben. En toch wordt
op dien weg de sociale vrede niet gevonden.
Vooreerst niet, omdat zulke voortreffelijke
inrichtingen alleen mogelijk zijn in de groot
industrie, en indien dc zaak zeer goed gaat.
Tal van werkgevers kunnen zich do uitgaven
niet getroosten, dio dezo inrichtingen mede
brengen.
In de tweede plaats niet, omdat, hoe goed
de patroon ook zorge voor den welstand van
den arbeider, deze toch van hem volslagen
afhankelijk wordt, waarhij nog komt, dat do
patroon veelal moet zien door dc oogen van
anderen.
„Het is tegen dien toestand van rechte
loosheid" zoo vervolgt De Nederlander
„dat do arbeider in verzet komt. Evenals
de burgers zijn opgekomen tegen het absolu
tisme van de overheid, al weten zij zeer goed,
dat een goede overheid meestal van haar
macht geen misbruik zal maken, zoo ver
langt ook do arbeider een waarborg, dat bij
No. 12884
In Het Huisgezin vindt men het voor een
I Roomsch blad wel wat vreemd opschrift:
L,Onder Booms, che overheer-
ecbing." Men leest dan als volgt:
„Met den dag neemt Romes invloed in het
Protostajitsche Nederland toe.
In heb ministerie-Mackay hadden twee
Roomsche Ministers zitting.
In het ministerie Kuyper hebben dc Room-
«H schen reeds op drie van de acht portefeuilles
foeslag gelegd.
En nu de antirevolutionaire Minister van
Koloniën door ziekte belet wordt zijn betrek
king waar te nemen, ia het alweer een
Roomsch Minister, die met dc tijdelijke
Waarneming is belast.
Vier van de acht departementen worden
Dp het oogenblik door Roomschen beheerd.
En dat in het Protestanteche Nederland!
Zelfs H. M. de Koningin, de nazate van
i Willem van Oranje, den vader des vader-
1 lands moet onder het lloomsche juk door.
I Zij toch heeft de lijdelijko benoeming van
den Roomschen minister Bcrgansius moeten
onderteekenen.
Arm Nederland, dat meer en meer uit
Rome geregeerd wordt
Arme Koningin, die u de Roomsche over-
herirsching moet laten welgevallen 1"
In een bijschrift verzekert; dc redactie van
heb blad, dat dit stukje klaar gemaakt is
voor het gemak van dr. Bronsveld, die het
nu in zijn volgende „Kroniek" zoo maar
voor het- overnemen heeft.
Onder het opschrift „Begunstiging" zijn
in enkele bladen stukken geplaatst naar
aanleiding van de bekende circulaire van
den minister van binnenlandschc zaken,
waarbij deze de gemeentebesturen op de wen-
schclijkhcid wees van het bijhouden van een
zeker register cn den naam noemde van
den heer N. Samsonte Alfen als van den
uitgever, bij wien zoodanig register verkrijg
baar was.
Thans verdedigt de heer Samson zich in
het Handelsblad tegen dc beschuldiging, dat
hij onbehoorlijke middelen stöu bezigen om in
dc gunst te komen van gemeente-ambtena
ren.
Om een einde te maken aan de gesplitste
rekeningen, die de gemeentebesturen van
hem eischten voor geleverd drukwerk, die
overal verschillend worden verlangd cn van
hem veel tijdroovenden arbeid eischten, heeft
do heer Samson voor eenige jaren aan de
gemeentebesturen, wier-leverancier hij was,
een circulaire gericht, waarin hij mededeel
de voortaan geen gespecificeerde rekening
meer to zenden, maar slechts één totaal-reke
ning, terwijl dan de splitsing kon worden
verricht op de kantoren der gemecnl>ebestii-
ren, voor welke werkzaamheden de heer
Samson bereid was lcr pCfc. van het bedrag
'der rekening af te staan.
Op deze circulaire werd door de gemeente
besturen vrij algemeen ingegaan, zoodat deze
regeling de aanleiding is geweest tot de be
wering, dat de heer Samson door douceurs
de gunst der gemeente-ambtenaren trachtte
te verwerven.
Hieraan voegt de heer Samson nog toe, dat
hij voor zijn inrichting niet door reizigers
of op andere defgelijkc wijzen laat werken.
Wat het noemen van zijn naam door den
minister van binnenlandscho zaken betreft,
de heer Samson schrijft, dat het hem niet
past als verdediger van Rcgceringshandelin-
gen op te treden. Hij heeft hieraan geen deel
gehad. Het was zijn uitsluitend doel om het
publiek in te lichten, waar hij werd aange
wezen als persoon, die door onbehoorlijke
middelen zich de gunst van gemeente
ambtenaren en daardoor levcrantiën aan ge
meentebesturen wist te verzekeren.
1 Aan do Beroopswet wijdde Het. Va
derland een tweetal artikelen, het eerste om
in een breed betoog de wcnsehelijkheid te be
pleiten, dat, wil men eindelijk met de On
gevallenwet spijkers met koppen slaan, nu
bij de behandeling van de wet tot uitvoering
van art. 75 geen poging behoort te worden
gedaan om in dat artikel zelf, of in andere
artikelen van dc wet, wijziging tc brengen.
Vooral onthoudc men zich van discussie over
16)
„Mijnheer Miton, is u niet wel?" vroeg
'Alice bezorgd.
„Ja, wat ziet hij bleek," beaamde Duro-
Jchet.
,,'t Heeft niets tc beteekenen," gaf dc
leeraar ten antwoord. ,„Ik ben aan zulke
tochtjes niot gewoon... ik ben wat zeeziek."
Een algemeen schaterlachen volgde op de-
fce verklaring.
„Dat is wat nieuws, zeeziek op de rivier,"
merkte Marie snibbig op.
„Als ge iets gebruikt, meneer Miton, zal 't
Wel beter worden," haastte tante zich to
«eggen.
„Ja maar, wij hebben geen tijd te verlie
zen, er is onweer aan de lucht en wij moeten
ons dus haasten, willen wij vóór dc bui thuis
zijn."
Dc omgekeerde verklaringen over het weer
.Van mevrouw Du rochet en een landelijke
•maaltijd, bestaande uit vruchten, room on
'gebak, verdaagden ovenwei het vertrek.
Eindelijk 11am men voorzien van eenige
tegenschermen den terugtocht aan. Mijnheer
'Miton nam wederom plaats in den ezehvar
gen.
Men had nog slechte een paar minuten ge-
lloopon, toen het begon t© druppelen, en
weldra ontlastte zich een hevige donderbui.
Opeens blijft Coco de ezel stilstaan. Mijn
heer Miton is flauw gevallen.
Alice spardt zich tot hem en wrijft hem
Voorhoofd en slapen met eau de cologne.
Jiindelijk komt de leeraar weer by.
,,'t Is niets", mompelde bij. „Een lichte
bezwijming."
„Wij zullen naar gindschc boerderij gaan.
Daar kunt ge wat uitrusten."
„In 's hemels naam niet, ik ga veel liever
naar huis. 't Is al weer over."
„Dan maar vooruit, Coco," zegt Alioc on
met één sprong heeft ze in het wagentje
naast mijnheer Miton, plaats genomen. Zij
doet haar mantel af, die nagenoeg droog ge
bleven is, en legt hem over Miton's knieën.
„Gevoelt ge u nu beter?" vraagt zij.
„Ja, een beetje beter. Ik heb tegenwoordig
wel eens meer die soort toevallen."
„Wat zegt dc dokter er van?"
„Dat ik zwak ben en me te veel vermoei, en
hij heeft gelijk.
„Ge moet het onderwijs or aan geven."
„Neen, dat is het ergste niet. 't Is meer het
ongeregelde leven, altijd buitenshuis te moe
ten eten en niemand te hebben, die voor me
zorgt."
„Waarom neemt ge dan geen huishoud
ster?"
„Daar moet ik niets van hebben; die be
driegen en bestelen me. Ik heb er een gehad,
die dronk; een die half gok was; en daarna
een, die tc lange vingora had. Mijn arme
moeder heeft wol voorzien wat mijn lot zou
rijn. Als ik dood ben, zoek dan maar een
goede vrouw, heeft ze me altijd gezegd."
Mijnheer Miton zuchtte en zweeg.
Hot wagentje rolde over de ongelijke stee-
nen der voorstad. Het weer was opgeklaard.
Een groote regenboog vertoonde zich aan
den hemel. Alice staarde vol verrukking naar
den prachtigen, veelkleurigen boog, den
grootsten en don schoorraten» dien rij meende
ooit geziet ie hebben»
IX.
Thuisgekomen,''ging het gezelschap reeds
spoedig uiteen; mijnheer Miton zocht zijn
woning op en begaf zich ter rust©.
Ook mijnheer en mevrouw Plantier, dio
ovoneens vormoeid waren, begaven zich naar
hun kamers, on de meisjes volgden hun voor
beeld.
Het duurde niet lang, of allen waren in
diepe rust gedompeld, behalve Sophie en
Alice, die den slaap maar niet konden vat
ten. Do beide meisjes hadden een gemeen
schappelijke kamer en Sophie, aan wie het
opgevallen was, dat Alice den ganschen
avond zoo stil waa geweest, meende haar
zuster onder het avondgebed te hooren snik
ken.
„Zeker huishoudelijke onaangenaamheden,"
dacht Sophie, en om haar oudere zuster wat
af to leiden, begon zij over koetjes en kalfjes
te praten
Alice antwoordde werktuiglijk, maar haar
gedachten waren blijkbaar elders.
„Ik zou wel eens willen weten, hoo hot
met dien armen meneer Miton is," zei Sophie
zonder het te vermoeden den vinger op de
wonde leggend.
Het overkropte gemoed van Alioe gaf rich
door snikken lucht.
„Wat scheelt er aan?" vroeg Sophie ont
steld.
Alice schreide erbarmelijk.
„Wat mankeert ge tooh? Ia Gato brutaal
tegen je geweest? Heeft mama soms geknord,
of heeft Marie je 'afgesnauwd
Alice schudde het hoofd, sondor te ant
woorden.
„Maar spreek dan toch!... Ge doet mo
schrikken 1"
Alice verborg haar gelaat in do handen en
bracht fluisterend uit: ,,'t Is noch Cato...
noch mama... noch Mario 'b Is mijnheer
Miton...."
„Mijnheer Miton 1" riep Sophie verwon
derd uit. „Heeft mijnheer Miton je on-
heusch bejegend?"
„Och neen", zuchtte Alice, „ik heb..! Ik
kan hom niet langer in dien toestand zien.
Zoo ziek en zwak als hij is, heeft hij niemand
die voor hem zorgt... Denk eens aan, hij is
volstrekt niet goed in orde en nu zit hij
daar heel alleen En morgenochtend gaat
hij weer les geven, zonder zelfs een kop kof
fie of chocolade te hebben gebruikt... Is dat
een leven voor een mcnsch? Komt hij thuis,
dan vindt hij niets klaar; neen, zoo kan het
niet langor... Trouwens, zijn moedor heef^
het hem wel gezegd..."
De herinnering aan do droevige voorspel
lingen van wijlen mevrouw Miton was oor
zaak, dat Alice andermaal in tranen los
brak.
„Hoe zon ik kunnen slapen, als me zulke
gedachten door het hoofd gaan? Dagelijks
zie ik hem zwakker worden, hij zal 't niet
lang meer maken, en daar zijn wij de schuld
van 1..."
„Wij de schuld! Verbeeld jc..."
„Zeer zeker," viel Alice verontwaardigd
haar zuster in de rede, „had Mario hem
reeds niet vóór tien jaar geleden kunnen hu
wen, toen hij haar gevraagd heeft? Was ik
maar in haar plaats geweest!..."
Verschrikt hield zij stil on drukte het hoofd
in de kussens.
In Sophie's brein waa er een licht opge
gaan; zachtjes naderde zij haar zuster en
haar bij de schouders nemend, vroeg zij:
„Wol, wat zoudt gij in Marie's plaats ge
daan hebben?"
,,'t Is alles onzin, wat ik gezegd heb", ant>
woordde Alice deemoedig. „Ik kan er niet
over oordeelen, wat ik zou gedaan hebben,
omdat ik nooit in het geval ben geweest...
maar is 't niet leelijk van Marie om hem,
die haar zoo liefheeft, voor den gek tc hou
den
öophio glimlachte en zei ernstig: „Weet
gij wel zeker, dat mijnheer Miton Mario lief.
heeft?"
„Ja zeker; andere had hü haar niet ge
vraagd."
„Ik wil niet zeggen, dat hij niet van haar
gehouden heeft, maar ik geloof niet, dat hy
het nog doet
„Och!...."
„E11 eigenlijk heeft liU gelijk, want z(j geeft
nieta om hem. Mijnheer Miton mag overigens
blij zÜni dat hü baar niet 80kref?on heeft, want
zij past volstrekt niet bU hem."
„Och, kom
„Wat zou hü aan zoo'n vrouw gehad heb-
ben, die niets anders doet dan schilderen en
piano-spelen Is Mario in staat een huishouding
te besturen, oen zieke te verplegen, of kin
deren op te vooden? Reen, münheer Miton
heeft een heel andere vrouw noodig, die hei
liefheeft en hem gelukkig maakt, een zooai*
gü bü voorbeeld
„Och, komt
„Ja, ik begrüp het zeer goed, gü houdt van
münheer Miton. Maar hoe is 't met hem ge
steld? Houdt hü ook van u? Heelt hü zicb
nooit daarover uitgelaten tegen u?"
Wordt vervolgd