LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG li JANUARI. - TWEEDE BLAD.
Anno 1902.
PERSOVERZICHT, j
FEUILLETON.
B® Tweelingbroeders.
No. 12848
ach© idee noemde. Doch hij veroordeelt dio
opvatting ale kinderlijke illusie want hij
Lag den klassenstrijd toen nog niet; m. a. w.:
hij was geen sociaal-democraat.
Het Volk vraagt of het voorbeeld van
Jaurès, die, door ondervinding en studie ge
leid, allengs van vage socialistische gezind
heid tot soc.-dem. inzicht kwam en de kam
pioen werd, dien wij kennen zoodat men
veertien jaren moet teruggaan om in een los
gerukt zinnetje eenig materiaal te vinden ter
godzalige bepleiting van een oorlogsbegroo-
ting. die een vierde der Staatsinkomsten op-
vreet, of zulk een voorbeeld niet heclwat
troostrijker is dan het daaraan tegenoverge
stelde exempel van dr. Kuyper, die in de
zelfvoldaanheid zijner tegenwoordige positie
en omstuwd van de trawanten van kapitalis
me en militairisme, zijn democratische ge
zindheid van vroeger, zijn toornen tegen de
machtigen, zijn gevoel voor de ellende van
het proletariaat, afstroopte en in den hoek
wierp als waardelooze ,,oude plunje"?
No. 10 der tweede reeks van dr. Schaep-
man's Chronica is verschenen en stelt weder
om een nieuwe (derde) reeks in uitzicht.
Onder meer bevat difc nummer een driestar:
„Nederlandsche dichters in de Tweede Ka
mer." Uit de jongste x jgrootings-debatten
worden een drietal voorbeelden in herinne
ring gebracht, ten bewijze, dat aanhalin
gen uit Nederlandsdie dichters niet al
toos terstond volgens de juiste beteekenis
worden verstaan.
Het laatst vermelde geval overkwam dr.
Schaapman zelf, die het nu toelicht als volgt:
,,Op de zonderlinge pogingen van den hoer
"Van Kol, om, naar aanleiding van de zaken
in de Minahassa, tussehen antirevolutionai
ren en Katholieken twist te zaaien, had ik
geantwoord met een verwijzing naar Vondel,
en ik had uitdrukkelijk Vondel genoemd, die
den knuppel in het hok met hoenderen"
smeet. Met hun eigenaardig polemische eer
lijkheid hebben de heeren sociaal-democraten
dat zoo duidelijke en bekende beeld op al
lerlei wijze verfonfaaid. Zij hebben, het der
de in een vergelijking ontkennend en den his-
torischen zin van Vondels vers verschoppend
eenvoudig verkondigd, dat ik de rechterzijde
een „hoenderhok" had genoemd. Zij verga
ten wat ik gezegd had: ,,Gij zult zien, dat
wij hier aan de rechterzijde geen hoenders
zijn"; maar wat het beste is: zij hebben dat
toch ondervonden.
De Residentiebode heeft in twee wetsont
werpen dezer Regeering hot zoiut der
christel ij ke begins el en gevonden.
Allereerst in dat betreffende de opleiding
van Indische ambtenaren, waarin
de opleiding aan de Vrije Universiteit en
aan enkele andere particuliere hoogeschool
met die aan de Rijks- en gemeentelijke uni
versiteiten is gelijkgesteld. Hetzelfde beginsel
wordt uitgedrukt in het wetsontwerp tot re
geling van het beroep bij do ongevallenwet.
Art. 11 van het ontwerp-Cort van der Linden
luidde:
„Tot permanent lid-voorzitter, griffier,
en hun plaatsvervangers zijn alleen benoem
baar mannelijke ingezetenen des Rijks tevens
Nederlanders die den graad van doctor juris
romani et hodierni of dien van doctor in de
staatswetenschap of in de rechtswetenschap
aan een der Rijksuniversiteiten of aan de ge
meentelijke universiteit te Amsterdam ver
kregen, en den vollen ouderdom van 25 ja
ren bereikt hebben."
Het ontwerp-Loeff zegt:
„Tot permanent lid-voorzitter, griffier en
hun plaatsvervangers zijn alleen benoembaar
mannelijke ingezetenen des Rijks, tevens Ne
derlanders, die den graad van doctor in de
Staatswetenschap of dien van doctor in de
Rechten of in Rechtswetenschap bezitten en
den vollen ouderdom van 25 jaren bereikt
hebben."
Ook hier ia dus met het exclusivisme ten
voordeele van enkele universiteiten gebroken
en wordt niet gevraagd waar de graad ver
kregen is, concludeert het blad.
En tegen de opmerking, dat alle weten
schappelijke waarborg hiermee is verdwenen,
daar ieder, die maar wil, een universiteit
kan oprichten, voert De Residentiebode aan:
Gesteld dat^ gebruik makende van de no
minale vrijheid van hooger onderwijs, parti
culieren zoo maar voor de leus een universi
teit zouden stichten, dan zou de Regeering
de discipelen van een hoogeschool naar den
naam alleen, zeker niet in aanmerking doen
komen.
Nu maken wij ons omtrent deze bepalingen
geen illusiën, zegt het blad. Zij zullen voor-
loopig grootendeels een doode letter blijven
èn omdat er maar één vrije hoogeschool is èn
omdat het exclusivisme op practisch terrein
gehandhaafd blijft. Wij zijn dan ook met be
palingen als deze niet tevreden en vragen
volkomen gelijkstelling van openbaar en bij
zonder hooger onderwijs en van graden, di
ploma's en examens, aan particuliere en aan
Rijksuniversiteiten, natuurlijk onder voor
waarde, dat de particuliere hoogescholen
dit kan voor haar slechts winst en voordek
wezen op den duur wetenschappelijk de
uoodigo waarborgen bieden.
De Residentiebode meent, dat de minister
van koloniën nog een stapje verder had moe
ten gaan:
Hij had noch de landbouwschool te Wage-
ningen, noch de Polytechnische school te
Delft, met name moeten noemen. Er zijn
op dit oogenblik geen andere en zullen er ook
wel niet komen. In practijk had het dus
niete uitgehaald, maar, om wille van het be
ginsel zouden wij hem wel in overweging wil
len geven alsnog in c. te lezen: „van een in
Nederland gevestigde Polytechnische school"
etn in e: „van een in Nederland gevestigde
Hoogere land- en boschbouwschool.
Dr. Van Gorkom, R.-K. arts te Arnhem,
heeft in een artikel in De Katholiek zich
geschaard aan de zijde van diegenen onder
zijn geestverwanten, die een afzonderlij-
k e R.-K. universit-eit ongewenscht ach
ten, en liever R.-K. hoogleeraren willen zien
geplaatst aan de bestaande universiteiten.
De schrijver haalt met instemming aan wat
De Nederlander over dit onderwerp schreef,
vooral wat dit blad zeide over het ondoelma
tige, om, bij het zich bekwamen voor den
maatschappelijken strijd, zich het beste deel
des levens te plaatsen buiten alle aanraking
met andersdenkenden.
Ook haalt de schrijver de woorden aan van
zijn Duitschen geestverwant prof. Hertling:
„Mij komt het voor, dat wij ons niet door
de stichting van een vrije katholieke uni
versiteit in onze vereenzaming opnieuw moe
ten bevestigen, maar veeleer, dat wij m eten
trachten, zooveel mogelijk katholieke geleer
den op de leerstoeleD van den Staat te bren
gen."
Dr. Van Gorkom komt tot deze conclusie:
„Aan elke van onze universiteiten moesten
meerdere hooglecraren zijn, desnoods buiten
bezwaar van 's lands schatkist, maar met
overigens gelijke rechten en plichten, dus le
den der faculteiten, om de wijsbegeerte, de
geschiedenis van kerk en land en volk de
theologie elk uitgaande van verschillende be
ginselen, te doceeron."
De schrijver van ,,Van dag tot dag" in Het
Handelsblad zegt, dat niets „ons zoo goed
doend uit den dagelijkschen kring van ge
dachten en beslommeringen opvoert als de le
zing der geschriften, die ons doen medele
ven met wat de zendelingen in onzen
archipel doen."
„Ik heb zoo hartelijk op met het werk dier
apostelen uit onze dagen; hun brieven geven
telkens kijkjes in vorige tijden, teen onze
voorvaderen bekeerd werden.
Ik zou het bijzonder toejuichen, indien de
heer J. W. Gunning, de directeur-secretaris
van het Nederl. Zendeling-Genootschap, die
met zijn neef en vriend dr. Adriani en onder
zijn leiding in Indië gereisd Reeft, eens in de
voornaamste plaatsen van ons land verslag
uitbracht van wat hij gehoord en opgemerkt
heeft.
Want de Zending is te onbekend in ons
land. Men kent er te weinig de godsdienstige
en de maatschappelijke beteekenis van."
Dc schrijver heeft een ingezonden stuk ont
vangen over „armoede, cn geloof", waarin
o. agevraagd wordt:
„Zou het nu niet meer christelijk zijn
e e r 8 t zorg te dragen voor leniging en voor
koming van armoede in het eigen land en
daarna aan de kerstening der heidenen te
denken V'
Hij teekent er bij aan:
„Er is bijna geen enkele uitgave, welke
men niet zou kunnen veroordeelen door deze
vraag te stellen.
En de vraag of men ooit een flesch cham
pagne openen mag of zich eenige andere
weelde veroorloven zal zoolang er zooveel
leed verzacht kan worden met geld, zou moei
lijker te beantwoorden zijn dan die, of men
op de Zending het geld bezuinigen moet om
nog iets meer te geven aan de armen.
Ik weet de vraag van J. S. dan ook nut
beter te beantwoorden dan door te wijzen op
de meening van enkele mannen, die buiten
de Zending staan, maar persoonlijk haar in
vloed hebben kunnen waardeeren."
De schrijver beroept zich dan o.a. op wat
de heer Yan Limburg Stirum in 1890 zeide in
een rede, gehouden in het Indisch Genoot
schap, en op eenige andere autoriteiten door
den heer Yan Stirum in die rede geciteerd.
De spreker, thans Kamerlid voor Schie
dam, liet zelf zich o .a. als volgt uit:
„Het Evangelie, waar het hart en gemoed
doordringt, brengt een geheelen omkeer
het geestelijk leven va., individuen en volken
teweeg; een omkeer, die zich ook in de maat
schappij afspiegelt... Men behoeft slechts een
Christendessa of een door inlandsche nris-
tenen bewoonde streek met eenige aandacht
gade te 6laan om van den in 't maatschappe
lijk leven ingrijpenden invloed van het Evan
gelie te worden overtuigd."
De schrijver eindigt met het beroep te steu
nen, dezer dagen in een circulaire van het
Nedcrlandsche Zendelinggenootschap op de
milddadigheid der zendingsvrienden gedaan.
Vooral waar een groot deel van het zendings
werk in onze koloniën door het Rhijnsche
Zendingsgenootschap gedaan wordt, mag een
Nedcrlandsche vereeniging niet door tekort
aan middelen haar arbeid zien ondergaan.
Mr. Yan Houten komt in de Arnhem-
sche Courant terug o phetgeen die courant
opmerkte naar aanleiding van zijn interview
in het Handelsblad.
De bezwaren van de Arnhemsche Courant
tegen het attributief stelsel houden geen
steek, omdat op de werking der attributieve
kenmerken gc-zamenlijk moet worden gelet.
Elk kenmerk afzonderlijk ia in zijn werking
gebrekkig, maar nu slechts uitgesloten is wie
zich geen enkel der vele kenmerken verschaf
fen kan, zijn waarlijk de uitgeslotenen geen
personen, van wier stem men een gunstige
werking op cmzen staatkundigen tocsta-r.
verwachten kan
En wat nu betreft de plannen der vrijzin
nig-demoeraten om een aaneensluiting ad
h o c te bewerken van allen, die iets op de
kiesrechtregeling hebben aan te merken, ten
einde dep wetgever volledige vrijheid te dien
aanzien te doen toekennen, herhaalt mr. Yan
Houten, dat hij alle agitatie ten gunste eener
bloot theoretische verbetering der Grondwet
ijdel en dus verwerpelijk vindt.
„Onder leiding van Heemskerk hebben wij
in 18841887 een algemeene Grondwetsher
ziening behandeld en gekregen onder om
standigheden, die zich niet licht ten tweeden
male zullen voordoen. Voor het opnieuw op
losse schroeven zetten van onze geheelo
staatsinrichting of ook slechte van de'Samcn-
stelling van de wetgevende macht in haar ge
heel vindt men niet weder een meerderheid
Het kiesstelsel van de Grondwet van 1848 met
zijn census van 20 tot f 160 was werkelijk
onhoudbaar het tegenwoordige schijnt sl.rh.
zoo aan eenige weinige theoretici, die de
kracht der sociaal-democratie te onzent over
schatten. De sociaal-democraten veroorde
len het tegenwoordige kiesrecht, omdat daar
door het overwicht niet in handen der c.'bc -
dende klasse gelegd wordt; juist dit is een
reden voor alle andere partijen, om hun po
litiek te bestrijden en ook om den grond-
wettigen waarborg tegen zulk onbillijk stre
ven niet onnoodig prijs te geven.
Als eerst eens gepreciseerd werd, dat do
vrijzinnig-demoeraten onder algemeen kies
recht verstaan de toekenning van kiesrccut
en bloc aan alle mannen en aan alle vrou
wen, voorbehoudens mogelijke ontzegging,
gelijk het in do toelichting van het binnen
kort te behandelen vrijzinnig-democratisch
program heet, „aan bepaalde personen, zoo'
lang zij in nauwkeurig omschreven omstan
digheden verkeeren", dus zonder den min
sten algemeenen waarborg van geldelijke, on
afhankelijkheid of een minimum van gees
tesontwikkeling, en alsdan over de invoering
van hun kiesstelsel gestemd werd, zou slechts
in zeer enkele misschien in geen enkel dis
trict de meerderheid cvóór stemmen. Door
de onbepaaldheid van het begrip „algemeen
kiesrecht" en de tactiek der clericalen, die do
vrijzinnig-democraten en sociaal-democraten
uit partijbelang tegen de liberalen hebben
gesteund, hebben deze groepen in de Kamer
meer vertegenwoordigers erlangd, dan zij
zouden verkrijgen, indien hunkiesstelse) in
een duidelijke omschrijving het shibbo
leth bij een verkiezing ware".
Mr.S. v. H. gelooft daarom niet, dat zijn
verklaring in het i n t e rv i e w met den vr-
8laggever van het Handelsblad te boud is:
zoolang een deel der liberalen onder de leus
van dadelijke invoering van algemeen kies
recht zich afscheidt van hen, die de bestaan
de wetgevende machine in liberalen geest
willen doen werken, zal de conservatieve
strooming bovendrijven.
Z. i. hadden de Takkianen, dit tot lr b
inzicht kwamen, dat hun wenschcn niet zon
der Grondwetsherziening te bevredigen wa
ren, zich daarbij moeten nederleggen. Dat
een deel van hen zich door mr. Kerdijk en
enkele andere tegenstanders van het grond
wettige stelsel heeft laten meeslepen tot een
algemeenen aanval op dc nieuwe grondwetti
ge organisatie der wetgevende macht is oen
politieke fout, die, zoolang zij nawerkt, de li
berale partij machteloos maakt, Yan politiek
beleid getuigt trouwens ook weinig het on
langs gepubliceerde ontwerp-program. Hc -
derden wegwijzers zonder wegen, waaronder
zelfs nog zeer miswijzendeEn zakelijk zoo
veel omvattend, dat het voor de gehcele eeuw
voldoende zou zijn I
De Arnhemsche Courant geeft onder dit
schrijven een uitvoerige aanteekening. Zij
stelt voorop, dat zij, die zich uit volle over
tuiging tot de vrijzinnig-democraten rekent,
slechts haar eigen standpunt verdedigt. Na
een voorbeeld te hebben aangehaald, dat wel
degelijk sommigen, die door de werking der
attributieve kenmerken gezamenlijk van kies
bevoegdheid uitgesloten zijn, de belangstel
ling van den kieswetgever waardig zijn,
komt de Arnh. Cl. tot het betoog va:; den heer
Van Houten, dat een meerderheid voor
Grondwetsherziening niet meer te vinden zal
zijn, vooral niet als zij moet dienen tot in
voering van algemeen stemrecht.
De wetgevende machine is zeer bruikbaar,
dc natie wil geen gepeuter daaraan, maar
wetgevende daden.
Zeker, zegt de Arnh. Gt., maar ©r wordt
door ons juist getwijfeld aan die wetge
vende daden, althans aan de voldoende mate
daarvan. En als nu ook de natie daaraan
begint te twijfelen, zal zij verbetering van
de machine verlangen. aartoDe. moet de weg
gebaand worden door losmaking van den
kieswetgever van de Grondwet. Dat verlang
de ook mr. Van Houten in 1887, toen hij met
mr. De Ruyter Zijlker voorstelde in het kics-
rechtartikel der Grondwet alleen te bepalen:
„De leden der Tweede Kamer worden geko
zen door da kiezers, die de wet aanwijst, en
op de wijze, door do wet te bepalen."In zijn
toelichting zeide toen mr. Van Houten o. a,:
„Wij wenschen, dat elke verdere ontwikke
ling van het kiesrecht kan plaats hebben zon
der opnieuw aanleiding te geven tot heb
debat brengen van onze hoogste Staatswet."
De Arnh. Ct. is eindelijk volstrekt niet be
vreesd, dat met het algemeen stemrecht het
overwicht in handen der arbeidende klasse
zal gelegd worden. Dat is in geen enkel land
het geval. En waarom niet, meent de Arnh.
Omdat er nauwelijks een maatschappelijke
klasse zoo in zichzelf verdeeld is als die der
arbeiders. Die vreas kan mr. Van H. dus aan
andere, meer van nature conservatieve gees*
ten overlaten.
De Arnhemsche Courant betoogde zoo
als wij gezien hebben de mogelijkheid van
eeD nieuwe aau"cnsluiting van „alle vrij-
De heer Tak raakt in De Kroniek in een
iJNieuwj aarsp raatje even aan de discussie van
den heer Talm a met de sociaal-domo
jD r a t e n over do landsverdedigi ng.
De uitbreiding van het leger is zegt hij
meer symptoom van een dieper liggende
kwaal dan een zelfstandig euvel. De leger-
quaestie doet zich in verschillende landen
'zeer verschillend voor; uit do woorden van
Eransche en Duitsche auteurs en sprekers
I mogen niet zonder nadere overwegingen con-
olusies worden getrokken ten aanzien der mee~
'ningen van Nederlandsche partijgenooten.
De leus van algemeene ontwapening be
hoort niet tot de sociaal-democratische poli
tiek, Zij staat op één plan met de algemeene
werkstaking. Onze politiek is vooral een van
het bereikbare, maar dit in volle maat, en
telkens opnieuw met kracht opgespoord.
!Ook van het harmonische, van de evolutio
|van het maatschappij-monster in al zijn dee
lden bot hooger vorm. De strijd tegen het mili-
(iairisme is geen strijd tegen eiken vorm van
'weerbaarheid. Het is een strijd tegen het ka
pitalisme in zijn nieuwen vorm van nationa
lisme. En ook een strijd tot bescherming der
cultuur, van welke alle militaire inrichting,
en zeker die opN militairistischen grondslag,
5 'dé vijand is, omdat zij leidt tot bekrompen-
•heid en kastevooroordeel.
Als de weerbaarheid zich zoo weinig moge
lijk verwijdert van de gewone samenleving,
zal zij van deze ook wel de gewone gebreken
pVertoonen, maar zij zal geen nieuwe, speciale
^verkrijgen. Alle bekrompenheid wordt onder
Sden militairen rok nog bekrompenêr, en
I'daarom moet men zorgen, cat niemand dien
rok het gansche jaar door draagt. Evenals
üe miliciens naar huis gaan, moeten ook de
officieren geregeld een tijd van het jaar aan
(burgerlijken arbeid worden gezet. Dan neemt
"de weerbaarheid de altijd toch boven de mili
taire te verkiezen vormen van het burgerlijk
[leven aan en wordt het ontstaan verhoed van
'de kaste met haar eigen eer, eigen recht
spraak, eigen kazerneleven en kazernetaal,
i Het is den goeden heer Talma nooit ge
plukt er achter te komen wat militairisme is.
I Misschien raakt hij nu wat op weg. Ook in
de grootte van de geldsom, die er aan besteed
wordt, ligt een kenmerk van het stelsel, en
een daaraan nauw verwant verschijnsel is de
koloniale uitbreidingspolitiek van onze door
Bpeculanten beïnvloede regeeringen. Het ka-
j pitalistisck. stelsel eiscbb sterker bescherming
;van de gewapende macht naarmate het straf
fer wordt gespannen. En Nederland blijft
ïiiet achter in zijn commercieele oorlogen. De
(heer Kuyper wilde, vóór hij i.-inisLer werd,
Ook in China meedoen; maar we hebben nu
lAtjeh en Djambi al, en Nieuw-Guinea wordt
'geprepareerd. Om het oordeel over die poli-
jtiek in het moederland niet te hard te doen
zijn, wordt de militaire geest er met groote
zorg opgekweekt. Het nationaal besef, dat
men nu zoo lief heeft, is het besef, dat do
Speculatie vrij spel moet hebben; en bet ruili-
ta iris me beschermt haar wegen.
Zoo eindigde het jaar met een voorspelling
Van verscherpten strijd. Er is in de rede van
Öen lieer Talma een uitdaging, die gaarne
'aanvaard wordt. De Calvin.arbeiders
[zullen te oordeelen hebben over de richting,
door him aanvoerder gekozen. En, het moge
een poos duren, maar na korter of langer
tijd zal de economische drang ook hen tot
©en keuze moeten brengen.
Ook Het Volk heeft den heer T al m a ter
Verantwoording geroepen over het licht,
waarin hij J a u r s heeft geplaatst. In veer
tien jaar oude journalistieke bagage van
Jaurès snuffelde do heer Talma, door hem
gedragen, toen hij „nog geen soc.-democraat
was, hoogstens een radicale republikein
met algemeene ideale en socialistisch getinte
Neigingen."
Maar in de voorrede van de in 1899 uit
gegeven verzameling „Action Socialiste" er-
_kent Jaurès onbewimpeld, gelijk Het Volk
aantoont, dat hij in vroegere jaren van raee-
ning was in alle voorstanders van de rep
blikeinschen Staatsvorm uiteraard ook aan-
hangers te mogen zien van wat hij de socialist!-
48)
„Niet gesloten!" fluisterde hij. Toen span
de hij den baan van de revolver en riep zijn
kameraad toe: „Rri.ar?"
Hij wierp de deur wijd open en sprong
naar binnen, gevolgd door Virity:
„Duivels, hij is vast in slaap I" riep Gan
nett, liet zijn wapen zakken en wees naar de
onbeweeglijke gedaante op het bed.
Verity kwam een stap nader m boog zich
[over den man. Toen uitte hij een kreet van
Verbazing.
„Wij komen te laatl" zeide hij; „Stephen
'Alison is dood 1"
XXIX.
De eerste gedachte van Gannett, toen hij
staarde naar de levenlooze gedaante op het
bed, was, dat Stephen Alison zelfmoord had
gepleegd.
„Ga dadelijk een dokter halen, William,"
zei hij; „dan blijf ik hier. Hij is zoo dood als
,een pier; maar er moet toch een dokter bij
komen."
Verity stond een oogenblik zwijgend in het
door kaarslicht verlichte kamertje.
„Arme kerel!" zei hy, en zyn gedachten
dwaalden terug naar het vriendelijk bulten-
verbluf, waarheen zyn plicht hera eens ge-
Jbracht had, toen Stephen Alison gearresteerd
(wae. HU dacht aan het lieve meisje en de
jbleeke vrouw, en hU wierp een sympathieken
blik op de verwrongen trekken van den
ongelukkige, die, met zooveel zonden beladen,
voor den Oppersten Rechter moest verschijnen.
Gannett, die niet sentimenteel was, had
intuaschen den kandelaar van de waschtafel
genomen, om het iyk nauwkeuriger op te
nemen.
„HU had er vandoor willen gaan, William,"
zei hy; „hij had zUn knevel afgeschoren, om
zUn uiterlijk te veranderen."
„Dat zie ik, Jack; maar als hU plan had,
te vluchten, waarom zou hy dan zelfmoord
gepleegd hebben? Ik geloof eerder, dat hg
een beroerte of zoo iets heeft gehad. Ik ga
dadelijk een dokter halen en meteen bericht
sturen aan don chef,"
Zoodra zyn collega de kamer uit was, begon
Gannett een stelselmatig onderzoek van de
omgeving. Hy raakte het lyk niet aan; eerst
moest de dokter het gezien hebben. De heeren
nïedici zyn altyd streng op dat punt, vooral
waar hun verklaring van groot gewicht kan
zyn. Het verplaatsen van een lyk door de
politie of vreemden is menigmaal oorzaak,
dat het onmogelyk wordt, met zekerheid te
constateeren, of er moord dan wel zelfmoord
heeft plaats gehad.
Gannett bepaalde zich dus tot de voor
werpen in de kamer en vond al spoedig de
schaar, hot scheermes en verdere sporen, dat
de man zyn knevel had weggenomen.
„Dat kan nog niet lang geleden zyn,"
mompelde hy. „Wat drommelI heeft de vent
hier den geheelen dag gezeten? Het lyk van
lord Charlton kon toch elk oogenblik worden
gevonden. Missohien dacht hy wel, het zaakje
zoo netjes te hebben gedaan, dat er vooreerst
geen verdenking op hem zou vallen."
De detective zag naar de kaars.
„Die bewyst, dat hy nog niet lang dood
fi. Boa doode man steekt geen licht aan, en
deze kaars kan hóogstens drie uren gebrand
hebben, 't Is vreemd, heel vreemd 1"
Hy ging naar chx latafel en opende de eene
lade na de andere. Er was niets in, dat eenig
verband kon brengen tussehen den dooden
man en het misdryf, waaraan Gannett hem
schuldig achtte.
Eer hy en Yerily het politiebureau hadden
verlaten, waren daar verdere mededeelingen
ontvangen omtrent het drama in Grosvenor-
Place, o. a„ dat de juweelen der gravin ge
stolen waren.
Natuuriyk had Alison handlangers. Gan-
nett's veronderstelling, waartoe hy gekomen
was na een korte bespreking met "Verity en
zyn chef, luidde, dat Alison lord Charlton naar
diens huis had begeleid en op de een of
andere manier er in geslaagd was, zyn mede
plichtigen, biykbaar ervaren dieven, ln het
huis te laten. Nergens was een spoor van
braak.
Gannett verwachtte niet, oen enkel der
gestolen voorwerpen in Alisons kamer te
vinden. Die zouden wel elders in veiligheid
gebracht zyn. Hy verwachtte echter meer geld
in Alisons bezit te vinden, dan hy op eeriyke
wyze kon verkregen hebben.
De man zou zich niet gereed gemaakt heb
ben voor de vlucht na een grooten juweelen
diefstal, gepaard met moord, zonder dat hy
een deel van den buit in zyn bezit had.
Gannett had dit alles snel en logisch be
dacht. Zyn zenuwen waren van yzer en staal,
en het feit, dat hy zich alleen bevond met
een lyk, stoorde zyn geregelden gedachten-
gang in het geheel niet. Hy had enkel een
soort gevoel, dat niet beter valt aan te duiden
als wrok, tegen Alison, omdat hy dood was.
Want hierdoor miste de wakkere detective de
„woerdaa van lo4" welke hem anders zeker
in de pers en voor de rechtbank zouden ten
deel gevallen zyn.
Verity kwam terug met een dokter en
een inspecteur van politie. De geneeskundige
begon aanstonds aan zyn onderzoek en kwam
tot de conclusie, dat de man gestorven moest
zyn ten gevolge van een hartkwaal. Dit kon
eerst vastgesteld worden na een zeer nauw
keurige lykschouwing.
De dokter maakte eenige aanteekeningen
en ging heen. De politie-beambten zetten hun
werk voort. Toen Gannett het bankbiljet van
vyftig pond vond, met de handteekening van
lord Charlton er op, glimlachte hy zelfvoldaan
en zei;
„Dat neemt eiken twyfel weg".
Ze vonden verder in de zakken van den
man het ingewisselde klein bankpapier en
hot briefje van ontslag op naam van Stephen
Alison.
In denzelfden zak was een brief in een oud,
geel geworden couvert. Het was de brief van
May aan haar vader.
Verity bezag den brief met een treurigen
glimlach en gaf hem toen aan den inspecteur,
die de papieren by zich hield.
Stephen Alison had, in zyn zenuwachtige
haast, vergeten, dezen brief te houden, toen
hy al zyn papieren enz. op het lyk overbracht.
Als hy kalmer geweest was, zou by dien
eenigen schakel, welke hem aan het verleden
bond, wel behouden hebben.
Toen men de geheele kamer goed had opge
nomen en alles nagezocht, besprak de inspec
teur de zaak met beide ondergeschikten. Men
was het geheel eens over Gannett's veronder
stelling en achtte het geheim van lord Charl-
tons dood hiermee in hoofdzaak opgehelderd.
Het was duideiyk, dat Alison, een ont
slagen gevangene, by zyn ouden vriend Jack
Darvell was geweest onder den valsclien
naam van Stephens. Darvell had de intieme'
verhouding van vroeger hersteld; want door
den ouden heer Joyce had de politie ver
nomen, dat meneer Stephens een der gasten
geweest was by een klein diner, door zyn
schoonzoon gegeven, en dat hy in den nacht
van den moord diens huis had verlaten in
gezelschap van lord Charlton.
De verklaringen van de dienstboden in het
huis van graaf van Powick wezen uit, dat
zyn lordschap dien nacht met een ander in
de bibliotheek geweest was. Dat die gast
niemand anders was geweest dan Stephen
Alison, het bankbiljet in den zak van den
ex tuchthuisboef bewees het voldoende. Het
behoorde niet tot de onmogeiykheden, dat het
geld eeriyk in handen van Alison was ge
komen; doch het was moeilyk denkbaar,
tenzy de jonge lord hot by het spel had ver
loren of aan hem geleend.
En als Stephen Alison een onschuldig be
zitter was van CharJtons geld, waarom had'
hy dan zyn knevol afgeschoren? Biykbaar
mot geen ander doel dan om te vluchten 1
Nadat men het hierover eens was, vroeg
Gannett den inspecteur, of er iets gedaan
was met Darvell.
„Er is nog geen motief, om hem in dez©
zaak te betrekken," zei de inspecteur; „doch
er ia besloten, een oogje op hem te houden."
„Denkt u niet, dat hy mee in het komplo*
is?" vroeg de sergeant.
De inspecteur schudde bet hoofd.
(Wtrdi vtrwJgA)