LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG li JANUARI. - TWEEDE BLAD. Anno 1902. PERSOVERZICHT, j FEUILLETON. B® Tweelingbroeders. No. 12848 ach© idee noemde. Doch hij veroordeelt dio opvatting ale kinderlijke illusie want hij Lag den klassenstrijd toen nog niet; m. a. w.: hij was geen sociaal-democraat. Het Volk vraagt of het voorbeeld van Jaurès, die, door ondervinding en studie ge leid, allengs van vage socialistische gezind heid tot soc.-dem. inzicht kwam en de kam pioen werd, dien wij kennen zoodat men veertien jaren moet teruggaan om in een los gerukt zinnetje eenig materiaal te vinden ter godzalige bepleiting van een oorlogsbegroo- ting. die een vierde der Staatsinkomsten op- vreet, of zulk een voorbeeld niet heclwat troostrijker is dan het daaraan tegenoverge stelde exempel van dr. Kuyper, die in de zelfvoldaanheid zijner tegenwoordige positie en omstuwd van de trawanten van kapitalis me en militairisme, zijn democratische ge zindheid van vroeger, zijn toornen tegen de machtigen, zijn gevoel voor de ellende van het proletariaat, afstroopte en in den hoek wierp als waardelooze ,,oude plunje"? No. 10 der tweede reeks van dr. Schaep- man's Chronica is verschenen en stelt weder om een nieuwe (derde) reeks in uitzicht. Onder meer bevat difc nummer een driestar: „Nederlandsche dichters in de Tweede Ka mer." Uit de jongste x jgrootings-debatten worden een drietal voorbeelden in herinne ring gebracht, ten bewijze, dat aanhalin gen uit Nederlandsdie dichters niet al toos terstond volgens de juiste beteekenis worden verstaan. Het laatst vermelde geval overkwam dr. Schaapman zelf, die het nu toelicht als volgt: ,,Op de zonderlinge pogingen van den hoer "Van Kol, om, naar aanleiding van de zaken in de Minahassa, tussehen antirevolutionai ren en Katholieken twist te zaaien, had ik geantwoord met een verwijzing naar Vondel, en ik had uitdrukkelijk Vondel genoemd, die den knuppel in het hok met hoenderen" smeet. Met hun eigenaardig polemische eer lijkheid hebben de heeren sociaal-democraten dat zoo duidelijke en bekende beeld op al lerlei wijze verfonfaaid. Zij hebben, het der de in een vergelijking ontkennend en den his- torischen zin van Vondels vers verschoppend eenvoudig verkondigd, dat ik de rechterzijde een „hoenderhok" had genoemd. Zij verga ten wat ik gezegd had: ,,Gij zult zien, dat wij hier aan de rechterzijde geen hoenders zijn"; maar wat het beste is: zij hebben dat toch ondervonden. De Residentiebode heeft in twee wetsont werpen dezer Regeering hot zoiut der christel ij ke begins el en gevonden. Allereerst in dat betreffende de opleiding van Indische ambtenaren, waarin de opleiding aan de Vrije Universiteit en aan enkele andere particuliere hoogeschool met die aan de Rijks- en gemeentelijke uni versiteiten is gelijkgesteld. Hetzelfde beginsel wordt uitgedrukt in het wetsontwerp tot re geling van het beroep bij do ongevallenwet. Art. 11 van het ontwerp-Cort van der Linden luidde: „Tot permanent lid-voorzitter, griffier, en hun plaatsvervangers zijn alleen benoem baar mannelijke ingezetenen des Rijks tevens Nederlanders die den graad van doctor juris romani et hodierni of dien van doctor in de staatswetenschap of in de rechtswetenschap aan een der Rijksuniversiteiten of aan de ge meentelijke universiteit te Amsterdam ver kregen, en den vollen ouderdom van 25 ja ren bereikt hebben." Het ontwerp-Loeff zegt: „Tot permanent lid-voorzitter, griffier en hun plaatsvervangers zijn alleen benoembaar mannelijke ingezetenen des Rijks, tevens Ne derlanders, die den graad van doctor in de Staatswetenschap of dien van doctor in de Rechten of in Rechtswetenschap bezitten en den vollen ouderdom van 25 jaren bereikt hebben." Ook hier ia dus met het exclusivisme ten voordeele van enkele universiteiten gebroken en wordt niet gevraagd waar de graad ver kregen is, concludeert het blad. En tegen de opmerking, dat alle weten schappelijke waarborg hiermee is verdwenen, daar ieder, die maar wil, een universiteit kan oprichten, voert De Residentiebode aan: Gesteld dat^ gebruik makende van de no minale vrijheid van hooger onderwijs, parti culieren zoo maar voor de leus een universi teit zouden stichten, dan zou de Regeering de discipelen van een hoogeschool naar den naam alleen, zeker niet in aanmerking doen komen. Nu maken wij ons omtrent deze bepalingen geen illusiën, zegt het blad. Zij zullen voor- loopig grootendeels een doode letter blijven èn omdat er maar één vrije hoogeschool is èn omdat het exclusivisme op practisch terrein gehandhaafd blijft. Wij zijn dan ook met be palingen als deze niet tevreden en vragen volkomen gelijkstelling van openbaar en bij zonder hooger onderwijs en van graden, di ploma's en examens, aan particuliere en aan Rijksuniversiteiten, natuurlijk onder voor waarde, dat de particuliere hoogescholen dit kan voor haar slechts winst en voordek wezen op den duur wetenschappelijk de uoodigo waarborgen bieden. De Residentiebode meent, dat de minister van koloniën nog een stapje verder had moe ten gaan: Hij had noch de landbouwschool te Wage- ningen, noch de Polytechnische school te Delft, met name moeten noemen. Er zijn op dit oogenblik geen andere en zullen er ook wel niet komen. In practijk had het dus niete uitgehaald, maar, om wille van het be ginsel zouden wij hem wel in overweging wil len geven alsnog in c. te lezen: „van een in Nederland gevestigde Polytechnische school" etn in e: „van een in Nederland gevestigde Hoogere land- en boschbouwschool. Dr. Van Gorkom, R.-K. arts te Arnhem, heeft in een artikel in De Katholiek zich geschaard aan de zijde van diegenen onder zijn geestverwanten, die een afzonderlij- k e R.-K. universit-eit ongewenscht ach ten, en liever R.-K. hoogleeraren willen zien geplaatst aan de bestaande universiteiten. De schrijver haalt met instemming aan wat De Nederlander over dit onderwerp schreef, vooral wat dit blad zeide over het ondoelma tige, om, bij het zich bekwamen voor den maatschappelijken strijd, zich het beste deel des levens te plaatsen buiten alle aanraking met andersdenkenden. Ook haalt de schrijver de woorden aan van zijn Duitschen geestverwant prof. Hertling: „Mij komt het voor, dat wij ons niet door de stichting van een vrije katholieke uni versiteit in onze vereenzaming opnieuw moe ten bevestigen, maar veeleer, dat wij m eten trachten, zooveel mogelijk katholieke geleer den op de leerstoeleD van den Staat te bren gen." Dr. Van Gorkom komt tot deze conclusie: „Aan elke van onze universiteiten moesten meerdere hooglecraren zijn, desnoods buiten bezwaar van 's lands schatkist, maar met overigens gelijke rechten en plichten, dus le den der faculteiten, om de wijsbegeerte, de geschiedenis van kerk en land en volk de theologie elk uitgaande van verschillende be ginselen, te doceeron." De schrijver van ,,Van dag tot dag" in Het Handelsblad zegt, dat niets „ons zoo goed doend uit den dagelijkschen kring van ge dachten en beslommeringen opvoert als de le zing der geschriften, die ons doen medele ven met wat de zendelingen in onzen archipel doen." „Ik heb zoo hartelijk op met het werk dier apostelen uit onze dagen; hun brieven geven telkens kijkjes in vorige tijden, teen onze voorvaderen bekeerd werden. Ik zou het bijzonder toejuichen, indien de heer J. W. Gunning, de directeur-secretaris van het Nederl. Zendeling-Genootschap, die met zijn neef en vriend dr. Adriani en onder zijn leiding in Indië gereisd Reeft, eens in de voornaamste plaatsen van ons land verslag uitbracht van wat hij gehoord en opgemerkt heeft. Want de Zending is te onbekend in ons land. Men kent er te weinig de godsdienstige en de maatschappelijke beteekenis van." Dc schrijver heeft een ingezonden stuk ont vangen over „armoede, cn geloof", waarin o. agevraagd wordt: „Zou het nu niet meer christelijk zijn e e r 8 t zorg te dragen voor leniging en voor koming van armoede in het eigen land en daarna aan de kerstening der heidenen te denken V' Hij teekent er bij aan: „Er is bijna geen enkele uitgave, welke men niet zou kunnen veroordeelen door deze vraag te stellen. En de vraag of men ooit een flesch cham pagne openen mag of zich eenige andere weelde veroorloven zal zoolang er zooveel leed verzacht kan worden met geld, zou moei lijker te beantwoorden zijn dan die, of men op de Zending het geld bezuinigen moet om nog iets meer te geven aan de armen. Ik weet de vraag van J. S. dan ook nut beter te beantwoorden dan door te wijzen op de meening van enkele mannen, die buiten de Zending staan, maar persoonlijk haar in vloed hebben kunnen waardeeren." De schrijver beroept zich dan o.a. op wat de heer Yan Limburg Stirum in 1890 zeide in een rede, gehouden in het Indisch Genoot schap, en op eenige andere autoriteiten door den heer Yan Stirum in die rede geciteerd. De spreker, thans Kamerlid voor Schie dam, liet zelf zich o .a. als volgt uit: „Het Evangelie, waar het hart en gemoed doordringt, brengt een geheelen omkeer het geestelijk leven va., individuen en volken teweeg; een omkeer, die zich ook in de maat schappij afspiegelt... Men behoeft slechts een Christendessa of een door inlandsche nris- tenen bewoonde streek met eenige aandacht gade te 6laan om van den in 't maatschappe lijk leven ingrijpenden invloed van het Evan gelie te worden overtuigd." De schrijver eindigt met het beroep te steu nen, dezer dagen in een circulaire van het Nedcrlandsche Zendelinggenootschap op de milddadigheid der zendingsvrienden gedaan. Vooral waar een groot deel van het zendings werk in onze koloniën door het Rhijnsche Zendingsgenootschap gedaan wordt, mag een Nedcrlandsche vereeniging niet door tekort aan middelen haar arbeid zien ondergaan. Mr. Yan Houten komt in de Arnhem- sche Courant terug o phetgeen die courant opmerkte naar aanleiding van zijn interview in het Handelsblad. De bezwaren van de Arnhemsche Courant tegen het attributief stelsel houden geen steek, omdat op de werking der attributieve kenmerken gc-zamenlijk moet worden gelet. Elk kenmerk afzonderlijk ia in zijn werking gebrekkig, maar nu slechts uitgesloten is wie zich geen enkel der vele kenmerken verschaf fen kan, zijn waarlijk de uitgeslotenen geen personen, van wier stem men een gunstige werking op cmzen staatkundigen tocsta-r. verwachten kan En wat nu betreft de plannen der vrijzin nig-demoeraten om een aaneensluiting ad h o c te bewerken van allen, die iets op de kiesrechtregeling hebben aan te merken, ten einde dep wetgever volledige vrijheid te dien aanzien te doen toekennen, herhaalt mr. Yan Houten, dat hij alle agitatie ten gunste eener bloot theoretische verbetering der Grondwet ijdel en dus verwerpelijk vindt. „Onder leiding van Heemskerk hebben wij in 18841887 een algemeene Grondwetsher ziening behandeld en gekregen onder om standigheden, die zich niet licht ten tweeden male zullen voordoen. Voor het opnieuw op losse schroeven zetten van onze geheelo staatsinrichting of ook slechte van de'Samcn- stelling van de wetgevende macht in haar ge heel vindt men niet weder een meerderheid Het kiesstelsel van de Grondwet van 1848 met zijn census van 20 tot f 160 was werkelijk onhoudbaar het tegenwoordige schijnt sl.rh. zoo aan eenige weinige theoretici, die de kracht der sociaal-democratie te onzent over schatten. De sociaal-democraten veroorde len het tegenwoordige kiesrecht, omdat daar door het overwicht niet in handen der c.'bc - dende klasse gelegd wordt; juist dit is een reden voor alle andere partijen, om hun po litiek te bestrijden en ook om den grond- wettigen waarborg tegen zulk onbillijk stre ven niet onnoodig prijs te geven. Als eerst eens gepreciseerd werd, dat do vrijzinnig-demoeraten onder algemeen kies recht verstaan de toekenning van kiesrccut en bloc aan alle mannen en aan alle vrou wen, voorbehoudens mogelijke ontzegging, gelijk het in do toelichting van het binnen kort te behandelen vrijzinnig-democratisch program heet, „aan bepaalde personen, zoo' lang zij in nauwkeurig omschreven omstan digheden verkeeren", dus zonder den min sten algemeenen waarborg van geldelijke, on afhankelijkheid of een minimum van gees tesontwikkeling, en alsdan over de invoering van hun kiesstelsel gestemd werd, zou slechts in zeer enkele misschien in geen enkel dis trict de meerderheid cvóór stemmen. Door de onbepaaldheid van het begrip „algemeen kiesrecht" en de tactiek der clericalen, die do vrijzinnig-democraten en sociaal-democraten uit partijbelang tegen de liberalen hebben gesteund, hebben deze groepen in de Kamer meer vertegenwoordigers erlangd, dan zij zouden verkrijgen, indien hunkiesstelse) in een duidelijke omschrijving het shibbo leth bij een verkiezing ware". Mr.S. v. H. gelooft daarom niet, dat zijn verklaring in het i n t e rv i e w met den vr- 8laggever van het Handelsblad te boud is: zoolang een deel der liberalen onder de leus van dadelijke invoering van algemeen kies recht zich afscheidt van hen, die de bestaan de wetgevende machine in liberalen geest willen doen werken, zal de conservatieve strooming bovendrijven. Z. i. hadden de Takkianen, dit tot lr b inzicht kwamen, dat hun wenschcn niet zon der Grondwetsherziening te bevredigen wa ren, zich daarbij moeten nederleggen. Dat een deel van hen zich door mr. Kerdijk en enkele andere tegenstanders van het grond wettige stelsel heeft laten meeslepen tot een algemeenen aanval op dc nieuwe grondwetti ge organisatie der wetgevende macht is oen politieke fout, die, zoolang zij nawerkt, de li berale partij machteloos maakt, Yan politiek beleid getuigt trouwens ook weinig het on langs gepubliceerde ontwerp-program. Hc - derden wegwijzers zonder wegen, waaronder zelfs nog zeer miswijzendeEn zakelijk zoo veel omvattend, dat het voor de gehcele eeuw voldoende zou zijn I De Arnhemsche Courant geeft onder dit schrijven een uitvoerige aanteekening. Zij stelt voorop, dat zij, die zich uit volle over tuiging tot de vrijzinnig-democraten rekent, slechts haar eigen standpunt verdedigt. Na een voorbeeld te hebben aangehaald, dat wel degelijk sommigen, die door de werking der attributieve kenmerken gezamenlijk van kies bevoegdheid uitgesloten zijn, de belangstel ling van den kieswetgever waardig zijn, komt de Arnh. Cl. tot het betoog va:; den heer Van Houten, dat een meerderheid voor Grondwetsherziening niet meer te vinden zal zijn, vooral niet als zij moet dienen tot in voering van algemeen stemrecht. De wetgevende machine is zeer bruikbaar, dc natie wil geen gepeuter daaraan, maar wetgevende daden. Zeker, zegt de Arnh. Gt., maar ©r wordt door ons juist getwijfeld aan die wetge vende daden, althans aan de voldoende mate daarvan. En als nu ook de natie daaraan begint te twijfelen, zal zij verbetering van de machine verlangen. aartoDe. moet de weg gebaand worden door losmaking van den kieswetgever van de Grondwet. Dat verlang de ook mr. Van Houten in 1887, toen hij met mr. De Ruyter Zijlker voorstelde in het kics- rechtartikel der Grondwet alleen te bepalen: „De leden der Tweede Kamer worden geko zen door da kiezers, die de wet aanwijst, en op de wijze, door do wet te bepalen."In zijn toelichting zeide toen mr. Van Houten o. a,: „Wij wenschen, dat elke verdere ontwikke ling van het kiesrecht kan plaats hebben zon der opnieuw aanleiding te geven tot heb debat brengen van onze hoogste Staatswet." De Arnh. Ct. is eindelijk volstrekt niet be vreesd, dat met het algemeen stemrecht het overwicht in handen der arbeidende klasse zal gelegd worden. Dat is in geen enkel land het geval. En waarom niet, meent de Arnh. Omdat er nauwelijks een maatschappelijke klasse zoo in zichzelf verdeeld is als die der arbeiders. Die vreas kan mr. Van H. dus aan andere, meer van nature conservatieve gees* ten overlaten. De Arnhemsche Courant betoogde zoo als wij gezien hebben de mogelijkheid van eeD nieuwe aau"cnsluiting van „alle vrij- De heer Tak raakt in De Kroniek in een iJNieuwj aarsp raatje even aan de discussie van den heer Talm a met de sociaal-domo jD r a t e n over do landsverdedigi ng. De uitbreiding van het leger is zegt hij meer symptoom van een dieper liggende kwaal dan een zelfstandig euvel. De leger- quaestie doet zich in verschillende landen 'zeer verschillend voor; uit do woorden van Eransche en Duitsche auteurs en sprekers I mogen niet zonder nadere overwegingen con- olusies worden getrokken ten aanzien der mee~ 'ningen van Nederlandsche partijgenooten. De leus van algemeene ontwapening be hoort niet tot de sociaal-democratische poli tiek, Zij staat op één plan met de algemeene werkstaking. Onze politiek is vooral een van het bereikbare, maar dit in volle maat, en telkens opnieuw met kracht opgespoord. !Ook van het harmonische, van de evolutio |van het maatschappij-monster in al zijn dee lden bot hooger vorm. De strijd tegen het mili- (iairisme is geen strijd tegen eiken vorm van 'weerbaarheid. Het is een strijd tegen het ka pitalisme in zijn nieuwen vorm van nationa lisme. En ook een strijd tot bescherming der cultuur, van welke alle militaire inrichting, en zeker die opN militairistischen grondslag, 5 'dé vijand is, omdat zij leidt tot bekrompen- •heid en kastevooroordeel. Als de weerbaarheid zich zoo weinig moge lijk verwijdert van de gewone samenleving, zal zij van deze ook wel de gewone gebreken pVertoonen, maar zij zal geen nieuwe, speciale ^verkrijgen. Alle bekrompenheid wordt onder Sden militairen rok nog bekrompenêr, en I'daarom moet men zorgen, cat niemand dien rok het gansche jaar door draagt. Evenals üe miliciens naar huis gaan, moeten ook de officieren geregeld een tijd van het jaar aan (burgerlijken arbeid worden gezet. Dan neemt "de weerbaarheid de altijd toch boven de mili taire te verkiezen vormen van het burgerlijk [leven aan en wordt het ontstaan verhoed van 'de kaste met haar eigen eer, eigen recht spraak, eigen kazerneleven en kazernetaal, i Het is den goeden heer Talma nooit ge plukt er achter te komen wat militairisme is. I Misschien raakt hij nu wat op weg. Ook in de grootte van de geldsom, die er aan besteed wordt, ligt een kenmerk van het stelsel, en een daaraan nauw verwant verschijnsel is de koloniale uitbreidingspolitiek van onze door Bpeculanten beïnvloede regeeringen. Het ka- j pitalistisck. stelsel eiscbb sterker bescherming ;van de gewapende macht naarmate het straf fer wordt gespannen. En Nederland blijft ïiiet achter in zijn commercieele oorlogen. De (heer Kuyper wilde, vóór hij i.-inisLer werd, Ook in China meedoen; maar we hebben nu lAtjeh en Djambi al, en Nieuw-Guinea wordt 'geprepareerd. Om het oordeel over die poli- jtiek in het moederland niet te hard te doen zijn, wordt de militaire geest er met groote zorg opgekweekt. Het nationaal besef, dat men nu zoo lief heeft, is het besef, dat do Speculatie vrij spel moet hebben; en bet ruili- ta iris me beschermt haar wegen. Zoo eindigde het jaar met een voorspelling Van verscherpten strijd. Er is in de rede van Öen lieer Talma een uitdaging, die gaarne 'aanvaard wordt. De Calvin.arbeiders [zullen te oordeelen hebben over de richting, door him aanvoerder gekozen. En, het moge een poos duren, maar na korter of langer tijd zal de economische drang ook hen tot ©en keuze moeten brengen. Ook Het Volk heeft den heer T al m a ter Verantwoording geroepen over het licht, waarin hij J a u r s heeft geplaatst. In veer tien jaar oude journalistieke bagage van Jaurès snuffelde do heer Talma, door hem gedragen, toen hij „nog geen soc.-democraat was, hoogstens een radicale republikein met algemeene ideale en socialistisch getinte Neigingen." Maar in de voorrede van de in 1899 uit gegeven verzameling „Action Socialiste" er- _kent Jaurès onbewimpeld, gelijk Het Volk aantoont, dat hij in vroegere jaren van raee- ning was in alle voorstanders van de rep blikeinschen Staatsvorm uiteraard ook aan- hangers te mogen zien van wat hij de socialist!- 48) „Niet gesloten!" fluisterde hij. Toen span de hij den baan van de revolver en riep zijn kameraad toe: „Rri.ar?" Hij wierp de deur wijd open en sprong naar binnen, gevolgd door Virity: „Duivels, hij is vast in slaap I" riep Gan nett, liet zijn wapen zakken en wees naar de onbeweeglijke gedaante op het bed. Verity kwam een stap nader m boog zich [over den man. Toen uitte hij een kreet van Verbazing. „Wij komen te laatl" zeide hij; „Stephen 'Alison is dood 1" XXIX. De eerste gedachte van Gannett, toen hij staarde naar de levenlooze gedaante op het bed, was, dat Stephen Alison zelfmoord had gepleegd. „Ga dadelijk een dokter halen, William," zei hij; „dan blijf ik hier. Hij is zoo dood als ,een pier; maar er moet toch een dokter bij komen." Verity stond een oogenblik zwijgend in het door kaarslicht verlichte kamertje. „Arme kerel!" zei hy, en zyn gedachten dwaalden terug naar het vriendelijk bulten- verbluf, waarheen zyn plicht hera eens ge- Jbracht had, toen Stephen Alison gearresteerd (wae. HU dacht aan het lieve meisje en de jbleeke vrouw, en hU wierp een sympathieken blik op de verwrongen trekken van den ongelukkige, die, met zooveel zonden beladen, voor den Oppersten Rechter moest verschijnen. Gannett, die niet sentimenteel was, had intuaschen den kandelaar van de waschtafel genomen, om het iyk nauwkeuriger op te nemen. „HU had er vandoor willen gaan, William," zei hy; „hij had zUn knevel afgeschoren, om zUn uiterlijk te veranderen." „Dat zie ik, Jack; maar als hU plan had, te vluchten, waarom zou hy dan zelfmoord gepleegd hebben? Ik geloof eerder, dat hg een beroerte of zoo iets heeft gehad. Ik ga dadelijk een dokter halen en meteen bericht sturen aan don chef," Zoodra zyn collega de kamer uit was, begon Gannett een stelselmatig onderzoek van de omgeving. Hy raakte het lyk niet aan; eerst moest de dokter het gezien hebben. De heeren nïedici zyn altyd streng op dat punt, vooral waar hun verklaring van groot gewicht kan zyn. Het verplaatsen van een lyk door de politie of vreemden is menigmaal oorzaak, dat het onmogelyk wordt, met zekerheid te constateeren, of er moord dan wel zelfmoord heeft plaats gehad. Gannett bepaalde zich dus tot de voor werpen in de kamer en vond al spoedig de schaar, hot scheermes en verdere sporen, dat de man zyn knevel had weggenomen. „Dat kan nog niet lang geleden zyn," mompelde hy. „Wat drommelI heeft de vent hier den geheelen dag gezeten? Het lyk van lord Charlton kon toch elk oogenblik worden gevonden. Missohien dacht hy wel, het zaakje zoo netjes te hebben gedaan, dat er vooreerst geen verdenking op hem zou vallen." De detective zag naar de kaars. „Die bewyst, dat hy nog niet lang dood fi. Boa doode man steekt geen licht aan, en deze kaars kan hóogstens drie uren gebrand hebben, 't Is vreemd, heel vreemd 1" Hy ging naar chx latafel en opende de eene lade na de andere. Er was niets in, dat eenig verband kon brengen tussehen den dooden man en het misdryf, waaraan Gannett hem schuldig achtte. Eer hy en Yerily het politiebureau hadden verlaten, waren daar verdere mededeelingen ontvangen omtrent het drama in Grosvenor- Place, o. a„ dat de juweelen der gravin ge stolen waren. Natuuriyk had Alison handlangers. Gan- nett's veronderstelling, waartoe hy gekomen was na een korte bespreking met "Verity en zyn chef, luidde, dat Alison lord Charlton naar diens huis had begeleid en op de een of andere manier er in geslaagd was, zyn mede plichtigen, biykbaar ervaren dieven, ln het huis te laten. Nergens was een spoor van braak. Gannett verwachtte niet, oen enkel der gestolen voorwerpen in Alisons kamer te vinden. Die zouden wel elders in veiligheid gebracht zyn. Hy verwachtte echter meer geld in Alisons bezit te vinden, dan hy op eeriyke wyze kon verkregen hebben. De man zou zich niet gereed gemaakt heb ben voor de vlucht na een grooten juweelen diefstal, gepaard met moord, zonder dat hy een deel van den buit in zyn bezit had. Gannett had dit alles snel en logisch be dacht. Zyn zenuwen waren van yzer en staal, en het feit, dat hy zich alleen bevond met een lyk, stoorde zyn geregelden gedachten- gang in het geheel niet. Hy had enkel een soort gevoel, dat niet beter valt aan te duiden als wrok, tegen Alison, omdat hy dood was. Want hierdoor miste de wakkere detective de „woerdaa van lo4" welke hem anders zeker in de pers en voor de rechtbank zouden ten deel gevallen zyn. Verity kwam terug met een dokter en een inspecteur van politie. De geneeskundige begon aanstonds aan zyn onderzoek en kwam tot de conclusie, dat de man gestorven moest zyn ten gevolge van een hartkwaal. Dit kon eerst vastgesteld worden na een zeer nauw keurige lykschouwing. De dokter maakte eenige aanteekeningen en ging heen. De politie-beambten zetten hun werk voort. Toen Gannett het bankbiljet van vyftig pond vond, met de handteekening van lord Charlton er op, glimlachte hy zelfvoldaan en zei; „Dat neemt eiken twyfel weg". Ze vonden verder in de zakken van den man het ingewisselde klein bankpapier en hot briefje van ontslag op naam van Stephen Alison. In denzelfden zak was een brief in een oud, geel geworden couvert. Het was de brief van May aan haar vader. Verity bezag den brief met een treurigen glimlach en gaf hem toen aan den inspecteur, die de papieren by zich hield. Stephen Alison had, in zyn zenuwachtige haast, vergeten, dezen brief te houden, toen hy al zyn papieren enz. op het lyk overbracht. Als hy kalmer geweest was, zou by dien eenigen schakel, welke hem aan het verleden bond, wel behouden hebben. Toen men de geheele kamer goed had opge nomen en alles nagezocht, besprak de inspec teur de zaak met beide ondergeschikten. Men was het geheel eens over Gannett's veronder stelling en achtte het geheim van lord Charl- tons dood hiermee in hoofdzaak opgehelderd. Het was duideiyk, dat Alison, een ont slagen gevangene, by zyn ouden vriend Jack Darvell was geweest onder den valsclien naam van Stephens. Darvell had de intieme' verhouding van vroeger hersteld; want door den ouden heer Joyce had de politie ver nomen, dat meneer Stephens een der gasten geweest was by een klein diner, door zyn schoonzoon gegeven, en dat hy in den nacht van den moord diens huis had verlaten in gezelschap van lord Charlton. De verklaringen van de dienstboden in het huis van graaf van Powick wezen uit, dat zyn lordschap dien nacht met een ander in de bibliotheek geweest was. Dat die gast niemand anders was geweest dan Stephen Alison, het bankbiljet in den zak van den ex tuchthuisboef bewees het voldoende. Het behoorde niet tot de onmogeiykheden, dat het geld eeriyk in handen van Alison was ge komen; doch het was moeilyk denkbaar, tenzy de jonge lord hot by het spel had ver loren of aan hem geleend. En als Stephen Alison een onschuldig be zitter was van CharJtons geld, waarom had' hy dan zyn knevol afgeschoren? Biykbaar mot geen ander doel dan om te vluchten 1 Nadat men het hierover eens was, vroeg Gannett den inspecteur, of er iets gedaan was met Darvell. „Er is nog geen motief, om hem in dez© zaak te betrekken," zei de inspecteur; „doch er ia besloten, een oogje op hem te houden." „Denkt u niet, dat hy mee in het komplo* is?" vroeg de sergeant. De inspecteur schudde bet hoofd. (Wtrdi vtrwJgA)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 5