No. 12823 LEIDSCH DAGBLAD, WOENSDAG H DECEMBER. - TWEEDE BLAD. PERSOVERZICHT. lfseuilleion< De Tweelingbroeders. Anno tflflt. —mm i ii i— ■mi i. i -I" Aan Het Huisgezin ontleenen we de vol gende opmerking: Eén 'ding blijft ons een ondoorgrondelijk geheim: dat de liberalen van alle kleur en gading zoo ontstemd zijn over de over winning der anti-liberale partijen. Ze moesten veeleer den Hemel danken, dat het zoo geloopen is. Veronderstel eens voor een oogenblik, dat 'de verhouding8cijfers van rechte en links an- j'dorsom waren geweest, en do 58 leden der i linkerzijde bestonden uit 10 sociaal-demo craten, 13 vrijzinnig-democraten en 35 voor uitstrevend- en conservatief-liberalen. ,Wat had men dan moeten beginnen? 1 Deliberalen afgevaardigde Mees heeft in ]0e Kamer gezegd, dat hij en zijn vrienden Op stuk van kiesrecht en staatszorg niets van l'de vrijzinnig-democraten willen weten,, en imet de Regeering zullen samengaan tegen j'de socialisten. Daar blijkt dus duidelijk uit, dat de groe- pen van links voorgoed gescheiden zijn, dat imet name de breuk tusschen liberalen en jiyrijzinnig democraten volkomen is. Bij die gesteltenis waro een liberaal vrij zinnig-democratisch sociaal-democra tisch ministerie ondenkbaar. En van den anderen kant kon aan een zuiver liberaal kabinet, dat op niet meer dan een derde der Kamer zou steunen, evenmin 1 worden gedacht. Weshalve het voor de vrijzinnigen van allo richting maar goed is, dat de anti-liberalen de overwinnig hebben behaald en daarmee het bewind moesten aanvaarden. De vrijzinnigen zouden met de ovcnvin- faing deerlijk verlegen zijn geweest, de anti liberalen zijn het, zooals de uitkomst reeds bewezen heeft, allerminst. Over notarisbenoeming n schrijft 'He Nederlander: Naar ons voorkomt, behoort bij benoemin gen van notarissen allereerst de regel te gelden, dat de bekwaamste èn geschiktst:- den voorrang heeft; in geen geval mag een aan spraak achtergesteld worden bij persoon lijke consideraties. Het geldt hier het goed recht der candidaten. Bij gelijke aanspraak moet de oudste candidaat vóórgaan. In de tweede plaats moet in een land van gemengde bevolking, om politieke rede nen, nl. om den schijn - an bevoorrechting ter wille van de belijdenis te vermijden, ook op de godsdienstige belijdenis worden gelet. Daarbij moet dan evenwel niet in aanmer king komen de verhouding van de bevolking, maar die van de sollicitanten. Stonden bijv. het aantal R..-K. en hot aantal protestanten gelijk, dan zou, altijd met inachtneming ook van den eersten regel, moeten gezorgd worden, dat ongeveer evenveel Roomsch- lvafch<>lieken als Protestanten worden be noemt?. Dat dan bij voorkeur de Roam-- sche in een Roorasch-Katholicke, de Pro testant in een protestantsche omgeving zou moeten worden geplaatst, spreekt vanzelf. Eerst in de derde plaats zouden o. i. do persoonlijke omstandigheden van de candidaten den doorslag behooren te geven. Iemands goed recht mag niet worden achter gesteld, omdat zijn concurrent toevallig arm is of vele vrienden heeft. Aan de toepassing van h4l denkbeeld van „protestantsche" en „roomsche" vacatures zou o. i. zoo spoedig mogelijk een einde moe ten worden gemaakt. Het veldwinnen van de volksheer- B c h a p p U staat by het van de daken predi ken der democratische Ideeén gelukkig in omgekeerde roden tot den omvang der pogin gen, welke in gematigden of uitspattendon, :in berispelijken als in verfoeilijken zin, tot het bereiken er van worden uitgedacht, aan gewend en doorgevoerd, zegt het Haagsche Dagblad. „Dit najagen der onbeperkte heerschappij, der oppermacht van den volkswil, hetzij evolutionair of revolutionair, langs lijnen der geleidelijkheid of met den Franschen slag, draagt echter één gemeenschappelijk kenmerk, dat hier als dool, daar als gevolg, zich uit. Eenerzyds wordt het bewust en opzettelijk, i) Plotseling stokte zijn gedachtenloop. Hy zou zoo graag zyn vrouw zien en de kleine May, kleine MayZe moest nu achttien jaar zyn. Maar er was voor hem geen plaats moer in haar beider loven. Naar haar toe gaan en zich vertoonen, zou schandeiyk zyndoch hy kon haar zien, zonder dat ze hem zagen. Hy wist, waar zy waren; hy had vroeger zyn zwager dikwyis bezocht op het buiten tDe Hermitage", te Patterdale. De Hermitage Was tegenover een boschrand. Daar kon hy Zich verschuilen en wachten, tot hy haar zag, aan het venster of in den tuin. Zyn hart smachtte naar het gezicht zyner dierbaren, nu hy het plan had opgevat, Engeland voor altyd te verlaten. Hy vroeg om een spoorwegboekje en zocht de lyst der treinen In de richting van Patter dale. Hy zou den volgendon morgen vroeg er heen gaan. .Marian, myn lieve vrouw I May, rayn kind!" sprak hy tot zichzelven; „ik moet, ik wil u nog eens zien, éénmaal en voor het laatst! Ik wil uw dierbare gelaatstrekken in myn geheugen prenten, om ze mee te nemen in de nieuwe wereld, in een nieuw leven." Hy slaakte een zucht van verlichting; de Btrakke uitdrukking op zyn gelaat verzachtte, nieuw licht straalde uit zyn oogen, nieuwe moed was In zyn hart gekomen. Hy boog zich voorover en nam een witte bloem uit don glazen kelk op de tafel en stak die werktuigiyk in zyn knoopsgat; hy gevoetó® den mau van met meerdere of mindere brutaliteit, met ge paste of ongepaste vrymoodigheid geopenbaard, elders wordt het blootgelegd krachtens den onverblddeiyken drang en de noodwendigheid van opgevatte meeningen en ongenoegzaam in hun consequentie doorgronde stelsels. Dit kenteeken of liever Kalnsteeken, dat allé democratiekera van de volkssouvereiniteit in den grond gemeen hebben, is hun afkeer van do heerschende vormen van het hoogste gezag, waaronder men wel by goedgunstig heid wil leven zoolang het „betere" nog tot de begeerlykheid behoort. In naam der vry- beid wordt niets Dagelaten om die vormen, aan te randen, te verzwakken, te ondermynen, den luister dier vormen in het volksoog te bekladden, vereering en eerbied er voor uit te blusschen. En dit zal krachtens de conse. quentle van het opgevatte democratische stelsel niet ophouden voordat alle gezag erkend wordt te stammen uit het volk, zyn aanzyn en aanzien te ontleenen aan het volk, verpersoonlijkt te zyn in het volk en uitge oefend te worden door het volk. Zonder den tegenwoordigen gezagsvorm, o men weet het zoo goed, zou van de liberale democratie af tot de anarchie toe geen oogen blik adem kunnen worden gehaald. En ook, dat de eerste ademtocht uit de geprangde borst onder den klauw van de hydra der ge- zagloosheid tot voorwaarde zou hebben de tyrannle van den eersten den besten koppen sneller of een doortastenden en forschen ordehersteller. O, men weet dit zeer goed en nogal uit de historie. Maar, is de gedachtengang, die dan leeft, die dan zorgt: Leve de democratie. Après nous le délugel Daarheen moeten alle pogingen en middelen leiden. Of klinken niet nog de nagalmen van de ontwikkeling van onzen constitutioneel parle mentairen regeeringsvorm in democratischen zin schril in de ooren? Dit zyn dan nog slechts do zoogenaamde constitutioneel pia vota, welke op zichzelf noch onschuldig, noch ook oprecht zyn, maar zich kronkelen langs zypaden naar één doel: het volk te doen steken naar de Kroon om ten Troon te stygen." Om de Kroon echter, door don Lotsbe- schikker aller volken geschonken, door over levering, historie en wyze wetten gegrondvest, bevestigd en gehandhaafd en in de harten van ons volk zoo diep vereerd, dat al die democratische thoorieën, van „ornament" tot „vliegwiel" toe, gelukkig op de nooit te onderdrukken geestdrift van dit volk zouden te pletter gaan om die andere Kroon, zegt schr., bekreunt het democratische intellect zich slechts strikt constitutioneel en ter wille van het engere der consequentie. Schr. kan dat desnoods laten voor hetgeen het is, maar onder één voorwaarde: Men blyve dan op politiek en wetenschappeiyk gebied, make propaganda naar hartelust, maar doe bet op een wyzo, welke eiken schyn vormydt lage middelen te bozigon tot ont luistering van de Kroon en baar in minachting by het volk te brengen. „Wil men zich voor dion schyn hoeden, dan late men af van de verhlgemeening van schand vlekking on belastering van Troon on Kroon, op 6traffe anders geacht te worden, zelfs by afkeuring, de verspreiding te bedoelen. Wie komt In het private leven op tegen wat schend- en lasterbladen uitbroeien Niemand. Men laat dit immers voor hetgeen het is en gunt zelfs niet hef. mishagen der verachting. Eer heeft men modelyden met de arme drom mels, die uit broodsgebrek zich daarmede bezoedelen. Staat de Kroon hier soms buiten en geldt juist hier niet die prachtige theorie van de Koninkiyke onschendbaarheid? Waarom dan in organen, die wel is waar den rooden familietrek gemoon hebben, maar toch op den naam van ernstig en beschaafd aanspraak maken, verfoeiiykon achterklap herhaald of opgewarmd boven den gloed van uitwendig opvlammende verontwaardiging? Is zelfs dergelyk protest niet op het kantje af? In trouwe, waar ongeveinsde en onge kunstelde liefde eu eerbied voor de Kroon zetelt, gevoelt men geen aandrang het siyk, waarmede naar Haar geworpen wordt, nog eens om te wentelen, op te rapen en to be- kyken, op gevaar af zichzelf te bespatten. Wil men dit echter voor democratischen III. Een jonkman van'vier en twintig jakr, wiens knap, gebruind gelaat bewees, dat hy lang wind en zon getrotseerd had in streken, waar do zomer iets meer beteokent dan onze tradi tioneel© drie mooie dagen en een onweer, wandelde door de bosschen by een der mooiste dorpen in Lakeiand. Hy werd vergezeld door een flinken, stevigen, kleinen man van onge veer vyftig jaar, wiens gezicht den „artiest" verried. „Ik ben er nog verbaasd over, Tom, dat* ik je hier ontmoet", zei de jonge man. „Ik kon myn oogen nauweiyks gelooven. Eerst meendo ik, dat jy 't niet was, omdat je de guitaar niet by je badt." „O, dat instrument sleep ik niet mee, meneer Avory, als ik een vryen dag er van neemen dit is .een vrye week. Myn dochter Jenny, over wie u my wel eens heeft hooren spreken, is eon leerlinge van de Koninkiyke Academie, weet u. Och, zoo'n stem 1 U heeft nooit zoo iets gehoord 1 Ze was in den laatsten tyd niet lekker te druk gestudeerd, denk ik en haar moeder zei: „Jenny moet wat rust en verandering van lucht hebben; kan je niet ergens met haar heengaan?" Dat is goed, zei ik; maar Jenüy wilde er eerst niet van hooren. Ze zei: „Och, vader, ik zal gauw beter zyn; 't is niemendal." Maar moeder de vrouw hield vol, en toen besloot ik, myzelven ook een beetje vacantie te gunnen. En zoo zyn wy hier by de meren, ik en myn kind." „Zool" zei Dennis Avory, „la het dat? Ik dacht, dat Margate of Brighton meer naar je smaak zou wezen." Tom Verity - zoo heette de man - keek zga jnetgöMl MB met een pfloiyk gezicht. geost of democratischen durf uitgeven, waar door goedkoop op de tevredenheid van sociaal democratische lozers wordt gespeculeerd, het zy zoo, maar dan benijden wy dien geest en dien durf niet. Of is het ei8ch ter bevrediging van den dorst naar nieuws? Dan wordt die dorst wel misschien gelescht, maarmet verontreinigd water." Het Volk schryft onder het opschrift „Be scherming van den Nationalen Arbeid": „Tot dusver wordt voor zegelpapier altyd gebruikt bet zoogenaamde oud-Hollandsch geschopt papier, dat vervaardigd wordt aan de fabriek van do firma Van Gelder Zonen, te Apeldoorn. Dit is handwerk en een by uitstek Hollandsche industrie. Op voorschrift echter van onze tegenwoordige Regeering zal voor zegelpapier nu ook machinaal papier gebruikt moeten worden, hetgeen gepaard gaat met besparing van enkele duizenden guldens. Voor deze industrie beteek ent het echter: concurrentie van het buitenland, terwyi ten gevolge van dit besluit een zesde gedeelte der handpapier-machines zal moeten worden stop gezet, indien geen andere afzet daarvoor gevonden wordt". Daarvan zegt Do Residentiebode Dat men van dlo zyde er op uit zou wezen, onze Regeering in de engte te dry ven, is begrypeiyk, en dat men er voornameiyk op bedacht zou zyn haar plannen op het stuk der tarieven herziening te bemoeiiyken, ligt voor de hand. Waar dit echter op zoo onhandige wyze wordt beproefd, als hier door Het Volk ge schiedt, ls dat streven al bitter weinig ge- vaarlyk. Wy zouden heusch wel eens willen weten, wat Het Volk wel zou gezegd hebben, Indien het blad er achter gekomen ware, dat onze Regeering, die voor een aanzieniyk tekort staat, een middel om dit te verminderen had achterwege gelaten, niet tot invoering van een gezond economisch beginsel, maar door be scherming eener bepaalde industrieele onder neming, „in casu" de fabriek Van Gelder. De Rogeering mag niet onze uitgaven be zwaren ter wille der nationale nyvorheid door het opzetteiyk blyven verbruiken van een duur artikel, waar zy het met een goedkooper evenzeer 6tellon kan. Haar roeping is het integendeel onze inkomsten te vermeerderen en daar by geiyk- tydig de binnenlandsche industrie op te beuren. Die dan ook in den maatregel met het zegelpapior een aanslag op den nationalen arbeid zoeken wildie zoekt eenvoudig epykers op laag water. In Het Paleis van Justitie bespreekt prof. D. Simons de taak van den nieuwen Minister van J u 8 t i t i e. Prof. S. begint met op zyn herinnering aan beider samenvallendon studontentyd de ver wachting to bouwen, dat onze justitleele be langen bil mr. Loeff veilig zijn. En dat is des te gelukkiger, nu er zoo^ool te doen ls. Behalve onze verouderde codificatie, die prof. S. in onderdooien nagaat, komt daar menige andere zaak de aandacht vragen: de admini stratieve rechtspraak, de wet op het notaris ambt, het politiewezen, liefst met een politie wet. Eindeiyk is daar de sociale wetgeving, die voortdurend toezicht en medewerking van den Justitie-Minister vordert. Wat zal mr. Loeff het eerst doen? Des Ministers besliste belofte omtrent de uitvoering der Kinderwetten was, na het zwygen der Troonrede, aan prof. 8. dubbel aangenaam. Zoo ook die omtrent de herzioniDg van het militaire straf recht. Eindelijk het bovenaan plaatsen op het programma van de regeling der a d m 1 n i s t r a- tieve rechtspraak. En welke ia de houding van den Minister tegenover de vele andere onder zyu aandacht gebrachte onderwerpen? „Een afdoende ver betering van onze huw eiykswetgevlng kan van dezen Minister en van de tegen woordige Kamermeerderheid niet worden ver wacht; daarvoor moeten wy hopen op andere politieke tyden. Tot zoolang zal de vrouw haar recht moeten trachten te zoeken buiten de bescherming van de wet om." Daarentegen voelt de Minister veel voor de herziening van hot bewijsrecht, minder voor die van handelsrecht en burgeriyk proces. „Neen, dank u wel, meneer; ik breng myn meisje niet naar die plaatsen. Iedereen kent my daar als straatmuzikant en zanger. Ik word nogal geprotegeerd door de groote lui en heb op verscheideno buitenplaatsen by groote partyen gespeeld, en ook op plezier jachten. Eerst was ik „neger" en maakte my'n gezicht zwart, als ik optrad, tot ik merkte, dat de lui my ook wel wilden hooren zonder gebrande kurk. En myn broeder u heeft hem ook wel hooren noemen, Yerity, de bekende detective? was biy, geloof ik, toen ik met den neger ophield, en Jenny ook. Maar of ik een zwart gezicht heb of oen blank, ik neem Jenny niet mee naar Margate of andere badplaatsen, waar ik bekend ben als een reizend muzikant," „Ik begryp je, Tom: juffrouw Jenny, de leerlinge van de Koninkiyke Academie, trekt den neus op voor het werk in de open lucht." „Neen, meneer, dat moet u niet denken. Myn Jenny ziet niet laag neer op myn werk. Maar ik denk aan haar toekomst; zy moet het volgende kwartaal meezingen om den pry8, en de leeraren hebben groote ver wachtingen van haar; 't zou haar geen goed doen, als zy gezien werd met my door lui, die my kennen." „Ik begryp je, Tom", zei Dennis Avory lachend„maar waar ls de toekomstige prima donna?" „Zy is in den tuin van het hotel, meneer. Ze houdt er niet van, zooveel te loopen, maar ik had wel lust In een wandeling door de boschjes. Ik houd veel van de vrye natuur." „'tWaa een goed Idee van je; want zoo vond lk je en wy konden weer praten over oude tyden." „Ik had u in geen twee jaar gezien. Komt u niet meer by de wedrennen?" Eerst als de straks in den aanvang ver melde wetsontwerpen zullen zyn afgehandeld merkt prof. S. op zal de Minister zyn aan dacht kunnen wyden aan een geheelo of ge- deeltoiyke herziening van het Wet boek van Strafvordering. En eerst in verband daarmee, maar daarna, stelt de Minister ons een herziening van het militaire strafproces in het vooruitzicht. Daar zal dus wel niet veel van komen. Wat zou nu prof. S. gaarne den Minister aanbevelen? lo. Dat hy zyn blik eens wenden mocht naar de Belgische wet van 1874 op de preven tieve hechtenis en ons naar dat voor beeld ten ï.'Hj ringen! gevorderde herziening schenken van dat instituut. Daartoe zal geen langdurige voorbereiding, geen omvangrykè voorstudie noodig zijn. En indien ook dit nog te veel mocht artikel kan aan den gedetu.«-uiUo het recht worden ge schonken zich van den dag zyner gevangen neming met zyn raadsman te beraden. Wat al onze naburen den van zyn vryheid beroofden verdachte geschonken hebben, moeten wy hem dat blyven onthouden? Indien de Minister ook tot zulk een wetje de kans niet ziet, laat dan het parlementair initiatief hem ter hulpe komen, een hulp, die hy vermoedeiyk dank baar zal aanvaarden. 2o. Mag prof. 8. ten slotte niet terug houden zyn meening, dat de herziening van het militair strafprooes. thans weer naar een ver verschiet teruggedrongen, boven aan behoorde te staan op elk ministerieel programma. 3o. Dat de voorwaardelyke ver- oordeoling en meerdereindividualiseering van de celstraf, waaromtrent de Minister zei met zyn voorganger sympathieke gevoe lens te koestoren, tot haar recht mogen komen. Ton opzichte van 's Ministers uitingen over openbare zedelykheld merkt prof. Simons op: Volkomen terecht verklaart hy, dat hande lingen, die ofschoon onzedeiyk, nochtans niet aangemerkt kunnen worden als oorzaak van aanstoot en kwetsing der openbare eerbaar heid, buiten het terrein liggen van den straf wetgever, dien deze Minister dus allerminst zal willen maken tot censor morum. Het be staan van bordoelen en de propaganda voor het Nieuw-Malthusianisme, m.l. een voor de laatste beleedigende en ongerechtvaardigde samenvoeging, kunnen naar het oordeel van den Minister als een kwetsing der openbare eerbaarheid voor tusschenkomst van den wet gever in aanmerking komen. In onderzoek is, of ten opzichte van deze „misstanden" wette- lyke voorzioniug mogeiyk is; wy zullen den uitslag van dat onderzoek hebben af te wachten. Omzichtigheid is hier den wetgever geboden: de herhaalde pogingen van de Vereeniging tot bestryding van het Nieuw-Malthusianisme om den wetgever tot hulp te krygen, maken op my den indruk van zwakte. Tusschen de theo- rieön der Nieuw-Malthusianen en de opvattin gen hunner tegenstanders kunnen slechts wetenschap en ervaring beslissen; over de ethische zyde van het vraagstuk past het den wetgever te zwygen. Ten slotte wydt prof. S. nog eonigo woorden van instemming aan des Ministers onwil om gunstiger behandeling van preven tief gedetineerden, exceptie te maken voor onveroordeelden, wien zwaremisdry ven worden te laste gelegd en voor wier schuld aanwy- zingen van ernstigen aard bestaan. De Minister wil terecht van die exceptie niet weten. Zy zou tot voortdurende klachten en ernstige moeilykheden aanleiding geven. Ik voeg er by, zegt prof. S. dat zy ook theoretisch ongerechtvaardigd ls. Ook een verdachte aan een ernstig misdryf kan onschuldig zyn en alleen de rechter kan over de zwaarte der gerezen vermoedens beslissen. Geprezen wordt het voornemen om een reorganisatie van de politie ter hand te nemen en de bezoldiging der rechterlyke macht te vorbetereneen zaak van algemeen sociaal belang. Prof. S. eindigt aldus: Ook de nieuw opgetreden Minister van Justitie heeft, het is gebleken, vele en goede voornemens. Zyn voorganger liet belangrUk werk onafgedaan; hy wilde veel bereiken en bracht daardoor minder tot stand dan hem anders mogeiyk zou zyn geweest. Moge mr. Loeff, met kracht en voortvarendheid het hem wachtende werk ter hand nemend, do daarin gelegen waarschuwing behartigen I Niet „Neen, Tom, ik kreeg leelyke opstoppers en liet het wedden varen. Ik betaalde myn schulden en ging naar Zuid-Afrika." „En nu is u teruggekomen als millionnair, wil ik hopen?" „Neen, Tom, dat juist niet; maar lk heb my er doorheen geslagen, en al ben ikzelf geen Croesus, ik kom toch terug als de secretaris van een millionnair." „Een Zuidafrikaanscho millionnair! Zal hy renpaarden gaan houden?" „Ik denk 't niet. Meneer Clement Hansell la geen man van dat slag, naar al hetgeen ik over hem hoor. Ik had een introductiebrief voor hem en bracht hem dien te Johannes burg. Ik vernam, dat hy naar Engeland terug wilde en een secretaris verlangde, die Londen kende en de rechte soort lui daar. Ik bood my aan, scheen in den smaak te vallon, en hy engageerde my voor een schittorend salaris." „Eu is u nu met hem hier?" „Neen," antwoordde Dennis Avory lachend. „Ik bon gekomen om een zuster van my te bezoeken, die hier woont. Ik heb nog vacantie; want meneer Hansell komt eerst over een dag of wat te Londen. Hy zal my laten weten, wanneer hy my noodig heeft." „Hy laat zekor een grootnieuw huis bouwen? Dat doen al dlo Kaapscbe heeren." „Neen, hy heeft voor het seizoen een ge meubileerd huis gehuurd in Grosvonor-Place. Daar moet ik by hem komen, als hy arriveert." „Zool Nu, meneer, ik ben bly, dat ik u weerzie", verklaarde Tom Verity; „u was altyd zoo royaal en goed; ik heb heelwat halve sovereigns opgevangen in myn hoed, die u boven van een mailcoach naar omlaag wierp." „Welnu, Tom, vanwege de oude vriend schap hoop ik. om de bereiking van oen ver afgelegen ideaal verzuime hy in onze wetgeving dio ver beteringen aan te brengen, waarvan de ver- wezeniyking ligt binnen de grenzen van het mogelijke 1 Wie het oog gericht houdt op do oischen en behoeften der practyk, zal hem er dankbaar voor zyn. Minister Kuyper aan 't woord.— E. schryft in het Handelsblad o.a. De algomeene beschouwingen hadden al meer dan twee dagen geduurd. Do president had met goedige lijdzaamheid paperassen be handeld, toch altyd met een oor in den wind en nu en dan met vaderlyk geduld eens rond ziende. De leden hadden geluisterd, soms, naar een spreker, dicht om hem heen staand als 't de pyne waard was, maar meest wandelend, pralend, brieven schryvend. Een enkele ging eens, zorgzaam, vragen naar den welstand van een kiezer, dion hy een plaats had bezorgd op de goreserveorde tribune. De tribunes waren al welgevuld. Ook in de logos zag men hier en daar gedaanten, o. a. de bekende figuur van den heer Vening Meinesz eu zoowaar I do beeren Troelstra en Heldt in één loge te zaam. Er waren wel eons aardige momenten geweest zooals toen dt heer Schaper sprak en zich telkens heenboog over den vóór hom zittenden Minister do heer Kuyper is ietwat hardhoorend eu trok telkens door de zaai om dichtby den sprekei van het oogenblik te zitten en diens demo cratische gezindheid trachtte te prikkelen. Ik ken oen pront, waarop Confucius is afgebeeld, zittend, met achter hom zyn boozo geest, die hem allerlei verleidelyks inblaast. Daar moest ik toen aan denken. Al zes en twintig malen was de Minister zoo verhuisd. Zes en twintig redevoeringen had hy mot het meest ernstige, effen gezicht gehoord, zonder eenige gewaarwording te doen blyken of misschien een zweem van meer deren ernst nog by de vryheidsbetuiging van den heer Lohman? En al dien tyd stond op de ministerieel© tafel, tusschen de acht mi nisters, vóór den ledigen stoel, do geweldig groote bruine portefeuille, zelf een persoon, als een kanon, dat maar wacht op nummer één. Zoo werd oudtyds, by het weg zyn "van een ridder, diens harrenas soms aan den disch gezet, manend: Al ziet ge mo niet, ik ben er toch. Toen, eindeiyk, "Woensdagmiddag, zei de heer Mackay: „Het woord is aan den minister van binnen landsche zaken." De Kamer krioelde. De tribunes waren go drongen vol: de menschen staken er, als planten in een te volle broeikas, hoog tegen de achter wanden op. De donkere loges leefden nu van hoofden; in die der diplomaten zag men, ln 't clair-obscur, twee dochters van den minister president. Deze stond nu achter de tafel. De porte feuille had hy al vóór wat tyd geopend en geleegd en daarna naast hem doen verdwijnen. Het bordje „niet thuis" was ingehaald. Hy begon, rustig en zeker, hoffeiyk van toon en deftig, langzaam en met geen luiden klank van stem, als iemand, die er zyn tyd voor neemt. Langzamerhand werd het anders, 't Gehoor werd nu en dan verrast door eon helderen schalmeitoonmaar dan werd het dra weer deftig. Of er kwam eens een spottende fagot in, die een geruisch van gelach deed gaan door de zaal. Maar me' zulke effecten was de redenaar nog spaarzaam en de leden, die om den Minister zich haddon verzameld, staande of zittende (op de estrade van den troon) hoorden kalm naar het zakelyk eind voor dozen dag. 't Was vier uren. De Minister nam zyn horloge op en zei: Meneer de president, nu stel ik u voor, dat ik myn rede hier af breek. Maar 't beste kwam den naasten dag. Aanvankeiyk nog ingetogen, drong de oude strydlust al heel gauw los. Het ging nu wemeion van jok en spot. De deftigheid gleed meer en meer weg en de stem, zonder over daad van geluid nochtans, golfde heel de ruimte vol. En of de redenaar spotte, toornde, argumen teerde of doceerde, wat hy zei bleef altyd eei onderhoudende, geestige causerie. Don vongen dag had hy gezegd, heel wat priori te zulleu afsnyden, onder andere de theologische quaostio, 't Deerde niet. Lustte hem hedeu ook dat tornooi En hy hield voor de Kamer een colL v in populalren trant over die zaken, „waarin de heeren minder goed thuiB waren". Uni- Dennls liet den vinger in zyn vestzakje giyden. „O neen, meneer, doe dat als 't u belieft niet!" zei de straatmuzikant snel en maakto een afwerende beweging. „Deze week ben „buiten dienst", ziet u. En ik ben goed b„ kas ook. Ik heb wat gespaard en myn Jenny zal een goede muzikale opleiding hebben, dat lievo kindl" „Je bont een eeriyke vent, Tom," ant woordde de jonge man glimlachend; „die onafhankeiykheid bevalt my. Maar er is niet in je doen en laten, waarover je dochter zich behoeft te schamen. Ala zy ooit een groote zangeres wordt, zal zy haar opvooding hebben te danken aan geld, dat haar vader eerlyk verdiende." „Dank u, meDeer; dank u harteiyk! Dat zegt Jenny zelf ook, als ik myn excuses maak over myn baantje. Zy schaamt zich er volstrekt niet over; maar dat negertje-spelen beviel haar niet." „Dat begryp ik, Tom; tusschon een neger- zanger en de Koninkiyke Academie ligt een breedo kloof.... Hé, wat is dat?" Dennis Avory hield eensklaps opeen mooi blond meisje van ongeveer achttien jaar kwam haastig op hen toe loopen. „Dat is je dochter toch niet?" „Noen, meneer", zei Tom, „dat is myn Jenny niet" De jongedame was nu vlak- by hen. „O, hoeren, neemt my niet kwaiyk; ik ben zoo in de verlegenheid. Wilt u evon meegaan naar myn oom? Hy is gestruikeld over een boomwortel en heeft zyn voet bezeerd. Hy kan piet loopen. Als u als Wordt wvlgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5