MENGELWERK. Maar wat er ook tegen wordt ingebracht, men blijft zulko uitdrukkingen bezigen. Ook zelfs in onze Antirevolutionaire krin gen. Een herhaling van wat meermalen gezegd ia, kan daarom niet overbodig geacht wor den. En dan zij al dadelijk er op gewezen, dat de Regeering, bij alle wisseling van Minis ters, dezelfde blijft. De regeering nl. van H.M. de Koningin, in overeenstemming met de Grondweb. Een Regeering, die van liberale cf van niec- liberale beginselen kon uitgaan; die door deze of gene invloeden beheerscht kon wor den al naar de politieko beginselen van het Ministerie. Maar toch altijd dezelfde Regeering. We hebben alzoo nu niet verkregen ,,een jphlrisbelijke Regeerinjg", gelijk we dan tot vóór Augustus ,,een liberale Regeering" zou den hebben gehad. Maar we leven nu als VToeger onder de regeering van Koningin Wilhelmina, die» thans een Christelijk Kabi net heeft: benoemd. Men spreke alzoo van „bet vorige Minis terie" cf van „dit Kabinet", van onder het vorige Kabinet" of „onder dit Ministerie"; maar men vermijde, zooveel dit mogelijk is, een Kabinet, het afgetreden» of het huidige, de Regeering te noemen. Alleen de Koningin regeer*,, bij de gratie Gods. En zoo gaan alle besluiten, op voordracht van de Ministers door de Koningin geno men, van de Regeering uit. Niet van eenig Minister. Ook cp dit stuk behoort men constitutio neel, behoort men antirevolutionair te zijn. De Maasbode zegt in een artikel „Herstel van recht:" Het valt niet meer to ontkennen,, dat niet enkel de manslag uit plotiseling opgewelde drift, maar meer nog de gepraemediiteerde doodslag, de zoogenaamde moord met voor bedachten rade, ook wanneer ge met het per centage der bevolking rekening houdt, als met den dag toeneemt. Statistieken wijzen het uit met onverbid delijke getallen». Nu zou dit moordcijfer niet in die mate stijgen, zoo de misdadiger, die op het leven van zijn evenmansch belust is, de zekerhe.d had, dat hem met dezelfde maat zou worden toegemeten. Ook dit feit is te controleeren en zeker te maken met een beroep op de statistiek. En zoo de statistiek er niet vrare, elke straf rechter van eenige ondervinding aan do recht bank, zal het feit beamen en u zeggen, dat er zoo nu en dan een individu voor zijn rechterstoel verschijnt, die hem in het aan gezicht verklaart, dat juist de zekerheid van zelf het leven er niet bij in te zullen schie ten hem mco nog meer gemak deed grijpen naar dolk of vergif. Maar nog altijd staat hier te lande boven de tempeldeuren van Themia het valsche woord „humaniteit" geschilderd. Een fraai woord voorzeker, maar dat tot nu toe meer den moordenaar dan zijn slacht offer ten voordeel was. En doe men niet stil staat op dien weg 'der 1 umaniteit", die zco geh 'el tegen den duidelijk geopenbaarden wil Gods het zwan» d heeft ontrukt aan de handen der Overh- nl, werd weer overvloedig bewezen door het jong ste congres der crimineelb anthropologic te Amsterdam. Wij hebben thans echter een Christelijke regeering. Een, die openlijk verklaard heeft rekening te willen houden met de Openbaring Gods in het publieke staatsrecht. Een, die weet en beseft, dat ook van haar het woord gespreken is, dat nl. de Overheid niet tevergeefs, d. w. z. niet ijdel, niet zonder reden het zwaard draagt. En dat wij hier niet met oen dogmatisch geschilpunt te doen hebben, dat die Over- hoid integendeel steun vindt in de onderlin ge overeenstemming der verschillende Chris telijke staatspartijen, is overbekend. De twee grooto Christelijke groepeD heb ben het immers klaar geformuleerd; „Van den Souverein wil zij dat voltrek king van straf aan den gevonniste volge, des noods door de doodstraf, waartoe bet recht in beginsel aan de Overheid toekomt (art. 13 Antirev. program). En in het program van Actie dierzelfde partij wordt geëiscbo: „Herstel van het recht der Overheid om den moordenaar aan het leven te straffen." En hot Kath. program is n\iet minder stellig: „Als beginsel 6ta de uitspraak, dat do Overheid, die uit God is, hec recht bezit om te straffen met de straffe des doods." Dat er nu heelwat oud 6tof zal worden opgejaagd, dat er heelwat „humane" men scheen, juristen, courantiers en dergehjken zeer inhumaan van stijl en taal zullen wor den, zoo het onder dit ministerie er toe mocht koinen, dat bovenstaande beginselen in een wetsontwerp worden belichaamd, is van hun vrijzinnig standpunt te verwachten. Wij echter zullen met belangstelling het antwoord van den Minister van Justitie te gemoet zien, het antwoord n.l. op de vraag, die hem blijkens het afdeelingsverslag van de StaAtsbegrooiing, zijn Departement be treffende. gedaan is ever verschillende onder werpen, waaronder ook de wederinvoering van de doodstraf. Vele leden zouden het op prijs stellen, over deze quaestie het gevoelen van den minister te hooren. En mocht nu de minister bet in 's lands belang wenschelijk achten reeds op dit mo ment terug te keeren tot de practijk van een der gewichtigste rechttdbeginselen en alzoo zijn naam verbinden aan e>en der mee6t „hu mane" wetten, die er in den codex van een .volk staan kunnen, de wet tot wederinvoe ring der doodstraf dan zal het aan de liberale partij een keer te meer duidelijk wor den, wait haar nog maar altijd duister is, dat n.l. Christenen, hoe ook dogmatisch geschei den, toch met hun Bijbel in de hand in hoogst gewichtige pun Co* van etaaraboleid homogeen kannen zijn. Want staatsbeleid is het, ware het al leen maar uit zucht tot zelfbehoud het bo- leedigde recht somwijlen door een krachti ge daad ce herstellen en de publieke veilig heid zelfs door verbeurte van heb miedadigo leven te waarborgen. Een staatsbeleid, dat ongetwijfeld ten allen tijde' vaderlijk moet zijn, maar juist daarom niet ongelijk is aan het beroep van den ge neesheer, die, geen kans meer ziende om heb voortisliiipendo bederf van hqu kranke Li- chaam to weren, tot algeheele amputatie van het zieke lid overgaat, opdat niet het gansche organisme aanmerkelijke schado lij de of wel licht geheel t© gronde ga. De Haagscbe Briefschrijver van De Tijd schreef dezer dagen in z\jn 221sten brief aan dat blad o. m. het volgende: „De Minister van Binnenlandsche Zaken is druk aan het benoemen. 0. a. heeft hy, zooals u weet, den burgemeester van Noord- wyk, den vry-antirevolutionair jhr. Quarles van Ufford, als referendaris aan zyn departe ment verbonden. In menig opzicht is dat een zeer gelukkige keuze. De heer Quarles van Ufford is een knap man, die aan het depar tement niet vreemd is Voor éón ding ben ik maar bang. De heer Quarles is eenigen tijd lid der Kamer geweest en heeft toen geen kwaad figuur gemaakt. Tegen zijn zin heeft hy er echter plaats moeten maken voor baron Van Heemstra. Na dien tyd hebben zyn vrienden hun best gedaan, hem voor een ander district in de Kamer te breDgen, doch zonder succes. Zal deze poging niet herhaald worden, en zal dan de heer Quarles van Ufford, aan gewezen ter vervanging van den door zyn verkiezing tot Kamerlid op non activiteit ge stelden referendaris Van Idsinga, ook weer op non-activiteit worden gesteld, met behoud van zyn half traktement als wachtgeld? Ik wil hopen, dat de Minister van Binnenland sche Zaken, den heer Quarles benoemend, zich zekerheid heeft verschaft, dat dit niet zal gebeuren." De Maatbode keurt beslist het denkbeeld af van de Slichlsche Courant (redacteur het Kamerlid De Waal Malefijt) om een enquête in te stellen naar werking en uitkomsten van de Leerplichtwet „Het verregaande onpractlsche en onuitvoerbare van de wet is immers reeds in confesso, en de weinige voorstanders zult ge noch met uw enquête, noch met uw paperassen overtuigen en be- ke uen". Meer helt De Maasbode over naar het advies van De Standaard: men zal de wet belang- ryk moeten wyzigen öf men zal wel genood zaakt zyn, haar in te trekken. Het eerste, meent het blad, kan gebeuren, wanneer een wet kan worden ingediend „vry van allen noodeloozen dwang, vry vooral van alle anti christelyko gezindheid". „Maar intrekken, formeel en absoluut intrek ken, indien men geen vooruitzicht heeft, dat in dit vierjarig tydperk de algeheele vrijmaking van het lager onderwys tot stand komt en aan der christenen redely ke en billyke eischen in deze dringende materie volkomen recht zal geschieden. Dr. H. W. van der Mey, rector van he** gymnasium te Leiden, schryft in do flicuive Rotterdamsche Courant: Aan een verslag van de laatste vergadering van den Protestantenbond, meen ik het recht te mogen ontleenen om een openiyk protest te uiten tegen de woorden van een der sprekers. Nadat dr. P. H. Roessingh over do vraag: Wat geeft de uitslag der laatste verkiezingen ons ten opzichte van het gods- dienstig-kerkeiyk leven van ons volk te denken en te leeren", op verstandige, wèldoordachte en liefdevolle wyze gesproken had, voerde hem de oud-predikant dr. H. G. Hagen te gemoet, dat hy de liberalen niet ernstig genoeg had gewezen op hun schandelyke onver schilligheid op religieus gebied. Over 't alge meen, zoo verklaarde deze spreker, hebben de vrijzinnigen geen besef van wat godsdienst is, en geen het minste hart er voor. Algemeen sprekende, mag do heer Hagen, zoo goed als ieder ander, verkondigen wat hy wil, doch opeens past hy zyn nogtebewyzen opvattingen en stellingen op Leiden toe, en steekt hy zyn speurneus in vele gezinnen, of zy wel van zyn zeer speciale theorieën en predikatiën over godsdienst en Christendom gediend waren en gediend zyn. Zoo niet, dan speelt hy bet volk tegen hen uit, met de groote woorden: „materialisme, atheïsme, jammeriyk eenzydig intellectualisme." Tegen deze manier van doen, in beschaafd gezelschap, dat tot handhaving o. a. van vry- heid van godsdienst byeenfcomt, teeken ik, voor myn deel, ernstig protest aan, onder aanhaling van Jacobus 1 vs 26. „Indien iemand onder u dunkt, dat hy godsdienstig is, en by zyn tong niet in toom houdt, maar zyn hart verleidt, dezes godsdienst is ydel". DE JACHTHOND. Ik zat voor mijn schrijftafel en was juitfo met een teesening voor een Japanscb vuur scherm bezig, toen mijn vrouw, die voor het raam zat te naaien, mij vroeg: „Gij hebt toch een lot van de tentoonstelling der landbouw- vereeniging genomen?" In den toon zoowel als in de vraag zelf lag, hoewel alles hoogst ernstig en kalm klonk, voor mij een geheel arsenaal van naalden en spelden. Mijn vrouw bezat namelijk een philoeo- phischen aard en had strenge, degelijke grond beginselen. Zij ging de oorzaak en de uit werking van alle dingen na en overwoog steeds nauwkeurig cf het de moeit© loonde; want zij was een goede rekenaarster met een helderen, practischen koopmansgeest, en hield niet van noodelooze uitgaven of van onnutte voorwerpen in hek» huishoudon aau te schaf fen, terwijl ik reeds door mijn beroep ik was teekenaar van behangselpatronen zeer tot de sanguinische en eenigszine phantasti- sche levensopvatting van een kunstenaar over hel do. Mijn vrouw verklaarde het spelen in d© loterij voor weggegooid geld en bovendien voor zeer schadelijk, daar het de menschen met dwazo hoop vervult en aanleiding geefc op hun geluk te bouwen en daarvan te droo- men, in plaata van zich op niets imders te verlaten dan op vlijtigen, eerlijken, degelij- ken arbeid. Ik daarentegen speelde in alle mogelijke loterijen, wijl ik van oordeel was, dat die kans op geluk toch altijd bevond. En waarom zou Fortuna zulk oen vcor het geluk gescha pen mensch als ik ook niet tens goedgunstig zijn; de onkosten stonden hierbij in geen ver houding tot de kans. Mijn vrouw spotte volgens haar grondbeginselen over alle wis selvallige kansen co verachtte die. ,,Ge hebt toch een lot vso de landbouwten toonstelling genomen klonk het nog eens van het Tenster. ,.Ja, dat heb ik." antwoordde ik, terwijl ik mijn potlood neerlegde en met een hoogst onschuldig gelaat achterover in den steel ging leunen. „Wij kunnen nu voor een mark keuken gereedschap, tuinmeubelen, vorken en lepels, waschmaehinee en alle mogelijke dingen rek ken, die zeer practisch en nuvtig zijn." „Wij kunnen trekken" antwoordde mijn vrouw, „waarom niet? Er kan hier plotse ling een oom uit Amerika binnenkomen en ons een wissel van honderd duizend del 1 ar in de band drukken. Er kan zooveel gebeu ren. Ik wilde jo echter zeggen, dat ik daar juist in de courant leee, dat de trekking gré- teren heeft plaata gehad. Er ré ook een lijs» van degenen, die ie*s getrokken hebben, bij." Met deze woorden bracht zij mij zeer voor komend de bewuste courant. „Dc zaak schijnt je toch eenigszins te in teresseeren", kon ik niet nalaten glimlachend op te merken. „Nax/uurlijk, als men' een lot heeft, moefc men toch nazien of hert; er uitgekcnien ib; wat geeft het anders of men een lot neemt I" Zij ging kalm naar haar tafeltje terug en nam haar werk weer op. „Maar dat ré niet de officieele trekkings- lijst, alleen een korue opsomming van de num mers, waarop iete gevallen is» zooals die ge woonlijk in de couranten staat", merkte ik op. „Dus daar kan men eigenlijk niet op aan", zeide mijn vrouw. „Juist zooveel als cp de ambtelijke lijsten. De getallen worden immers zeer nauwkeu rig gecontroleerd." Ik nam mijn lot uit de zakportefeuille er bevonden er zich daar tamelijk veel in en zag de reeks getallen na. „Hoera, Mathilde, wij hebben ieta gewon nen 1" Ik vergeleek de cijfers nog eens. „Vierhonderd twee en twintig, serie drie duizend en zeven. Een jachthond." Ik ging met het lot en de courant naar mijn vrouw. „Er is geen vergissing mogelijk. Zie maarl" „Ja, het is zoo," zeide mijn vrouw; „maar wat zullen wij met een jachthond doen?" „Och", anowoorddo ik, „het is in elk geval een edel dier, anders zou men hem niet naar de tentoonstelling gezonden hebben. Ik ben wel geen jager, maar wij nebben immers een tuin met vruchtboomen, heb vorig jaar zijn ons zooveel appels ontstolen; de hond moet den tuin bcwakon. Bovendien geeft zulk een hond grcote gezelligheid en ré een aangena me huisgenoot. Hec is in elk geval een mooi, edel, kostbaar dier." „Maar waar moet de hond blijven?" merk te mijn vrouw op. „Een jachthond is geen kamer- en geen schoothond; men kan uem toch niet altijd in huis hebben, en 's nachts, wanneer het regent, kan hij toch niet in den tuin zonder eenige beschutting zijn, cm nog niet eens van den winter te sprdken." „Dat is waar", gaf ik haar toe. „In de kamer kan een jachthond niet altijd zijn. Hij moet een hok hebben en ik zal terstond zulk een ding gaan koopeD, opdat hij, wanneer hij komt» dadelijk zijn logies heeft, waaraan hij gewoon raakt. Wanneer wij gaan wande len, nemen wij hem mee en nu en dan mag hij ook bij mijn schrijftafel liggen", ging ik in een zeer opgewekte «temming voort. „Zoudt ge met het koopen van een hok niet liever wachten tot wij den hond hier heb ben?" bracht mijn vrouw nu volgens haar manier om alles zorgvuldig te overwegen in het midden; „men kan immers niet weten, of het dier niet zeer klein is. zoodot het ge kochte hok in dat geval te groot/ voor hem zou zijn of de hond zóó groot, dat oen klein hok voor hem niet past." „Een jachthond is altijd een groot dier", antwoordde ik daarop levendig, id het be- wusitzijn van mijn meerdere kennis. „Wat beteekent; dat? Daar staat immers met Latijnsche letters B. P. bij den jacht hond?" Zij wees met den vinger op de lijst. Ja, daar stond: EeD jachthond B. P. Wat of dat mag beteekeDen dacht ik. „B. P., B. P.," zeide ik bij mijzelf, er steeds over peinzende. „Ha. ik heb 'tl Das wil zeker zeggen: Berlijner prijs, de door de stad Berlijn ingezonden pnjs. Wat zou het anders kunnen beteckenen Het is zeker een bijzondere hond, een model-exemplaar, iets zeldzaams, en hij moet ook een mooi hek met een élegante, niet al te zwaren ketting heb ben; want overdag moet hij vastgelegd wor den, tot hij zich aan ons huis gewend heeft." „Zoudt ge dén bond met eerst eens gaan bekijken?" zeide mijn vrouw daarop. „Waartoe zou ik da* verre eind naar Kroll tweemaal loopen Daar gaat immers een hal ve dag mee heen Ik moet deze teekening af maken. Er ré haast bij. Weet ge, wak ik zal deen? Ik ga trnu op uit en koop een hok, opdat de hond dadelijk eeD goed onderkomen heeft en hij en wij weten, waar hij heen moet, zoodra hij komt, en onderweg loop ik bij mijn broer Paul aan en geef hem het lot en den ketting Hij moet een vigilante nemen en daarin den hond hier brengen." Mijn vrouw knikte slecht* met het hcofd en ik begaf mij haastig op weg. Het kostte mij eenige moeite, een geschikt hondehok op te sporen, maar in Berlijn kan men voor geld alles krijgen. Twee mannen brachten het hok naar mijn woning. Ik ging met den ketting naar Paul, vond hem gelukkig thuis etn op 't oogenblik met niets bezig; hij verklaarde rich bereid, den hond te halen. „Maar hij meet een muilband hebben," zei Paul nadenkend. „Ik ben op de tentoonstel ling geweest en heb daar alle honden zonder muilband gezien. De hond kent mij niet. Ik moet hem in de vigilante zetten, met hem naar je woning rijden, hem er weer uit bren gen. Mijn fceenen zullen bij de geheele proce dure zeer dikwijls in zijn nabijheid zijn. Met een grooten, vreemden hond onder deze om standigheden iD zulk een nauwe aanraking te komen ré mij echter te gevaarlijk. Zonder muilband kan ik den hond niet transpertee- ren»" verklaarde Paul beslist. „Koop dan een goeden muilband, niet al te lomp, zoodat ik hem ook later, wanneer ik een? met den hond uitga, gebrqikën kan, on geveer van vier mark," zeide ik en ging snel naar hui». Ik kwam daar juist nog bijtijds aan, om bij het afladen van het hok tegen woordig te zijn en orders te geven, dat men het binnen het ijzeren tuinhek, dicht bij den ingang, plaatste. De mannen kregen hun drinkgeld, het hok was betrekkelijk goedkoop, het was niet meer geheel nieuw en kestte vijf en dertig mark, de ketting vijf mark. Daarop ging ik naar boven, naar mijn vrouw, vertelde haar wat ik uitgevoerd had en zij teekende de uitgegeven som dadelijk nauwkeurig in haar boek aan. Wij aten 's middags zeer vergenoegd en ib verzamelde vol ijver botjes en minder goede vleeechstukken voor den hond en gaf de meid order, die in een grooten pet me* vleeschnat en brokken brood te doen en voor het dier te bewaren. Plotseling werd er hevig gebeld. „Zou Paul daar reeds zijn?" riep ik. „Ik heb geen vigi lante hooren aankomen-." In de gang weerklonk Paul's stem. Hij trad binnen. Zijn gezicht had een zeer curieuze uitdrukking. „Waar ie do hond?" vrceg ik. „De hond?" kwam het vragend van zijn kippen. Ik staarde verbluft naar een wit voorwerp, werp. Paul hield mij een ornament voor mijn schrijftafel, een ongeveed een haiven voet langen jachthond van biscuit-porselein toe, zette dat op do tafel en legde ketting en muil band daarnaasu Wij stonden er alle vier het dienstmeisje was, zonder dat zij er iets te doen had, cok nog in de kamer onthuts* en sprakeloos naar te kijken, tot mijn vrouw in lachen uitbarstte. Nu lachte ik ook en Paul barstte in een blijk baar lang met moeite onderdrukt gegrinnik uit. „Dat bcteekende die B. P. Maar het komt nieo te pas. het is laag om zoo iets niet voluit te schrijven", merkte ik verontwaardigd cp. Hierin had ik echter ongelijk; toen wij den volgenden dag de lijst nog eens doorzagen, ontdekten wij bij een der bovenstaande win nende nommers de benaming „biscuit-por selein" voluit gedrukt. Wegens gebrek aan ruimte had men bij mijn nummer en later nog eenige malen de woorden afgekort. „En he*hok?" vroeg mijn vrouw nu. „Zul len wij daar een hond in koopen? De porse leinen hond komt ons anders vrij duur." „Neen l" riep ik tamelijk knorrig, „dat zullen wij niet doen. Een hond kcopen, dat ontbrak e»r nog aan I Wij moeten zien hoe wij hok, ketting en muilband op een goede ma nier weer kwijt raken." „Vier en veertig mark," telde mijn vrouw op. Ik zeide daarop geen woord, maar ging voor mijn schrijfcafcl zitten en verdiep te mij in mijn teekeningen. Den volgenden morgen prijkte de hond als ornament op mijn schrijftafel. Het was een fraai gemodelleerd, fijn uitgevoerd beeld van een hond, getrouw de natuur nagebootst en van een zachte, gele kleur. Het bleef daar staan en mijn vrcuw veeg de er eiken dag met de plumeau met bijzon dere voorliefde de stof af en droeg de groot ste zorg, dat heb kunstwerk niet beschadigd werd. Doch als ik later er ook maar van repte een lot in de loterij te koopen, wees mijn vrouw met haar wijsvinger slechts zwijgend naar den hond en ik behield mijn geld in den zak. Er zijn nu drie jaar sinds dat avontuur verloopen Ik heb tot nog toe niet weer in een loterij gespeeld. De oorlog tusschen Engeland en Transya&I. De colonne van kolonel Crabbe is, blijkens een bericht uit Uniondale van 25 Oct.„ daar in den avond van den 23sten aangekomen, na een vervolging van de commando's van Scheepers, Bouwer en Pijper, uit het districo Oudtshoorn, over Zanddrift, Grootfontein en Rooiplaats, in de richting van Uniondale*, Op haar weg ontmoette die colonne Boeren die aan het binnenhalen van den oogst wa ren. De vijand trekt in de richting van Rong- kloof en wordt kort op de hielen gezeten door kolonel Crabbe. Blijkbaar heeft de censuur in dit bericht weer een deel geschrapt. Al neemt ook de ambtelijke wereld van Duitschland oificieel geen notitie van de on beschaamde uitlatingen, die Chamberlain heeft ten beste gegeven om de Engelsche wreed heden in Zuid-Afrika gced te praten, in ae niet ambtelijke kringen is de ontevredenheid toch grooo genoeg, om b.v. de boogleeraren in alle faculteiten van de universiteit te Greifswald tot de volgende oproepiDg aan leiding te geven: ,,De ongehoorde beleedi- ging. die de Engelsche minister Chamberlain in zijn redevoering te Edinburg, Duitsch land, het Duitsche leger en diens wijze van oorlogvoeren in 1870 en 1871 heefi» toegesmakt mag niet cnbeantwoord blijven, vooral niet van den kant der Duitsche universiteiten, de historische kweekplaatsen van nationale ge dachten I Wij noodigen u, kameraden, leer aars en studenten van alle faculteiten, uit tot een protestvergadering op Donderdag 31 October in de zaal van Flottweg. Wij hopen dat niemand ontbreken zaL" Naar gezogd werd, zouden ook andere Duitsche universi teiten zich bij dit voorbeeld aansluiten. Teekenend is ook, zooals de onlangs bekencl gewerden uitlating van den Keizer, dat ua ongewone sympathie onder de bevolking van Duitschland voor de Boeren daarin haar oor zaak vindt dat de Duitsche vrouwen met da Keizecin aan hec hoofd voor de -oeresi zijn* zelfs door bladen, die tot nu toe de jegens Engeland vriendschappelijk politiek van het ambtelijk Duitschland steunden, wordt te gengesproken met de scherpe verklaring: „Irfl Duitschland berust d» sympathie voor do Boeren niet op een vrouwelijk medelijden,] maar op een ernstige mannelijke overtui ging-" Na den storm van verontwaardiging irfi Duitschland reeds gewtkt door Chamberlaina verzekering, dat Engsland nooit, al ging het nog veel verder in zijn wijze van oorlogvoe ren, zou kunnen komen tot wao andere Eurct peeschei volkeren in do nKaukaeua, in Bos nië, in Tonkin, en wat de Duitechers in 1870 in Frankrijk gedaan hadden, begint Oosten rijk nu te protestecren. In het Hui» van Af gevaardigden hebben de Al-Duitechers eenl spoedeischend voorstel ingediend in verband met Chamberlain's aantijging, dat Oostenrijk in Bosnic wreeder oorlog heeft gevoerd dan) Engeland in Zuid-Afrika. Het voorstel komt dadelijk na dc beraadslagingen ever d» be grooting aan de orde. Een inzender in de „Reichsbot»/ schat* dat de Boeren, die ten tijd© van hun grootste sterkte 54,800 man telden, in het geheel 40,000 man aan dooden, gewonden, gevangenen* overgaven en vluchtelingen hebben verloren* zoodat er nog ongeveer 14,000 man in het veld zouden staan. In die cijfer zijn echter niet be grepen de Afrikaners, die zich in do Kaap kolonie hebben aangesloten. „Terwijl de Engelschen" zegt de schrij ver 9,aan dooden 5 pCt., aan gevangenen' 2.8 pCt., aan invaliden 14 pCt., aan gewon den 6 pCt. hebben verloren, dus een totale verzwakkin g van hun legermacht met meer dan een vierde,hebben de Boeren aan dooden 8 pCt., aan gevangenen bijna 50 pCt. en ixS hec geheel omstreeks 77 pCt. verloren. Pro- centsgewijze berekend zijn de verliezen van d<J Boeren hooger dan die van de Engelschen, Men bedenke echter dat er aan Engelsche sol daten omstreeks 350,000 man naarZuidAfrikaS zijn gezonden, terwijl de Boeren maar 54,800 man hadden .Elk verlies moet voor do Boerenl dus bijna de zevenvoudige waarde van de En gelsche verliezen hebben. Als wij dit beden* ken, krijgt de zaak dadelijk een heel ander aanzien Bovendien krijgt men uit de verlie zen van beide partijen over het laatste jaar reeds de zekerheid dat het voor de Boeren! niet slecht staat, want sedert den Sisten; December verloren zij maar ongeveer 800 doo den en 3800 gevangenen, terwijl de Engel schen aan dooden alleen meer aan 10,000 er») aan gevangenen ook nog meer dan 2000 maa verloren, dus een verzwakking ondergingen) die bijna driemaal zoo groot was als die vaö de Boeren." Hes „Volksdagblad" onthult het bestaafij van een geheimen „Internationalen Bond"* den 13den October te Amsterdam opgcricfc.- onder den naam „Union d'Indépendancc* (vereeniging der onafhankelijkheid). In een circulaire wordt eo ntipje van deij sluier opgelicht die deze vereeniging geheim.'* zinnig bedekt, doch ook Blechts een tipje* juist genoeg om veel indruk te geven van haai? diep-gewichtige raadselachtigheid De organisatie is als volgt: In ieder land zetelt een centraal bestuufi bestaando uit vier leden. Ieder land wordt naar mate van de noodz^ kelijkheid, in afdeelmgen verdeeld. Asd het hoofd van iedero afdeeling staat een bestuurder, die, zoo noodig, volgens heim schrift steeds in verbinding staafi met het centraal bureau van zijn land. Naarmate zulks noodig geoordeeld wordt* kunnen de centrale besturen met elkaar iö overleg treden omtrent het nemen van ge meenschappelijke maatregelen; de correspon- denc/io geschiedt, zoo noodig,, in cijferschrift. De vergaderingen worden over de geheelö wereld in het geheim gehouden. Naarmate van de positie, die men in deU bond ïuneemt, herkent men elkaar aan een! vastgesteld parool, dat over de geheele wereld hetzelfde is. De leden van dei bond worden verdeeld in vier klassen, te onderscheiden naar de insig nes doch hoogst eenvoudig die in gehei me vergaderingen gedragen moeten worden* n. 1.: In hoofdbestuurders, zijnde de leden va het centraal bestuur in ieder land. Bestuurders, zijnde do hoofden der afdeö- lingen en voorzitters vaD sectiën. Onder-bestuurders, zijnde de bestuursleden der afdeelmgen en leden der sectién. Gewone leden, zijnde de gewone leden van den bond. 1 In de circulaire staat verder: Najagen van geldelijke voordeelen wordt gelijk gesteld met verraad en wordt gestraft 1 volgens de bepalingen in het huishoudelijk: J reglement, opgenomen in het hoofdatuk Dis- j cipline. Omtrent het/ even gewichtige als gewaag- de doel van deze geduchte samenzweerders 1 kunnen wij mededeelen, zegt het Vdbl., dat 1 het schrikt niet! bestaat voornamelijk uit niets meer of minder dan, om zoowel inl woord als geschrifte zoowel in Engeland ala in andere landen der wereld agitatie te ver wekken voor de onafhankelijkheid der Boe ren. Van de middelen blijk* niete anders, dat zij duister en geheimzinnig zijn. „Rusteloos" zegt de circulaire „zoo wel in het openbaar als verborgen, wordÜ niete nagelaten om het doel te bereiken, mit* langs rechtvaardigen weg." De circulaire is onderteekend door „Hefl Centraal Bestuur," beslaande ui* de heereH T. van der Zee, voorzitter, W. F. Andriea-* sen, vice-voorzitter, J. B Jansen Jr., eocxv* tarré, A- Koolhoven, penningmeester.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 6