De briljanten broche.
LODSCH DAGBLAD, ZATERDAG 2 NOVEMBER. - TWEEDE BLAD,
Anno 1901.
PERSOVERZICHT.
r
r
Feuilleton,
I
Ko. 12790
Aan zijn twee artikelen ondor het opschrift:
y,Een misleidende leuze?" in De Nederlan
der (zio vorig Overzicht) heeft dr. V i 8-
aer nog een slotartikel toegevoegd. Men her
innert zich, dat beide eerste in hoofdzaak wa
ren gewijd nan do verdediging van het be
grip ,,Openharing" en aan het betoog, dat
Prof. Van dor Vlugt ten onrechte, de
leuzo der antirevolutionaire partij „Gods
geopenbaarde wil", een „misleidende leuzo"
genoemd bad.
Dit ölotartikel begint met de uitdrukking
Van dr. De Visser'» bevreemding, dat mr.
Van der Vlugt „Mr. Lohman conigermate
togenover Dr Kuyper uitspeelt". Daartegen
over geeft dr De V. als zijn meening te ken
nen, aangedrongen met citaten uit mr. Loh-
mana geschriften» 'lat „het velgen van onge
veer dezelfde gedragslijn in den verkiezings
strijd door dr. Kuyper en mr. Lohman, een
gevolg is van hun staan aan denzelfden kant
"dor scheidingslijn, die door „beginsel" en „le-
tyenssys4eern" getrokken is". De „practische
politiek" in d« Kamer aldus vocgo dr. De
\Y. er bij - bevestigt dit.
Na deze verdediging van mr. Lohman goeit
dr. De V enkele voorbeelden ten bewijze „van
hoeveel gewicht het is, aan welke zijde van
die scheidslijn men staat." Ten opzichte van
het familierecht, de noigendom, den klassen
strijd, de persoonlijke verantwoordelijkheid,
'do sociale wetgeving, de verhouding tot het
gebod: Gij tuil niet begeeren in al deze
geval Ion, en in zoo vele meer, moet uit de
bron dor Goddelijke Openbaring worden ge
put. Maar hieruit volgt, dat het standpunt
van Prof Van der Vlugt hem niet voldoet.
Er blijft tuKsclien den auteur in Onze Eeuw
en dr. Do V. een ingrijpend verschil, dab de
laatfruo aldus omschrijft:
„Pij hem ia bet „du solist" in den metosch
do diopsle grond zijner onderworpenheid aan
het recht, voor mij ligt de eigenlijke reden
dier gebondenheid in het Gebod Gods tot den
menscb. Bij hem wordt de „hoogere orde"
floor het „tweede geestesoog" ale in schemer
achtige verte gespeurd, voor mij is het .mys
terie van Gods Wil" geopenbaard en waar
neembaar voor het cog des gcloofs. Bij hem
vindt gij een ernstig zoeken naar het eeuwige
onveranderlijke beginsel van het recht, voor
ïnij is God zelf de rotseteen, waarop het go-
zag van heb recht berust. Bij hem valt de
ontwikkeling van het recht samen met zijn
grondtrekken en de webten dier ontwikke-
ing, voor mij moet deze laatste immer ge
kletst blijven aan nog een andere openbaring
""an in 's menschen hart en geweten. Want ik
*an niet anders zien of waar recht een deel
dor zedelijkheid, de zedelijkheid alleen op
len wcrtJdl van den godsdienst bloeit, en ue
odsdienst „vercering is van God", daar is
0e bepaling van wat recht is voor altijd af
hankelijk van Zijnen hoogen Wil.'
De hoogleeraar vraagt ter wille van zijn
b'olk aldus besluit dr. De- V. een her-
Vetrdeeling der partijen. Het moet er een zijn,
'die zich boter met „logica" verdraagt. Zou 't
'.iet vóór alles een behooren te wezen, die
iticn aan het waarschuwend woord van Vinet
houdt: „Zoodra wij iets aan God mecnen te
kunnen, onthouden, is het blijkbaar dat Hij
Voor ons geen God is?"
■De welvaart van Indiö bespreekt
*et Handelsblad in een hoofdartikel, waar
in, na erkend to hebben, dat er reeds iets
m&er gedaan wordt dan vroeger, uiteen wordt
U«zot, dat er veel meer moet gedaan worden
•soowel op zedelijk gebied (opiumgebruik) als
op stoffelijk (irrigatie, spoor-, havenwer
ker).
De fout schuilt volgens het blad o. a. in
liet bestrijden van al de buitengewone onkos
ten, noodig voor deze zaken, uit do gewone
middelen. Dédrdoor kan men wil do be
ll rooting sluiten slechts langzaam vorde-
ifwi. De door sommigen gewildo verkoop van
cwntegevende staatseigendommen noemt het ge
citeerde blad met een vroegeren minister „het
"Vachten van de kip, die de gouden eieren
togt." Dus:
,,Er is geen ander middel dan geldleening,
Jun'k't ons, wanneer men zich voor Indiö's
r ntwikkeling noodige gelden wil verschaffen.
Alleen daardoor kan verbetering van ver
keerswegen te land en ter zee, verhooging
van productiviteit, een billijk belastingstel
sel verkregen worden."
Het samenkoppelen van de Nedorlandsche
en de Indische financiën ook ten opzichte
van leeningen heeft hot nadeel gehad, dat de
ministers te voorzichtig zijn geweest met het
doen van uitgaven voor Indië, welke hou
ding het Handelsblad overigens ook begrij
pelijk acht.
Het blad concludeert:
„Laat Indié dus voortaan, gelijk de wet
gever van 1864 bedoelde, zelf voor de geld
middelen zorgen, welke het behoeft om tot
krachtige ontwikkeling te komen. Dan kan
de medewerking van den Nedcrlandschen wet
gever, gelijk in de comptabiliteitswet voor
geschreven, zocr nuttig zijn, als waarborg te
gen lichtzinnigheid. Ddn kunnen de particu
liere landerijen worden teruggekocht; dkn
kunnen cr havens worden gemaakt; dan kun-
Den de irrigatie werken tct stand komen; waar
naar de landbouw op Java smacht; dkn kun
nen do Buitenbezittingen gebracht worden,
tot welvaart en bloei
Dan kan in twintig jaar tijds meer gedaan
worden, dan, bij de thans gevolgde finan-
cieele politiek, in een paar eeuwen dan is
ei kans dat onze kinderen met trots kunnen
spreken van onze schoone, rijke bezittingen
in het verre Oosten, die zonder cenig bezwaar
de rente en amortisatie der opgenomen kapi
talen bezorgen.
In hab tegengesteld geval; wanneer er naar
gestreeft blijft, sluitende begrootingen te
verkrijgen en allo buitengewone uitgaven uit
de gewone inkomsten te bestrijden, dan is or
grooto kans, zijn daarvan thans niet reeds
de teekenen? dat onze. kinderen zullen
spreken van achterlijke, verwaarloosde kolo
niën, welker bezit onze natie vrij onverschil
lig geworden is.
Dat men tijdig kieze 1"
De Haagscbe correspondent der liberale
Nieuwe Groninger Courant roemt volgender-
wij8 de werkzaamheid van hotnieu-
we Kabinet:
„Dat de Regeering, druk in 't begrootings-
work, nog weinig anders van zich heeft laiten
hooren dan „intrekking" van wetsontwer
pen, kan niet verwonderen. Er is tijd noodig
cm hetzij ter vervanging van de teruggeno
men ontwerpen, hetzij tot wijziging van de
gehandhaafde of voor geheel nieuwe goed be
slagen ten ijs te komen.
En dot de nieuwe bewindslieden zich daar
toe beijveren, hoort men algemeen; in alle
ministerieele bureaux wcTdt verzekerd, dat
er nooit te voren, zoo hard gewerkt is en zoo
veel ten dienste van het hoofd van het depar
tement is voorbereid, toegelicht, verzameld.
Speciaal ook op het terrein van de arbeids
wetgeving wordt, naar men mij verzekert, nieo
stil gezeten. Sedert kort is in do Parkstraat,
in een ruim heeren huis, de afdeeling „ar
beid" van het ministerie van Binnenland-
sche Zaken gevestigd; en daar wordt duchtig'
gearbeid. Van betrouwbare zijde is mij bijv.
medegedeeld, dat de nieuwe „beroepswet",
in verband met do ongevallen-verzekering,
ongeveer gereed is om naar den Raad van
State te worden gezonden; dr. Kuyper schijnt
met do invoering van de ongeval lonwoit zoo
veel spoed te willen maken als slechts moge
lijk is. Van daar dan ook, dat van het aan
vankelijk voornemen om reeds bij do invoe
ringswet de ongevallen-verzekering ook tob
de zee^visscherij en den landbouw uit te brei
den, is afgezien en eerst later een afzonder
lijke voordracht daartoe is te verwachten,
waarvoor intusschen ook alle gegevens reeds
bijeen en de noodige ontwerp-voorstellen in
bewerking zijn.
Voorts verluidt, dat onder de eerst© belang
rijke voordrachten, die van het Kabinet zijn
tei wachten, do odtrooiwet behoort, die ter in
diening gereed moet zijn en een „verbeterde"
editie der herziening van de tariefwet, waar
aan bij Financiën de Haatsite hand wordt
gelegd, doch die er zoo zegt men mij
bij lange niet zoo protectionistisch zal uio-
zien als het stcmbus-geschetter der rechter
zijde liet verwachten."
Het Handelsblad- zegt:
Met het optreden eener andere Regeering
is, onder tal van andere onafgedane wete
voorstellen, ook dat tot ingrijpende herzie
mng der drankwet ter zijde gelegd. De
nieuwe ministers hebben het ingetrokken,
maar tevens heeft de troonrede aangekon
digd: „Zonder de persoonlijke vrijheid te na
te treden, zal op cpenhaar terrein de spoel
en drankzucht krachtiger moeten worden be
teugeld." Men heeft dus blijkbaar forsche
maatregelen te verwachten tot bestrijding van
den dranauuivel. Met groote belangstelling
zien wij clie te gemoet.
Intusschen blijft de bestaande wet voorloo-
pig gelden met haar deugden en haar gebre
ken. Tot die deugden behoort zeker, dat zij
den openbaren drankverkoop in belangrijke
mate heeft beperkt, al moet tevens worden
erkend, dato zij een clandestienen handel in
het leven heeft geroepen, welken het hoogst
mccilijk is te beteugelen.
Door de invoering van het vergunningsstel
sel is in allen gevalle het aantal bekende
drankgelcgenheden aanzienlijk verminderd
en daarmede ttwene veel verleiding wegge
nomen. Het maximum der wettelijke vergun
ningen wordt echter nog altijd verre over
schreden, ofschoon de wet op 1 November 20
jaren in werking was.
Dab maximum bedraagt voor gemeenten
boven 50,000 inwoners één vergunning op 500,
bij die van 2050,000 1 op 400, bij die van
1020,000 1 op 300 en bij die met minder dan
10,000 1 op de 250 inwoners.
Biijkens de laatste volkstelling hadden de-
zo vier soorten van gemeenten in het begin
van 1900 hot volgend aantal inwoners (in
ronde cijfers) en bedroeg du9 volgens het
hoofdbeginsel der wet het maximum der ver
gunningen.
gez. bevolk, maximum
boven 50,000 inw. 1,378,500 2750
20—90,000 478,800 1200
10—20,000 621,700 2070
beneden 10,000 2,625,000 10500
totaal 5,104,00 16,520
Er zoudtsnd us, als do wet ten volle werd
toegepast, slechts ongeveer 16,500 vergunnin
gen mogen bestaan of gemiddeld 1 op de 310
inwoners.
In do Staats-Courant van 23 October is
een statistiek opgenomen, welke ons o. a.
leetft hc© groot het aantal vergunningen wer
kelijk was op 31 December 1900 in elke ge
meente en in de verschillende provinciën. Ver
gelijkt men do cijfers voor de provinciën met
die van 1882, het eerste volle jaar, waarin
do wet in werking was en mot het maximum
(in ronde cijfers), dat de wet eigenlijk wil,
dan vindt men aan vergunningen in:
1882.
1900.
maxim.
Noord-Brabant
5395
4025
2050
Gelderland
3555
2774
2000
Zuid-Holland
5294
4063
3200
Noord-Holland
P
4622
3625
2600
Zeeland
n
»-
1654
1147
850
Utrecht 0
r ai
1482
1084
800
F riesland
2551
1750
1200
Overijsel
K
1795
1529
1200
Groningen
2876
2011
1050
1057
773
550
3006
1422
1050
33257
24203
16550
De helft der in 1882 nog geldige vergun
ningen had behooren te verdwijnen, zou thans
het maximum niet zijn overschreden. De da-
ling is echter niet 16,600, maar slechts 9000
geweest, dus 27 in plaats van 50 pCt.
Er blijken uit dat staatje bovendien zeer
belangrijke verschillen in de verschillende
provinciën.
Limburg had ongeveer 20 jaar geleden nog
naar verhouding het groocsto getal drinkhui
zen, bijna driemaal zooveel vergunningen als
thans het maximum voor de intusschen zeer
gestegen bevolking zou behooren te zijn. In
dezelfde provincie is echter tevens wegens hes
eischenvan hetvorgunningsrecht de grootste
helft dier drankhuizen verdwenen. Er zijn
nu nog maar 40 pCt. boven het maximum,
tegen bijna 200 in 1882 toen do bevolking veel
geringer was.
In Noord-Brabant was de toestand in 1882
niet veel gunstiger dan in Limburg, bijna het
drievoud va nhet tegenwoordig maximum.
De daling is echter vool geringer geweest. Er
zijn in die provincie nog bijna tweemaal zoo
veel drankhuizenals de wet eigenlijk oorbaar I
acht. Hetzelfde geldt, in beiderlei opzicht van
Groningen.
Het gunstigst waa en is de toestand in
Overij8el, waar in 1882 slechte 1 1/2 maal, en
in Zuid-Holland, waar 1 2/3-maal het tegen
woordig maximum aanwezig wae en van het
te veel imtuseohen de helft is verdwenen.
Het maximum wordt er nog maar met onge
veer 25 pCt. overschreden.
De overige provinciën liggen tusschen deze
uiterste cijfers in; het maximum wordt er nog
met ongovoer 40 pCt. tc boven gegaan, gelijk
wij ook voor Limburg hebben gevonden.
De inkrimping is voor hdb overgroot ge
deelte uet gevolg geweest van nalatigheid
vermoedelijk bijna uitsluitend wegens on
macht in de tijdige beualmg van het ver
gunningsrecht. In 1900 zijn wegens deze re
den 147 vergunningen vervallen. Een ande
re reden van daling ligt in inbreuk op de
wettelijke bepalingen, waarop intrekking als
straf is gestold. Zoo werden in het vorige
jaar 27 vergunningen ingetrokken.
Ook de opbrengst va nhet vergunnings
recht/ vinden wij voor de verschillende pro
vincies opgegeven. Het is niet onbelangrijk
het te vergelijken met hetaantal vergunningen
en het verbruik van gedistilleerd (ad 50 pCt.
sterkte) per hoofd der bevolking, waarvan
de cijfers onlangs in de „Bescheiden betref
fende do geldmiddelen" zijn openbaar ge-
maakt.
Opbrengst.
f 116,900
Vergunningen.
N.-Brabant 4025
Gelderland 2774
Z.-Holland 4063
N.-Holland 3625
Zeeland 1147
Utrecht 1084
F riesland 1750
Overijsel 1529
Groningen 2011
Drente 773
Limburg 1422
127,600
229,200
„189,500
33,400
47,100
53,000
52.R0O
57.400
21,500
38,700
Verbruik.
G.55 liter.
7.98
9.26
9.08
5.70
9.27
5.78
9 02
10.21
6.78
3.42
Heit Rijk 24,203 ƒ976,100 8.04 liter.
Do gezamenlijke opbrengst der vergunnin
gen was 6600 lager dan in 1899, als gevolg
van de vervallen posten. Toch is, ofschoon
het totaal met 9000 is gedaald, do opbrengst
f 87,000 hooger dan in 1882. Zij is ongeveer 18
centen per hoofd der bevolking.
Uit bovenstaande vergolijking zicto men, dat
Limburg een zeer laag verbruik aantoont,
dat waarscuijnlijk oen gevolg is van zeer ruim
gebruik van bier, maar ton dcclo toch cok
wel fictief zal zijn. Wij herinneren aan de
ontduikingen welke cr zijn aan 't licht ge
komen cn een wijziging in de accijnswet heb
ben noodig gomaakt. Her vergunningsrecht
in die provincie brengt gemiddeld 14 centen
per hoofd op.
Verre het hoogste verbruikscijfer heeft
Groningen, waar per hoofd der bevolking
toch slechts 19 centen vergunningsrecht wordt
betaald, dus ongeveer het gemiddelde» voor
hei geheclc land.
Daar beneden blijven Drente met 14 centen,
Zeeland met 15 centen, Friasland met 16 cen
ten per hoofd, wat strookt met een veel ma
tiger gebruik: maar eveneons vinden wij vcor
Overijsel een gemiddelde van slechts 16 cen
ten, ofschoon in deze provincie het drankver-
bruik zeer aanzienlijk is, veel hooger dan in
Friesland.
Nog een andere ongelijkheid levert deze ta
bel. In Brabant is het gemiddeld drankver-
bruik betrekkelijk niet hoog, veel lager dan
in de meeste noordelijker provinciën. Toch
stijgt er de opbrengst van het vergunnings
recht tot gemiddeld 20 cent per inwoner even
als in Zuid- en Noord-Holland, waar höt ver
bruik, aiohans volgens de officieelc statistiek,
bijna de belft hooger is. Do reden ligt vermoe
delijk hierin, dat Brabant naar verhouding
van de bevolking heb grootst getal „locali-
itciben" hoeft (1 op elke 140 inwoners) cn elk
daarvan een minimum recht verschuldigd is.
Het hoogst gemiddelde recht vinden wij in
Gelderland, 22 cent per inwoner, ofschoon
het verbruik er lager is dan in andere pro
vinciën, waar het gemiddelde minder be
draagt.
In 1882 was het gemiddeld verbruik van ge
distilleerd over het geheelc land 9.46 liter,
het is dus met bijna 1 1/2 liter per hoofd of
bijna, «en tesde deel verminderd, sedert dd
invoering der drankwet»,
De Haagache correspondent der Zutfeii*
sche Courantsprekende over de mogelijk
heid der afschaffing van de Staats
loterij door de tegenwoordige Regeering
en aantoonende, dat de Staat met zijn loterij
zeer duur is en de kansen op winst vcor de
deelnemers hoogst ongunstig zijn, weeo in
verband hiermede höt volgende nieuwtje me
de te doelen:
„Geen wonder, dat ondernemende mannen.'
cr reeds dikwijls aan gedacht hebben om voor
burgers, die lust hebben oen kansje te wagen
on er eenig geld voor over hebben geïnteres
seerd tc ziju bij do trekkingen der Staats
loterij, de gelegenheid te openen daarbij ge
ïnteresseerd tc zijn cp meer voordecligo voor
waardon. Thans ie daarvoor oen plan ontwor
pen, dat, naar dc incening van velen, wel
kans heeft op verwezenlijking. Het plan komt
hierop ncor, dat men wil oprichten een Maat
schappij tot verzekering van Risico in Lote
rijen. Die Maatschappij zal ieder, die zulks
verlangt, tegen betaling van 100 een polis
afgeven, waarbij aan den polishcvuder de gelei
delijke uitkecring wordt verzekerd van hoog
stens 10,000 cp het doorloopcnde risico, dat
op heo nummer van de afgegeven polis in de
Ned. Staatsloterij een prijs of premie valt,
waarvan de netto-opbrengst, na aftrek van.
de oorspronkelijke inkoopwaarde van f 70
per lot, een batig saldo aanwijst. De polis-
houder'zal dus bij elke Staatsloterij geïnte
resseerd zijn zonder dat hij coit behoeft bij
te betalen. Komt bet nummer van zijn polis
in do Staatsloterij bijv. uit meu een prijs van
f 100,000, dan moet de Maatschappij, waar
bij hij verzekerd is, hem één twintigste van
die 100,000 na aftrek van koruing, enz.
uitbetalen. De polis van f 100 blijft, altijd
van kracht, totdat er f 10,000 op uitbetaald
ia Er ktinucn natuurlijk jaren vorloopen
zender «lat er op zijn nummer een prijs valt,
maar hij verliest nooit meer dan de rente van
zijn f 100. Zijn polis is gesteld aan uoondor
en kan ten allen tijde aan een ander worden
overgwl ragen.
Wordt de Ncd. Staatsloterij afgeschaft,
dan is zijn geld niet weg maar krijgt hij van
de Maatschappij in plaats van zijn polis, een
4-pCts.-obligalie van f 100. Ten einde ook
mingegoeden in de gelegenheid to stellen mee
te doen, kan de polis van f 100 in maandbo-
wijzen worden betaald. Die slechte één ter
mijn van /2 heeft betaald, speelt reeds mee
in de Staatsloterij, maar zijn polis kost hein
115 in plaats van /100.
Of deze manier van 8polen werkelijk voor-
deeliger zal zijn? Dat schijnt buiten twijfel.
Die op dc gewone wijze gedureude een geheel
jaar meespeelt in de Staatsloterij voor een
twintigste lot, verliest f 10.50, indien zijn lot
telkens mot een niet uitkomt. Dio een polis
van 100 koopt cn zijn nummer ook bij alle
drie loterijen met een niet ziet uit komon, ver
liest hoogstens ƒ4, of de rento van f 100. En
komt zijn nummer met een prijs uit, dan
staat hij met eerstgenoemde gelijk. Indien al
thans de particuliere Maatschappij voldoen
den waarborg geeft voor geregelde uitbota-
ling der prijzen-. De Staat geeft de> grootst
mogelijke zekerheid. Zal do op te richten
Maatschappij die ook kunnen geven? Dat
kan nog niemand zeggen, want de Maatschap
pij is nog nier» opgericht. Dait het cchtor ernst
is met het plan, mag hieruit worden afgeleid
dat eenigc kapitalisten, en daaronder ook
een Katholiek lid van de Tweede Kamer,
reeds ƒ10,000 hebben gestort tob voorbereiding
van de oprichting.
Komt do Maatschappij op 6olide basis tob
stand, dan zal zij ccn geducht© concurrente
worden van de Staatsloterij.
Reden te meer om dio loterij zoo spoedig
mogelijk af lo schaffen."
De Standaard zegt in een asterisk Regee
ring cn Minisocrie:
Herhaaldelijk stuit men, ook nu weer, in
de Kamer stukken op uütdrukkiingen als:
„deze Regeering," „ondor de vorigo Rogeo-
ring".
Dat zulke uitdrukkingen met do goede con-
stitutloneele beginselen in strijd zijn, is in
dit blad meermalen aangetoond.
v
P*
2)
„Laat haar dan toch in haar eigen belang
nog een poos op dien beteren man wachten,
Rudolf! Wanneer hy na zooveel tyd niet ge
komen mocht z(jn, is het voor jou altyd nog
vroeg genoeg."
„Hy zou nooit komen dat weetjeeven-
goed als ik. Hoeveel mannen zyn er, die voor
oordeelloos genoeg zouden zyn, een meisje le
trouwen, dat wegens diefstal in de gevangenis
heeft gezeten?"
„Niet veel, Goddank 1 Het zou er ook mooi
met onze maatschappij beginnen uit te zien,
als het a iers was. En zoolang ik me je vriend
poem, zal ik niet dulden, dat jfj enkel om
een edelmoedi heidsgril tot de weinigen gaat
behooren, die in strafbare lichtzinnigheid den
plicht jegens zichzelven en jegens hun nakome
lingen vergeten."
4 „Ik begrijp je niet, Volkmarl Nooit, al was
ik ook zooals jy het noemt smooriyk
cp haar verliefd, zou ik een dievegge trouwen.
Maar Margaret© Willisen is onschuldig ver
oordeeld, en juist om voor de geheele wereld
getuigenis af te leggen van haar onschuld,
wil ik haar m^n naam geven."
Na een oogenblik geaarzeld te hebben, ging
mr. Volkmar naast zyn vriend staan en lei
de hand op zyn schouder.
„Laat me nu eons een oprecht woord mot
je spreken, myn jongen, en stuif alsjeblieft
niet dadeiyk op al6 een aangeschoten leeuw.
Waarin bestaan nu eigeniyk je bewezen voor
de onschuld van jufFrouw Willisen?"
De aanmaning, kalm te biyven, was zeer
zeker niet overbodig geweest, want Rudolf
Imbergs goheele gezicht werd rood. Byna
heftig schudde hy de kalmeerende hand van
zyn vriend van zich af.
„Moet dat boteekenen, Volkmar, dat ook jy
„Stl niet zoo heftig l Daag my voor myn
rart later uit op hot pistool, maar hoor my
eerst een paar minuten geduldig aan. Zonder
eenig voorbehoud geloof ik natuuriyk, dat je
vader zich by bet afloggen van zyn verklaring
vergist heeft on dat de brengster van den
briljanten vlindor oen ander is geweest dan
Margarete Willisen. Maar daarmee is toch nog
niot bewezen, dat zfl hem niet gestolen heeft.
De verklaring van movrouw Haller kan niet
worden weggecyferd, en deze dame had er
niet het geringste belang by, haar gezelschaps
dame zwaarder te belasten dan naar haar
overtuiging ovoreenkwam met de feiten. Be
halve do enkele minuten, die zy ze juffrouw
Willisen toevertrouwde, heeft zy de sleutels
van de brandkast en van de cassette niet uit
handen gegeven. By het plegen van den diefstal
is biykbaar noch een valsche sleutel gebruikt,
noch geweld aangewend. De beide dienstmeisjes
staan by de gegeven omstandigheden buiten alle
verdenking, en een vreemde persoon zou noch
by dag noch by nacht ongemerkt in de slaap
kamer hebben kunnen sluipen. Moet nu niet
ieder nuchter beoordeelaar, al deze omstandig
heden in aanmerking nemende, tot de conclusie
komen, dat Margarete Willisen in een zwak
oogenblik voor de verleiding is bezweken, en
dat zy daarna de een of andere vriendin heeft
opgedragen, het sieraad te verpanden? Het is
denkbaar, dat deze persoon haar vertrouwen
beschaamd heeft ©o het ontvangen geld in 't
geheel niet aan haar heeft afgedragen. In olk
geval echter zal het jou bezwaariyk gelukken,
do wereld een ander oordeel over de zaak
op to dringen, zoolang niet de brengster van
den briljanten vlinder is uitgevonden, en zoo
lang dezo niet bekend heeft, den diefstal ge
pleegd te hebben, of den waren schuldige heeft
genoemd."
Met klimmend ongeduld had Rudolf Imberg
hem aangehoord, maar hy had zich bedwongen
en hy bedwong zich ook nu nog.
Schynbaar kalm vroeg hy: „Ben je nu
uitgepraat?"
„Ik geloof van wel. En als je werkeiykde
verstandige, logisch denkende man bent,
waarvoor ik je tot op dit oogenblik gehouden
heb, dan moot het je genoeg zyn, om je van
de onuitvoerbaarheid van je dwaze huwelyks-
plan te overtuigen. Je zoudt met een dergelyken
stap te doen je geheele toekomst bederven en
je grenzenloos ongelukkig maken. En is
Margarete Willisen werkeiyk het fijngevoelige
meisje, dat jouw medeiy den jein haar zien doet,
dan moet het bewustzjjn, jouw leven bedorven
te hebben, haar dubbel ellendig maken, ook
al zal zy zich nu natuuriyk gemakkeiyk ge
noeg laten overhalen, de-hand te grypen, die
haar uit haar benarde omstandigheden omhoog
wil trekken."
„Ik veronderstel, dat je redenen hiermee
zyn uitgeput. En als je er soms nog meer in
voorraad mocht hebben, dan kan je ze gerust
sparen. Ik heb myn besluit niet zonder stryd
en niet zoo plotseling genomen, dat het nu
zoo maar even weer omver geblazen zou
kunnen worden. Voor de laatste maal verklaar
ik je, dat ik van Margarete's onschuld zoo
vaat en stellig mogelyk overtuigd ben, evenals
ik ook nog altyd geloof aan de onschuld van
de jongedame, die myn vader de broche bracht.
Je moogt my daarom in je hart uitschelden
voor een gek, maar ik verwacht, dat je myn
overtuiging eerbiedigen zult. Wanneer je
treurige voorspellingen voor myn toekomst
in vervulling mochten gaan, zal ik, evenals
zoovelen en boteren vóór my, oen offer zyn
geworden van de:i stryd, dien ik voerde ter
wille van de rechtvaardigheid. Ik kan bezwyken,
zooals elk stryder bezwyken kan, maar ik sta
er voor in, dat het niet dan met eere ge
schieden zal.
En laat nu", zoo ging Rudolf Imberg voort,
„dit onderwerp tusschen ons voor altyd zyn
afgehandeld. Ik weet, dat je waarschuwing
welgemeend was, en ik dank je daarvoor.
Een herhaling er van zou my echter slechts
kunnen beleedigon on krenken. Wil je na myn
huweiyk onze vennootschap ontbinden, ik
verklaar my daartoe ten allen tyde bereid. Je
zult in deze drie maanden tyd genoeg hebben,
om je er over to bedenken. Gooden avond 1"
Haastig, zonder een antwoord af te wachten,
ging hy heen. Mr. Volkmar keek hem hoofd
schuddend na.
„Hy is waariyk in staat, het te doen," zeide
by by zichzelven. „Dat toch juist de beste
menschen zoo dikwyls als dwazen en blinden
hun ongeluk te gemoet moeten hollen 1"
VI.
De avond van een triesten Augustusdag
begon te vallen, toen Rudolf Imberg langzaam
het oude huis in de Johannesstraat naderde.
Hy was in deze enkele maanden veel ver
anderd. Zyn gezicht was bleek en mager
geworden, van de neusvleugels naar de hoeken
van den mond hadden zich bittere, pynlyke trek
ken gegroefd. In zyn oogen echter en op zyn voor
hoofd lag een vast, onwrikbaar besluit te lezen.
Aan de deur van movrouw Willisen trok
hy met vaste hand aan de bol. Toen hom
word opengedaan en hy do slanke meisjes
figuur in bot halfdonker van de gang herkende,
trad hy spoedig binnen
„Is u het, juffrouw Margarete? Goddank I
En u is gezond weer thuis gekomen, niotwaar?"
„Zooals u ziet, mynheer," antwoordde zy,
hem de hand reikende. „Men sterft niet zoo
gauw, als men don wil en don plicht heeft
om to lovon. Wilt u zoo goed zyn binnen te
komen? Moeder is uitgegaan om te zien of
zo voor oen winkel naaiwerk kan krygen.
Maar ik verwacht haar ieder oogenblik terug."
Zy sprak drukker dan anders, als om haar
verlegenheid te verborgen, die Rudolf toch
onmogeiyk kon ontgaan. Toon ze in de vor-
lichte kamer tegenover elkaar stonden,
schrokken beiden van de verandering, die ze
ondergaan hadden, sedert ze elkaar den laatston
keer hadden gezien.
Margarete vroeg met oprechte bezorgdheid
„Wat ziet u er slecht uit, mynhoer Imberg l
U is toch niet ziek geweest?"
„Weineen, misschien een beetje overwerkt.'
Maar dat heeft heeleraaal niets to beteekenen.
Ik zal u maar niet vragen, juffrouw Margarete,
hoe u deze ontzettende drie maanden
„Neen, neon," viel ze hem smeekend Indo
rede. „Vraag my daaromtrent niets 1 Laat er
ons niet over spreken nooit bid ik u 1"
„Zeker niet, wanneer u dat wilt. Ik kwam
ook om over iets anders met u te spreken en
ik acht het een gelukkig toeval, dat de afwezig
heid van uw moeder my toestaat, dit zonder
omwegen te doen. Gelooft u aan de oprechtheid
van myn vriendschap, juffrouw Margarete?"
{Wordt vervolgd,)