De briljanten broche. LODSCH DAGBLAD, ZATERDAG 2 NOVEMBER. - TWEEDE BLAD, Anno 1901. PERSOVERZICHT. r r Feuilleton, I Ko. 12790 Aan zijn twee artikelen ondor het opschrift: y,Een misleidende leuze?" in De Nederlan der (zio vorig Overzicht) heeft dr. V i 8- aer nog een slotartikel toegevoegd. Men her innert zich, dat beide eerste in hoofdzaak wa ren gewijd nan do verdediging van het be grip ,,Openharing" en aan het betoog, dat Prof. Van dor Vlugt ten onrechte, de leuzo der antirevolutionaire partij „Gods geopenbaarde wil", een „misleidende leuzo" genoemd bad. Dit ölotartikel begint met de uitdrukking Van dr. De Visser'» bevreemding, dat mr. Van der Vlugt „Mr. Lohman conigermate togenover Dr Kuyper uitspeelt". Daartegen over geeft dr De V. als zijn meening te ken nen, aangedrongen met citaten uit mr. Loh- mana geschriften» 'lat „het velgen van onge veer dezelfde gedragslijn in den verkiezings strijd door dr. Kuyper en mr. Lohman, een gevolg is van hun staan aan denzelfden kant "dor scheidingslijn, die door „beginsel" en „le- tyenssys4eern" getrokken is". De „practische politiek" in d« Kamer aldus vocgo dr. De \Y. er bij - bevestigt dit. Na deze verdediging van mr. Lohman goeit dr. De V enkele voorbeelden ten bewijze „van hoeveel gewicht het is, aan welke zijde van die scheidslijn men staat." Ten opzichte van het familierecht, de noigendom, den klassen strijd, de persoonlijke verantwoordelijkheid, 'do sociale wetgeving, de verhouding tot het gebod: Gij tuil niet begeeren in al deze geval Ion, en in zoo vele meer, moet uit de bron dor Goddelijke Openbaring worden ge put. Maar hieruit volgt, dat het standpunt van Prof Van der Vlugt hem niet voldoet. Er blijft tuKsclien den auteur in Onze Eeuw en dr. Do V. een ingrijpend verschil, dab de laatfruo aldus omschrijft: „Pij hem ia bet „du solist" in den metosch do diopsle grond zijner onderworpenheid aan het recht, voor mij ligt de eigenlijke reden dier gebondenheid in het Gebod Gods tot den menscb. Bij hem wordt de „hoogere orde" floor het „tweede geestesoog" ale in schemer achtige verte gespeurd, voor mij is het .mys terie van Gods Wil" geopenbaard en waar neembaar voor het cog des gcloofs. Bij hem vindt gij een ernstig zoeken naar het eeuwige onveranderlijke beginsel van het recht, voor ïnij is God zelf de rotseteen, waarop het go- zag van heb recht berust. Bij hem valt de ontwikkeling van het recht samen met zijn grondtrekken en de webten dier ontwikke- ing, voor mij moet deze laatste immer ge kletst blijven aan nog een andere openbaring ""an in 's menschen hart en geweten. Want ik *an niet anders zien of waar recht een deel dor zedelijkheid, de zedelijkheid alleen op len wcrtJdl van den godsdienst bloeit, en ue odsdienst „vercering is van God", daar is 0e bepaling van wat recht is voor altijd af hankelijk van Zijnen hoogen Wil.' De hoogleeraar vraagt ter wille van zijn b'olk aldus besluit dr. De- V. een her- Vetrdeeling der partijen. Het moet er een zijn, 'die zich boter met „logica" verdraagt. Zou 't '.iet vóór alles een behooren te wezen, die iticn aan het waarschuwend woord van Vinet houdt: „Zoodra wij iets aan God mecnen te kunnen, onthouden, is het blijkbaar dat Hij Voor ons geen God is?" ■De welvaart van Indiö bespreekt *et Handelsblad in een hoofdartikel, waar in, na erkend to hebben, dat er reeds iets m&er gedaan wordt dan vroeger, uiteen wordt U«zot, dat er veel meer moet gedaan worden •soowel op zedelijk gebied (opiumgebruik) als op stoffelijk (irrigatie, spoor-, havenwer ker). De fout schuilt volgens het blad o. a. in liet bestrijden van al de buitengewone onkos ten, noodig voor deze zaken, uit do gewone middelen. Dédrdoor kan men wil do be ll rooting sluiten slechts langzaam vorde- ifwi. De door sommigen gewildo verkoop van cwntegevende staatseigendommen noemt het ge citeerde blad met een vroegeren minister „het "Vachten van de kip, die de gouden eieren togt." Dus: ,,Er is geen ander middel dan geldleening, Jun'k't ons, wanneer men zich voor Indiö's r ntwikkeling noodige gelden wil verschaffen. Alleen daardoor kan verbetering van ver keerswegen te land en ter zee, verhooging van productiviteit, een billijk belastingstel sel verkregen worden." Het samenkoppelen van de Nedorlandsche en de Indische financiën ook ten opzichte van leeningen heeft hot nadeel gehad, dat de ministers te voorzichtig zijn geweest met het doen van uitgaven voor Indië, welke hou ding het Handelsblad overigens ook begrij pelijk acht. Het blad concludeert: „Laat Indié dus voortaan, gelijk de wet gever van 1864 bedoelde, zelf voor de geld middelen zorgen, welke het behoeft om tot krachtige ontwikkeling te komen. Dan kan de medewerking van den Nedcrlandschen wet gever, gelijk in de comptabiliteitswet voor geschreven, zocr nuttig zijn, als waarborg te gen lichtzinnigheid. Ddn kunnen de particu liere landerijen worden teruggekocht; dkn kunnen cr havens worden gemaakt; dan kun- Den de irrigatie werken tct stand komen; waar naar de landbouw op Java smacht; dkn kun nen do Buitenbezittingen gebracht worden, tot welvaart en bloei Dan kan in twintig jaar tijds meer gedaan worden, dan, bij de thans gevolgde finan- cieele politiek, in een paar eeuwen dan is ei kans dat onze kinderen met trots kunnen spreken van onze schoone, rijke bezittingen in het verre Oosten, die zonder cenig bezwaar de rente en amortisatie der opgenomen kapi talen bezorgen. In hab tegengesteld geval; wanneer er naar gestreeft blijft, sluitende begrootingen te verkrijgen en allo buitengewone uitgaven uit de gewone inkomsten te bestrijden, dan is or grooto kans, zijn daarvan thans niet reeds de teekenen? dat onze. kinderen zullen spreken van achterlijke, verwaarloosde kolo niën, welker bezit onze natie vrij onverschil lig geworden is. Dat men tijdig kieze 1" De Haagscbe correspondent der liberale Nieuwe Groninger Courant roemt volgender- wij8 de werkzaamheid van hotnieu- we Kabinet: „Dat de Regeering, druk in 't begrootings- work, nog weinig anders van zich heeft laiten hooren dan „intrekking" van wetsontwer pen, kan niet verwonderen. Er is tijd noodig cm hetzij ter vervanging van de teruggeno men ontwerpen, hetzij tot wijziging van de gehandhaafde of voor geheel nieuwe goed be slagen ten ijs te komen. En dot de nieuwe bewindslieden zich daar toe beijveren, hoort men algemeen; in alle ministerieele bureaux wcTdt verzekerd, dat er nooit te voren, zoo hard gewerkt is en zoo veel ten dienste van het hoofd van het depar tement is voorbereid, toegelicht, verzameld. Speciaal ook op het terrein van de arbeids wetgeving wordt, naar men mij verzekert, nieo stil gezeten. Sedert kort is in do Parkstraat, in een ruim heeren huis, de afdeeling „ar beid" van het ministerie van Binnenland- sche Zaken gevestigd; en daar wordt duchtig' gearbeid. Van betrouwbare zijde is mij bijv. medegedeeld, dat de nieuwe „beroepswet", in verband met do ongevallen-verzekering, ongeveer gereed is om naar den Raad van State te worden gezonden; dr. Kuyper schijnt met do invoering van de ongeval lonwoit zoo veel spoed te willen maken als slechts moge lijk is. Van daar dan ook, dat van het aan vankelijk voornemen om reeds bij do invoe ringswet de ongevallen-verzekering ook tob de zee^visscherij en den landbouw uit te brei den, is afgezien en eerst later een afzonder lijke voordracht daartoe is te verwachten, waarvoor intusschen ook alle gegevens reeds bijeen en de noodige ontwerp-voorstellen in bewerking zijn. Voorts verluidt, dat onder de eerst© belang rijke voordrachten, die van het Kabinet zijn tei wachten, do odtrooiwet behoort, die ter in diening gereed moet zijn en een „verbeterde" editie der herziening van de tariefwet, waar aan bij Financiën de Haatsite hand wordt gelegd, doch die er zoo zegt men mij bij lange niet zoo protectionistisch zal uio- zien als het stcmbus-geschetter der rechter zijde liet verwachten." Het Handelsblad- zegt: Met het optreden eener andere Regeering is, onder tal van andere onafgedane wete voorstellen, ook dat tot ingrijpende herzie mng der drankwet ter zijde gelegd. De nieuwe ministers hebben het ingetrokken, maar tevens heeft de troonrede aangekon digd: „Zonder de persoonlijke vrijheid te na te treden, zal op cpenhaar terrein de spoel en drankzucht krachtiger moeten worden be teugeld." Men heeft dus blijkbaar forsche maatregelen te verwachten tot bestrijding van den dranauuivel. Met groote belangstelling zien wij clie te gemoet. Intusschen blijft de bestaande wet voorloo- pig gelden met haar deugden en haar gebre ken. Tot die deugden behoort zeker, dat zij den openbaren drankverkoop in belangrijke mate heeft beperkt, al moet tevens worden erkend, dato zij een clandestienen handel in het leven heeft geroepen, welken het hoogst mccilijk is te beteugelen. Door de invoering van het vergunningsstel sel is in allen gevalle het aantal bekende drankgelcgenheden aanzienlijk verminderd en daarmede ttwene veel verleiding wegge nomen. Het maximum der wettelijke vergun ningen wordt echter nog altijd verre over schreden, ofschoon de wet op 1 November 20 jaren in werking was. Dab maximum bedraagt voor gemeenten boven 50,000 inwoners één vergunning op 500, bij die van 2050,000 1 op 400, bij die van 1020,000 1 op 300 en bij die met minder dan 10,000 1 op de 250 inwoners. Biijkens de laatste volkstelling hadden de- zo vier soorten van gemeenten in het begin van 1900 hot volgend aantal inwoners (in ronde cijfers) en bedroeg du9 volgens het hoofdbeginsel der wet het maximum der ver gunningen. gez. bevolk, maximum boven 50,000 inw. 1,378,500 2750 20—90,000 478,800 1200 10—20,000 621,700 2070 beneden 10,000 2,625,000 10500 totaal 5,104,00 16,520 Er zoudtsnd us, als do wet ten volle werd toegepast, slechts ongeveer 16,500 vergunnin gen mogen bestaan of gemiddeld 1 op de 310 inwoners. In do Staats-Courant van 23 October is een statistiek opgenomen, welke ons o. a. leetft hc© groot het aantal vergunningen wer kelijk was op 31 December 1900 in elke ge meente en in de verschillende provinciën. Ver gelijkt men do cijfers voor de provinciën met die van 1882, het eerste volle jaar, waarin do wet in werking was en mot het maximum (in ronde cijfers), dat de wet eigenlijk wil, dan vindt men aan vergunningen in: 1882. 1900. maxim. Noord-Brabant 5395 4025 2050 Gelderland 3555 2774 2000 Zuid-Holland 5294 4063 3200 Noord-Holland P 4622 3625 2600 Zeeland n »- 1654 1147 850 Utrecht 0 r ai 1482 1084 800 F riesland 2551 1750 1200 Overijsel K 1795 1529 1200 Groningen 2876 2011 1050 1057 773 550 3006 1422 1050 33257 24203 16550 De helft der in 1882 nog geldige vergun ningen had behooren te verdwijnen, zou thans het maximum niet zijn overschreden. De da- ling is echter niet 16,600, maar slechts 9000 geweest, dus 27 in plaats van 50 pCt. Er blijken uit dat staatje bovendien zeer belangrijke verschillen in de verschillende provinciën. Limburg had ongeveer 20 jaar geleden nog naar verhouding het groocsto getal drinkhui zen, bijna driemaal zooveel vergunningen als thans het maximum voor de intusschen zeer gestegen bevolking zou behooren te zijn. In dezelfde provincie is echter tevens wegens hes eischenvan hetvorgunningsrecht de grootste helft dier drankhuizen verdwenen. Er zijn nu nog maar 40 pCt. boven het maximum, tegen bijna 200 in 1882 toen do bevolking veel geringer was. In Noord-Brabant was de toestand in 1882 niet veel gunstiger dan in Limburg, bijna het drievoud va nhet tegenwoordig maximum. De daling is echter vool geringer geweest. Er zijn in die provincie nog bijna tweemaal zoo veel drankhuizenals de wet eigenlijk oorbaar I acht. Hetzelfde geldt, in beiderlei opzicht van Groningen. Het gunstigst waa en is de toestand in Overij8el, waar in 1882 slechte 1 1/2 maal, en in Zuid-Holland, waar 1 2/3-maal het tegen woordig maximum aanwezig wae en van het te veel imtuseohen de helft is verdwenen. Het maximum wordt er nog maar met onge veer 25 pCt. overschreden. De overige provinciën liggen tusschen deze uiterste cijfers in; het maximum wordt er nog met ongovoer 40 pCt. tc boven gegaan, gelijk wij ook voor Limburg hebben gevonden. De inkrimping is voor hdb overgroot ge deelte uet gevolg geweest van nalatigheid vermoedelijk bijna uitsluitend wegens on macht in de tijdige beualmg van het ver gunningsrecht. In 1900 zijn wegens deze re den 147 vergunningen vervallen. Een ande re reden van daling ligt in inbreuk op de wettelijke bepalingen, waarop intrekking als straf is gestold. Zoo werden in het vorige jaar 27 vergunningen ingetrokken. Ook de opbrengst va nhet vergunnings recht/ vinden wij voor de verschillende pro vincies opgegeven. Het is niet onbelangrijk het te vergelijken met hetaantal vergunningen en het verbruik van gedistilleerd (ad 50 pCt. sterkte) per hoofd der bevolking, waarvan de cijfers onlangs in de „Bescheiden betref fende do geldmiddelen" zijn openbaar ge- maakt. Opbrengst. f 116,900 Vergunningen. N.-Brabant 4025 Gelderland 2774 Z.-Holland 4063 N.-Holland 3625 Zeeland 1147 Utrecht 1084 F riesland 1750 Overijsel 1529 Groningen 2011 Drente 773 Limburg 1422 127,600 229,200 „189,500 33,400 47,100 53,000 52.R0O 57.400 21,500 38,700 Verbruik. G.55 liter. 7.98 9.26 9.08 5.70 9.27 5.78 9 02 10.21 6.78 3.42 Heit Rijk 24,203 ƒ976,100 8.04 liter. Do gezamenlijke opbrengst der vergunnin gen was 6600 lager dan in 1899, als gevolg van de vervallen posten. Toch is, ofschoon het totaal met 9000 is gedaald, do opbrengst f 87,000 hooger dan in 1882. Zij is ongeveer 18 centen per hoofd der bevolking. Uit bovenstaande vergolijking zicto men, dat Limburg een zeer laag verbruik aantoont, dat waarscuijnlijk oen gevolg is van zeer ruim gebruik van bier, maar ton dcclo toch cok wel fictief zal zijn. Wij herinneren aan de ontduikingen welke cr zijn aan 't licht ge komen cn een wijziging in de accijnswet heb ben noodig gomaakt. Her vergunningsrecht in die provincie brengt gemiddeld 14 centen per hoofd op. Verre het hoogste verbruikscijfer heeft Groningen, waar per hoofd der bevolking toch slechts 19 centen vergunningsrecht wordt betaald, dus ongeveer het gemiddelde» voor hei geheclc land. Daar beneden blijven Drente met 14 centen, Zeeland met 15 centen, Friasland met 16 cen ten per hoofd, wat strookt met een veel ma tiger gebruik: maar eveneons vinden wij vcor Overijsel een gemiddelde van slechts 16 cen ten, ofschoon in deze provincie het drankver- bruik zeer aanzienlijk is, veel hooger dan in Friesland. Nog een andere ongelijkheid levert deze ta bel. In Brabant is het gemiddeld drankver- bruik betrekkelijk niet hoog, veel lager dan in de meeste noordelijker provinciën. Toch stijgt er de opbrengst van het vergunnings recht tot gemiddeld 20 cent per inwoner even als in Zuid- en Noord-Holland, waar höt ver bruik, aiohans volgens de officieelc statistiek, bijna de belft hooger is. Do reden ligt vermoe delijk hierin, dat Brabant naar verhouding van de bevolking heb grootst getal „locali- itciben" hoeft (1 op elke 140 inwoners) cn elk daarvan een minimum recht verschuldigd is. Het hoogst gemiddelde recht vinden wij in Gelderland, 22 cent per inwoner, ofschoon het verbruik er lager is dan in andere pro vinciën, waar het gemiddelde minder be draagt. In 1882 was het gemiddeld verbruik van ge distilleerd over het geheelc land 9.46 liter, het is dus met bijna 1 1/2 liter per hoofd of bijna, «en tesde deel verminderd, sedert dd invoering der drankwet», De Haagache correspondent der Zutfeii* sche Courantsprekende over de mogelijk heid der afschaffing van de Staats loterij door de tegenwoordige Regeering en aantoonende, dat de Staat met zijn loterij zeer duur is en de kansen op winst vcor de deelnemers hoogst ongunstig zijn, weeo in verband hiermede höt volgende nieuwtje me de te doelen: „Geen wonder, dat ondernemende mannen.' cr reeds dikwijls aan gedacht hebben om voor burgers, die lust hebben oen kansje te wagen on er eenig geld voor over hebben geïnteres seerd tc ziju bij do trekkingen der Staats loterij, de gelegenheid te openen daarbij ge ïnteresseerd tc zijn cp meer voordecligo voor waardon. Thans ie daarvoor oen plan ontwor pen, dat, naar dc incening van velen, wel kans heeft op verwezenlijking. Het plan komt hierop ncor, dat men wil oprichten een Maat schappij tot verzekering van Risico in Lote rijen. Die Maatschappij zal ieder, die zulks verlangt, tegen betaling van 100 een polis afgeven, waarbij aan den polishcvuder de gelei delijke uitkecring wordt verzekerd van hoog stens 10,000 cp het doorloopcnde risico, dat op heo nummer van de afgegeven polis in de Ned. Staatsloterij een prijs of premie valt, waarvan de netto-opbrengst, na aftrek van. de oorspronkelijke inkoopwaarde van f 70 per lot, een batig saldo aanwijst. De polis- houder'zal dus bij elke Staatsloterij geïnte resseerd zijn zonder dat hij coit behoeft bij te betalen. Komt bet nummer van zijn polis in do Staatsloterij bijv. uit meu een prijs van f 100,000, dan moet de Maatschappij, waar bij hij verzekerd is, hem één twintigste van die 100,000 na aftrek van koruing, enz. uitbetalen. De polis van f 100 blijft, altijd van kracht, totdat er f 10,000 op uitbetaald ia Er ktinucn natuurlijk jaren vorloopen zender «lat er op zijn nummer een prijs valt, maar hij verliest nooit meer dan de rente van zijn f 100. Zijn polis is gesteld aan uoondor en kan ten allen tijde aan een ander worden overgwl ragen. Wordt de Ncd. Staatsloterij afgeschaft, dan is zijn geld niet weg maar krijgt hij van de Maatschappij in plaats van zijn polis, een 4-pCts.-obligalie van f 100. Ten einde ook mingegoeden in de gelegenheid to stellen mee te doen, kan de polis van f 100 in maandbo- wijzen worden betaald. Die slechte één ter mijn van /2 heeft betaald, speelt reeds mee in de Staatsloterij, maar zijn polis kost hein 115 in plaats van /100. Of deze manier van 8polen werkelijk voor- deeliger zal zijn? Dat schijnt buiten twijfel. Die op dc gewone wijze gedureude een geheel jaar meespeelt in de Staatsloterij voor een twintigste lot, verliest f 10.50, indien zijn lot telkens mot een niet uitkomt. Dio een polis van 100 koopt cn zijn nummer ook bij alle drie loterijen met een niet ziet uit komon, ver liest hoogstens ƒ4, of de rento van f 100. En komt zijn nummer met een prijs uit, dan staat hij met eerstgenoemde gelijk. Indien al thans de particuliere Maatschappij voldoen den waarborg geeft voor geregelde uitbota- ling der prijzen-. De Staat geeft de> grootst mogelijke zekerheid. Zal do op te richten Maatschappij die ook kunnen geven? Dat kan nog niemand zeggen, want de Maatschap pij is nog nier» opgericht. Dait het cchtor ernst is met het plan, mag hieruit worden afgeleid dat eenigc kapitalisten, en daaronder ook een Katholiek lid van de Tweede Kamer, reeds ƒ10,000 hebben gestort tob voorbereiding van de oprichting. Komt do Maatschappij op 6olide basis tob stand, dan zal zij ccn geducht© concurrente worden van de Staatsloterij. Reden te meer om dio loterij zoo spoedig mogelijk af lo schaffen." De Standaard zegt in een asterisk Regee ring cn Minisocrie: Herhaaldelijk stuit men, ook nu weer, in de Kamer stukken op uütdrukkiingen als: „deze Regeering," „ondor de vorigo Rogeo- ring". Dat zulke uitdrukkingen met do goede con- stitutloneele beginselen in strijd zijn, is in dit blad meermalen aangetoond. v P* 2) „Laat haar dan toch in haar eigen belang nog een poos op dien beteren man wachten, Rudolf! Wanneer hy na zooveel tyd niet ge komen mocht z(jn, is het voor jou altyd nog vroeg genoeg." „Hy zou nooit komen dat weetjeeven- goed als ik. Hoeveel mannen zyn er, die voor oordeelloos genoeg zouden zyn, een meisje le trouwen, dat wegens diefstal in de gevangenis heeft gezeten?" „Niet veel, Goddank 1 Het zou er ook mooi met onze maatschappij beginnen uit te zien, als het a iers was. En zoolang ik me je vriend poem, zal ik niet dulden, dat jfj enkel om een edelmoedi heidsgril tot de weinigen gaat behooren, die in strafbare lichtzinnigheid den plicht jegens zichzelven en jegens hun nakome lingen vergeten." 4 „Ik begrijp je niet, Volkmarl Nooit, al was ik ook zooals jy het noemt smooriyk cp haar verliefd, zou ik een dievegge trouwen. Maar Margaret© Willisen is onschuldig ver oordeeld, en juist om voor de geheele wereld getuigenis af te leggen van haar onschuld, wil ik haar m^n naam geven." Na een oogenblik geaarzeld te hebben, ging mr. Volkmar naast zyn vriend staan en lei de hand op zyn schouder. „Laat me nu eons een oprecht woord mot je spreken, myn jongen, en stuif alsjeblieft niet dadeiyk op al6 een aangeschoten leeuw. Waarin bestaan nu eigeniyk je bewezen voor de onschuld van jufFrouw Willisen?" De aanmaning, kalm te biyven, was zeer zeker niet overbodig geweest, want Rudolf Imbergs goheele gezicht werd rood. Byna heftig schudde hy de kalmeerende hand van zyn vriend van zich af. „Moet dat boteekenen, Volkmar, dat ook jy „Stl niet zoo heftig l Daag my voor myn rart later uit op hot pistool, maar hoor my eerst een paar minuten geduldig aan. Zonder eenig voorbehoud geloof ik natuuriyk, dat je vader zich by bet afloggen van zyn verklaring vergist heeft on dat de brengster van den briljanten vlindor oen ander is geweest dan Margarete Willisen. Maar daarmee is toch nog niot bewezen, dat zfl hem niet gestolen heeft. De verklaring van movrouw Haller kan niet worden weggecyferd, en deze dame had er niet het geringste belang by, haar gezelschaps dame zwaarder te belasten dan naar haar overtuiging ovoreenkwam met de feiten. Be halve do enkele minuten, die zy ze juffrouw Willisen toevertrouwde, heeft zy de sleutels van de brandkast en van de cassette niet uit handen gegeven. By het plegen van den diefstal is biykbaar noch een valsche sleutel gebruikt, noch geweld aangewend. De beide dienstmeisjes staan by de gegeven omstandigheden buiten alle verdenking, en een vreemde persoon zou noch by dag noch by nacht ongemerkt in de slaap kamer hebben kunnen sluipen. Moet nu niet ieder nuchter beoordeelaar, al deze omstandig heden in aanmerking nemende, tot de conclusie komen, dat Margarete Willisen in een zwak oogenblik voor de verleiding is bezweken, en dat zy daarna de een of andere vriendin heeft opgedragen, het sieraad te verpanden? Het is denkbaar, dat deze persoon haar vertrouwen beschaamd heeft ©o het ontvangen geld in 't geheel niet aan haar heeft afgedragen. In olk geval echter zal het jou bezwaariyk gelukken, do wereld een ander oordeel over de zaak op to dringen, zoolang niet de brengster van den briljanten vlinder is uitgevonden, en zoo lang dezo niet bekend heeft, den diefstal ge pleegd te hebben, of den waren schuldige heeft genoemd." Met klimmend ongeduld had Rudolf Imberg hem aangehoord, maar hy had zich bedwongen en hy bedwong zich ook nu nog. Schynbaar kalm vroeg hy: „Ben je nu uitgepraat?" „Ik geloof van wel. En als je werkeiykde verstandige, logisch denkende man bent, waarvoor ik je tot op dit oogenblik gehouden heb, dan moot het je genoeg zyn, om je van de onuitvoerbaarheid van je dwaze huwelyks- plan te overtuigen. Je zoudt met een dergelyken stap te doen je geheele toekomst bederven en je grenzenloos ongelukkig maken. En is Margarete Willisen werkeiyk het fijngevoelige meisje, dat jouw medeiy den jein haar zien doet, dan moet het bewustzjjn, jouw leven bedorven te hebben, haar dubbel ellendig maken, ook al zal zy zich nu natuuriyk gemakkeiyk ge noeg laten overhalen, de-hand te grypen, die haar uit haar benarde omstandigheden omhoog wil trekken." „Ik veronderstel, dat je redenen hiermee zyn uitgeput. En als je er soms nog meer in voorraad mocht hebben, dan kan je ze gerust sparen. Ik heb myn besluit niet zonder stryd en niet zoo plotseling genomen, dat het nu zoo maar even weer omver geblazen zou kunnen worden. Voor de laatste maal verklaar ik je, dat ik van Margarete's onschuld zoo vaat en stellig mogelyk overtuigd ben, evenals ik ook nog altyd geloof aan de onschuld van de jongedame, die myn vader de broche bracht. Je moogt my daarom in je hart uitschelden voor een gek, maar ik verwacht, dat je myn overtuiging eerbiedigen zult. Wanneer je treurige voorspellingen voor myn toekomst in vervulling mochten gaan, zal ik, evenals zoovelen en boteren vóór my, oen offer zyn geworden van de:i stryd, dien ik voerde ter wille van de rechtvaardigheid. Ik kan bezwyken, zooals elk stryder bezwyken kan, maar ik sta er voor in, dat het niet dan met eere ge schieden zal. En laat nu", zoo ging Rudolf Imberg voort, „dit onderwerp tusschen ons voor altyd zyn afgehandeld. Ik weet, dat je waarschuwing welgemeend was, en ik dank je daarvoor. Een herhaling er van zou my echter slechts kunnen beleedigon on krenken. Wil je na myn huweiyk onze vennootschap ontbinden, ik verklaar my daartoe ten allen tyde bereid. Je zult in deze drie maanden tyd genoeg hebben, om je er over to bedenken. Gooden avond 1" Haastig, zonder een antwoord af te wachten, ging hy heen. Mr. Volkmar keek hem hoofd schuddend na. „Hy is waariyk in staat, het te doen," zeide by by zichzelven. „Dat toch juist de beste menschen zoo dikwyls als dwazen en blinden hun ongeluk te gemoet moeten hollen 1" VI. De avond van een triesten Augustusdag begon te vallen, toen Rudolf Imberg langzaam het oude huis in de Johannesstraat naderde. Hy was in deze enkele maanden veel ver anderd. Zyn gezicht was bleek en mager geworden, van de neusvleugels naar de hoeken van den mond hadden zich bittere, pynlyke trek ken gegroefd. In zyn oogen echter en op zyn voor hoofd lag een vast, onwrikbaar besluit te lezen. Aan de deur van movrouw Willisen trok hy met vaste hand aan de bol. Toen hom word opengedaan en hy do slanke meisjes figuur in bot halfdonker van de gang herkende, trad hy spoedig binnen „Is u het, juffrouw Margarete? Goddank I En u is gezond weer thuis gekomen, niotwaar?" „Zooals u ziet, mynheer," antwoordde zy, hem de hand reikende. „Men sterft niet zoo gauw, als men don wil en don plicht heeft om to lovon. Wilt u zoo goed zyn binnen te komen? Moeder is uitgegaan om te zien of zo voor oen winkel naaiwerk kan krygen. Maar ik verwacht haar ieder oogenblik terug." Zy sprak drukker dan anders, als om haar verlegenheid te verborgen, die Rudolf toch onmogeiyk kon ontgaan. Toon ze in de vor- lichte kamer tegenover elkaar stonden, schrokken beiden van de verandering, die ze ondergaan hadden, sedert ze elkaar den laatston keer hadden gezien. Margarete vroeg met oprechte bezorgdheid „Wat ziet u er slecht uit, mynhoer Imberg l U is toch niet ziek geweest?" „Weineen, misschien een beetje overwerkt.' Maar dat heeft heeleraaal niets to beteekenen. Ik zal u maar niet vragen, juffrouw Margarete, hoe u deze ontzettende drie maanden „Neen, neon," viel ze hem smeekend Indo rede. „Vraag my daaromtrent niets 1 Laat er ons niet over spreken nooit bid ik u 1" „Zeker niet, wanneer u dat wilt. Ik kwam ook om over iets anders met u te spreken en ik acht het een gelukkig toeval, dat de afwezig heid van uw moeder my toestaat, dit zonder omwegen te doen. Gelooft u aan de oprechtheid van myn vriendschap, juffrouw Margarete?" {Wordt vervolgd,)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5