LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 12 OCTOBER. TWEEDE BLAD. PER8OVERZI0HT. Rudö» Vbwhow In het pathologisch Initltuut te Beriyn. OM Dl VLAS. No. 12773 Anno 1901. Nu liet ontwerp-A rmenwet door den nieuwen Minister van Binnenlandsche Zaken is i n g e t r o k k e n is in het Tijdschrift voor Armenzorg een artikel opgenomen, ondertee kend door do redacteuren J. F. L. Blanken berg, H. Jde Dompierre de Ch&ufepié en H. Smissaert, waarin zij die daad niet verras send, maar dea tc moer bedroevend noemen. Verrassend reeds daarom niet, zoo schrij ven zij, omdat do tegenwoordige Premier, dr. 'A. Kuyper, ten vorigen jare in de Tweede Kamer reeds gezegd had, dat hij een verze kering tegen de gewone gevallen van het le ven, tegen ziekte, invaliditeit, ouderdom, sterfte, weduwenstaat" wou laten voorgaan aan een herziening der Armenwet, welke na de tot-stand-koming van zoodanige verzeke ring „naar de veranderde toesta, oen zal wor den ingericht"; verrassend was jovendien die intrekking ook niet, na de uiterst-scherpe critiek, die de hoofdredacteur van De Stan daard aanstonds na de verschijning op dit ontwerp had uitgeoefend. Maar was dus al deze gebeurtenis te voor zien, zij is des tc meer bedroevend. Immers, d toestand van ut armwezen hier te lande is zóó treurig, heeft zóó groote behoefte aan verbetering en reorganisatie, dat allen, zon der onderscheid, die op dit gebied werkzaam zijn, er om gevraagd hebben in de laatste ja ren; dat allen die her/icning nooaig hebben als brood. En alle politieke partijen hebben op hun programma die herziening opgenomen, als een maatregel, die urgent en van het hoogste gewicht is. Ook de partijen, die bij de stem bus de overwinning hebben behaald en welker leiders thans tot de regecring zijn geroepen, hebben dit erkend. En dit geeft ons eenigen moed om nog to hopen, dat met het ont werp niet ook het onderwerp van de baan zal zijn geschoven. Intusschen liic de verkla^ ring, door dr. A. Kuyper ten vorigen jare in het Parlement afgelegd nopci\3 don voor rang, o a sociale verzekering toe te kennen, aan duidelijkheid niets te wenschen over. Nog komt daarbij, dat in de Troonrede, waarin klaarblijkelijk het werkprogram oiet slechts voor dit, doch ook voor de volgende ja ren is neergelegd, wel do voorbereiding van zoodanigo sociale verzekering wordt aange kondigd, maar met geen woord wordt gerept van een herziening der Armenwet, ook niet na do tot-stand-koming dier verzekering. En op deze teekenen lettend, kunnen wij ons dus niet ontveinzen, dat de zaak dier zoo hoog noodige herziening slechter staat dan ooit te jyoron. Nochtans mogen zij, die met ons van de grooto noodzakelijkheid eenor ingrijpende verbetering van onze veroud rde armenwet- geving overtuigd zijn, niet verflauwen in het bei _>g, dat vóór alle anderen de armen aan spraak hebben op een betere regeling van dat deel oi.zer wetgeving, dat hen van zoo nabij betreft. Als van do daken moot bot telkens weer worden verkondigd, dat de noodlijden den in r-Ti8 vaderland, do behoeftigen en ge- brekkigen, het eerst moeten geholpen worden, en dat ware, rationccle hulp hun slechts kan geboden worden onder vigueur ceuer betere wet. Wij althans zullen niet ophouden deze tweevoudige waarheid die met geenerlei staatkunde iets te maken heeft, maar eenvou dig vaststaat als een onwraakbaar feit, door alle deskundigen beaamd voordurend uit te speken. solen. We weten van deenöerateti, dis tegen werklui de lm borst zetten, en vau s**» otaal-democr ieu ,,uit de burgerij" wie* nfltftud w een ysrfQBtiig bereikt heeft tegenover een graadje minderen welke een adellijke hen kon afzien. Het geval, op ziohzelf, is van allerminiemst belang. Maar het kwam zoo goed in de kraam van deze on ze artikelen-reeks te pas, dat we eens op in formatie zijn uitgegaan, en wc hebben al vragend vernomen, „dat het alles heel natuur lijk is en we hier vooral te doen hebben met een geval van ons slechte vakonderwi.13." In de eerste plaate dus hoorden we is onze min. van buitenl. zaken vermoedelijk totaal onbewust er van, dat zijn kaartjes in Duitechland gegraveerd zijn. Hij zal de op dracht wel in Den Haag gegeven hebben. En do firma, die ze kreeg, zal het uitvoeren der taak aan de Berlijnsche firma hebben overge dragen, omdat die er op ingericht is, en wij in ons land niet We keken een beetje of we 't in Keulen hoorden donderen. Geen visite-kaartjes bij ons gemaakt. En al onze steendrukkerijen dan Ja, steendrukkers genoeg Maar het schrij ven van het loopend, dusgenaamd Engelsch schrift, dat voor visitekaartjes verlamgd wordt, is een heel bijzondere vaardigheid. Er zijn bij ons, in Amsterdam, geen vijf steentee- kenaars, die het goed kunnen, en juist één, die het uitmuntend doet. Doch heel fijne kaartjes worden niet van steen, maar van koperen plaatjes afgedrukt. In Engeland is dat zelfs algemeen, en daar bekostigt men zelf het plaatje en behoudt dat voor latere afdruk ken. In de eerste plaats nu is dit bij ons onge bruikelijk, en dan of daarom al naar je 't nemen wilt, we hebben de graveure al weer niet, die dit werk goed kunnen en het tegen een bruikbaren prijs willen doen. Onze graveurs bepalen zich liefst tot monogram men maken, en als je met dit werk bij ze komt, krijg je 't niet uit hun handen en ze vragen voor dit hun vreemde en lastige werk een onmogelijken prijs. Wie wil 10 betalen voor het doen graveeren van zijn visitekaart jes? In Berlijn nu is er een firma ,die zich speciaal voor dit werk heeft ingericht. Eigen aardig genoeg toen de man begon, heeft hij, omdat hij in Duitechland ook de graveurs niet vinden kon, die dis loopend schrift mooi en vlot kon griffen, twee Engelsche werklui laten komen. Nu is hij er zoo op ingericht, dat hij, als ik hem vandaag een opdracht zond voor een gegraveerde plaat, me in een of twee dagen franco tegen redelijken prijs er aan helpt. Laat ik 't werk hier doen, dan kan ik er een maand op wachten, en nog lan ger soms, en kan heel en al niet meer leveren teg'n een betaalbaren prijs 1 Zoo'n inrichting, als te Berlijn bestaat, zouden wij dan toch ook kunnen hebben, meenden we. Onze zegsman begreep den wenk: „Ik zou ze niet kunnen oprichten", zei hij want mijn concurrenten zouden bij mij niet ko men, en alleen heb ik er geen werk genoeg voor." Doet het dan te zamen, met uw concurren ten Toen werden we hartelijk uitgelachen. „Een samenwerking, en dat in o n b land Zoodat een onzer lettergieters-firma's dit dan maar o»ns beginnen moest. Maar in elk geval onze teckenaars op steen of koper moeten beter geoefend worden ook in dit onderdeel van hun vak Kan over de w e t op den leerplicht nu reeds een oordeel gevormd worden? Deze vraag stelt zich de schrijver van een hoofdar tikel in het weekblad De Katholieke School en hij antwoordt: Mij dunkt ja en menigeen zal er bijvoegen: helaas, want dit oordeel is beslist ongunstig, zoowel van voor- als tegen standers van wettelijken leerplicht. Wie echter onder deze laateten van het nieuwe Ministerie intrekking dezer wet zou verwachten, zal zich op een teleurstelling moeten voorbereiden; als ik goed ben inge licht, zal de wet niet ingetrokken, maar ge wijzigd worden. Daartoe zal een commissie worden gevormd, bestaande uit één inspec teur, twee districtsschoolopzieners en vier ar- rondissemLntsschoolopzieners, ten einde de noodige wijzigingen te overwegen. De admi nistratieve, juridische en ten deele ook de practische zijden de- quaestie zullen dan wel voldoende beschouwd worden, maar de vraag ligt, dunkt mij, voor de hand: Hangt bij ao uitvoering van een dergelijke wet niet vee) af van de hoofden van scholen En dan volgt vanzelf als tweede vraag: Zal hun stem niec gehoord worden om de Regopring van ndvip? te dienen? Is er van de leerplichtwet iets gueuo ken? aldus vraagt verder de schrijver. Ten opzicht- van het absoluut schoolver zuim valt op te merken, dat dit een zuiver administratieve zaak is, die thuis behoort bij de gemeente-administratie. In hoeverre het rijks8chooltoezicht daarin gemoeid moet wor den, zal ik niet uitmaken. Het komt mij ech ter voor, dat het er best geheel buiten kan Naar aanleiding van het bericht uit Ber lijn, waarin verteld werd hoc in een uitstal ling van een graveursfirma aldaar de v i s i- tc-k aartjes prijkten van baron Melvil van Lynden, onzen minister v buitenland- 8chc zaken, merkt een inzender in Holland-ia op, dat voor een lid van een ministerie, dat onzen cigci. nationalen arbeid met bescher mende rechten er boven 'I halen, dit een eigenaardige manier is om onzen nationalen Arbeid tc beschermen 1 „Nu zijn wij, op onze beurt, niet geroe pen minister Van Lynden te beschermen, en hij zou trouwens do eerste of eenige in den lande niet wezen, die het nog niet gebracht had tot de toepassing in zijn particulier le ven van dc voor het openbare beleden begin- Het 1" waarin prof. Vlrchow te Schlvelbeln werd geboren. Het pathologisch Instituut te Berlin# o L „Kleine, hól kleine," zeide de kapitein, „ik moet je wat vragenHoort ge m\J niet?" Het kind naderde b\jna bevende den com mandant van do compagnie der Alpen en be schouwde, ztfn wollen muts in do hand hou dend, met een soort van angstige nieuws gierigheid, eerst het gelaat en vervolgons de uniform van don officier, terwyi zyn oogen als gehypnotiseerd op het galon en de schit terende knoopen van de jas bleven rusten. „Hoort gij bier thuis?" vroeg de kapitein. „Ja...." „Kent ge het gebergte?" „Het gebergte? Ja Deze naam „het gebergte" had iiy meteen eigenaardigen, hartstochtelyken klank in zyn stem uitgesproken. Het gebergte? Hy sperde zyn neusgaten open en scheen den geur van het frissche gras en het lavendelkruid op te snuivenHy wierp een blik om zich heen, over hot onmeteiyke landschap, zoo dioht by don hemel. „Ja, ja, ik ken het gebergte l" „Welnu!" zei de officier, „zoudt ge my dan ook kunnen zeggen, waar zich een grens be vindt, die verdwenen is en die hier ergens moet zyn De kapitein had de kaart van den staf in Je hand de kaart, waarop het graafschap Nice en de kust van Genua zich bevonden woht ia <U atrmken, op 4aa top van la Pallu, het spoor van de afpaling der beide landen: Fi; kryk hier, Italië ginds. „Een grens?" herhaalde het kind. „De grensscheiding. Waar is die grens, de juiste plaats, weet ge die?" „De de grens?" Het herhaalde de grens, zooals hy daareven het gebergte herhaald bad; maar nu scheen het woord blykbaar geen beteekenis voor hem te hebben, geen denkbeeld op te wekken. Het klonk in zyn benevelde, leege hersenpan, zonder er iets in te doen trillen. „Do grens?" Ja", zeide de officier eenigszins ongeduldig, „zyn wy hier in Italiö of in Frankryk? Er moet hier een grens geweest zyn, die men heeft doen verdwynen." Het kind stamelde op een elgenaardigen, zangerigen toon: „Grens FrankrykItaliö Hy keek droevig, alsof men hem dingen gevraagd had, die zyn verstand te boven gingen, en zeide daarop, met de slepende, angstige stem, en het gebaar van een zwak wezen, dat vreest geslagen te worden „Ik weet het niet, mynheer... Ik weet het nietl De officier beschouwde nu dit zwakke schepsel, met de wezenlooze oogen, dat by daar op dien top, op een rots neergehurkt, gevonden had, en dat by de nadering der soldaten was opgestaan. En de kapitein zag, dat het geen kind was, aan wien dit Ineen gedrongen, vergroeide lichaam toebehoorde, maar een mismaakt wezen, een halve idioot, een van die dolende wezens ln de bergen, die meer van een rondsluipenden hond hebben dan van een denkend mensch, een onontwik kelde ziel, in een ziek lichaam besloten. Kiela van gestalte, een enorm hoofd op breede schouders, waarvan twee laüge, zeer magere armen afhingen, waggelde hy op korte, kromme beenen alsof hy den St.-Vitusdans had; kleeren zonder kleur, doorweekt door don regen, versleten door de zon, bedekten dit ellendig geraamte, dat door twee groote, zwarte oogen, met een onbeschryflyk droevige, toedere uitdrukking verlevendigd werd. Terwyi de officier deze oogen beschouwde, die meer gevoel dan gedachte uitdrukten en iets naamloos smartelyks hadden, vroeg hy zichzelf af, of deze verbasterde ziel nog niet een vonk van menscheiyk verstand bezat en hy dacht aan die onnoozelen} zooals men ze op het land noemt, en die, meer dan anderen, vereenzelvigd met de aarde mi de stoffelyke zaken, beter dan iemand, de geneeskruiden, de planten, de winden, de wolken kennen; die natuur, waarvan zy, wyi zy de mensche- ïyke taal niet goed verstaan, beter de onmete- lyke, welluidende, vreeeeiyke stem begrypen; wezens te geiyk misdeeld en bevoorrecht, ln wier lichamen, in wier misvormd, onontwik keld brein een soort van verborgen poözie schuilt. Deze oogen, deze zoo droevige oogen van den vagebond troffen den officier, die ze met zyn blik onderzocht en ln zekeren zin onder vroeg, om er een andere uitdrukking in te ontdekken, dan die van stille berusting. „Weet ge het niet.... En ge zyt uit dit land?" „Dit land?" „Ja. Waar zyt ge dan geboren?" „Te Lescarine, by Öospel, Ik heet L&n- tosque I" rZyt gtJ een Franschman?" Franschman 1" De ongelukkige schudde het hoofd. En nu wilde de kapitein weten, of er ln dit wezen ook een snaar zou trillen by een naam, die voor hem alle liefde, eiken plicht ln zioh sloot: Vaderlandl Hy vroeg don Idioot naar zyn ouders, zyn jeugd, zyn dageiyksch leven hjj vroeg hem of hy ook iets liefhad op deze aarde, die hem voedde; op deze bergen, die hen omringden, in óón woord „het Vaderland 1" deze edele hartstocht, die andere familie 1 En de idioot schudde het hoofd, terwyi zyn oogen begonnen te schitteren, te begrypen „Ja.... Ja...." Hy herhaalde zfln eeuwig ja dit ja, een onderworpen toestemming van den ongeluk kige by al de hem toebedeelde ellende. „Ja, ja, ik heb dat lief.... De bloemen, die zfin zoo mooiEn bet water en de sneeuwWit, witEn de lucht, en dat alles Jaja Hy spreidde zyn armen over den afgrond uit; by ademde met zyn breede neusgaten den geur der planten in, het Alpengras, zyn welriekend bed, want nu en dan, wanneer hy vermoeid was, sliep hy daar, onder de sterren; hy wees den officier op hot landschap, op de bergen en op den horizon in het verschiet. En het ja, ja, ging met het schudden van het hoofd gepaard, van een hoofd, dat nu scheen te denken, met zyn donkere pupillen. „Welnu," zeide de kapitein „dat alles, de bloemen, het gras, de sneeuw, dat is het vaderland l Hier, Frankryk, uw landl Daar ginds Italiö 1" „Daar?.... Maar," stamelde Lantosque - „ik ga daar heen 1Dezelfde bloemen Hetzelfde waterDat is ook van my, van my Dat alles „Gy zult er niets uit krygen, kapitein," zeide toen een luitenant„hy is een ge boren crótln en zal als een crétin sterven." g^eker, myn waarde Bergier. En hoe dwaas 1 ik zeg dwaas, maar hoe bespot- teiyk, dat ik zoo iets dacht het idee van vaderland, waarvoor gy en ik ons leven zouden laten en al deze dappere jongens met ons, kan niet in dat brein daar doordringen, kan er niet in opgenomen worden I En toch is by evengoed een mensch." Terwyi kapitein Deberle den onnoozele nog beschouwde, wiens onbestemde blik de om geving scheen te omvatten, „dat alles dat alleskeerde hy zich haastig om by den kreet van een kleinen sergeant, die op alarmeerenden toon nep: „Kapitein.... Ita lianen en zag een luitenant van de com pagnie der Italiaansche Alpen, door eenige mannen gevolgd, de bergengte doorkomen, die hem met de hand aan de schako uit de verte salueerde en hem mot een ietwat Piömon- teesch accent toeriep: „Pardon, kapiteinMaar gy zyt op ons terrein l" De kapitein naderde den Italiaan, terwyi de jagers nog in groepen, daar het halt nog niet gecommandeerd was, zich weer in gelid schaarden, en vroeg hem met een glimlach: „Dus schending van grondgebied? Ik vraag u wel excuus!" „O!" zeide de Italiaan, „dat is zulk oen misdaad niet en de grens is aan dezen kant zóó verward, dat een geograaf die niet zou kunnen vinden. Gy zyt.echter minstens vyftien meter ln Italiö l Ziehier 1" „Wel," antwoordde de kapitein vrooiyk, „dan zullen wy ons verwyderen." Hy gaf zyn manschappen een teeken, zeg gende „Wy keeren naar ons land terug 1" (Wordt iter volg d).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5