MENGELWERK.
,6$
▼an prof. Van der Vlugt, waarvan het den
magistralen vorm erkent, maar met welks
conclusie omtrent de nienwe partyindeeling
het niet kan meegaan. Vooral hierom, omdat
politiek is praktik. En rechtswjjabogeerte
ls dat niet Een politieke party dient iets
anders nog te hebben dan een beginsel, ty
moet voor den dag kunnen komen met
een program".
Ten slotte meent het blad, dat prof, Van
der Vlugt's leus ook weinig succes iou hebben.
„Een godgeleerd geschil heeft vat op de
massa, een juridisch-wysgeerig geschil heeft
dat niet.
Men spreke ons volk met zyn uit gods
dienststrijd geweven historie van het vuig
bedryf der liberalen, die don God der vaderen
wilden koeren, en keerden inderdaad, uit heel
ons Staatsleven, het zal luisteren en een ge
deelte zal opstuiven om wie dat dorsten
ondernemen te tuchtigen naar verdienste.
Maar spreek het van objectieve normen
van gerechtigheid, aan welker bestaan door
velen alle geloof is opgezegd, het zal luisteren
misschien, maar rustig blijven zeker, maar
in vervoering komen en in heilige wraakzucht
stellig niet.
Wy, Nederlanders, zyn halve dominees,
maar geen beoefenaren van de wysbegeerte
des rechts.
En zoo zal wel een theologisch gekleurde
leus, zij het voor een korte wyie, der kiezers
gemoederen kunnen ontvonkeD, maar dat de
strydkreet, door den Leidschen rechtsphilosoof
aangeheven, hetzelfde stuk zal kunnen bestaan,
wy moeten het zien aleer het te geloven".
Naar aanleiding van de bekende aanvallen
op de wielrensport, uitgelokt door de
bekende ongelukken op de Amsterdamsche
baan, schryft Het Rijwiel s. a.
En thans ndg eens de vraag behandeld:
Is de wielrensport als voor het publiek ge-
vaariyk, nadeelig of zelfs nutteloos te qualifi-
eeeren
Zoowel van practiscb als van theoretisch
standpunt moet dio vraag stellig In ontken-
nenden zin beantwoord worden.
Yan het laatste beschouwd is bedoelde sport
zelfs noodzakeiyk als gevolg van natuurlyken
draDg des menschen om op elk gebied, dat
by met een ander betreedt, met deze om de
eerste plaats te kampen.
Zy veroorzaakt soms ongelukken? Zeker,
maar hoeveel? Men make eens een statistiek
van alle ongelukken, die dagelyks vgorvallen,
en noome daarby ook de oorzaken. Telle, na
verloop van byv. een jaar, alle rubrieken op,
dan zal biyken, dat die van de wieier- en
wielrensport een byzonder gunstig resultaat
opleveren, want hot is een hooge exceptie als
er een noemenswaardig oDgeluk op een wieler
baan en ook op den openbaren weg door het
rennen voorvalt.
Op de baan is zoo goed als nooit een inci
dent voorgevallen, dat de getroflene met den
dood of levenslange invaliditeit bekoopen moest.
En de ongelukken op den weg zyn verreweg
voor het meerendeel te stellen op rekening
van onvoorzichtige voetgangers, losloopende
honden of vervoermiddelen, bestuurd door
kwaadwilligen.
Nog zegt Het Rijwiel:
Nochtans ontziet men zich niet om de wiel
rensport te vergelijken by stierengevechten,
katknuppelen en meer barbaarache liefhebbe
ryen. Wat te denken van het sportbegrip van
zulke penvoerders?
Den mensch, die uit vrye beweging en in
het volle bezit van zyn denkvormogen, lust
gevoelt op de meest eerlyke wijze zyn krachten
te meten met concurrenten, vergoiykt men
by een redeloos dier, dat opgehitst en vurig
gemaakt wordt 1
Tegen soortgeiyke argumenten, om doron-
sporb te bestrijden, kunnen wy niet op.
Wy hopen Inderdaad, dat, nu dit onder
werp aan de orde is gesteld, de oud racingmen
eenparig en openiyk zullen protesteeren tegen
de overdreven oordeelvellingen en zelfs onwaar-
hodon over de rensport, die men als gangbare
ïnunt goedsmoeds het publiek aanbiedt.
Laat de pers dan eens oprecht, dus onbe
vooroordeeld, uitspraak doen, en men zal
moeten erkennen te hebben gedwaald, en
conclusies getrokken uit excepties, welke
Mitsdien onjuist zyn voor do zaak als geheel
genomen.
Wy willen intusschen niet den indruk
maken van ln onze zaak optimistisch te zyn
en blind voor alles wal voor den leek ver
scholen ligt en behoort ontdokt te worden.
Daarom zy hier gezegd, dat volgens onze
overtuiging het professionalisme in do sport
de wondeplek is, die noodzakeiyk verdwynen
moet.
Een „geleerde" Moeder.
't Was een veelbelovend kerelfcjo, het eer
ste kind van een professor in do wijsbegeerte
en van een beroemde schrijfster. Toen hij nog
in de wieg lag, hadden de vrionden en ken
nissen van den huize al voorspeld, dat het
kind van zulke geleerde ouders zeker metter
tijd wel een groote beroemdheid zou worden.
De ooievaar had in vele opzichten goed voor
hem gezorgd; want zijn ouders waren ook
schatrijk. Maar verstandigo ouders waren zij
niet.
Zijn moeder had verscheidene kleine ver
halen uit het kinderleven geschreven, die ve
len tot tranen hadden bewogen; zij was als
novellen-schrijfster zeer gezocht. Maar hier
mede was haar eerzucht lang niot tevreden.
Zij vatte het ongelukkigo plan op om do let
terkunde van haar vaderland nog te verrij
ken met een grooton historischen roman. Het
succes van een barer vriendinnen, die mot
goed gevolg zulk een roman geschreven had,
spoorde haar hiertoe wi
Nog vóór de uitvoering harer grootsche
plannen kwam het kind ter wereld.
Zijn oudera beschouwden hom met zeer
verschillende gevoelens; zij waren zeer trotsch
op hem en verwachtten stellig, dat hij iets
bijzondere zou worden. Maar voorloopig be
roofde hij hen van de noodzakelijke nacht
rust en door zijn ontelbare blijken van on
zindelijkheid krenkte hij hun aesthetisch go-
voel. De vader kon geen kindorgeschreeuw
uitstaan en verbande den-kleinen jongen uit
zijn nabijheid; maar de moedor gevoelde zich
wel zedelijk verplicht bij hem te blijven. Zij
kon echter niet loochenen, dat zij vroeselijk
in hem teleurgesteld was, en had zich een
klein kind, van haar zelve, heel wat poëtischer
.voorgesteld. Toch hield zij veel yan haar jon-
gen. Hij kon ex zoo heerlijk uitzien, ale zij
om pas gewasschen had, en keek haar dan
zoo aardig lachend aan.
De moeder offerde veel voor hem op. Zij
brak baar studiën af om bet kind aan te klee-
den en bem een poosje te dragen; zij maakte
eigenhandig de pap voor bem klaar, maar
rekende dit alles bet kleintje als een niet ge
ringe grief toe. Zij vond bet nogal onbe
schaamd van dit kleine wezen, dat de maat
schappij door zijn toedoen zooveel keurige
verhalen moest missen.
Naar zijn verstandelijke ontwikkeling was
zij natuurlijk brandend nieuwsgierig. Zij
vond, dat hij veel te langzaam leerde spreken,
en ergerde zich over zijn traagheid van be
grip. Zij wilde hom reeds vroeg in do letter
kundige wereld .binnenleiden, maar wist niet
hoo dit aan te leggen. Vreemd 1 Zij had zoo
veel over kleine kinderen geschreven, en wist
nu zoo bitter slecht, hoe zij er zelve mea moest
omgaan. Ja, om eerlijk de waarheid te zeg
gen: zij vond het eigenlijk saai en vervelend.
Het kind werd iederen dag liever. Zijn
haar viel in gouden krullen over zijtf hoog
voorhoofd en zijn groote, wijdgeopende oogeu
schenen iedereen iets te willen vragen. Toen
hij begon tc spreken, uitte bij alles in vra-
genden vorm. In het begin waren de oudera
zeer gelukkig met zijn weetgierigheid; deze
was immors een bewijs van zijn groote gees
tesgaven 1 Maar al spoedig vroeg hij zooveel
en zoo dikwijls, dat hij zijn oudere verlegen
maakte, en zij zichzelvcn erg onwetend be
gonnen te vinden. Voor dit jonge verstand
was alles vreemd en nieuw, zelfs de gewoon
ste dingen, en met onvermoeiden ijver wilde
hij van alles den oorsprong en de reden we
ten.
„Mama, hoe wordt het electrisch licht ge
maakt
Nu was mama opgevoed in een tijd, toen
jonge meisjes zoo iets nog niet behoefden te
leeren. Zij keek dus radeloos rond, zonder te
kunnen antwoorden.
„Mama, waarom valt de zon niet naar be
neden Ik zie toch geen touw, waaraan ze is
vastgebonden... Mama, hoe komt het, dat do
rozeknopjes iederen dag grootex worden?...
Mama, waarom moeten brave, zocto kinderen
toch dikwijls pijn hebben... Waarom zijn de
vrouwen mooier aangekleed dan de mannen
Over alles had hij iets te vragen en wenschte
hij inlichtingen. Voor het eene „waarom
kwamen er in een oogwenk honderd andere in
de plaats. De moeder was nooit in haar leven
zoo om woorden verlegen geweest als in de
gesprekken met haar jongen.
De kleine „Waarom"' bleef onvermoeid.
Hij vroeg van 's morgens vijf tot 's avonds
zeven uren. Zelfs midden in den nacht ging
bij rechtop in zijn bedtje staan, om met een
helder stemmetje tc vragen: „Mama, waarom
heeft Onze Lieve Heer den nacht zoo donker
en den dag zoo licht gemaakt?" Hij vroeg de
duidelijkste en tastbaarste dingen en dan
weer de meest wijze en ernstige. Hij liet zich
nooit met een ontwijkend antwoord afuhe-
pen, maar redeneerde zóó lang door, tot liij
genoegzaam ingelicht was. Het is waar ^al
dat eeuwige vragen maakte hem lastig en ver-
welend. Mama huurde dus een kindsrnieisje
alebliksemafleider.
Maar het kindermeisje wist nog minder op
al zijn vragen te antwoorden en scheepte hem
kortweg af, omdat zij liever aan haar korpo
raal „Jan" wilde denken. Toen ging de kleine
jongen naar zijn mama; hij schoof zijn krol
iebol tusschen haar en het gewichtig schrijf
werk on vroeg: >,Mama, waarom zijn de kin
dermeisjes toch zoo dom En waarom houden
zij meer van soldaten dan van kleine jongens,
die met haar moeten wandelen En waarom
heeft de ooievaar mij eigenlijk bij u gebcacht,
als gij toch geen tijd voor mij hebt?"
De moeder was beschaamd, omdat *jj aan
het geliefkoosde schrijfwerk de voorkeur nad
gegeven boven den omgang met haar lieven
kleinen jongen. Zij nam hem op haar echoot
en wilde hem een van haar verhaaltjes voor
lezen, maar hiervan verstond do kleine geen
woord. Hij geeuwdo, wreef zich de oogen uit
en noemde het „dom". En dat was nog wel een
algemeen geprezen', keurig kinderverhaal,
naar het loven geteekend.
Toch was zij op haar manier een teedere
en ook trotsche moeder. Zij kocht een mooi
boek in prachtband en daarin schreef zij al
de kinderlijke vragen en vreemde invallen
van den kleinen „Waarom".
Daarin stond ook te lezen: „Mama, waar
om hebben de paarden geen paraplu?" en
nog andere vragen.
Erstond echter niet in, dat de kleine man
eens gevraagd had: „Mama, waarom houdin
andere moeders meer van haar kinderen dan
u?"
„Hoezoo, lieveling?" had de moeder ver
schrikt geantwoord.
„Nu, de andere moeders sturen haar kleine
jongens niet uit wandelen met kindermeisjes,
die zoo dom zijn en niets weten..."
Zijn vader moest eerlijk bekennen, dat de
kleine jongen in menig opzicht wijzer was
dan hij en mettertijd een gevaarlijk criticus
kon worden.
Hij was inderdaad buitengewoon verstan
dig, maar toch echt kinderlijk, en met harte
lijke liefde aan zijn moeder gehecht. Hij kon
haar niet met rust laten; soms stak hij zijn
hoofdje onverwacht onder haar arm door, om
speelsch en plagend met zijn kleinen vinger
over de natte regels van den historischen ro
man te wrijven. Hij begreep volstrekt niet
wat zijn moeder bedoelde, als zij dan wan
hopig uitriep: „En ik was nu juist in zoo'n
goede stemming."
„Stemming? Wat is 'dat?" vroeg hij, en
dan gebeurde het, dat zijn mama dit zelf
niet kon uitleggen.
En hoe vaak hij ook weggestuurd werd,
toch drong hij telkens opnieuw bij zijn moe
der binnen, om met zijn lief stemmetje het
een of ander te vragen*
Mama deed eindelijk de deur óp «lot, om
ongestoord te kunnen werken. Maar de -klei
ne „Waarom" liet zich niet afsohrikken. Hij
sloeg met zijn vuistjes geducht tegen de-deur
en riep door het sleutelgat: „Mama, waarom
mogen de groote menschen liegen, en de kin
deren niet Mina zegt telkens, als er iemand
komt: „Mevrouw is niet thuis", en n ben
toch hier in do kamer."
Op zekeren dag werd het mama eindelijk
te erg. Zij waa zoo -heerlijk op streek; het
werk vlotte zoo goed en nu stond de kleiue
„Waarom" onophoudelijk door het sleutelgat
te roepen. Toen verloor zij haar geduld, rij
rukte de deur opon en gaf den kleinen jongen
een paar flinke oorvijgen: „Laat my mot
rust," riep zij buiten zichzelve van kwaad
heid; „gij zijt een lastig, ondeugend kind."
Onmiddellijk had zij er 6pijt van; zij gaf
hem een groote doos chocolaadjes om het weer
goed te maken. Maar het waren de eersto klap
pen en de eerste driftige woorden, die de
kleineWaarom" gevoeld en geboord bad, en
die kon hij zoo gauw niet vergeten. Bedroefd
sloop hij weg en ghig in de kinderkamer zijn
hobbelpaard streelen: „Wij kennen elkaar",
zeide hij tegen bet houten dier; „gij zult my
niet slaan/'
Den heelen dag durfde bij niets moer vrar
gen; maar toen Mina, bet kindermeisje, hem
naar bed bracht, hief hij zijn hoofdje nog
eens uit de kussens omhoog en zeide: „Zeg
eens, Mina, wie kan eigenlijk alle vragen be
antwoorden ?"-
„Onze Liove Hoer," antwoordde Mina zon
der nadenken.-
„Wordt die niet kwaad, als men alles wil
weten
„Och, jongen, praat toch niet zulken onzin
en ga slapen 1" Toen ging zij snel de kamer
uit, want het was haar „uitgaansavond" en
Jan stond al op haar te wachten.
De kleine „Waarom" lag nu eenzaam in
zijn bedjo en kon maar niet inslapen Zijn
hoofdje was te veel gevuld van bet denk
beeld, dat Onze Lieve Heer alleen op alle
vragen antwoord kon geven.
Den volgenden morgen hoorde hij de keu
kenmeid eens uit: Hoe kan men eigenlijk
bij Onzen Lieven Heer komen?"
„Als men heel braaf cn gehoorzaam ie cn
niet alle menschen met vragen plaagt, dan
komt men zeker eens bij Onzen Lieven Heer,
antwoordde de keukenmeid met opvoedkun
dige nevenbedoelingen.
Van dien dag af werd hij veel stills'? „lie
ver", zei zijn verheugde mama. Hij kon nu
urenlang stil voor het raam cr over staan
peinzen, waarom er rook nit de schjorsteencn
stijgt en waar de regen vandaan komt. Hij
was echter voornemens, om dat alle3 regel
recht aan Onzen Lieven Heer zelf te vragen,
als hij later hij Hem zou komen.
Op zekeren dag werd de kleine „Waarom*"
riek. Zijn hoofdje gloeide, zijn pol> klopte
snel, en de dokter verklaarde, dat hif koorts
in do hersenen had. „Het is altijd een zenuw
achtig en zwak kind geweest", zeide hij, in dc
overtuiging, dat zijn wetenschap hier niet
helpen kon.
En in de koorts zei de kleine man telkens:
„Ik wil naar Onzen Liovcn Heer; die stuurt
mij niet weg, die geeft altijd antwoord, als ik
iets vraag.
Doodsbleek zit de moeder voor heb bedje;
zij verbergt haar gelaat in haar handec. Nu
eerst beseft zij wat zij gaat verliezen.
Zij heeft het kind niet begrepen, dat God
haar had geschonken, en nu neemt Hij den
kleinen jongen van haar weg. Ach l wat ge
voelt zij een groote leegte om haar h ien.
Arme „geleerde" moeder I
INGEZONDEN.
Geachte Redactie/
Als oprecht Leidonaar ben lk trotsch op
de stad myner inwoning. In do laatste jaren
toch wordt er steeds gewerkt om met overleg
onzo stad meer en meer te verfraaien, zoodat
de vreemdeling, die onze stad bezoekt, wel
aangonamo herinneringen aan ons Lelden moet
behoudon.
Toch als mon het goed onderhouden Plant
soen doorwandelt, biyft men onwillekeurig
staan voor de volière. Is dit nu mooi? Doot
dit aangenaam aan? Ik geloof het niet Althans
ik orgor my er steeds aan. Dat hok bestaat
nu al sedert menschenheugenis. "Waarom dit
niet afgebroken? En daarvoor in do plaats
een flinke, vol licht en lucht gevende, nieuwe
volière gebouwd? Ruimte ia er in overvloed.
Het achterliggend grasveld zou er zich goed
voor leenen.
De toestand zooals die nu is, is bepaald
verschrikkelijk voor de boesten. Men kan het
hun aanzien. Dof en suf ziiton zy in elkander.
By vochtig weer komt er een ondraagiyuo
lucht uit dat hok. Eon leger van muizonkan
men er waarnomen by hot vallen van den
avond. Is het wonder, dat die vogels ziok zyn
Daarom, Mijnhoor de Redacteur, zou ik door
middel van uw blad gaarne een beroep willen
doen op de Vereeniglngen „Diorenboschorming"
en „Vreemdelingenverkeer". Als zy er zich
voorspannen, dan ben ik overtuigd, dat, als
weor de zomer in hot land komt, ons Plantsoen
zal pryken met een volière, een poosje toevens
ten volle waard, den kinderen liefdo inboeze
mend voor vogels, den oudera een welgeval
len, om met hun kinderen daar hoon te gaan.
Mynheer de Redacteur I Laat ik nog eens
zeggenZooals de toestand nu is, vind ik het
een ellendig bestaan voor die vogels, die
daarin uit de vrye natuur overgeplant worden 1
En hiermede dankzeggend voor de afge
stane plaatsruimte, biyf ik met de meeste
hoogachting P»
lVat eeuwig biyfL
Daar ie een soort ydelheidsprodikers van
al het aardsche, tegen al wat deze wereld aan
biedt, werkt en tot stand brengt een soort
ijdelheidspredikers, wier verguizing en ver
werping van al het vergankelijke geen onbe
paald geloof verdient. Die zich zelf en ook
gaarne welwillendo harten en ooren hij ando
ren influisteren, dat vooral een zekere zuur-
kijkende ernst, ensomber gefronste wenkbrau
wen passen aan den christenvan hun soort
altijd die overal en voortdurend den licht-
cinnigen, dwalonden broeder met bijna komi-
eciio gewichtigheid toonen, hoo nietig en onbe
duidend zij dit mensohenleventje vinden in
zulk een nietig, bedorven wereldje.
Go laat •els zoo koel, mokkende wereldver-
achters, uw leer en uw denken heeft zoo wei
nig gemocn met het krachtig geloof, den on-
geachokten levenmoed, den blijmoedigen vre
de, het helder en open gelaat van „Christus'
navolgers". Wat smaalt go toch op alle stof,
op alle .zinlijkheid, op, alle schoon van vor
men en kleuren 1 Watkan u ten slotte overblij
ven, dan een dorre, doodarme woestijn, waar
zelfs do niet arbeidende on niet spinnende
leliën des velds en de onbevangen lach van het
zorgeloos kind van u geen genado kunnen vin
den. Beklaagt on veroordeelt ons vrij, maar
wij begeer en nu eenmaal niet met u met han
gend hoofd, jammerendo over do ellende van
een „tranendal" voortdurend in schaduw cn
donkerheid te wandelen. Wij hebben te veel
gezien, to veel geloofd en aanschouwd van het
licht der e e u w ig o dingen, van een mach
tige Bron van waarheid en vertroosting „dan
dat wij, zonder de geringste verootmoediging
misschien, met meer hoogmoed dan ootmoed
in het verslagen hart, ons zouden afkeeren
van hem, die behagen heeft in den tot kind,
in den heiligsten zin -des woords geworden
dienstknecht, den koninklijken weg bewande
lend van geloof en oprechtheid-
Wat eeuwig blijft? O, 't is ons een verkwik
king, een aanleiding tot reine, onverstoorba
re blijdschap, wanneer onze geest, als een lad
der Jacobs, waar onze gewijds gedachten op
en afzweven, hemel en aarde verbindt. Zoo
ver dwalen wij nimmer van' het vaderhuis
of het beeld des vaders blijft, hoewel soms zeer
verzwakt, in onze ziel achter, want „unscr
aller Sonne ist Gottes Angesicht."
Geen verachting, geen miskenning van het
schoone, het maehtige, het grooteche in het
werk van den menschelyken geest, in 't ver
borgene of in 't openbaar rusteloos werkzaam
op de verschillende banen van kunst en we
tenschap. Hoe dikwijls heeft, bovenal de laat
ste, de menachheid niet voorgelicht juist naar
die berghoogten van geestelijk leven, waar
eerst onzo ziel zich in haar ware element ge
voelt; waar zij de stemmen van eeuwige dingen
beluistert en het geruisch van de voetstappen
des Cïieindigen hoort naderen. Waarlijk, in
die oogenblikken staat alle onreinheid en
boosheid, het kwaad in zijn duizenderlei ge
daante zooals het dikwerf heerseht in dit le
ven en diep in ons hart, in tc schrikwekkend
licht, dan dat wij niet met heilige ontroering
zouden gevoelen, dat het ceuwigblijvende al
leen, ons hart en leven, ons Btrijdcn, zoeken
en gelooven waardig kan zijn. Uit die 6feren
van denken en gelooven in 't oneindige eens
weggerukt, overvalt ons het overwcldigendo
heimwee, dat den knaap aangreep, die van
het strand der groote zee was weggevoerd in
een heerlijk schoon dal, tusschen de bergwan
den, waar het hem tc eng, zijn hart te beklemd
werd en hij na weinig dagen verwijdering
van het geliefde strand, zich niet meer kon
troosten met het prachtig huis, dat hem tot
woning was aangewezen, noch met het hooge
trotsch zwijgende gebergte rondom hem, maar
waar herhaaldelijke 't verlangen zijnor ziel
zich uitte xn do hartstochtelijke klacht; geef
mij do zee, dc zee terug."
Dc eeuwige dingen: zij alleen troosten en
bevredigen onB en lesschen den onstilbaren
dorst naar Gods eindeloozcn vredo.
Vondel zong er van, in zoo roerenden een
voud, bij den dood van zijn kind:
Leer dan rcysen met gepeysen
Na palleysen, ujrt het slick
Deser werrelt, die soo dwerrclt:
Eeuwigh gaet voor oogenbhek.
R. K. A. v. Unen.
867ste STAATöhOTEiïIJ.
Trekking yan Vrijdag S7 Sept.
ödo Klasse. 83to Lyst.
NIETEN.
13564 16916 18957
13441
83
13616
29
29
86
68
41
176%
69
67
03
17616
2ö!
62
61
61
74
92
82
16439
17718
97
60
38
20410
16617
70
21
20
93
39
97
17865
&J
16606
17915
20544
18
69
93
42
18040
20604
64
61
29
88
82
2075S
16743
18164
69
66
60
70
74
18209
20801
1580o
14
44
19
88
88
36
18321
90
Z§
27
203 09
88
44
26
02
64
87
16811
TWEEDE KAMER,
SubsidUn bijzondere lagere scholen.
Het vermoedeiyk bedrag door hot Rykover
1901 uit te keeren nan do byzondoro lagere
scholen (krachtens art. 64'oJs der wet tot rogo-
ling van het lagor ondorwys) it f 1.278,241.52',
verdoold als volgt:
district: 's-Hortogenbosch 49,750; Broda
64,387.60; Tilburg f 53,033.335; Eindhoven;
f 48,070.83; totaal ln do provincie Noord-
Brabant /210,741.66s;
district: Arnhom 50,850; Zutfsn33,300;
Tiel 51,850; totaal ln do provlncio Qoldor-
land f 186,000;
district: 'a Gravenhage 116.850; Rotter
dam 129.408.33; Gouda f 49,850; Dordrecht'
f 32,350; totaal ln do provincie Zuid-Holland!
328,458.33;
districtAmsterdam 135,050; Haarlem
51,300; Alkmaar 25,158.23; totaal in de
provincie Noord-Holland 211,508.23;
district: Middelburg 25,750; Goes/8350;
totaal in de provincie Zeeland 34,100;
district Utrecht en tevens totaal ln do pro
vincie Utrecht: f 91,200;
district: Leeuwarden f 39,650; Heerenvoen
37,099.99; totaal in de provincie Friesland:
f 76,749.99;
district: Zwolle /26,558.33s; Deventer
f 26,250; totaal in de provinclo Overysei
f 52,808.33s.
district: Groningen f 38,324,97sWinschoten
13,150; totaal in do provincie Groningen
41,474.97s;
district: Assen en tevens totaal ln de pro
vincie Drente f 11,350;
districtMaastricht f 40,300Roermond
33,550; totaal in de provincie Limburg
f 73,850.
Drankwet.
Ingetrokken is het by Koninklyke Bood
schap van 25 Mei 1900 aan de Tweede Kamer
aangeboden wetsontwerp tot herziening der
Wet van 28 Juni 1881 (Stsbl. No. 97) hou-1
dende wettelyke bepalingen tot regeling van
don kleinhandel in sterken drank en tot be-'
teugeling van openbaro dronkenschap.
Uit dc Rechtzaal.
Terecht stonden gisteren voor het
gerechtshof twee mannen, een muzikant uit
Den Haag en een handelsreiziger tc Rotter
dam, die een heer te Scheveningen een zekere
som hadden afgezet door zich voor te doen
als agenten van geheime politic en tc dier za-
ke door de rechtbank te 's-Gravenhage tob 9
maanden gevangenisstraf waren veroordeeld
wegens 't voortgezet misdi'ijf van oplichting-
De mannen hadden den heer gevraagd of hij
niet 2 onderstand had gegeven aan een jong-
mensch. Op diens bevestigend antwoord ver
klaarden zij dat bedoelden persoon naar Ant
werpen moest, dat hij op 't oogenblik op het
bureau zat, cn dat de lieer mei dat zaakje last
zou krijgen en zou moeten voorkomen voor
het gerecht. Zij boden echter aan, dat zaakje
voor hem op te knappen. De heer gaf hier
voor eerst 10 en later, op dc Pier, nog f 9.50,
wat zoogenaamd zou dienen ter bestrijding
van onkosten. Eerst daarna kreeg de hoer,
argwaan en gaf de zaak aan, terwijl de op
lichters nog poogden eenig geld van hem te
ontvangen.
Bij het getuigenverhoor gaf de advocaat-
generaal mr. Reitsma tegenover den opge-
lichten heer zijn verbazing te kennen dat dezo
op zoo weinig afdoende gronden aan tweo(
wildvreemde personen, zoo grif tot tweemaal
toe geld had betaald, terwijl toch ieder, die
gezond verstand bezat, moest inzien dat hun
praatjes geen steek hielden. De getuige er
kende dit, doch wist geen andere reden op te
geven waarom hij had betaald dan dat hij
geen last met de politie wilde hebben.
Na het hooren van vier getuigen eischte
adv.-gen. mr. Reitsma, ook de ten laste geleg
de poging tot oplichting waarvan dc recht
bank beklaagden had vrijgesproken bewe
zen achtende, vernietiging van h:t vonnii
voorzoover de beklaagden daarbij zijn vrijge
sproken en hun veroordeeling tot 1 jaar en
6 maanden gevangenisstraf.
Dc verdediger van den eersten bekl., Rid
der van Rappard, achte de ten laste g9
legde poging niet strafbaar, als gepleegd met
een ondeugdelijk middel. De oplichters had
den nl. nog een briefje gezonden aan den op-
gelichten heer, waarna zij afgifte vroegen
van 5.50, toen deze echter reeds argwaan
had gekregen en de zaak had aangegeven.
PI. beval zijn cliënt aan voor een mindere
straf, met het oog op den gunstigen indruk
door hem gemaakt
Mr. J. H. Telders sloot zich ten aanzien
der poging voor den tweeden bekl. aan bij
het betoog door den cersteri pleiter geleverd
en achtte niet bewezen dat de tweede bekl.
ook de hoedanigheid van geheim agent had
aangenomen. PI. legde voorts den nadruk op
do domheid van den persoon, dio zich door
bekl. had doen beetnemen, zoodat de bekl.:
geenszins als geslepen booswichten te beschou
wen zijn en een lichte straf verdienen.
Uitspraak over 14 dagen.
UITLOTINGEN. Loten van I'arrie v.»n 1866.
Trekking 16 September. B.-Ualb&ar 1 Pobruarl 19M.
No. 267368fr. 160000
No. 86929060000
17C460 889227 897884 492J80 elk fr. 30000.
91901 104350 102777 266869 294419 elk fr. 6000.
De volgende nummere elk fr. 2000:
633437 672920 496765 178692 47W8 208864 (62470
537512 289304 496014
Loten Snez ka aal a ft-pCt. van 1668. Trekking
16 September. Betaalbaar 1 Ootober.
No. 231719....fr. 160000 No. 71799 fr.5000-
101076...., 26000 84380.... (000
252991..... 2(000
De volgende nnrnrr.cra elk fr. 2000:
236720 324030 44760 237637 160289 202464 10(1(4,
268642 126092 82-728 145033 19S442 133664 110868
17760 161021 23316 163. £0 148338 2356(7
Lotoa van Parga (Metropolitan)) 2 pCt. a fr.
600 van 1898. Trekiog 26 Sept. Betaalbaar 10
Oct. No. 396051 fr. 100,000, No. 80907 fr. 10,000/
No. 236161 fr. 10,000.
De volgonde nommere elk fr. 1000:
241388 S02378 117781 847944 410772 1S255G 175181
la1294 283254 225616 3Ï4102 49243 3G064J 882803
117336 223GS2 118B13 108357 374175 0023 34879S
27S425 1 f8663 301588 354G10 92143 132375 1996-47
97 tl 08 12624A,