MENGELWERK. ,6$ ▼an prof. Van der Vlugt, waarvan het den magistralen vorm erkent, maar met welks conclusie omtrent de nienwe partyindeeling het niet kan meegaan. Vooral hierom, omdat politiek is praktik. En rechtswjjabogeerte ls dat niet Een politieke party dient iets anders nog te hebben dan een beginsel, ty moet voor den dag kunnen komen met een program". Ten slotte meent het blad, dat prof, Van der Vlugt's leus ook weinig succes iou hebben. „Een godgeleerd geschil heeft vat op de massa, een juridisch-wysgeerig geschil heeft dat niet. Men spreke ons volk met zyn uit gods dienststrijd geweven historie van het vuig bedryf der liberalen, die don God der vaderen wilden koeren, en keerden inderdaad, uit heel ons Staatsleven, het zal luisteren en een ge deelte zal opstuiven om wie dat dorsten ondernemen te tuchtigen naar verdienste. Maar spreek het van objectieve normen van gerechtigheid, aan welker bestaan door velen alle geloof is opgezegd, het zal luisteren misschien, maar rustig blijven zeker, maar in vervoering komen en in heilige wraakzucht stellig niet. Wy, Nederlanders, zyn halve dominees, maar geen beoefenaren van de wysbegeerte des rechts. En zoo zal wel een theologisch gekleurde leus, zij het voor een korte wyie, der kiezers gemoederen kunnen ontvonkeD, maar dat de strydkreet, door den Leidschen rechtsphilosoof aangeheven, hetzelfde stuk zal kunnen bestaan, wy moeten het zien aleer het te geloven". Naar aanleiding van de bekende aanvallen op de wielrensport, uitgelokt door de bekende ongelukken op de Amsterdamsche baan, schryft Het Rijwiel s. a. En thans ndg eens de vraag behandeld: Is de wielrensport als voor het publiek ge- vaariyk, nadeelig of zelfs nutteloos te qualifi- eeeren Zoowel van practiscb als van theoretisch standpunt moet dio vraag stellig In ontken- nenden zin beantwoord worden. Yan het laatste beschouwd is bedoelde sport zelfs noodzakeiyk als gevolg van natuurlyken draDg des menschen om op elk gebied, dat by met een ander betreedt, met deze om de eerste plaats te kampen. Zy veroorzaakt soms ongelukken? Zeker, maar hoeveel? Men make eens een statistiek van alle ongelukken, die dagelyks vgorvallen, en noome daarby ook de oorzaken. Telle, na verloop van byv. een jaar, alle rubrieken op, dan zal biyken, dat die van de wieier- en wielrensport een byzonder gunstig resultaat opleveren, want hot is een hooge exceptie als er een noemenswaardig oDgeluk op een wieler baan en ook op den openbaren weg door het rennen voorvalt. Op de baan is zoo goed als nooit een inci dent voorgevallen, dat de getroflene met den dood of levenslange invaliditeit bekoopen moest. En de ongelukken op den weg zyn verreweg voor het meerendeel te stellen op rekening van onvoorzichtige voetgangers, losloopende honden of vervoermiddelen, bestuurd door kwaadwilligen. Nog zegt Het Rijwiel: Nochtans ontziet men zich niet om de wiel rensport te vergelijken by stierengevechten, katknuppelen en meer barbaarache liefhebbe ryen. Wat te denken van het sportbegrip van zulke penvoerders? Den mensch, die uit vrye beweging en in het volle bezit van zyn denkvormogen, lust gevoelt op de meest eerlyke wijze zyn krachten te meten met concurrenten, vergoiykt men by een redeloos dier, dat opgehitst en vurig gemaakt wordt 1 Tegen soortgeiyke argumenten, om doron- sporb te bestrijden, kunnen wy niet op. Wy hopen Inderdaad, dat, nu dit onder werp aan de orde is gesteld, de oud racingmen eenparig en openiyk zullen protesteeren tegen de overdreven oordeelvellingen en zelfs onwaar- hodon over de rensport, die men als gangbare ïnunt goedsmoeds het publiek aanbiedt. Laat de pers dan eens oprecht, dus onbe vooroordeeld, uitspraak doen, en men zal moeten erkennen te hebben gedwaald, en conclusies getrokken uit excepties, welke Mitsdien onjuist zyn voor do zaak als geheel genomen. Wy willen intusschen niet den indruk maken van ln onze zaak optimistisch te zyn en blind voor alles wal voor den leek ver scholen ligt en behoort ontdokt te worden. Daarom zy hier gezegd, dat volgens onze overtuiging het professionalisme in do sport de wondeplek is, die noodzakeiyk verdwynen moet. Een „geleerde" Moeder. 't Was een veelbelovend kerelfcjo, het eer ste kind van een professor in do wijsbegeerte en van een beroemde schrijfster. Toen hij nog in de wieg lag, hadden de vrionden en ken nissen van den huize al voorspeld, dat het kind van zulke geleerde ouders zeker metter tijd wel een groote beroemdheid zou worden. De ooievaar had in vele opzichten goed voor hem gezorgd; want zijn ouders waren ook schatrijk. Maar verstandigo ouders waren zij niet. Zijn moeder had verscheidene kleine ver halen uit het kinderleven geschreven, die ve len tot tranen hadden bewogen; zij was als novellen-schrijfster zeer gezocht. Maar hier mede was haar eerzucht lang niot tevreden. Zij vatte het ongelukkigo plan op om do let terkunde van haar vaderland nog te verrij ken met een grooton historischen roman. Het succes van een barer vriendinnen, die mot goed gevolg zulk een roman geschreven had, spoorde haar hiertoe wi Nog vóór de uitvoering harer grootsche plannen kwam het kind ter wereld. Zijn oudera beschouwden hom met zeer verschillende gevoelens; zij waren zeer trotsch op hem en verwachtten stellig, dat hij iets bijzondere zou worden. Maar voorloopig be roofde hij hen van de noodzakelijke nacht rust en door zijn ontelbare blijken van on zindelijkheid krenkte hij hun aesthetisch go- voel. De vader kon geen kindorgeschreeuw uitstaan en verbande den-kleinen jongen uit zijn nabijheid; maar de moedor gevoelde zich wel zedelijk verplicht bij hem te blijven. Zij kon echter niet loochenen, dat zij vroeselijk in hem teleurgesteld was, en had zich een klein kind, van haar zelve, heel wat poëtischer .voorgesteld. Toch hield zij veel yan haar jon- gen. Hij kon ex zoo heerlijk uitzien, ale zij om pas gewasschen had, en keek haar dan zoo aardig lachend aan. De moeder offerde veel voor hem op. Zij brak baar studiën af om bet kind aan te klee- den en bem een poosje te dragen; zij maakte eigenhandig de pap voor bem klaar, maar rekende dit alles bet kleintje als een niet ge ringe grief toe. Zij vond bet nogal onbe schaamd van dit kleine wezen, dat de maat schappij door zijn toedoen zooveel keurige verhalen moest missen. Naar zijn verstandelijke ontwikkeling was zij natuurlijk brandend nieuwsgierig. Zij vond, dat hij veel te langzaam leerde spreken, en ergerde zich over zijn traagheid van be grip. Zij wilde hom reeds vroeg in do letter kundige wereld .binnenleiden, maar wist niet hoo dit aan te leggen. Vreemd 1 Zij had zoo veel over kleine kinderen geschreven, en wist nu zoo bitter slecht, hoe zij er zelve mea moest omgaan. Ja, om eerlijk de waarheid te zeg gen: zij vond het eigenlijk saai en vervelend. Het kind werd iederen dag liever. Zijn haar viel in gouden krullen over zijtf hoog voorhoofd en zijn groote, wijdgeopende oogeu schenen iedereen iets te willen vragen. Toen hij begon tc spreken, uitte bij alles in vra- genden vorm. In het begin waren de oudera zeer gelukkig met zijn weetgierigheid; deze was immors een bewijs van zijn groote gees tesgaven 1 Maar al spoedig vroeg hij zooveel en zoo dikwijls, dat hij zijn oudere verlegen maakte, en zij zichzelvcn erg onwetend be gonnen te vinden. Voor dit jonge verstand was alles vreemd en nieuw, zelfs de gewoon ste dingen, en met onvermoeiden ijver wilde hij van alles den oorsprong en de reden we ten. „Mama, hoe wordt het electrisch licht ge maakt Nu was mama opgevoed in een tijd, toen jonge meisjes zoo iets nog niet behoefden te leeren. Zij keek dus radeloos rond, zonder te kunnen antwoorden. „Mama, waarom valt de zon niet naar be neden Ik zie toch geen touw, waaraan ze is vastgebonden... Mama, hoe komt het, dat do rozeknopjes iederen dag grootex worden?... Mama, waarom moeten brave, zocto kinderen toch dikwijls pijn hebben... Waarom zijn de vrouwen mooier aangekleed dan de mannen Over alles had hij iets te vragen en wenschte hij inlichtingen. Voor het eene „waarom kwamen er in een oogwenk honderd andere in de plaats. De moeder was nooit in haar leven zoo om woorden verlegen geweest als in de gesprekken met haar jongen. De kleine „Waarom"' bleef onvermoeid. Hij vroeg van 's morgens vijf tot 's avonds zeven uren. Zelfs midden in den nacht ging bij rechtop in zijn bedtje staan, om met een helder stemmetje tc vragen: „Mama, waarom heeft Onze Lieve Heer den nacht zoo donker en den dag zoo licht gemaakt?" Hij vroeg de duidelijkste en tastbaarste dingen en dan weer de meest wijze en ernstige. Hij liet zich nooit met een ontwijkend antwoord afuhe- pen, maar redeneerde zóó lang door, tot liij genoegzaam ingelicht was. Het is waar ^al dat eeuwige vragen maakte hem lastig en ver- welend. Mama huurde dus een kindsrnieisje alebliksemafleider. Maar het kindermeisje wist nog minder op al zijn vragen te antwoorden en scheepte hem kortweg af, omdat zij liever aan haar korpo raal „Jan" wilde denken. Toen ging de kleine jongen naar zijn mama; hij schoof zijn krol iebol tusschen haar en het gewichtig schrijf werk on vroeg: >,Mama, waarom zijn de kin dermeisjes toch zoo dom En waarom houden zij meer van soldaten dan van kleine jongens, die met haar moeten wandelen En waarom heeft de ooievaar mij eigenlijk bij u gebcacht, als gij toch geen tijd voor mij hebt?" De moeder was beschaamd, omdat *jj aan het geliefkoosde schrijfwerk de voorkeur nad gegeven boven den omgang met haar lieven kleinen jongen. Zij nam hem op haar echoot en wilde hem een van haar verhaaltjes voor lezen, maar hiervan verstond do kleine geen woord. Hij geeuwdo, wreef zich de oogen uit en noemde het „dom". En dat was nog wel een algemeen geprezen', keurig kinderverhaal, naar het loven geteekend. Toch was zij op haar manier een teedere en ook trotsche moeder. Zij kocht een mooi boek in prachtband en daarin schreef zij al de kinderlijke vragen en vreemde invallen van den kleinen „Waarom". Daarin stond ook te lezen: „Mama, waar om hebben de paarden geen paraplu?" en nog andere vragen. Erstond echter niet in, dat de kleine man eens gevraagd had: „Mama, waarom houdin andere moeders meer van haar kinderen dan u?" „Hoezoo, lieveling?" had de moeder ver schrikt geantwoord. „Nu, de andere moeders sturen haar kleine jongens niet uit wandelen met kindermeisjes, die zoo dom zijn en niets weten..." Zijn vader moest eerlijk bekennen, dat de kleine jongen in menig opzicht wijzer was dan hij en mettertijd een gevaarlijk criticus kon worden. Hij was inderdaad buitengewoon verstan dig, maar toch echt kinderlijk, en met harte lijke liefde aan zijn moeder gehecht. Hij kon haar niet met rust laten; soms stak hij zijn hoofdje onverwacht onder haar arm door, om speelsch en plagend met zijn kleinen vinger over de natte regels van den historischen ro man te wrijven. Hij begreep volstrekt niet wat zijn moeder bedoelde, als zij dan wan hopig uitriep: „En ik was nu juist in zoo'n goede stemming." „Stemming? Wat is 'dat?" vroeg hij, en dan gebeurde het, dat zijn mama dit zelf niet kon uitleggen. En hoe vaak hij ook weggestuurd werd, toch drong hij telkens opnieuw bij zijn moe der binnen, om met zijn lief stemmetje het een of ander te vragen* Mama deed eindelijk de deur óp «lot, om ongestoord te kunnen werken. Maar de -klei ne „Waarom" liet zich niet afsohrikken. Hij sloeg met zijn vuistjes geducht tegen de-deur en riep door het sleutelgat: „Mama, waarom mogen de groote menschen liegen, en de kin deren niet Mina zegt telkens, als er iemand komt: „Mevrouw is niet thuis", en n ben toch hier in do kamer." Op zekeren dag werd het mama eindelijk te erg. Zij waa zoo -heerlijk op streek; het werk vlotte zoo goed en nu stond de kleiue „Waarom" onophoudelijk door het sleutelgat te roepen. Toen verloor zij haar geduld, rij rukte de deur opon en gaf den kleinen jongen een paar flinke oorvijgen: „Laat my mot rust," riep zij buiten zichzelve van kwaad heid; „gij zijt een lastig, ondeugend kind." Onmiddellijk had zij er 6pijt van; zij gaf hem een groote doos chocolaadjes om het weer goed te maken. Maar het waren de eersto klap pen en de eerste driftige woorden, die de kleineWaarom" gevoeld en geboord bad, en die kon hij zoo gauw niet vergeten. Bedroefd sloop hij weg en ghig in de kinderkamer zijn hobbelpaard streelen: „Wij kennen elkaar", zeide hij tegen bet houten dier; „gij zult my niet slaan/' Den heelen dag durfde bij niets moer vrar gen; maar toen Mina, bet kindermeisje, hem naar bed bracht, hief hij zijn hoofdje nog eens uit de kussens omhoog en zeide: „Zeg eens, Mina, wie kan eigenlijk alle vragen be antwoorden ?"- „Onze Liove Hoer," antwoordde Mina zon der nadenken.- „Wordt die niet kwaad, als men alles wil weten „Och, jongen, praat toch niet zulken onzin en ga slapen 1" Toen ging zij snel de kamer uit, want het was haar „uitgaansavond" en Jan stond al op haar te wachten. De kleine „Waarom" lag nu eenzaam in zijn bedjo en kon maar niet inslapen Zijn hoofdje was te veel gevuld van bet denk beeld, dat Onze Lieve Heer alleen op alle vragen antwoord kon geven. Den volgenden morgen hoorde hij de keu kenmeid eens uit: Hoe kan men eigenlijk bij Onzen Lieven Heer komen?" „Als men heel braaf cn gehoorzaam ie cn niet alle menschen met vragen plaagt, dan komt men zeker eens bij Onzen Lieven Heer, antwoordde de keukenmeid met opvoedkun dige nevenbedoelingen. Van dien dag af werd hij veel stills'? „lie ver", zei zijn verheugde mama. Hij kon nu urenlang stil voor het raam cr over staan peinzen, waarom er rook nit de schjorsteencn stijgt en waar de regen vandaan komt. Hij was echter voornemens, om dat alle3 regel recht aan Onzen Lieven Heer zelf te vragen, als hij later hij Hem zou komen. Op zekeren dag werd de kleine „Waarom*" riek. Zijn hoofdje gloeide, zijn pol> klopte snel, en de dokter verklaarde, dat hif koorts in do hersenen had. „Het is altijd een zenuw achtig en zwak kind geweest", zeide hij, in dc overtuiging, dat zijn wetenschap hier niet helpen kon. En in de koorts zei de kleine man telkens: „Ik wil naar Onzen Liovcn Heer; die stuurt mij niet weg, die geeft altijd antwoord, als ik iets vraag. Doodsbleek zit de moeder voor heb bedje; zij verbergt haar gelaat in haar handec. Nu eerst beseft zij wat zij gaat verliezen. Zij heeft het kind niet begrepen, dat God haar had geschonken, en nu neemt Hij den kleinen jongen van haar weg. Ach l wat ge voelt zij een groote leegte om haar h ien. Arme „geleerde" moeder I INGEZONDEN. Geachte Redactie/ Als oprecht Leidonaar ben lk trotsch op de stad myner inwoning. In do laatste jaren toch wordt er steeds gewerkt om met overleg onzo stad meer en meer te verfraaien, zoodat de vreemdeling, die onze stad bezoekt, wel aangonamo herinneringen aan ons Lelden moet behoudon. Toch als mon het goed onderhouden Plant soen doorwandelt, biyft men onwillekeurig staan voor de volière. Is dit nu mooi? Doot dit aangenaam aan? Ik geloof het niet Althans ik orgor my er steeds aan. Dat hok bestaat nu al sedert menschenheugenis. "Waarom dit niet afgebroken? En daarvoor in do plaats een flinke, vol licht en lucht gevende, nieuwe volière gebouwd? Ruimte ia er in overvloed. Het achterliggend grasveld zou er zich goed voor leenen. De toestand zooals die nu is, is bepaald verschrikkelijk voor de boesten. Men kan het hun aanzien. Dof en suf ziiton zy in elkander. By vochtig weer komt er een ondraagiyuo lucht uit dat hok. Eon leger van muizonkan men er waarnomen by hot vallen van den avond. Is het wonder, dat die vogels ziok zyn Daarom, Mijnhoor de Redacteur, zou ik door middel van uw blad gaarne een beroep willen doen op de Vereeniglngen „Diorenboschorming" en „Vreemdelingenverkeer". Als zy er zich voorspannen, dan ben ik overtuigd, dat, als weor de zomer in hot land komt, ons Plantsoen zal pryken met een volière, een poosje toevens ten volle waard, den kinderen liefdo inboeze mend voor vogels, den oudera een welgeval len, om met hun kinderen daar hoon te gaan. Mynheer de Redacteur I Laat ik nog eens zeggenZooals de toestand nu is, vind ik het een ellendig bestaan voor die vogels, die daarin uit de vrye natuur overgeplant worden 1 En hiermede dankzeggend voor de afge stane plaatsruimte, biyf ik met de meeste hoogachting P» lVat eeuwig biyfL Daar ie een soort ydelheidsprodikers van al het aardsche, tegen al wat deze wereld aan biedt, werkt en tot stand brengt een soort ijdelheidspredikers, wier verguizing en ver werping van al het vergankelijke geen onbe paald geloof verdient. Die zich zelf en ook gaarne welwillendo harten en ooren hij ando ren influisteren, dat vooral een zekere zuur- kijkende ernst, ensomber gefronste wenkbrau wen passen aan den christenvan hun soort altijd die overal en voortdurend den licht- cinnigen, dwalonden broeder met bijna komi- eciio gewichtigheid toonen, hoo nietig en onbe duidend zij dit mensohenleventje vinden in zulk een nietig, bedorven wereldje. Go laat •els zoo koel, mokkende wereldver- achters, uw leer en uw denken heeft zoo wei nig gemocn met het krachtig geloof, den on- geachokten levenmoed, den blijmoedigen vre de, het helder en open gelaat van „Christus' navolgers". Wat smaalt go toch op alle stof, op alle .zinlijkheid, op, alle schoon van vor men en kleuren 1 Watkan u ten slotte overblij ven, dan een dorre, doodarme woestijn, waar zelfs do niet arbeidende on niet spinnende leliën des velds en de onbevangen lach van het zorgeloos kind van u geen genado kunnen vin den. Beklaagt on veroordeelt ons vrij, maar wij begeer en nu eenmaal niet met u met han gend hoofd, jammerendo over do ellende van een „tranendal" voortdurend in schaduw cn donkerheid te wandelen. Wij hebben te veel gezien, to veel geloofd en aanschouwd van het licht der e e u w ig o dingen, van een mach tige Bron van waarheid en vertroosting „dan dat wij, zonder de geringste verootmoediging misschien, met meer hoogmoed dan ootmoed in het verslagen hart, ons zouden afkeeren van hem, die behagen heeft in den tot kind, in den heiligsten zin -des woords geworden dienstknecht, den koninklijken weg bewande lend van geloof en oprechtheid- Wat eeuwig blijft? O, 't is ons een verkwik king, een aanleiding tot reine, onverstoorba re blijdschap, wanneer onze geest, als een lad der Jacobs, waar onze gewijds gedachten op en afzweven, hemel en aarde verbindt. Zoo ver dwalen wij nimmer van' het vaderhuis of het beeld des vaders blijft, hoewel soms zeer verzwakt, in onze ziel achter, want „unscr aller Sonne ist Gottes Angesicht." Geen verachting, geen miskenning van het schoone, het maehtige, het grooteche in het werk van den menschelyken geest, in 't ver borgene of in 't openbaar rusteloos werkzaam op de verschillende banen van kunst en we tenschap. Hoe dikwijls heeft, bovenal de laat ste, de menachheid niet voorgelicht juist naar die berghoogten van geestelijk leven, waar eerst onzo ziel zich in haar ware element ge voelt; waar zij de stemmen van eeuwige dingen beluistert en het geruisch van de voetstappen des Cïieindigen hoort naderen. Waarlijk, in die oogenblikken staat alle onreinheid en boosheid, het kwaad in zijn duizenderlei ge daante zooals het dikwerf heerseht in dit le ven en diep in ons hart, in tc schrikwekkend licht, dan dat wij niet met heilige ontroering zouden gevoelen, dat het ceuwigblijvende al leen, ons hart en leven, ons Btrijdcn, zoeken en gelooven waardig kan zijn. Uit die 6feren van denken en gelooven in 't oneindige eens weggerukt, overvalt ons het overwcldigendo heimwee, dat den knaap aangreep, die van het strand der groote zee was weggevoerd in een heerlijk schoon dal, tusschen de bergwan den, waar het hem tc eng, zijn hart te beklemd werd en hij na weinig dagen verwijdering van het geliefde strand, zich niet meer kon troosten met het prachtig huis, dat hem tot woning was aangewezen, noch met het hooge trotsch zwijgende gebergte rondom hem, maar waar herhaaldelijke 't verlangen zijnor ziel zich uitte xn do hartstochtelijke klacht; geef mij do zee, dc zee terug." Dc eeuwige dingen: zij alleen troosten en bevredigen onB en lesschen den onstilbaren dorst naar Gods eindeloozcn vredo. Vondel zong er van, in zoo roerenden een voud, bij den dood van zijn kind: Leer dan rcysen met gepeysen Na palleysen, ujrt het slick Deser werrelt, die soo dwerrclt: Eeuwigh gaet voor oogenbhek. R. K. A. v. Unen. 867ste STAATöhOTEiïIJ. Trekking yan Vrijdag S7 Sept. ödo Klasse. 83to Lyst. NIETEN. 13564 16916 18957 13441 83 13616 29 29 86 68 41 176% 69 67 03 17616 2ö! 62 61 61 74 92 82 16439 17718 97 60 38 20410 16617 70 21 20 93 39 97 17865 &J 16606 17915 20544 18 69 93 42 18040 20604 64 61 29 88 82 2075S 16743 18164 69 66 60 70 74 18209 20801 1580o 14 44 19 88 88 36 18321 90 Z§ 27 203 09 88 44 26 02 64 87 16811 TWEEDE KAMER, SubsidUn bijzondere lagere scholen. Het vermoedeiyk bedrag door hot Rykover 1901 uit te keeren nan do byzondoro lagere scholen (krachtens art. 64'oJs der wet tot rogo- ling van het lagor ondorwys) it f 1.278,241.52', verdoold als volgt: district: 's-Hortogenbosch 49,750; Broda 64,387.60; Tilburg f 53,033.335; Eindhoven; f 48,070.83; totaal ln do provincie Noord- Brabant /210,741.66s; district: Arnhom 50,850; Zutfsn33,300; Tiel 51,850; totaal ln do provlncio Qoldor- land f 186,000; district: 'a Gravenhage 116.850; Rotter dam 129.408.33; Gouda f 49,850; Dordrecht' f 32,350; totaal ln do provincie Zuid-Holland! 328,458.33; districtAmsterdam 135,050; Haarlem 51,300; Alkmaar 25,158.23; totaal in de provincie Noord-Holland 211,508.23; district: Middelburg 25,750; Goes/8350; totaal in de provincie Zeeland 34,100; district Utrecht en tevens totaal ln do pro vincie Utrecht: f 91,200; district: Leeuwarden f 39,650; Heerenvoen 37,099.99; totaal in de provincie Friesland: f 76,749.99; district: Zwolle /26,558.33s; Deventer f 26,250; totaal in de provinclo Overysei f 52,808.33s. district: Groningen f 38,324,97sWinschoten 13,150; totaal in do provincie Groningen 41,474.97s; district: Assen en tevens totaal ln de pro vincie Drente f 11,350; districtMaastricht f 40,300Roermond 33,550; totaal in de provincie Limburg f 73,850. Drankwet. Ingetrokken is het by Koninklyke Bood schap van 25 Mei 1900 aan de Tweede Kamer aangeboden wetsontwerp tot herziening der Wet van 28 Juni 1881 (Stsbl. No. 97) hou-1 dende wettelyke bepalingen tot regeling van don kleinhandel in sterken drank en tot be-' teugeling van openbaro dronkenschap. Uit dc Rechtzaal. Terecht stonden gisteren voor het gerechtshof twee mannen, een muzikant uit Den Haag en een handelsreiziger tc Rotter dam, die een heer te Scheveningen een zekere som hadden afgezet door zich voor te doen als agenten van geheime politic en tc dier za- ke door de rechtbank te 's-Gravenhage tob 9 maanden gevangenisstraf waren veroordeeld wegens 't voortgezet misdi'ijf van oplichting- De mannen hadden den heer gevraagd of hij niet 2 onderstand had gegeven aan een jong- mensch. Op diens bevestigend antwoord ver klaarden zij dat bedoelden persoon naar Ant werpen moest, dat hij op 't oogenblik op het bureau zat, cn dat de lieer mei dat zaakje last zou krijgen en zou moeten voorkomen voor het gerecht. Zij boden echter aan, dat zaakje voor hem op te knappen. De heer gaf hier voor eerst 10 en later, op dc Pier, nog f 9.50, wat zoogenaamd zou dienen ter bestrijding van onkosten. Eerst daarna kreeg de hoer, argwaan en gaf de zaak aan, terwijl de op lichters nog poogden eenig geld van hem te ontvangen. Bij het getuigenverhoor gaf de advocaat- generaal mr. Reitsma tegenover den opge- lichten heer zijn verbazing te kennen dat dezo op zoo weinig afdoende gronden aan tweo( wildvreemde personen, zoo grif tot tweemaal toe geld had betaald, terwijl toch ieder, die gezond verstand bezat, moest inzien dat hun praatjes geen steek hielden. De getuige er kende dit, doch wist geen andere reden op te geven waarom hij had betaald dan dat hij geen last met de politie wilde hebben. Na het hooren van vier getuigen eischte adv.-gen. mr. Reitsma, ook de ten laste geleg de poging tot oplichting waarvan dc recht bank beklaagden had vrijgesproken bewe zen achtende, vernietiging van h:t vonnii voorzoover de beklaagden daarbij zijn vrijge sproken en hun veroordeeling tot 1 jaar en 6 maanden gevangenisstraf. Dc verdediger van den eersten bekl., Rid der van Rappard, achte de ten laste g9 legde poging niet strafbaar, als gepleegd met een ondeugdelijk middel. De oplichters had den nl. nog een briefje gezonden aan den op- gelichten heer, waarna zij afgifte vroegen van 5.50, toen deze echter reeds argwaan had gekregen en de zaak had aangegeven. PI. beval zijn cliënt aan voor een mindere straf, met het oog op den gunstigen indruk door hem gemaakt Mr. J. H. Telders sloot zich ten aanzien der poging voor den tweeden bekl. aan bij het betoog door den cersteri pleiter geleverd en achtte niet bewezen dat de tweede bekl. ook de hoedanigheid van geheim agent had aangenomen. PI. legde voorts den nadruk op do domheid van den persoon, dio zich door bekl. had doen beetnemen, zoodat de bekl.: geenszins als geslepen booswichten te beschou wen zijn en een lichte straf verdienen. Uitspraak over 14 dagen. UITLOTINGEN. Loten van I'arrie v.»n 1866. Trekking 16 September. B.-Ualb&ar 1 Pobruarl 19M. No. 267368fr. 160000 No. 86929060000 17C460 889227 897884 492J80 elk fr. 30000. 91901 104350 102777 266869 294419 elk fr. 6000. De volgende nummere elk fr. 2000: 633437 672920 496765 178692 47W8 208864 (62470 537512 289304 496014 Loten Snez ka aal a ft-pCt. van 1668. Trekking 16 September. Betaalbaar 1 Ootober. No. 231719....fr. 160000 No. 71799 fr.5000- 101076...., 26000 84380.... (000 252991..... 2(000 De volgende nnrnrr.cra elk fr. 2000: 236720 324030 44760 237637 160289 202464 10(1(4, 268642 126092 82-728 145033 19S442 133664 110868 17760 161021 23316 163. £0 148338 2356(7 Lotoa van Parga (Metropolitan)) 2 pCt. a fr. 600 van 1898. Trekiog 26 Sept. Betaalbaar 10 Oct. No. 396051 fr. 100,000, No. 80907 fr. 10,000/ No. 236161 fr. 10,000. De volgonde nommere elk fr. 1000: 241388 S02378 117781 847944 410772 1S255G 175181 la1294 283254 225616 3Ï4102 49243 3G064J 882803 117336 223GS2 118B13 108357 374175 0023 34879S 27S425 1 f8663 301588 354G10 92143 132375 1996-47 97 tl 08 12624A,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 6