ZTATEïRDAC 7 SEPTEMBER. ^TWEEDE BLAB.
PER8OVERZI0HT.
Feuilleton.
YVONNE.
ffo. 12742
Anno 1901.
De Residentiebode zou gaarne sien, dat dit
ininistorio brak mot do gewoonte van zijn voor
gangers om wotten, dio het bij zijn optreden
vindt, weer in te trekken.
Het blad erkent, dat dit aan de tegenwoor-
idigo bewindslieden moeilijker moot vallen dan
aan ©enige andere, omdat zij op een anderen
bodem staan als hun voorgangera. Zij zullen
■c tonder ecnigen twijfel verschillende wetsontwer
pen, niet dan principieel gewijzigd, kunnen
overnemen on zij zullen ten aanzien van andere
de mogelijkheid dier overname nog eens zeer
ernstig hebben te wikken en te wegen.
Deze overwegingen gelden niet van het wet
boek van militair strafrecht en do wet
op do krijgstucht.
Hot blad herinnert aan de geschiedenis van
deze ontwerpregelingen sedert 1879 totdat einde
lijk in Maart j. 1. voor de laatste maal weer een
'commissie van voorbereiding verslag uitbracht.
„Worden de wetten nu niet ingetrokken",
boo redeneert het blad „dan kan het mon-
deling onderhoud (van do commissio van voor-
bereiding mot den Minister n.l.) nog wel vóór
1902 of in elk geval in Jan. van dit jaar plaats
hebben, om al dan niet tot een nota van wijzi-
ging to leidon, welke de Kamer bij haar terug
keer in Februari kan vinden, zoodat dan on
middellijk, op een tijdstip, dat geen andere ar-
beid haar aandacht vraagt, mot de behandeling
er van een begin kan worden gemaakt.
Alle omstandigheden zijn daarvoor merkwaar
dig gunstig. Van de drie ministers, wien de zaak
aangaat, haddon tot Juli 1891 twee zitting in
het kabinet. Meer dan waarschijnlijk hebben
zijn zich dus met de quacstic al beziggehouden.
Het wetsontwerp zou anders niet reeds in Sep
tember 1892 do Kamer hebben bereikt.
Do derde minister, de heer Loeff, heeft als
juridisch lid der Kamer zonder eenigen twijfel
al zijn aandacht reeds aan de wetsontwerpen
geschonken, klaar wat meer en beter zegt:
boovelo oude leden do nieuwe Kamer missen
Imoet, de 5 leden, dio de commissie van voorbe-
I reiding vormden, keeren allen naar de Kamer
terugde heeren De Savornin Lobman, van
.Vlijmen, Willinge, Rink en Verhey.
Mot een heel klein beetje goeden wil zouden
dus deze beido belangrijke wetsontwerpen al
dadelijk op hot credit dor nieuwe Regeering zijn
to boeken, zonder dat eenig ander belang daar
door schade lijdt en eenig wetsontwerp er op
wachten moet. In liet eerste jaar wordt dan
ten minste iots anders gedaan dan den tijd zoek
maken met nuttelooze interpellaties".
„Leeren van den vijand" wil De Tijdon wel
i Speciaal van de socialisten, wier organi-
6atio en werkkracht het blad bewondert en dio
j bet erkont beter te zijn dan dio bij de katho
lieken, cn dat nog wel in weerwil van de gunsti-
go omstandigheden, waarin do Katholieken zich
bevinden
Immers, in onze Kerk, Ld ons gemeenschap
pelijk godsdienstig geloof, in geheel onze katho-
lioke wereldbeschouwing bezitten wij oen band,
lierhter dan bij eenige partij hier te lando of
waar ter wereld ook bestaat; terwijl onze Kerk
zelve ons liet voorbeeld geeft vuu d» mooot
eche en volmaakte organisatie, welke hier op
nardo kan gedacht worden."
1 Ên dan:
„Veel meer dan de socialisten tellen wij onder
'onze geostverwanten mannen, die een weten
schappelijke opleiding genotendie in allerlei
gewichtige betrekkingen ervaring konden op
doen die met tijdelijke middelen gezegend zijn
en zich daarom, zonder zorgen voor het dage-
ilijksch brood, kunnen bezighouden met het be-
studeeren en behartigen van publieke belangen.
I Staat het got al van werkelijk geschikte can-
!iilidaten bij verkiezingen voor de Statcn-Gene-
raai, enz. ook maar eenigszins in verhouding
tot doze gelukkige omstandigheden
i Of moeten sommige verkiezingen en oandida-
tnren niet veeleer den indruk geven, datrnen
eerder van armoede dan van overvloed van ge-
i schikte candidaten spreken kan
De hoofdfout wederom is, dat er niet genoeg
gowerkt wordt. Arbeid, veel arbeid heeft moe
iten voorafgaan, om iemand tot een werkelijk
gcschikten candidaat voor een wetgevende ver-
igadering te maken, gelijk er nog eens arbeid en
'veel arbeid, aanhoudende arbeid noodig is, om
leen werkelijk geschikt en nuttig lid van een
wetgevende vergadering te zijn en te blijven,
j Van hot eorate schijnen de kiezers en de bo-
1leturen van kiesvereenigingen niet altijd door
drongen. Ware dit wol het geval, districtsgeest
en particuliere belangen zouden bij sommige
verkiezingen oen minder belangrijke rol ver
vullen."
Ook voor hun pera doon do katholieken vol
gens him hoofdorgaan niet genoeg:
„Laten wij alleen op merken, dat volgens het
zeer juiste woord van een redenaar op een der
katholieken-dagen in Duitachland, de steun aan
do pers, niet alleen behoorde te bestaan in het
nemen van abonnementen en het plaatsen van
advertentien, doch ook in hot inseriren,
d. w. z. het inzonden van belangrijke mede-
deelingen en boriohton, het zorgen, dat de eigen
pera (vooral indien dio niet over zooveel stof
felijke middelen te beschikken hoeft als die
van andere partijon)juist en tijdig worde inge
licht omtront het wetenswaardige, dat in zijn
omgeving voorvalt, inzonderheid wanneer dit
van verre of nabij met partijbelangen in ver
band staat. Ook onder dit opzicht kunnen veel
katholieken bij de socialisten een hoog3t nutti
ge les nemen."
Nu de liberale partij in zulk een on
gunstige positie verkeort, is, van meer dan één
zijde, beweerd, dat zij dreigt onder te gaan bij
gebrek aan organisatie.
De Standaard verklaart naar aanleiding daar
van, dat als organisatie het middel zon zijn
om do doodelijkr kranke partij te behouden,
hot wol reeds lang zou zijn toegepast. De „Li
berale Unie" was van een organisatie een be
gin. Waarom is men daarop niet voortgegaan P
Het blad meont echter, dat men, om liberalen
te organiseeren, liberalen moet hebben. En op
do vraag: „Zijn ze er dan niet?" schrijft De
Standaard tot antwoord:
„Wat nu eigenlijk een liberaal is, wie zal
het ons in korte woorden duidelijk maken?
Voorheen was het voldoende om te zweren
bij de openbare schoolwio dat maar deed, werd
op het liberale register als een echt partijman
ingeschreven. Maar men weet het, den beroem
den „palstaanders" op het stuk van de neutrale
school, gaat het als den ridders van hot Metalen
Kruisze sterven uit; o, er zijn nog maar zoo
weinige oude getrouwen aan dat liberale vaan
del ovorl
Het schijnt soma wel, dat de liberale leiders
zelf een weinig in do war zijn. Do heer Heldt
bijv. is vrijzinnig-democraat en werd toch door
de liberale kiesvereenigingen in Amsterdam VII
en in Sliedrecht gecandideerd.
Is de „Liberale Unie" liberaal; moet men m
haar program van Hervormingen of in dat van
Urgentie de aanwijzing zoeken van wat een
liberaal Staatsman kenmerkt P
Is de heer De Beaufort liberaal; en de hoor
Goeman Borgesius ook P De heeren Van Houten
en Cort van dor Linden, behooren zij tot de par
tij, en dan ook de heoren Bastorb en Van Karne-
beek P
Is er tusschen genoemde heeren meer of min
der verschil dan tusschen liberalen en vrijzin-v
nig-democraten
Of we vergeten, dat de beeren allen zonder
onderscheid het anti-clericalismo gemeen heb
ben?
O, neen, dat vergeten we niet; maar die ne
gatieve eigenschap brengt ons óók al niet ver
der; met zulke negatieve aanwijzingen kunnen
«o TWifc&aiTu, zonder net antwoora' té vindon
op do gesteldo vragen.
Wil fnen dan ook de liberale partij organisee
ren, dan zal men moeten beginnen met eens
goed en duidelijk te omschrijven scherp om
lijnd en kristalhelder geformuleerd, wat men
te verstaan hebbe onder „de liberale partij".
Slaagt men daarin, dan kan men aan het or
ganiseeren gaan.
Maar ook dan is een organisatie, ook de voor
treffelijkste, zonder meer, van weinig betee-
kenis.
Zie, de organisatie is voor ons niet iets van
ondergeschikt belang, wij kennon haar uitne
mende waardij bij rijke ervaring; ze is als het
geraamte, waarom het ganscho lichaam is ge
bouwd; dat een behoorlijke werking van alle
levensfunctiën mogelijk maakt.
Doch bij de organisatie behoort bezieling,
geest-drift, heilige overtuiging.
Zoo do organisatie der antirevolutionairen
tienmaal voortreffelijker was dan ze is, dan nóg
zou het noodigwezen onzen mannen toe te roe
pen „Omhoog het ideaal", en blijft het plicht
voor dat ideaal de liefde van het hart te ont
vonken.
Enziet ge, als ge weet wat ge wilt en niet
alleen wat ge niet wilt; als go duidelijk
kunt maken waar de strijd omgaatwat ge wilt
verhoeden,wat go hoopt te bereiken; dan kan
uw organisatie prachtig werken en kunt ge met
moed een politieken strijd tegengaan."
De Maasbode spreekt over het schrijven van
den heer G. O. R. Hoetink in Onze Eeuw over
de politieke vooruitzichten, waar
van wij do resumtie in ons vorig Overzicht onder
de oogen onzer lezers hebben gebracht. Het
Rotterdamsche blad ziet in bedoeld artikel het
aanprijzen van nieuweliberaleleuzen:
Heeft men een halve eeuw lang onder het
luid geroep: „Door vrijheid tot welvaart!" het
volk zien te winnen voor hot liberale beginsel;
zijn er ook thans nog, die-geen andere leuze
willen om het zinkende schip uit don vloed op
te heffen, het groe der liberalen begint er
andera over te denken.
Want niet enkel de Christel ijk en, neen, de
familieleden zeiven van wie men het dikwijls
maar hebben moet gingen'sedert jaar en dag
samen aan het werk, om in velerlei geschrift
zoowel als in de publieke rede het bedrogen volk
eens duidelijk te maken, wat die „vrijheid" be-
teekende.
Vrijheid voor het liberalisme, slavernij voor
de anderen.
Daarom moet nn het volk, dat de oogen wijd
open heeft gezet voor de oude ongerechtigheid,
opgevoed worden mot een andere leus.
En do heer Hoetink spreekt daarom nn van
„versterking van het verantwoordelijkhoidshe-
gin&ol en opleiding tot economische zelfstandig
heid."
Ook deze liberaal geeft zich met een illusie
af; ook deze nieuwe medicijn zal falen, meent
De Maasbode
Do zinledigheid van deze nieuwe liberale for
mule, de bedrieglijkheid van de nieuwe sociale
leuzo zal in de practijk nog spoediger openbaar
worden dan de eerste, oorspronkelijke liberale
vrijheidsidéo.
Want het volk, dat men door een stelselma
tige ontkerstening los gemaakt van alle hoogor
begrip en gelokt heeft naar de stof, alleen, heeft
van leuzen, al klinken die nog zoo fraai, reeds
lang ruim genoeg.
Het wil dadelijk hulp.
Het schreeuwt om brood en spelen, niet om
„versterking van het verantwoordelijkheidsbe-
ginsel" en meer dergelijke fraaiigheden.
Heeft men de rede vrijgemaakt van alle ban
den der Openbaring, het volk is door deontwik-
keling dier nuchtere rede alleen thans zoover
gekomen, dat het zonneklaar begint in te zien,
hoe het liberalisme, door don drang der tijden
genoopt, wèl zijn oogenblikkolijko tactiek maar
nimmer zijn wezen of zijn stelsel zal wijzigen.
Aan dit inzicht zullen geen „meerdere dis
cipline", geen „prentjes", geen „populaire ge
schriften", maar ook geen nieuw liberaal tijd
schrift, geen niouwo liberale dagbladen iets
kunnen veranderen.
De Nederlander, fnelding makende van den
inhoud van het opstel van mr. J. A. van Gilse in
Vragen des Tijds (zie vorig Overzicht), geeft
daarvan do volgende critiek
De bladzijden, waarin dit alles uiteengezet
wordt, munten uit door zwakheid. Hier en daar
komt do schrijver zelfs mot zichzelf in strijd.
Bijv. waar hij eenerzijda betoogt, dat de vorige
parlementaire periode nagenoeg niets opleverde
en OOK meen opiuvoixai a
bladzijden vorder zegt, dat bij de jongste stem
bus allo behoudende elementen te hoop zijn ge-
loopen om het werk van het Kabinet-Pierson to
stuiten.
De zaak is deze, dat zonder algemeen kies
recht nu eenmaal volgens de theorie niets goeds
gebeuren kan. Gebeurt het in de practijk toch,
dan moet de practijk zich hebben vergist.
De heer Van Gilse lijkt op den geneesheer,
die tot den patiënt, welke zich in zeker stadium
van zijn ziekte anders voelde dan hij zich weten
schappelijk voelen moest, zeideDat is een be
denkelijk gevalmijn wetenschap kan hier niet
falen; dus zijn nw gevoelzenuwen In de war.
Hoever die hartstocht voor het algemeen kies
recht wel voeren kan, blijkt overigens nit wat
mr. Van Gilse aan het slot schrijft. Hij zegt
daar„Bijna zon ik kunnen wenschen, dat deze
tweedo proef nog jammerlijker mislukken zal
dan ik mij durf voorstellen met 't oog op de groo-
to beteekenis van dx. Kuyper."
Het is te hopen, dat dergelijke wenschen, ge
steld zij komen ook hij mr. Van Gilso's geest
verwanten in de Kamer op, zonder invloed blij
ven op hun houding bij de verschillende wets
ontwerpen I
Tot slot nog een kort protest tegen de wijze
waarop de leiders der „positieve" chxistolijk-
bistorischen in dit artikel worden verguisd.
Nagaande, wat dr. Kuyper al deed om de over
winning te behalen, schrijft mr. v. Gilse„Ein
delijk werd tegenover de christelijk-historischen
met groote handigheid het „divide et impera"
(verdeel en heerach) toegepast; wien t onder
hen meer omden zetel in de Kanier dan om hand
having der beginselen van 1897 te doen was,
werd honig om den mond gesmeerd en steun
toegezegd."
Zulko taal behoorde onder ernstige mannen
niet voor te komen.
Al staat dit artikel nit Vragen des Tijds o. i.
niet zoo heel hoog, voor zulk een zinsnede is
het toch te goed. Zij werpt er een smet op, die
het geheel ontsiert.
Prof. mr. W. var: der Vlugt heeft in Onze
Eeuw een studio gescliroven over de macht
dor demagogen in hot algemeen on van dr.
Kuyper in 't bijzonder.
De geleerde schrijver geeft een verklaring van
dr. Kuyper'8 vermogen on invloed op do massa,
doordat hij hun geestesleven meeleeft en daarop
inwerkt door hetgeen hen het meest pakt.
Hij werkt dit uit met voorheelden en ver
gelijkingen, o. a. van den dorpspredikant, wiens
welslagen bij de gemeonto vooral hieraan te
danken was, dat hij do mensehen niet verveelde,
met hen te herinneren aan het eentonig en zorg
vol bestaan van de zes weekdagen, maar hun
wat andera gaf, waaraan hun Zondag&stem-
ming behoefte had. Zich overgeven aan bespie
gelingen over de groote levensvragen en raad
selen doet het volk graag, als het uitrust van
zijn wekcLijksch zwoegen, en van iederen recht-
geaarden demagoog is hot geheim van slagen,
dat hij op dat gebied met zijn lieden niet alleen
meegaat, maar hun ook een gave des oordeels
toekent en hen zelfs tot ontraadselen van die
vraagstukken bij uitnemendheid bevoegd acht.
De schrijver betoogt hetzelfde bij zijn analy
se, van don invloed der sociaal-democratie, ka
rakteriseert daartegenover in enkele trekken
de staatsleer van mr. Lohman en begint dan een
strijd tegen Groen van Prinsterer, waar deze
do goddelijke openbaring als grondslag en in
spiratie van het recht aanneemt, terwijl de
schrijver daartegenover stelt, het alleen mogelij-
kenchtsnoor van het redelijk denken.
Prof. Van der Vlugt eindigt zijn opstel aldus:
„Zal de partijgroepeering naar beginselen,
waaraan éénmaal ons kiezersvolk meer dan aan
een naar belangen blijkt te hechten, zoo zuiver
mogelijk zijn, dan dient een andere scheidings
lijn gekozen. Het dilemma van tot hier óf men-
schelijke wijsheid opperst richtsnoer, óf wol do
geopenbaarde" wil van God, bleek ons ton eer
ste onoprecht, en daarenboven in het geheel niet
passend, als „conclusie", bij het antirevolu
tionair" „requisitoir" tegen „den geest der om
wenteling", dat voor praemisse dienst dood.
Het moet daarom worden prijsgegeven, ver
vangen door het andereWaarvoor erkent go
het recht, het doelwit van des staats voornaam
ste zorg? Voor een imperatief, een regel, die
zich oplegt aan ons welbehagen? Iets, dat wij
nederig hebben uit te vorachen, en, gevonden,
te gehoorzamen? Of wel voor een bevel, dat
wij naar welbehagen ons opleggen Iets, dat wij
maken, scheppen Kortom is het recht meester
over 's mcnschen wil Of 's menschen wil meester
over het recht Wie het laatste volhoudt, schare
""i'l link?. Wio bet eorart©—aan do ovorzii.
VVij ontveinzen ons aiiermiu^rdi tj
het offer, met onze nieuwe groepformatie hun
afgevergd, die sinds jaar en dag gewoon zijn,
zich als het „Christelijk" volksdeel te betitelen.
Nog zij niet eens gesproken van deleiders, die
niet meer, tot versterking van hun greep op
het hart des volks, dilomma's konden stellen,
zoo duidelijk als de tegenwoordige in hot ge
hoor liggend van ons kerksch publiek. Slechts
aan de sohare worde hier gedacht. Zij zou in
waarheid veel verliezen. Voorbij was do begoo
cheling, waarin thans elk „christen"-kiezer wie
gelt, als hielp hij met zijn stom do nadorkomst
verhaasten van een regeering op den Neder-
landschen grond, geheel naar het welgova'len
en ter eere van zijn God besteld. Voorbij de
strooiende gedachte, dat hij, tor stembus op
gaand, om den „liberaal" te weren, zijn doel
had aan den strijd, van eeuwen hor door do kin
deren dos lichts tegen de zonen der duisternis
gevoerd. Maar is het niet ten slotte een offer
waard, van zelfmisleiding te worden genezen P
En zelfmisleiding is hier in het spel. Het is
een hersenschim te wanen, dat bij een volk,
waar het talrijkst kerkverband een derde slechts
der ingezetonen omvat, ooit één dier groepen
er in slagen zou het staatsbestel te merken met
zijn bijzonderen religieuzen stempel. Men over-
wege toch, bijvoorbeeld, enkel dithoe zelfs
voor een zoo relatief onschuldige en niet go-
heel onredige genoegdoening, als het horstel
van ons gezantschap bij het Vaticaan, do ltoom-
sche staatspartij van haar „gereformeerde" me
destanders niets heeft te hopen. Het s een zelf
misleiding te ontkonnen, dat wat op het stuk
dor richtende beginselen van staatsbeleid de
katholieken aan hun Calvinistische broederen
bindt roods thans niets is, dan de éénstemmige
partijkeus ten gunste van den eersten term in
het pas gesteld dilemma. Niet zoodra geldt het
daarentegen in bet staatsleven do toepassin
gen te maken dor gemeenschappelijke „belijde
nis", of ziein negen gevallen uit tien is niet
eenparigheid, maar tweedracht het gevolg. En
ook een zelfbedrog, vooral niet min noodlottig
is hot vooroordeel, alsof de aanbidder van den
„geopenbaarden" God, door in te gaan in één
partijverband met lien, die zonder zulk oen
„openbarings"-geloof hun rede als hoogste
richtsnoer kiezen, do hand zou reiken aan God
loochening. Hen inderdaad niet minder dan
hemzelven schraagt, stevigt de verzekerdheid
er is een dolen on een veilig gaan in uitspra
ken over mogen en betamen, zoo goed als
over feitelijk existeren en veranderen. Hen ook
dringt die verzekerdheid te erkennen, dat, met
beschrijven en vorklaren der zinnewereld zon
der meer, nog niet de gansche wetenschap kan
zijn omspannen, die tot ons, menschen, iets te
zeggen heeft. Naast het meten, wegen, cijferen
der natuurvorsching, dunkt hun, zoo goed als
hem, de erkentenis van waarheid in waardee-
ring iets als een tweedo geestesoog, dat diepte
geeft te aanschouwen, waar gene alleen niet
meer dan lengte en breedte zag. Kortom wel
ver van wrevelmoedig boven God zich to verhef
fen, voert redelijk denken hen, die zijn stille
onderstellingen peilon, veeleer tot Godserken-
tenis omhoog. Rechtzinnigen, en vrijzinnigen,
zoover do laatsten in hun denkvermogen niet
slechts een werktuig zien, maar tevens een
probleem, behoeven waarlijk niet elkaar te schu
wen zij kunnen wederzijds iets mededeelen, olk
van zijn overvloed; van dieper warmte de een,
van breeder waardeering de ander.
Of dan die zuiverder partij formatie, omdat
zij beter zioh met „logica" verdraagt, ook spoe
dig komen zal De schrijver weet zoo goed als
iemand anders, dat „logica" alleen do wereld
niet regeert. Een herverdeeling dor partijen vor
dert tijd. Zij vordert bovenal een man. En wie
durft binnen kort of lang den man voorspollen,
tot deze taak bekwaam? Wat, met dat al, den
schrijver drong, zijn paradox hier uit te spro
ken, het was zijn diep, jaren reeds gekoesterd
besef, dat zulk eo nwoord toch eens moest zijn
gezegd. Van het handvol zaad, dus uitgestrooid
gaat het meerendceL dor korrels licht verloren
Maar alle Ook de laatste Dat weet God alle n.
De Nederlander zegt van dit artikel o.m.
Torenhoog boven het opstel uit Vragen des
Tijds, van mr. Van Gilse, staat het artikel, dat
prof. mr. Van dorVlugt in het Soptember-num-
mer van Onze Eeuw aan don uitslag der ver
kiezingen hoeft gewijd.
Ook dit komt uit den linkschen hoek en is
in menig opzicht critisch tegenover do achter
zijde. Maar do opvatting is ruim; de stof van
het begin tot hot eind belangrijkdo bewer
king meesterlijk.
Hier goen droruzen om algemeen kiesrecht,
motief, dat andera de belangeneer"hiEg&sRff
tenen niet behartigd worden, hier een be
spreking van beginselen, soms vlijmend scherp,
maar steeds tintelend van vernuft, cn den
tegenstander bij iodere zinsnede dwingend zich
van eigen overtuiging grondig rekenschap te
geven.
Wij vermelden, dat de schrijver, als resultaat'
van zijn beschouwing, hot pleit voert voor een
ander dilemma bij de stembus dan wat tot dus
ver en ook dezen zomer gold.
Niet voor een dilemma van belangen, zooals
sommigen willen. Integendeel, een partijgroe
peering naar beginselen keurt hij goed. Maar,
de scheidingslijn der beginselen moet anders g<%
kozen.
In plaats van het dilemma: „openbaring of
rede," dat hij als onhoudbaar hekelt, stelt de
schrijvor voor dit-dilenima„Is het recht mees
ter over 's menschen wil, of is 's menschen wil
meester over hot recht?"
Wio het eerste zegt, moet dan rechts, wie
het laatste volhoudt, links staan.
Do schrijvor meent, dat wat R.-K. en antirev.
verbindt, a 11 oe n is do éénstemmige parti;keus
voor het eerste. En hij doet uitkomen.dat bij
zulk een dilemma ook hijzelf zich rechts zou
scharen.
Aan den grooten verbindingsweg tusschen
Etaplea en het dorp St.-Roch staat een armelijk
huisje, met riet gedekt. Het woord „hutje"
zou beter passen voor dit krot, zoo armzalig,
dat de slecht behuisde werkman eener groote
stad het niet dan met weerzin zou betrekken.
Zooals de meeste visscherswoningon aan
hot strand, bestaat het uit drie aangrenzende
vertrekjes, dio, om de weekheid van den grond,
noch eteenen, noch planken vloer kunnen
'hebben. De drie vertrekken ontvangen licht
'door twee smalle vensters met groenachtige
iruitjes. In het achterste vertrek, dat als een
soort keuken dienst doet, staat onder een
breede, hooge schouw een fornuisje, hetwolk
de geheele woning moet verwarmen. En daar
binnen leeft een gezin van zeven personen:
'moeder, vijf jongens, van vier tot twaalf jaar,
en een meisje van tweo, dat ternauwernood
loopt.
By den eersten oogopslag bespeurt men, dat
er, ondanks do zindeiykheid der woning,
^armoede heerscht, nijpende armoede, zooals
•slechts weinigen in de groote steden kennen.
Nochtans heeft deze armoede niet dat weer
zinwekkende, havelooze utteriyk, dat men in
'de stad zoo vaak aantreft. Men gevoelt, dat
hier een zekere moed en fierheid heerschen,
j«en vaste berusting, gesteund door vast ver
trouwen op God.
4a woning van ttoseher Marie-Frangoia
Kervella, die in het laatst van Maart met de
„Elvire" naar IJsland vertrokken is.
Augustus en September zijn verstroken, en
de schoener is nog niet terug, hoewel al de
andere visschers, na korter of langer uit
blijven, met hun vaartuigen huiswaarts zjjn
gekeerd.
Thans bestaat er voor Annalk Kervella
geen twijfel meer. Zy heeft haar heete tranen
afgedroogd, en met een weemoedigen blik
op haar kleinen, die zy, als hun beurt zal
zyn gekomen, eveneens aan de zee zal afstaan,
heeft zy het weduwkleed aangetrokken.
Niemand in den geheelen omtrek weet, wat
er van de „Elvlre" geworden is, en reeds is
mon de laatste Octoberdagen genaderd.
De dood van den echtgenoot brengt niet
alleen rouw, doch is tevens do ondergang van
het nederig gezin. Men heeft op 's mans terug
keer gerekend, om den winter door te komen.
Men heeft schulden, groote schulden moeten
maken, en om de rekening by moeder Lam
bert te voldoen, heeft Annalk van den notaris
van St.-Roch, den heer Brusló, die steeds de
arme lui helpt, honderd guldon geleend.
Nu gaat de heer Prosper Bruslé niet voor
zoo gemakkelijk door. Hy staat er erg op,
betaald te worden, wat niet meer dan biliyk is.
Hy vraagt echter niet minder dan tien procent
rente van het geleende kapitaal. Geld is ook
koopwaar, zoo goed als iets anders. Op som
mige tydbn kan het heel schaarsch zyn. Daar
moeten zy, die het hunne wagen, reker-ng
mee houden en er him voordeel mee doen.
Dat is handel
Reeds vóór een maand is de schuld ver
vallen. Anne Kervella had op het geld gerekend,
dat haar man mee zou brengen. De /isscherfi
begon zoo goed in MoL En zelfs in Juli had
hy hny geschreven, dat hy be tevreden
was en dat zy dus een goeden winter te ge-
moet gingen.
Maar de man was niet teruggekomen en
zou nimmer terugkomen. Het geld, dat hy,
in zyn gordel verborgen, by zich droeg, rust
met hem onder de groene golven der Noord
zee. De reeder heeft wel een kleine ver
goeding aan de weduwe gezonden, oen f25,
den prys van het leven van haar echtgenoot I
Maar er waren zoo twee en twintig mannen
op de „Elvire", waarvan achttien, evenals
Kervella, een gezin hadden te onderhouden.
Het maakte dus een heel bedrag uit voor
den patroon en daarby had hy nog schade,
dat er geen kabeljauw verkocht was
Leven, ja, men moet leven, dr~h vóór alles
moet men zyn schulden beta^n. Anne is naar
den notaris gegaan en alle-oehalve vriendeiyk
door hem ontvangen. Iiy is een man van
zaken en wil zyn ge^ op den bepaalden dag
binnen hebben, uy heeft de arme vrouw
weggestuurd edog de boodschap, dat hy niet
langer kon wachten en haar boeltje zou ver-
koopen. Dr.t armoedige huisraad Het zou by
slot var rekening, na aftrek van de kosten,
nog g'-on vyf en twintig gulden opbrengen.
Het doet er niet toe. „Recht Is recht", zegt
de heer Bruslé.
Vandaag, 15 October 189is er bezook
in de arme woning en wel van een bejaarde
dame, in druk gesprek met de vrouw des
huizes. Zy is een vrouw van een vyftlgjaar,
klein en gezet, met opgewekte, levendige
manieren en zeer bespraakt.
Mevrouw Raingault, zoo is haar naam, be
hoorde tot de categorie van menschen, die,
hoewel niet zonder gebreken, goedig van aard
zyn. Als geboren Parisienne gehuwd met9en
Bretonsch ingenieur, had zy na diens dood
in de rue Blanche een winkeltje opgericht, dat
zeer spoedig goed ging, zoodat zy jaarlyks een
duizend gulden opzy kon leggen. Zy had slechts
één zoon, Armand, thans vyf en twintig jaar
oud en evenals zyn overleden vader inge-
niour.
Mevrouw Raingault ging alle jaar één of
tweo maanden doorbrengen te Binic, de ge
boorteplaats van haar man.
Daar zy dit al sinds vyf en twintig jaar
gedaan had, was zy met de menschen en de
gebruiken der streek door en door bekend en
derhalve te Bretagne evengoed thuis als te
Parys; welwillend on voorkomend voor een
ieder, bezuinigde zy zich in haar huishoude-
ïyke uitgaven, om by haar jaariyksch bezoek
aan de behoeftige bewoners der streek een
kleine geldelyke ondersteuning te kunnen toe
leggen, die steeds gepaard ging met tal van
raadgevingen, welke echter niet altyd even
goed werden opgenomen.
Doch zoo men mevrouw Raingault al niet
van eenige bemoeizucht kon vrypleiten, men
vergaf haar gaarne die indringerigheid; zy
betaalde immors de rekeningen van den bakker
of apotheker en ging nooit heen zonder een
zilverstukje achter te laten en den kleintjes
een versnapering te hebben gegeven.
Reeds spoedig na haar aankomst had zy
vernomen, hoe treurig het by Kervella gesteld
was, en terstond had zy zich het lot van het
arme gezin aangetrokken. Ongelukkigerwyze
was de nood te groot voor haar bescheiden
middelen; zy bezat niet genoeg, om afdoende
te kunnen helpen. Zy had reeds gedaan wat
zy kon, om in de dagelyksche behoeften van
het gezin te voorzien. Dank aan haar, was
men niet van honger omgekomen. Maar de
nood zette zyn vernielingswerk voort, hoewel
mevrouw RaiDgault hemel en aarde bewogen
en zolfi stappen godaan had in het belang
van het gezin; waarvoor Annalk Kervella zich
schaamde.
Op dit oogenblik tracht mevrouw Raingault
de arme huismoeder, die bezig is haar jongste,
kind aan te kleeden, troost in te spreken.
„Zie, Anne," zegt zy, „onze lieve Heer ver
biedt ons te wanhopen. Al wat Hy doet, is
voor ons welzyn. Hy weet beter dan wy, wat
we noodig hebben, en wanneer do nood het
hoogst is, is Zyn hulp naby.
De troostelooze moeder antwoordde niet.
Toen echter mevrouw Raingault voortging,
baar tot gelatenheid aan te sporen, verloor
zy haar geduld en op bitteren toon zeide zy
„'tis heel aardig van u, mevrouw, om mtf
dit alles te komen vertellen, maar het helpt
zoo weinig. Als de goede God zich werkelyk
om ons bekommerde, zou Hy dan my myrt
man en dien kleintjes hun vader ontnomen
hebben? Zou Hy dan toelaten, dat die ryke
vent het ons zoo lastig maakte? KUk eena
hier, myn kloino Yann, die twaalf jaar is,
werkt by Moal, den touwslager; hy gaat nu
drie gulden in de maand verdienen.
Dat geld hadden wy voor den notaris be
stemd en wy zouden bovendien geen gebrek
behoeven te ïyden.
Maar neen, de heer Bruslé verlangt dadeiyfc
zyn geld, en morgen zal hy ons boeltje ver-1
koopen. Ik vraag u, wat moot er van de
kleintjes en van my worden, nu de winter
voor de deur staat?"
Brandend-beete tranen vloeiden langs haar
gebruinde wangen en vielen op het zoo vaak
verstelde kleedje lan het tweejarig meisje
dat haar onschuldige kykers verwonderd to*
haar moeder ophief.
(JUortft vervolgd.)