ZTATEïRDAC 7 SEPTEMBER. ^TWEEDE BLAB. PER8OVERZI0HT. Feuilleton. YVONNE. ffo. 12742 Anno 1901. De Residentiebode zou gaarne sien, dat dit ininistorio brak mot do gewoonte van zijn voor gangers om wotten, dio het bij zijn optreden vindt, weer in te trekken. Het blad erkent, dat dit aan de tegenwoor- idigo bewindslieden moeilijker moot vallen dan aan ©enige andere, omdat zij op een anderen bodem staan als hun voorgangera. Zij zullen ■c tonder ecnigen twijfel verschillende wetsontwer pen, niet dan principieel gewijzigd, kunnen overnemen on zij zullen ten aanzien van andere de mogelijkheid dier overname nog eens zeer ernstig hebben te wikken en te wegen. Deze overwegingen gelden niet van het wet boek van militair strafrecht en do wet op do krijgstucht. Hot blad herinnert aan de geschiedenis van deze ontwerpregelingen sedert 1879 totdat einde lijk in Maart j. 1. voor de laatste maal weer een 'commissie van voorbereiding verslag uitbracht. „Worden de wetten nu niet ingetrokken", boo redeneert het blad „dan kan het mon- deling onderhoud (van do commissio van voor- bereiding mot den Minister n.l.) nog wel vóór 1902 of in elk geval in Jan. van dit jaar plaats hebben, om al dan niet tot een nota van wijzi- ging to leidon, welke de Kamer bij haar terug keer in Februari kan vinden, zoodat dan on middellijk, op een tijdstip, dat geen andere ar- beid haar aandacht vraagt, mot de behandeling er van een begin kan worden gemaakt. Alle omstandigheden zijn daarvoor merkwaar dig gunstig. Van de drie ministers, wien de zaak aangaat, haddon tot Juli 1891 twee zitting in het kabinet. Meer dan waarschijnlijk hebben zijn zich dus met de quacstic al beziggehouden. Het wetsontwerp zou anders niet reeds in Sep tember 1892 do Kamer hebben bereikt. Do derde minister, de heer Loeff, heeft als juridisch lid der Kamer zonder eenigen twijfel al zijn aandacht reeds aan de wetsontwerpen geschonken, klaar wat meer en beter zegt: boovelo oude leden do nieuwe Kamer missen Imoet, de 5 leden, dio de commissie van voorbe- I reiding vormden, keeren allen naar de Kamer terugde heeren De Savornin Lobman, van .Vlijmen, Willinge, Rink en Verhey. Mot een heel klein beetje goeden wil zouden dus deze beido belangrijke wetsontwerpen al dadelijk op hot credit dor nieuwe Regeering zijn to boeken, zonder dat eenig ander belang daar door schade lijdt en eenig wetsontwerp er op wachten moet. In liet eerste jaar wordt dan ten minste iots anders gedaan dan den tijd zoek maken met nuttelooze interpellaties". „Leeren van den vijand" wil De Tijdon wel i Speciaal van de socialisten, wier organi- 6atio en werkkracht het blad bewondert en dio j bet erkont beter te zijn dan dio bij de katho lieken, cn dat nog wel in weerwil van de gunsti- go omstandigheden, waarin do Katholieken zich bevinden Immers, in onze Kerk, Ld ons gemeenschap pelijk godsdienstig geloof, in geheel onze katho- lioke wereldbeschouwing bezitten wij oen band, lierhter dan bij eenige partij hier te lando of waar ter wereld ook bestaat; terwijl onze Kerk zelve ons liet voorbeeld geeft vuu d» mooot eche en volmaakte organisatie, welke hier op nardo kan gedacht worden." 1 Ên dan: „Veel meer dan de socialisten tellen wij onder 'onze geostverwanten mannen, die een weten schappelijke opleiding genotendie in allerlei gewichtige betrekkingen ervaring konden op doen die met tijdelijke middelen gezegend zijn en zich daarom, zonder zorgen voor het dage- ilijksch brood, kunnen bezighouden met het be- studeeren en behartigen van publieke belangen. I Staat het got al van werkelijk geschikte can- !iilidaten bij verkiezingen voor de Statcn-Gene- raai, enz. ook maar eenigszins in verhouding tot doze gelukkige omstandigheden i Of moeten sommige verkiezingen en oandida- tnren niet veeleer den indruk geven, datrnen eerder van armoede dan van overvloed van ge- i schikte candidaten spreken kan De hoofdfout wederom is, dat er niet genoeg gowerkt wordt. Arbeid, veel arbeid heeft moe iten voorafgaan, om iemand tot een werkelijk gcschikten candidaat voor een wetgevende ver- igadering te maken, gelijk er nog eens arbeid en 'veel arbeid, aanhoudende arbeid noodig is, om leen werkelijk geschikt en nuttig lid van een wetgevende vergadering te zijn en te blijven, j Van hot eorate schijnen de kiezers en de bo- 1leturen van kiesvereenigingen niet altijd door drongen. Ware dit wol het geval, districtsgeest en particuliere belangen zouden bij sommige verkiezingen oen minder belangrijke rol ver vullen." Ook voor hun pera doon do katholieken vol gens him hoofdorgaan niet genoeg: „Laten wij alleen op merken, dat volgens het zeer juiste woord van een redenaar op een der katholieken-dagen in Duitachland, de steun aan do pers, niet alleen behoorde te bestaan in het nemen van abonnementen en het plaatsen van advertentien, doch ook in hot inseriren, d. w. z. het inzonden van belangrijke mede- deelingen en boriohton, het zorgen, dat de eigen pera (vooral indien dio niet over zooveel stof felijke middelen te beschikken hoeft als die van andere partijon)juist en tijdig worde inge licht omtront het wetenswaardige, dat in zijn omgeving voorvalt, inzonderheid wanneer dit van verre of nabij met partijbelangen in ver band staat. Ook onder dit opzicht kunnen veel katholieken bij de socialisten een hoog3t nutti ge les nemen." Nu de liberale partij in zulk een on gunstige positie verkeort, is, van meer dan één zijde, beweerd, dat zij dreigt onder te gaan bij gebrek aan organisatie. De Standaard verklaart naar aanleiding daar van, dat als organisatie het middel zon zijn om do doodelijkr kranke partij te behouden, hot wol reeds lang zou zijn toegepast. De „Li berale Unie" was van een organisatie een be gin. Waarom is men daarop niet voortgegaan P Het blad meont echter, dat men, om liberalen te organiseeren, liberalen moet hebben. En op do vraag: „Zijn ze er dan niet?" schrijft De Standaard tot antwoord: „Wat nu eigenlijk een liberaal is, wie zal het ons in korte woorden duidelijk maken? Voorheen was het voldoende om te zweren bij de openbare schoolwio dat maar deed, werd op het liberale register als een echt partijman ingeschreven. Maar men weet het, den beroem den „palstaanders" op het stuk van de neutrale school, gaat het als den ridders van hot Metalen Kruisze sterven uit; o, er zijn nog maar zoo weinige oude getrouwen aan dat liberale vaan del ovorl Het schijnt soma wel, dat de liberale leiders zelf een weinig in do war zijn. Do heer Heldt bijv. is vrijzinnig-democraat en werd toch door de liberale kiesvereenigingen in Amsterdam VII en in Sliedrecht gecandideerd. Is de „Liberale Unie" liberaal; moet men m haar program van Hervormingen of in dat van Urgentie de aanwijzing zoeken van wat een liberaal Staatsman kenmerkt P Is de heer De Beaufort liberaal; en de hoor Goeman Borgesius ook P De heeren Van Houten en Cort van dor Linden, behooren zij tot de par tij, en dan ook de heoren Bastorb en Van Karne- beek P Is er tusschen genoemde heeren meer of min der verschil dan tusschen liberalen en vrijzin-v nig-democraten Of we vergeten, dat de beeren allen zonder onderscheid het anti-clericalismo gemeen heb ben? O, neen, dat vergeten we niet; maar die ne gatieve eigenschap brengt ons óók al niet ver der; met zulke negatieve aanwijzingen kunnen «o TWifc&aiTu, zonder net antwoora' té vindon op do gesteldo vragen. Wil fnen dan ook de liberale partij organisee ren, dan zal men moeten beginnen met eens goed en duidelijk te omschrijven scherp om lijnd en kristalhelder geformuleerd, wat men te verstaan hebbe onder „de liberale partij". Slaagt men daarin, dan kan men aan het or ganiseeren gaan. Maar ook dan is een organisatie, ook de voor treffelijkste, zonder meer, van weinig betee- kenis. Zie, de organisatie is voor ons niet iets van ondergeschikt belang, wij kennon haar uitne mende waardij bij rijke ervaring; ze is als het geraamte, waarom het ganscho lichaam is ge bouwd; dat een behoorlijke werking van alle levensfunctiën mogelijk maakt. Doch bij de organisatie behoort bezieling, geest-drift, heilige overtuiging. Zoo do organisatie der antirevolutionairen tienmaal voortreffelijker was dan ze is, dan nóg zou het noodigwezen onzen mannen toe te roe pen „Omhoog het ideaal", en blijft het plicht voor dat ideaal de liefde van het hart te ont vonken. Enziet ge, als ge weet wat ge wilt en niet alleen wat ge niet wilt; als go duidelijk kunt maken waar de strijd omgaatwat ge wilt verhoeden,wat go hoopt te bereiken; dan kan uw organisatie prachtig werken en kunt ge met moed een politieken strijd tegengaan." De Maasbode spreekt over het schrijven van den heer G. O. R. Hoetink in Onze Eeuw over de politieke vooruitzichten, waar van wij do resumtie in ons vorig Overzicht onder de oogen onzer lezers hebben gebracht. Het Rotterdamsche blad ziet in bedoeld artikel het aanprijzen van nieuweliberaleleuzen: Heeft men een halve eeuw lang onder het luid geroep: „Door vrijheid tot welvaart!" het volk zien te winnen voor hot liberale beginsel; zijn er ook thans nog, die-geen andere leuze willen om het zinkende schip uit don vloed op te heffen, het groe der liberalen begint er andera over te denken. Want niet enkel de Christel ijk en, neen, de familieleden zeiven van wie men het dikwijls maar hebben moet gingen'sedert jaar en dag samen aan het werk, om in velerlei geschrift zoowel als in de publieke rede het bedrogen volk eens duidelijk te maken, wat die „vrijheid" be- teekende. Vrijheid voor het liberalisme, slavernij voor de anderen. Daarom moet nn het volk, dat de oogen wijd open heeft gezet voor de oude ongerechtigheid, opgevoed worden mot een andere leus. En do heer Hoetink spreekt daarom nn van „versterking van het verantwoordelijkhoidshe- gin&ol en opleiding tot economische zelfstandig heid." Ook deze liberaal geeft zich met een illusie af; ook deze nieuwe medicijn zal falen, meent De Maasbode Do zinledigheid van deze nieuwe liberale for mule, de bedrieglijkheid van de nieuwe sociale leuzo zal in de practijk nog spoediger openbaar worden dan de eerste, oorspronkelijke liberale vrijheidsidéo. Want het volk, dat men door een stelselma tige ontkerstening los gemaakt van alle hoogor begrip en gelokt heeft naar de stof, alleen, heeft van leuzen, al klinken die nog zoo fraai, reeds lang ruim genoeg. Het wil dadelijk hulp. Het schreeuwt om brood en spelen, niet om „versterking van het verantwoordelijkheidsbe- ginsel" en meer dergelijke fraaiigheden. Heeft men de rede vrijgemaakt van alle ban den der Openbaring, het volk is door deontwik- keling dier nuchtere rede alleen thans zoover gekomen, dat het zonneklaar begint in te zien, hoe het liberalisme, door don drang der tijden genoopt, wèl zijn oogenblikkolijko tactiek maar nimmer zijn wezen of zijn stelsel zal wijzigen. Aan dit inzicht zullen geen „meerdere dis cipline", geen „prentjes", geen „populaire ge schriften", maar ook geen nieuw liberaal tijd schrift, geen niouwo liberale dagbladen iets kunnen veranderen. De Nederlander, fnelding makende van den inhoud van het opstel van mr. J. A. van Gilse in Vragen des Tijds (zie vorig Overzicht), geeft daarvan do volgende critiek De bladzijden, waarin dit alles uiteengezet wordt, munten uit door zwakheid. Hier en daar komt do schrijver zelfs mot zichzelf in strijd. Bijv. waar hij eenerzijda betoogt, dat de vorige parlementaire periode nagenoeg niets opleverde en OOK meen opiuvoixai a bladzijden vorder zegt, dat bij de jongste stem bus allo behoudende elementen te hoop zijn ge- loopen om het werk van het Kabinet-Pierson to stuiten. De zaak is deze, dat zonder algemeen kies recht nu eenmaal volgens de theorie niets goeds gebeuren kan. Gebeurt het in de practijk toch, dan moet de practijk zich hebben vergist. De heer Van Gilse lijkt op den geneesheer, die tot den patiënt, welke zich in zeker stadium van zijn ziekte anders voelde dan hij zich weten schappelijk voelen moest, zeideDat is een be denkelijk gevalmijn wetenschap kan hier niet falen; dus zijn nw gevoelzenuwen In de war. Hoever die hartstocht voor het algemeen kies recht wel voeren kan, blijkt overigens nit wat mr. Van Gilse aan het slot schrijft. Hij zegt daar„Bijna zon ik kunnen wenschen, dat deze tweedo proef nog jammerlijker mislukken zal dan ik mij durf voorstellen met 't oog op de groo- to beteekenis van dx. Kuyper." Het is te hopen, dat dergelijke wenschen, ge steld zij komen ook hij mr. Van Gilso's geest verwanten in de Kamer op, zonder invloed blij ven op hun houding bij de verschillende wets ontwerpen I Tot slot nog een kort protest tegen de wijze waarop de leiders der „positieve" chxistolijk- bistorischen in dit artikel worden verguisd. Nagaande, wat dr. Kuyper al deed om de over winning te behalen, schrijft mr. v. Gilse„Ein delijk werd tegenover de christelijk-historischen met groote handigheid het „divide et impera" (verdeel en heerach) toegepast; wien t onder hen meer omden zetel in de Kanier dan om hand having der beginselen van 1897 te doen was, werd honig om den mond gesmeerd en steun toegezegd." Zulko taal behoorde onder ernstige mannen niet voor te komen. Al staat dit artikel nit Vragen des Tijds o. i. niet zoo heel hoog, voor zulk een zinsnede is het toch te goed. Zij werpt er een smet op, die het geheel ontsiert. Prof. mr. W. var: der Vlugt heeft in Onze Eeuw een studio gescliroven over de macht dor demagogen in hot algemeen on van dr. Kuyper in 't bijzonder. De geleerde schrijver geeft een verklaring van dr. Kuyper'8 vermogen on invloed op do massa, doordat hij hun geestesleven meeleeft en daarop inwerkt door hetgeen hen het meest pakt. Hij werkt dit uit met voorheelden en ver gelijkingen, o. a. van den dorpspredikant, wiens welslagen bij de gemeonto vooral hieraan te danken was, dat hij do mensehen niet verveelde, met hen te herinneren aan het eentonig en zorg vol bestaan van de zes weekdagen, maar hun wat andera gaf, waaraan hun Zondag&stem- ming behoefte had. Zich overgeven aan bespie gelingen over de groote levensvragen en raad selen doet het volk graag, als het uitrust van zijn wekcLijksch zwoegen, en van iederen recht- geaarden demagoog is hot geheim van slagen, dat hij op dat gebied met zijn lieden niet alleen meegaat, maar hun ook een gave des oordeels toekent en hen zelfs tot ontraadselen van die vraagstukken bij uitnemendheid bevoegd acht. De schrijver betoogt hetzelfde bij zijn analy se, van don invloed der sociaal-democratie, ka rakteriseert daartegenover in enkele trekken de staatsleer van mr. Lohman en begint dan een strijd tegen Groen van Prinsterer, waar deze do goddelijke openbaring als grondslag en in spiratie van het recht aanneemt, terwijl de schrijver daartegenover stelt, het alleen mogelij- kenchtsnoor van het redelijk denken. Prof. Van der Vlugt eindigt zijn opstel aldus: „Zal de partijgroepeering naar beginselen, waaraan éénmaal ons kiezersvolk meer dan aan een naar belangen blijkt te hechten, zoo zuiver mogelijk zijn, dan dient een andere scheidings lijn gekozen. Het dilemma van tot hier óf men- schelijke wijsheid opperst richtsnoer, óf wol do geopenbaarde" wil van God, bleek ons ton eer ste onoprecht, en daarenboven in het geheel niet passend, als „conclusie", bij het antirevolu tionair" „requisitoir" tegen „den geest der om wenteling", dat voor praemisse dienst dood. Het moet daarom worden prijsgegeven, ver vangen door het andereWaarvoor erkent go het recht, het doelwit van des staats voornaam ste zorg? Voor een imperatief, een regel, die zich oplegt aan ons welbehagen? Iets, dat wij nederig hebben uit te vorachen, en, gevonden, te gehoorzamen? Of wel voor een bevel, dat wij naar welbehagen ons opleggen Iets, dat wij maken, scheppen Kortom is het recht meester over 's mcnschen wil Of 's menschen wil meester over het recht Wie het laatste volhoudt, schare ""i'l link?. Wio bet eorart©—aan do ovorzii. VVij ontveinzen ons aiiermiu^rdi tj het offer, met onze nieuwe groepformatie hun afgevergd, die sinds jaar en dag gewoon zijn, zich als het „Christelijk" volksdeel te betitelen. Nog zij niet eens gesproken van deleiders, die niet meer, tot versterking van hun greep op het hart des volks, dilomma's konden stellen, zoo duidelijk als de tegenwoordige in hot ge hoor liggend van ons kerksch publiek. Slechts aan de sohare worde hier gedacht. Zij zou in waarheid veel verliezen. Voorbij was do begoo cheling, waarin thans elk „christen"-kiezer wie gelt, als hielp hij met zijn stom do nadorkomst verhaasten van een regeering op den Neder- landschen grond, geheel naar het welgova'len en ter eere van zijn God besteld. Voorbij de strooiende gedachte, dat hij, tor stembus op gaand, om den „liberaal" te weren, zijn doel had aan den strijd, van eeuwen hor door do kin deren dos lichts tegen de zonen der duisternis gevoerd. Maar is het niet ten slotte een offer waard, van zelfmisleiding te worden genezen P En zelfmisleiding is hier in het spel. Het is een hersenschim te wanen, dat bij een volk, waar het talrijkst kerkverband een derde slechts der ingezetonen omvat, ooit één dier groepen er in slagen zou het staatsbestel te merken met zijn bijzonderen religieuzen stempel. Men over- wege toch, bijvoorbeeld, enkel dithoe zelfs voor een zoo relatief onschuldige en niet go- heel onredige genoegdoening, als het horstel van ons gezantschap bij het Vaticaan, do ltoom- sche staatspartij van haar „gereformeerde" me destanders niets heeft te hopen. Het s een zelf misleiding te ontkonnen, dat wat op het stuk dor richtende beginselen van staatsbeleid de katholieken aan hun Calvinistische broederen bindt roods thans niets is, dan de éénstemmige partijkeus ten gunste van den eersten term in het pas gesteld dilemma. Niet zoodra geldt het daarentegen in bet staatsleven do toepassin gen te maken dor gemeenschappelijke „belijde nis", of ziein negen gevallen uit tien is niet eenparigheid, maar tweedracht het gevolg. En ook een zelfbedrog, vooral niet min noodlottig is hot vooroordeel, alsof de aanbidder van den „geopenbaarden" God, door in te gaan in één partijverband met lien, die zonder zulk oen „openbarings"-geloof hun rede als hoogste richtsnoer kiezen, do hand zou reiken aan God loochening. Hen inderdaad niet minder dan hemzelven schraagt, stevigt de verzekerdheid er is een dolen on een veilig gaan in uitspra ken over mogen en betamen, zoo goed als over feitelijk existeren en veranderen. Hen ook dringt die verzekerdheid te erkennen, dat, met beschrijven en vorklaren der zinnewereld zon der meer, nog niet de gansche wetenschap kan zijn omspannen, die tot ons, menschen, iets te zeggen heeft. Naast het meten, wegen, cijferen der natuurvorsching, dunkt hun, zoo goed als hem, de erkentenis van waarheid in waardee- ring iets als een tweedo geestesoog, dat diepte geeft te aanschouwen, waar gene alleen niet meer dan lengte en breedte zag. Kortom wel ver van wrevelmoedig boven God zich to verhef fen, voert redelijk denken hen, die zijn stille onderstellingen peilon, veeleer tot Godserken- tenis omhoog. Rechtzinnigen, en vrijzinnigen, zoover do laatsten in hun denkvermogen niet slechts een werktuig zien, maar tevens een probleem, behoeven waarlijk niet elkaar te schu wen zij kunnen wederzijds iets mededeelen, olk van zijn overvloed; van dieper warmte de een, van breeder waardeering de ander. Of dan die zuiverder partij formatie, omdat zij beter zioh met „logica" verdraagt, ook spoe dig komen zal De schrijver weet zoo goed als iemand anders, dat „logica" alleen do wereld niet regeert. Een herverdeeling dor partijen vor dert tijd. Zij vordert bovenal een man. En wie durft binnen kort of lang den man voorspollen, tot deze taak bekwaam? Wat, met dat al, den schrijver drong, zijn paradox hier uit te spro ken, het was zijn diep, jaren reeds gekoesterd besef, dat zulk eo nwoord toch eens moest zijn gezegd. Van het handvol zaad, dus uitgestrooid gaat het meerendceL dor korrels licht verloren Maar alle Ook de laatste Dat weet God alle n. De Nederlander zegt van dit artikel o.m. Torenhoog boven het opstel uit Vragen des Tijds, van mr. Van Gilse, staat het artikel, dat prof. mr. Van dorVlugt in het Soptember-num- mer van Onze Eeuw aan don uitslag der ver kiezingen hoeft gewijd. Ook dit komt uit den linkschen hoek en is in menig opzicht critisch tegenover do achter zijde. Maar do opvatting is ruim; de stof van het begin tot hot eind belangrijkdo bewer king meesterlijk. Hier goen droruzen om algemeen kiesrecht, motief, dat andera de belangeneer"hiEg&sRff tenen niet behartigd worden, hier een be spreking van beginselen, soms vlijmend scherp, maar steeds tintelend van vernuft, cn den tegenstander bij iodere zinsnede dwingend zich van eigen overtuiging grondig rekenschap te geven. Wij vermelden, dat de schrijver, als resultaat' van zijn beschouwing, hot pleit voert voor een ander dilemma bij de stembus dan wat tot dus ver en ook dezen zomer gold. Niet voor een dilemma van belangen, zooals sommigen willen. Integendeel, een partijgroe peering naar beginselen keurt hij goed. Maar, de scheidingslijn der beginselen moet anders g<% kozen. In plaats van het dilemma: „openbaring of rede," dat hij als onhoudbaar hekelt, stelt de schrijvor voor dit-dilenima„Is het recht mees ter over 's menschen wil, of is 's menschen wil meester over hot recht?" Wio het eerste zegt, moet dan rechts, wie het laatste volhoudt, links staan. Do schrijvor meent, dat wat R.-K. en antirev. verbindt, a 11 oe n is do éénstemmige parti;keus voor het eerste. En hij doet uitkomen.dat bij zulk een dilemma ook hijzelf zich rechts zou scharen. Aan den grooten verbindingsweg tusschen Etaplea en het dorp St.-Roch staat een armelijk huisje, met riet gedekt. Het woord „hutje" zou beter passen voor dit krot, zoo armzalig, dat de slecht behuisde werkman eener groote stad het niet dan met weerzin zou betrekken. Zooals de meeste visscherswoningon aan hot strand, bestaat het uit drie aangrenzende vertrekjes, dio, om de weekheid van den grond, noch eteenen, noch planken vloer kunnen 'hebben. De drie vertrekken ontvangen licht 'door twee smalle vensters met groenachtige iruitjes. In het achterste vertrek, dat als een soort keuken dienst doet, staat onder een breede, hooge schouw een fornuisje, hetwolk de geheele woning moet verwarmen. En daar binnen leeft een gezin van zeven personen: 'moeder, vijf jongens, van vier tot twaalf jaar, en een meisje van tweo, dat ternauwernood loopt. By den eersten oogopslag bespeurt men, dat er, ondanks do zindeiykheid der woning, ^armoede heerscht, nijpende armoede, zooals •slechts weinigen in de groote steden kennen. Nochtans heeft deze armoede niet dat weer zinwekkende, havelooze utteriyk, dat men in 'de stad zoo vaak aantreft. Men gevoelt, dat hier een zekere moed en fierheid heerschen, j«en vaste berusting, gesteund door vast ver trouwen op God. 4a woning van ttoseher Marie-Frangoia Kervella, die in het laatst van Maart met de „Elvire" naar IJsland vertrokken is. Augustus en September zijn verstroken, en de schoener is nog niet terug, hoewel al de andere visschers, na korter of langer uit blijven, met hun vaartuigen huiswaarts zjjn gekeerd. Thans bestaat er voor Annalk Kervella geen twijfel meer. Zy heeft haar heete tranen afgedroogd, en met een weemoedigen blik op haar kleinen, die zy, als hun beurt zal zyn gekomen, eveneens aan de zee zal afstaan, heeft zy het weduwkleed aangetrokken. Niemand in den geheelen omtrek weet, wat er van de „Elvlre" geworden is, en reeds is mon de laatste Octoberdagen genaderd. De dood van den echtgenoot brengt niet alleen rouw, doch is tevens do ondergang van het nederig gezin. Men heeft op 's mans terug keer gerekend, om den winter door te komen. Men heeft schulden, groote schulden moeten maken, en om de rekening by moeder Lam bert te voldoen, heeft Annalk van den notaris van St.-Roch, den heer Brusló, die steeds de arme lui helpt, honderd guldon geleend. Nu gaat de heer Prosper Bruslé niet voor zoo gemakkelijk door. Hy staat er erg op, betaald te worden, wat niet meer dan biliyk is. Hy vraagt echter niet minder dan tien procent rente van het geleende kapitaal. Geld is ook koopwaar, zoo goed als iets anders. Op som mige tydbn kan het heel schaarsch zyn. Daar moeten zy, die het hunne wagen, reker-ng mee houden en er him voordeel mee doen. Dat is handel Reeds vóór een maand is de schuld ver vallen. Anne Kervella had op het geld gerekend, dat haar man mee zou brengen. De /isscherfi begon zoo goed in MoL En zelfs in Juli had hy hny geschreven, dat hy be tevreden was en dat zy dus een goeden winter te ge- moet gingen. Maar de man was niet teruggekomen en zou nimmer terugkomen. Het geld, dat hy, in zyn gordel verborgen, by zich droeg, rust met hem onder de groene golven der Noord zee. De reeder heeft wel een kleine ver goeding aan de weduwe gezonden, oen f25, den prys van het leven van haar echtgenoot I Maar er waren zoo twee en twintig mannen op de „Elvire", waarvan achttien, evenals Kervella, een gezin hadden te onderhouden. Het maakte dus een heel bedrag uit voor den patroon en daarby had hy nog schade, dat er geen kabeljauw verkocht was Leven, ja, men moet leven, dr~h vóór alles moet men zyn schulden beta^n. Anne is naar den notaris gegaan en alle-oehalve vriendeiyk door hem ontvangen. Iiy is een man van zaken en wil zyn ge^ op den bepaalden dag binnen hebben, uy heeft de arme vrouw weggestuurd edog de boodschap, dat hy niet langer kon wachten en haar boeltje zou ver- koopen. Dr.t armoedige huisraad Het zou by slot var rekening, na aftrek van de kosten, nog g'-on vyf en twintig gulden opbrengen. Het doet er niet toe. „Recht Is recht", zegt de heer Bruslé. Vandaag, 15 October 189is er bezook in de arme woning en wel van een bejaarde dame, in druk gesprek met de vrouw des huizes. Zy is een vrouw van een vyftlgjaar, klein en gezet, met opgewekte, levendige manieren en zeer bespraakt. Mevrouw Raingault, zoo is haar naam, be hoorde tot de categorie van menschen, die, hoewel niet zonder gebreken, goedig van aard zyn. Als geboren Parisienne gehuwd met9en Bretonsch ingenieur, had zy na diens dood in de rue Blanche een winkeltje opgericht, dat zeer spoedig goed ging, zoodat zy jaarlyks een duizend gulden opzy kon leggen. Zy had slechts één zoon, Armand, thans vyf en twintig jaar oud en evenals zyn overleden vader inge- niour. Mevrouw Raingault ging alle jaar één of tweo maanden doorbrengen te Binic, de ge boorteplaats van haar man. Daar zy dit al sinds vyf en twintig jaar gedaan had, was zy met de menschen en de gebruiken der streek door en door bekend en derhalve te Bretagne evengoed thuis als te Parys; welwillend on voorkomend voor een ieder, bezuinigde zy zich in haar huishoude- ïyke uitgaven, om by haar jaariyksch bezoek aan de behoeftige bewoners der streek een kleine geldelyke ondersteuning te kunnen toe leggen, die steeds gepaard ging met tal van raadgevingen, welke echter niet altyd even goed werden opgenomen. Doch zoo men mevrouw Raingault al niet van eenige bemoeizucht kon vrypleiten, men vergaf haar gaarne die indringerigheid; zy betaalde immors de rekeningen van den bakker of apotheker en ging nooit heen zonder een zilverstukje achter te laten en den kleintjes een versnapering te hebben gegeven. Reeds spoedig na haar aankomst had zy vernomen, hoe treurig het by Kervella gesteld was, en terstond had zy zich het lot van het arme gezin aangetrokken. Ongelukkigerwyze was de nood te groot voor haar bescheiden middelen; zy bezat niet genoeg, om afdoende te kunnen helpen. Zy had reeds gedaan wat zy kon, om in de dagelyksche behoeften van het gezin te voorzien. Dank aan haar, was men niet van honger omgekomen. Maar de nood zette zyn vernielingswerk voort, hoewel mevrouw RaiDgault hemel en aarde bewogen en zolfi stappen godaan had in het belang van het gezin; waarvoor Annalk Kervella zich schaamde. Op dit oogenblik tracht mevrouw Raingault de arme huismoeder, die bezig is haar jongste, kind aan te kleeden, troost in te spreken. „Zie, Anne," zegt zy, „onze lieve Heer ver biedt ons te wanhopen. Al wat Hy doet, is voor ons welzyn. Hy weet beter dan wy, wat we noodig hebben, en wanneer do nood het hoogst is, is Zyn hulp naby. De troostelooze moeder antwoordde niet. Toen echter mevrouw Raingault voortging, baar tot gelatenheid aan te sporen, verloor zy haar geduld en op bitteren toon zeide zy „'tis heel aardig van u, mevrouw, om mtf dit alles te komen vertellen, maar het helpt zoo weinig. Als de goede God zich werkelyk om ons bekommerde, zou Hy dan my myrt man en dien kleintjes hun vader ontnomen hebben? Zou Hy dan toelaten, dat die ryke vent het ons zoo lastig maakte? KUk eena hier, myn kloino Yann, die twaalf jaar is, werkt by Moal, den touwslager; hy gaat nu drie gulden in de maand verdienen. Dat geld hadden wy voor den notaris be stemd en wy zouden bovendien geen gebrek behoeven te ïyden. Maar neen, de heer Bruslé verlangt dadeiyfc zyn geld, en morgen zal hy ons boeltje ver-1 koopen. Ik vraag u, wat moot er van de kleintjes en van my worden, nu de winter voor de deur staat?" Brandend-beete tranen vloeiden langs haar gebruinde wangen en vielen op het zoo vaak verstelde kleedje lan het tweejarig meisje dat haar onschuldige kykers verwonderd to* haar moeder ophief. (JUortft vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5