LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 17 AUGUSTUS. - TWEEDE BLAD, PERSOVERZICHT. F"©uilleto]a. Een opvoedster. r Ko. 12724 Anno 190!. De (anti-revolutionaire) Graafschapper her innert er aan, dat, toen dr. Kuyper, nu ruim 25 jaren geleden, in de Tweede Kamer aandrong op hot tydig nemen van maatregelen tot verbetering van de sociale verhoudingen, bepaaldeiyk van dio tusschen patroons en werk lieden, zoo goed als niemand hem by viel. Men zal wellicht zeggen: gaat het blad voort dat is oud nieuws, waarop we reeds zoo dikwyis onthaald zyn. Oud nieuws, dat de liberalen den Goudschen afgevaardigde alleen lieten staanoud nieuws, dat Van Lynden van Sandenburg den spreker ongeloovjg, spottend aanzag; oud nieuws, dat men spottend een schema voor een wet boek op den arbeid vroeg. Oud nieuws, zeer zeker. Maar het kan toch zyn nut hebben, om er nog eens medo voor den dag te komen. En wol, om te laten uitkomen, dat zy, die vóór 25 jaren tegen iedere bemoeiing van de Overheid met socialo aangelegenheden waren, than3 er in beginsel vóór zgn geworden. Men lachte dr. Kuyper uit; en het biykt cu, dat deze Staatsman den lachers niet minder dan ongeveer25 jaren vóór was. In ernst wie verklaart zich thans nog tegen een sociale wetgoving? Buiten de star oud-liberalen niemand. Schier allen zyn op de lyn van den leider van onze party gekomen; on slechts hierover loopt nog verschil, hoe ver do Overheid ten aanzien van die bemoeiing £an of mag gaan. Voor ons, anti revolutionairen, ligt hierin zeker wel eenigo voldooning, dat nameiyk nu blijkt, hoe juist onze leider voor de toe komst den ernst der sociale toestanden en de onafwysbare taak van de Overheid hier voor inzag. Maar een voldoening van zeer gomengden aard. Hoeveel verder zouden wy niet reeds zyn, indien in 1875 dr. Kuyper's raad in ern- Btige overweging genomen on opgevolgd was Thans heeft het al den schijn, alsof men op zyn lgn is gekomen, minder uit overtui ging, gegrond op ernstige studio, maar omdat de strooming niet is te keeien, en alzoo vrees voor erger de prikkel is geweest, die de tegen strevers van weleer tot het verlaten van het vroegere standpunt heeft gedreven. Was in 1875 een begin gemaakt mot deze ernstige aangelegenheid, zoo zou zeer stellig het sociale vraagstuk niet dat bedenkelijk karakter hebben gekregen, dat het nu heeft. Men had dan op geleidelgko en rustige wyzo do zoo onafwysbaar geworden maat regelen kunnen nemen; dan was er ook goen grond voor bitterheid over de traagheid onzer wetgeving en do hardleerschheid onzer Staats lieden Ja, zégt De Standaard hiertoe dat Is „oud nieuws", maar het kan zyn nut hebben, vooral by het begin van een anderen koers, ,er nog eens de aandacht op te vestigen. Een biliyke eiscli wordt het door De Tijd genoemd, dat aan „de jeugdige 1 a n d s v o r- dodigera do gelegenheid worde gelalen tot het waarnomen hunner religieuze vorplichtingon, niet name hot plicht matig vieren van den dag des Heeren". Het blad haalt een getuigenis aan van reservisten uit een der zuidelyke garnizoensplaatsen van ons land, die verklaarden, de een, dat hy 16, de ander, dat hy 8 achtereenvolgende Zondagen niet ter kerke had kunnen gaan. De Tijd brengt daarbij in herinnering, hoe de minister Heemskerk in 1857 een circulaire uitvaardigde ter voorkoming van hetindeolen dor Israölietisclio miliciens by hun korpsen op een Zaterdag. Het blad waardeert zoodanig optreden, doch verlangt, dat voor de aanspra- iken van Katholieken niet minder worde go- daan. Aanspraken, dio De Tijd erkend wil 'zien, vooral, waar hot den Katholieken „thans 'gegeven is aan het hoofd van het departe- Iment van oorlog een man te bezitten, wiens degoiyke godsdienstige overtuiging een waar- i borg te meer is voor den ernst, waarmede hy do hem opgedragen taak ter harte neemt". Maar De Tijd hoopt, dat men hem in do ge legenheid stelle te dozen aanzien a 1 het goed 'te doen, waartoe zyn ambt hem het vermogen geeft. Dat wil zeggen: „zondor ovordryving, maar ook zonder eeuige poging om te ver ontschuldigen, wat er inderdaad niet mee door kan, lichte men de overheid in omtrent alle feiten, die in stryd mochten komen mot het geen katholieke ouders of verzorgers ten deze - naar recht en blliykheid voor hun dienstplich tige kinderen mogen verlangen". De Hollander zegt onder het hoofd „God» dionst en Socialisme": Om onze arbeiders te lokken, vooral in verkiezingsdagen, hoort men, mannen als Gerhard uitgezonderd dat godsdienst en socialisme niets met elkander te maken hebben, en de godsdienst van het socialisme weinig te vreezen heeft. Wie Het Volk getrouw leest, weet anders, en vooral het tweede blad ia doorspekt met allerlei hatelyke, spottende opmerkingen over godsdienst en christendom. In een te Enschedee verschynend weekblad kwam de volgende advertentie voor by ge legenheid van de verkiezing van oen socialist tot lid van den Raad: Nabetrachting op de Gemeenteraadsverkiezing. De steen, dien door de tempelbouwers Veracht'iyk was een plaats ontzegd, Is tot verbazing der aanschouwors Door 't Yolk ten hoofd des hoeks gelegd. Dit werk is door 's Volks groot vermogen En sterke hand alleen geschied. Hot is een wonder in „hunne" oogen, Zy zien het, maar 't verblydt hen niet. Ps. 68:11. Bedoeld is hier Ps. 118 11, doch dat hindert weinig om echt laag te kunnen spotten. Hot is te verstaan, dat door die schandeiyke advertentie sensatie is go wekt in Enschedee. De laffe spotter durfde er blykbaar zyn naam niet onder plaatsen. Dat onze Christen-arbeiders, onze mannen van „Patrimonium", het weten: christendom en socialisme staan lynrecht tegenover elkander. In De Noord-Brabanler wyst mr. Z. er op, hoe verkeerd het toch is, als aan de ver kiezingen van afgevaardigden ter Volksver tegenwoordiging do behartiging van districtsbelangen wordt vastgeknoopt. Vele kiezers, doch meer in het by zonder do leiders van verkiezingen, invloedryke personen in de districten, dio door hun gezag ofmaat- scliappelyko positie, door hun zedelyk over wicht, te beschikken hebben over tal van stemmen van ondorhoorigen of afliankoiyke personen, die gaarne luisteren naar hun advie zen, voorstanders en voormannen in zake waterstaats- of Yerkeersbelangon, stellen soms schryft mr. Z. onder meer als er een verkiezing op handen is, een districtsbelang op don voorgrond, dat alles boheerscht voor de eenvoudige lieden, die zich van de groote en ernstige vraagstukken van den dag maar zeer weinig aantrekken, als godsdienst en vaderland maar in peis en vrede zyn. Er ontstaat daardoor een politieke strooming, dio don zetel van een district vastkoppelt aan een geheel particulier bolang. Men vraagt niet in do eersto plaats: Is candidaat A of B een alleszins bekwaam vertegenwoordiger, een eer voor de party? Maar: Is by onze man, hebben wy voor onze belangen veol van hem te hopen? Als eon vorkiezings campagne in vollen gang is, leest men in couranten en verkiozings- periodieken, dat candidaat A of B de man is, aan wien de belangen van hot district uit muntend zyn toevertrouwd. Hy zal toch wel zorg dragen, dat die en die tram er komt, dat het garnizoen niet verplaatst zal wordon, etc., etc. De afgevaardigden laten zich zulke zaken doorgaans maar aanleunen; ze kunnen toch ook moeiiyk in oppositie komen en zullen denken: Zoo'n districtsbelang kan ik allicht voorstaan, als het niet etrydig is met het algemoon belang. Ik keur het af, aldus een verkiezing te leiden. Zooals ik gezegd heb, men kiest geen man, die de vyand is van onze locale belan gen, maar men behoort ook niet te verkiezen hem, die niets anders of niet veel meer dan zulke belangen kan voorstaan. Zou men zulke afgevaardigden toch naar do Kamer zenden, dan zou men behalve dat men zyn doel niet bereikt in de meeste gevallen, want zulke gekozenen hebben door gaans weinig invloed groote schade doen aan het algemeen belang, daar zulk een locale politiek, toegepast op groote schaal, de dood is voor do Regeering, die afhankeiyk is van zulke vertegenwoordigers. Wy hebben er gelukkig nog niet over te klagen, dat zulke praktyken te onzent lnheemsch worden. Toch vond ik ln de ge maakte opmerking by de vorige begrooting aanleiding er hier eens op te wyzen. Do toe stand is bovendien geheel veranderd. Wat men zonder veel nadeel kan doen als minder heid, daarvan heeft men zich, op straffe van groot nadeel, te onthouden, als men meerder heid is. Het Handelsblad komt er tegen op, dat, voor zoover Nederlandse h-0 o s t-I n d i aangaat, zoo vaak wordt geadviseerd werken of verbeteringen achterwege te laten, omdat voor het oogenblik „het geld nuttiger besteed zou kunnen worden." By de Solo werken dóet dit argument op dit oogenblik by sommige invloedryke advi seurs nóg dienst, zegt bet Handelsblad. Men heeft uitgerekend, dat na de voltooiing dier werken, aan rente voorloopig een tokort zal zyn van vier ton. Of daarmede achthonderd duizend menschen afdoende geholpen zouden zyn; of men, dezen per hoofd alzoo een sub sidie van één halven gulden per jaar toeleg gende, in een uitgebreide streek de armoede verdryft en de welvaart in haar plaats doet binnenkomen, komt niet in aanmerking. Men kan het geld nuttiger besteden, beweert men, en -doet dus niets. Het is een argument, zooals de heer Kiel- stra onlangs schreef, waarmede men veel nuttigs tegenhoudt 1 En nu denke men niet, dat het alleen by irrigatie-werken te voorscbyn treedt, of dat het alleen ambtenaren van fiscalen aanleg zyn, die zoo spreken. Wie op het een of ander, dat geld kost, in het algemeen belang meent te moeten aandringen, kan er zeker van zyn, dat ook in de Indische pers het refrein weerklinkt „Men kan het geld nuttiger besteden l" Daar hebben wy nu, om een voorbeeld te noemen, aangedrongen op de afschaffing van heerendiensten op Java „zonder equivalent", ra. a. w. zonder den Javaan een nieuwe be lasting in geld op te leggen. Dit laatste, zei den wy, is reeds geschied door de invoering of verhooging van de accynzen op petroleum en lucifers, die ca. 4 millioen per jaar meer op brengen dan tien jaar geleden. Men bestede dat geld nu eens ten bate der inlandsche be volking; en wel door wat thans nog in heeron- dienst geschiedt, voortaan togon behoorlyke betaling te doen verrichten. Dio hervorming is hoog noodig; vooreerst, omdat de heeren diensten onvoldoende kunnen worden gecontro leerd eu dus den weg openlaten voor groot "misbruik van de inlandsche werkkrachten; ten tweede, omdat gedwongen, onbetaalde arbeid luiheid kweekt; ten derde, omdat een zoo ge brekkig werkend stelsel van belasting in arbeid de ontwikkeling van de volkswelvaart ernstig in den weg staat Maar nu vernemen wy, in het Soer. Hbl. van 22 Juni, dat men de daartoe noodigo uit gaven in Den Haag niet toestaat; en, voegt het blad er by, „zooals wy reeds meer te ken nen gaven, wy gaan hiermee accoord zoolang nog tal van dringende belangen om geldelyke redenen vorwaarloosd worden." Men ziet, juist hetzelfdo argument, waar mede do Solo-werken worden tegengehouden men kan het geld nuttiger besteden! Zoo kan men ten slotte alles tegenhouden. Spoorwegen zouden er op Java niet gekomen zyn, wanneer men geluisterd had naar hen, dio spoorwegen wel goed, maar andere zaken volksonderwys, inlandsche vroedvrouwen, irri gatie en wat niet al veel beter vonden. De haven te Batavia zou er nog niet zyn, wanneer men geluisterd had naar de Kamer van Koophandel en Nyverheid, die adviseerde: Eerst spoorwegen. Deze, op hun beurt, wer den weer bestreden in hot belang der inland sche nyverheid; de karren transporten en de prauwvaart zouden schade lyden.Van de bestryding in vroegere jaren, toen de onder gang van ons gezag op Java als gevolg van den spoorwegaanleg werd voorspeld, spreken wy met eens. Aan Java, zoo vernemen wy soms ook reeds, moot niet zooveel ten koste worden gelegd: de Buitenbezittingen zyn de landen der toekomst: d&ir moeten staats spoorwegen worden gebouwd, die ryko landen moeten tot ontwikkeling worden gebracht l Men klaagt in Indiö over langzamen voor uitgang in verschillende opzichten. Doch heeft men daartoe wel het recht, wanneer men by olken aandrang om tot vooruitgang te komen, steeds hindernissen opwerpt en het eeuwige refrein doet weerklinken: „Doe liever wat anderB.gy kunt het geld nuttiger besteden?" Laat men doen wat de hand vindt om te doen, en niet de voorkeur er aan geven niets te doen uit overweging, dat er, misschien, te eeniger tyd, een meerderheid zal kunnen ge vonden wordon, die „iets anders" tot stand wil brongen.En laat men zich niet blind staren op do „noodige uitgaven", aan de afschaffing van onbetaalde» arbeid vorbonden; daargelaten, dat in compensatie daarvan reeds voldoende nieuwe belastingen zyn ingovoerd, leert de ondervinding niet overal, dat, wanneer druk kende, het vrye verkeer en de nyverheid belem merende belastingen worden afgeschaft, de andere bronnen van inkomsten van den Staat do8 te ruimer vloeien? Nog één opmerking. „Men staat het geld in Den Haag niet toe", zegt het Soer. Hbl. Een minister, een volksvertegenwoordiging, kunnen, inderdaad, sommige zaken wel eens tegenhoudenmaar wanneer de aandrang uit Indiö sterk genoeg is, kunnen zy dat op den duur niet. De hoofdzaak is ten slotte, wat men in IndiG noodig acht. Maar wanneer de ambtenaren en de pers met het bovenvermeld refrein instem men, dan zien wy, niet alleen ten aanzien van de heoreridionsten, de naaste toekomst vry donker in. Dan zal eenvoudig alles by het oude blyven. Nadat oen dor Haagscho bladen had mode- gedeeld, hoe op Zondag 4 Augustus aan het Departement vau Binnenlandsche Zaken hard gewerkt was, heeft De Tijd ge tracht het gebeurde te verdedigen of althans to verklaren met doze opmerking: „De nieuw benoemde minister wjlde, alvorens zyn nieuwen werkkring aan te vangen, Maandag op vacantio gaan en moest daartoe vooraf eenig werk gereed hebben. Blykbaar was dit Zaterdag niet gereed kunnen komen en moest het dus op Zondag worden verricht". De Middelburgsche Courant noomt dat de verdediging van „een onhandig vriend", die beter had gedaan tot het gebeurde „eenvou dig bet zwygen toe te doen." Dr. Kuyper,— zegt zy wiens volgelingen alles doen om do Zondagsheiliging streng toe te passen en te bovorderen, heeft tegen dat beginsel der party laten zondigen. Dat meert de Middel burgsche Courant is van zyn standpunt allos- bohalve te verdedigen en de ambtenaren hadden alle recht daarover te klagen. Dat recht evenwel werd door De Tijd ook ontkend, dio het hun kwaiyk nam, dat blyk baar zy het desbotreffend bericht aan het Haagscho blad hadden geleverd. De Tijd zag daarin van de zyde dor ambtenaren het begin van „een kleine campagne tegen den nieuwen premier" en voegde daarby: „Als dat maar goed afloopt l" De Arnhemsche Courant antwoordde op die opmerking: „Do nieuwbenoemde minister wilde Maandag op vacantia gaan, maar kon dit toch even goed Dinsdag doen, en had dit moeten doen, nu hy, die als hoofd zyner party aller eerst het voorbeeld had te geven van de door haar geöischto Zondagsheiliging, dientengevolge op Zondag arbeid eischte van z(jn ambtenaron. Dezen behoeven nog volstrekt niet van fro n de tegen den nieuwen chef verdacht te worden, als zy er zich terecht aan ergeren, dat dr. Kuyper eenvoudig eon beginsel zyner richting op zy zot als 't met zyn porsooniyk belang in botsing komt. Mocht dit de gewone wyze van don nieuwen premier zyn, dan zeggen wy De Tijd na: Als dat maar goed aflooptl"" Met driedubbele kracht zou mr. Troelstra nu buiten de Kamer de Kuyperiaansche huichelary gaan bekampen, zegt De Hollander Zóó seinde hy zelf uit Veendam. En op onze vraag, waarin nu toch eigenlyk die Kuype riaansche huichelary bestaat, meent Het Volk te kunnen volstaan met het volgende ant woord „"VVy antwoorden: een minister, dioonmid- dellyk na zijn benoeming met vacantie gaat, geeft nog niet veel gelegenheid tot critiek op zyn daden, en wy zouden dus kunnen volstaan met de door ons zoo vaak geconstateerde tegen stelling tusschen Kuyper's imperialistisch militaristisch en kapitalistisch optredon als Kamerlid, en zyn herhaald bolyden, dat het ook in politiek alleen om Gods eero mag gaan. Doch bovendien is reeds in de paar dagen van zyn actief bewind door dr. Kuyper een daad geploegd, die niet alleen de christenen in Nederland tegen de borst stiet, wy be doel ju, dat hy begon, met de Zondags rust zyner ambtenaron to schenden. Deze regeoringsdaad werpt een zonderling liclit op de houding van een aantal anti revolutionairen, die zelfs aan kleine nering doenden wilden verhinderon, op Zondag een stuk brood te verdienen. Zy doet dadelyk vragen, of het dry ven in die richting oprecht was gomoend. De Hollander zal daarom goed doen, deze regeeringsdaad van dr. Kuyper nader te ver klaren l" Voet by stuk, myuheer Troelstra, luidt het antwoord. Toen gy uw pioclamatie van het olectorale slagveld in Yeendam naar Amster dam seindet, wist gy niets vau dic-n arbeid der ambtenaren op Zondag. Daar zyt go eerst lator achter gekomen. Zoodat uw beweerde huichelary daaronder niet valt. Wy begiypen overigens niet recht hoe over dien Zondags arbeid zooveel drukte i9 ge maaktdoor liboralen en socialiston, dio het met Zondagsrust nu juist niet zoo nauw nemen. Maar dr. Kuyper of liever zyn boginssl moest toch eens even oen duw gegeven wor den. Is echter die duw verdiond? Meent men nu werkeiyk, dat de Minister mot opzet on bewust do ambtenaren op Zondag zal hebben laten werken? Naiuuriyk niet. Wy woton van heel dien Zondagsarbeid niets, maar kunnen ons toch wel voorstellen hoe dat geloopen is. Minister Kuyper moest Maandag 5 Augustus op reis. Vóór dien tyd behoorde hy in zyn bezit te bebbon de stukken, betrekking Heb bende op de Begrooting, ton einde daarin naar de eischen van der. nieuwen koers verande ringen aan te brongen. Do ambtenaren, blyk baar niet gewoon oin nè. de bekende zware dag taakook oen enkel avondje to werken aan het Departemont, in plaats van als naar gewoonte klokkeslag 4 uren het bureau jasje uit te trekken, waren vóór den Zondag met gereed met de stukken; en toen zullen er een paar op Zondag gewerkt hebben, iets, waarvan de Minister, die in Amsterdam zat, wel niets zal geweten hebben en waarvan men hem dus goon verwyt mag maken En daar is nu zoo'n drukte van gemaakt. Doch om torug te komen op de „Kuype riaansche huichelary" die bestaat dan nu hierin, om het maar niet in het socialistische jargon, maar in gewoon Hollandsch uit te drukken, dat dr. Kuyper is voor het behoud, van een krachtig leger en voor hot eerbiedigen van het particulier initiatief ten opzichte van do sociale wetten. Naar onze overtuiging geheel overeenstem mende met onze beginselen, gaat De Hollander1 voort. En dat is nu al. Maar in bet socialistisch woordenboek vindt men alleen dikke, schetterende woorden. Dat maakt veel begrypeiykl De Nederlandert er op wyzende, hoe dr. Schaepman's jongste Chronica ra de katholieke pers menig artikel heeft uitge lokt, dat zich kenmerkt door scherpheid,1 bykans bitterheid van toon, stelt de vraag, waarom bedoeld betoog daartoe aanleiding kan hebben gegeven, en het antwoord moet, vol-, gens het blad, luiden, dat oorzaak is de wyze, waarop de doctor oonige vermaningen tot de pers richtte. Komt het te pas, zoo riep deze nu uit, ver maningen uit te deolen tot voorzichtigheid en eensgezindheid, wanneer men zelf zoo menig maal eon eigen pad bewandeld heeft? De Nederlander heeft er een anderen kyk op. Verre is het van ono, schryft zy, ons te steken in familietwisten. Men loopt gevaar van beide partyen klappen op te loopen. Wie evenwel het artikel van den doctor onbevoor oordeeld leest, zal daarin meer een raad voor: de toekomst dan een verwyt over gedane zaken lezen. Dit scherp in het oog te houden schynt raadzaam. De Christelyke pers heeft op dit' oogenblik een andere positie dan vóór de jongste verkiezingen. Wat haar toen gooor-', loofd was, is haar dit nu niet meer. Wy zeggen dit ter wille, niet van den Premier of van het Kabinet, maar vau de Christelyke belangen. Onderlinge geschillen en vriendelijke raad-, gevingen aan de Regeering hebben thans oen, gansch andero uitwerking dan vroeger. Dit' mag niet uit het oog worden verloren. 81) By de deur van hot bureau waren ver scheidene dames en heeren. Theo zag ook zyn moedor met de Kuhnsens. Dadelyk werd Paimpol in beslag genomen en voorgesteld, terwyi de dames Van der Kerken voort- wandelden. Pairapol was zeer beleefd jegens mevrouw Farland en prees haar zoon. Theo was naderby gekomen, en wierp een korten, smeekenden blik op zyn moeder; een blik, waaruit al zyn angst sprak. Hy was het laatste, gelukkige uur al byna weer vergeten. Stéphanie ontweek den blik van haar zoon. „U vergunt zeker wel, dat ik u eens kom bezoeken?" vroeg de Hollander, haar trouw hartig aanziende; „ik ga zaken doen met uw zoon. Een beste jongen 1" Zyn oprecht, eerlyk lachen sneed Theo 'door de ziek. Do komst van Pracht, die op professor Kuhnsen toeliep, veranderde de groepoering van het gezelschap; Stéphanie werd van den Hollander gescheiden. Theo naderde zyn moeder en vleide zacht: „Mama, verraad my niet. Help my nog dezen éénen keer. Zeg hem niets. Alles gaat best; ,maar als u my verraadt, ben ik verloren." 't Waren haast dezelfde woorden van gisteren; maar er lag in de uitdrukking nu nog iets anders: de schaamte, dat zyn tot dusver gespeelde comodie door Paimpol ontdekt zou worden. Mismoedig wendde zyn moeder zich af, mot streng gelaat. „Moeder.... belooft u my niets?" vleide Theo nogmaals. „Laat my met rust." Zy had de lippen opeen gedrukt en staarde naar de deur. Nu kwam Heinz nader, links en rechts handen gevende. Plotseling stond hy vóór haar. Mevrouw Farland voelde aller blikken op haar gericht. Zy wendde zich plotseling tot Theo en voegde hem een paar vriendeiyke woorden toe, onnatuurlyk lachende. Wat zo zei, had volstrekt geen betrekking op hetgeen hy wilde weten. „Hó, waarde professor 1" riep zy toen met gemaakte verrassing. „Wat een voorrecht u weer eens te ontmoeten. Men ziet u tegen woordig zoo zeldenl Ja, ja, als men zoo be roemd wordt I" Theo stond ontsteld ter zyde, met tegenzin vervuld door deze comedie. Hy mompelde iets tusschen de tanden, keerde beiden den rug toe en ging naar Paimpol, van wien hy haastig afscheid nam. Daarna snelde hy voort, ten prooi aan zeer tegenstrydige gewaarwordingen. Spot mengde zich daarin ook, en zyn angst was minder dan daareven. Als zyn moeder zoo goed comediespelen kon, zou ze het ook wel doen tegenover PaimpoL Plotseling dacht hy aan zyn plicht als ge leider. Uitkykend naar de Hollandsche dames, bemerkte h\j te midden van een groepje dames en hoeren mevrouw Pollingor, gedost in een prachtig winterkostuum van fluweel en bont. Zy wenkte hem toe, doch hy deed, of hy hot niet bemerkte; hj) had nu de dame3 Van der Kerken in 'fc oog gekregen en repte zich om haar in te halen. De vreugde, die zich in Nelly's gelaat weer spiegelde, toen ze hem weer aan haar zyde zag, was zóó hartelijk, dat Theo er (hop door getroffen werd. Als een zwaren last schuddo hy de doffe stemming van zich af; hy wilde aan niets meer denken, aan geen zaken, aan geen Mizzi, aan zyn moeder niet; vry ademde hy in de frissche, zuivere winterlucht, terwyi hy den hoed afnam en het brandende voorhoofd koelde. „Biy, dat ik u gevonden heb!" zei hy tot Nelly, terwyi hy tot haar verbazing plotseling haar hand vatte en die harteiyk drukte. X. De jury bestond, mot weinig uitzonderingen, uit ledeu der groote tuinbouwvereeniging, te wier gunste Paimpol op Mizzi's aandrin gen den prys had uitgeloofd. Door de zorgen dezer vereeniging was de kweekery in de omstreken van Borlyn aan- merkelyk in bloei toegenomen; de bestuurs leden waren zeer yvorig en hadden ook eon aanzieniyk deel in de voorbereiding van de groote ny verheidstentoonstelling. Mevrouw Farland was in vroeger jaren een steunpilaar voor de vereeniging geweest; in den hueron tyd was de eebtgenoote van professor Kuhnsen meer op den voorgrond gotreden. Beide dame3 vorkeerden op dien voet van buitengewone lievigheid, waardoor mededingsters zich plegen te kenmerken. Met deze dames zaten nog in de jury mevrouw Bernsberger, de echtgenoote van een hoofdambtenaar; mevrouw Hunemann, diroo trice van een meisjesschool, de vrouw van den gepensionneerden generaal von Kriothon mevrouw Schliebon, eigenares van een groote bloemenzaak, en de hoeren Pracht en Kuhnsen, Brendicke senior en junior, Schliebon, de botanicus dr. Braun en eindeiyk Paimpol, de milde gever. Men schaarde zich in het nog niot geheel voltooide lokaal aan twee tafels, en er word overgegaan tot de samenstelling van het bureau, i Toen Paimpol voor do eer bedankte, viel de keuze tot voorzitster der jury op mevrouw Farland. Zy nam plaats aan het boveneinde der tafel en opendo de zitting als iemand, voor wien zulk werk gesneden koek is. 't Werd Paimpol heel plechtig te moode, toen ze begon mot een warme hulde aan don „begunstiger der vereeniging", waarop alge- meene teekenon van by val volgden, die Paimpol beantwoordde met knikken naar alle kanten. By het vaststellen der agenda bogon terstond een lovondig debat. Als eerste punt had mevrouw Farland voorgo3lagonhet vaststellen dor plaats. Mevrouw Kuhnsen merkto daar tegenover op, dat de plaats eerst definitief kon worddn aangowezen, als het was uitgemaakt, wolk ontwerp zou worden uitgevoerd. By den stroom van welsprekendheid, die nu volgdo, had de Hollandsche gelegenheid, de „Duitsche eenheid" te bewonderen, en het gebabbel om en over niets begon hem danig te vorvelen. Doch hy gevoelde zich gast en durfde er dus niet met een zyner gewone uitvallen tusschen komen. De Brendickos verschoten veel kruit en trachtten Pracht aan den gang te krygen; doch deze liot het gezwets van den redacteur over „onpartydigheid", „zuiverheid der jury", enz. rustig doorgaan, terwyi hy een kalm praatje hield met zyn collega Köhnson. Doch toen het debat steeds verder afdwaalde en men breedvoerig begon over de versiering der omgeving, waarin het beeld geplaatst zou worden, riep Pracht eindeiyk ongeduldig: „Maar, dames en heeren, waar dwaalt u hoen? 't Spreekt toch vanzelf, dat wjj het beeld in een tempeltje plaatsen; staat duideiyk genoeg in de oproeping voor hoi! concours." „Ik verzoek de presidente, alleen het woord te geven aan dengene, die het behoorlijk heeft gevraagd I" riep de jeugdige Brendicke, het, criticusje, strydlustig, en de gezameniyko tegen standers van Pracht vielen hem by. Mevrouw Farland moest even met den presidentshamer tikken. ,'t Spyt my, professor, dat ik n het woord, niot mag gevenl" kwam het met gomaaktej welwillendheid van haar lippenwie haar meer van naby kendo, kon echter wel merken, dat ze niet zonder iuneriyke bevrediging deze kleine berisping uitdeelde. „Nu, dan vraag ik gehoorzaam het woord I" zei Heinz, een beetje boos, het grynztrade jongmensch tegenovor hem even met een minachtenden blik aanziende. Maar nu protesteerde Brendicke junior: hy: had eerst het woord gevraagd. Dit kon niet worden ontkend, en de criticus hield nu een^ opgeschroefd betoog, hoe onzinnig het was, het beold in een tempel te plaatsen. Eindeiyk kwam Pracht aan do beurt. „De geachte vorige spreker heeft zyn kunst-j historische studiön helaas te Yroeg afge broken i Nu had men' de poppen weer aan 't dan3em Stéphanie hamerde en verzocht den sprekor,,* zich van persoonlykheden te onthouden. j Pracht begreep wel, ook uit de blikken,; die verscheidene leden mot elkaar wisselden, waarom het te doen was. Hy bedwong zlch,i hoe moeiiyk dit ook viel, en hield een zakelUk; betoog. WortU vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5