LEIDSCH DAGBLAD,
ZATERDAG 17 AUGUSTUS. - TWEEDE BLAD,
PERSOVERZICHT.
F"©uilleto]a.
Een opvoedster.
r Ko. 12724
Anno 190!.
De (anti-revolutionaire) Graafschapper her
innert er aan, dat, toen dr. Kuyper, nu
ruim 25 jaren geleden, in de Tweede
Kamer aandrong op hot tydig nemen van
maatregelen tot verbetering van
de sociale verhoudingen, bepaaldeiyk
van dio tusschen patroons en werk
lieden, zoo goed als niemand hem by viel.
Men zal wellicht zeggen: gaat het blad
voort dat is oud nieuws, waarop we reeds
zoo dikwyis onthaald zyn.
Oud nieuws, dat de liberalen den Goudschen
afgevaardigde alleen lieten staanoud nieuws,
dat Van Lynden van Sandenburg den spreker
ongeloovjg, spottend aanzag; oud nieuws,
dat men spottend een schema voor een wet
boek op den arbeid vroeg.
Oud nieuws, zeer zeker. Maar het kan toch
zyn nut hebben, om er nog eens medo voor
den dag te komen.
En wol, om te laten uitkomen, dat zy, die
vóór 25 jaren tegen iedere bemoeiing van de
Overheid met socialo aangelegenheden waren,
than3 er in beginsel vóór zgn geworden.
Men lachte dr. Kuyper uit; en het biykt
cu, dat deze Staatsman den lachers niet minder
dan ongeveer25 jaren vóór was.
In ernst wie verklaart zich thans nog
tegen een sociale wetgoving? Buiten de star
oud-liberalen niemand.
Schier allen zyn op de lyn van den leider
van onze party gekomen; on slechts hierover
loopt nog verschil, hoe ver do Overheid ten
aanzien van die bemoeiing £an of mag gaan.
Voor ons, anti revolutionairen, ligt hierin
zeker wel eenigo voldooning, dat nameiyk
nu blijkt, hoe juist onze leider voor de toe
komst den ernst der sociale toestanden en
de onafwysbare taak van de Overheid hier
voor inzag.
Maar een voldoening van zeer gomengden
aard. Hoeveel verder zouden wy niet reeds
zyn, indien in 1875 dr. Kuyper's raad in ern-
Btige overweging genomen on opgevolgd was
Thans heeft het al den schijn, alsof men
op zyn lgn is gekomen, minder uit overtui
ging, gegrond op ernstige studio, maar omdat
de strooming niet is te keeien, en alzoo vrees
voor erger de prikkel is geweest, die de tegen
strevers van weleer tot het verlaten van het
vroegere standpunt heeft gedreven.
Was in 1875 een begin gemaakt mot deze
ernstige aangelegenheid, zoo zou zeer stellig
het sociale vraagstuk niet dat bedenkelijk
karakter hebben gekregen, dat het nu heeft.
Men had dan op geleidelgko en rustige
wyzo do zoo onafwysbaar geworden maat
regelen kunnen nemen; dan was er ook goen
grond voor bitterheid over de traagheid onzer
wetgeving en do hardleerschheid onzer Staats
lieden
Ja, zégt De Standaard hiertoe dat
Is „oud nieuws", maar het kan zyn nut hebben,
vooral by het begin van een anderen koers,
,er nog eens de aandacht op te vestigen.
Een biliyke eiscli wordt het door De Tijd
genoemd, dat aan „de jeugdige 1 a n d s v o r-
dodigera do gelegenheid worde gelalen tot
het waarnomen hunner religieuze
vorplichtingon, niet name hot plicht
matig vieren van den dag des Heeren". Het
blad haalt een getuigenis aan van reservisten
uit een der zuidelyke garnizoensplaatsen van
ons land, die verklaarden, de een, dat hy 16,
de ander, dat hy 8 achtereenvolgende Zondagen
niet ter kerke had kunnen gaan.
De Tijd brengt daarbij in herinnering, hoe
de minister Heemskerk in 1857 een circulaire
uitvaardigde ter voorkoming van hetindeolen
dor Israölietisclio miliciens by hun korpsen
op een Zaterdag. Het blad waardeert zoodanig
optreden, doch verlangt, dat voor de aanspra-
iken van Katholieken niet minder worde go-
daan. Aanspraken, dio De Tijd erkend wil
'zien, vooral, waar hot den Katholieken „thans
'gegeven is aan het hoofd van het departe-
Iment van oorlog een man te bezitten, wiens
degoiyke godsdienstige overtuiging een waar-
i borg te meer is voor den ernst, waarmede hy
do hem opgedragen taak ter harte neemt".
Maar De Tijd hoopt, dat men hem in do ge
legenheid stelle te dozen aanzien a 1 het goed
'te doen, waartoe zyn ambt hem het vermogen
geeft. Dat wil zeggen: „zondor ovordryving,
maar ook zonder eeuige poging om te ver
ontschuldigen, wat er inderdaad niet mee door
kan, lichte men de overheid in omtrent alle
feiten, die in stryd mochten komen mot het
geen katholieke ouders of verzorgers ten deze -
naar recht en blliykheid voor hun dienstplich
tige kinderen mogen verlangen".
De Hollander zegt onder het hoofd „God»
dionst en Socialisme":
Om onze arbeiders te lokken, vooral in
verkiezingsdagen, hoort men, mannen als
Gerhard uitgezonderd dat godsdienst
en socialisme niets met elkander te
maken hebben, en de godsdienst van het
socialisme weinig te vreezen heeft.
Wie Het Volk getrouw leest, weet anders,
en vooral het tweede blad ia doorspekt met
allerlei hatelyke, spottende opmerkingen over
godsdienst en christendom.
In een te Enschedee verschynend weekblad
kwam de volgende advertentie voor by ge
legenheid van de verkiezing van oen socialist
tot lid van den Raad:
Nabetrachting op de Gemeenteraadsverkiezing.
De steen, dien door de tempelbouwers
Veracht'iyk was een plaats ontzegd,
Is tot verbazing der aanschouwors
Door 't Yolk ten hoofd des hoeks gelegd.
Dit werk is door 's Volks groot vermogen
En sterke hand alleen geschied.
Hot is een wonder in „hunne" oogen,
Zy zien het, maar 't verblydt hen niet.
Ps. 68:11.
Bedoeld is hier Ps. 118 11, doch dat hindert
weinig om echt laag te kunnen spotten.
Hot is te verstaan, dat door die schandeiyke
advertentie sensatie is go wekt in Enschedee.
De laffe spotter durfde er blykbaar zyn naam
niet onder plaatsen.
Dat onze Christen-arbeiders, onze mannen
van „Patrimonium", het weten: christendom en
socialisme staan lynrecht tegenover elkander.
In De Noord-Brabanler wyst mr. Z. er op,
hoe verkeerd het toch is, als aan de ver
kiezingen van afgevaardigden ter Volksver
tegenwoordiging do behartiging van
districtsbelangen wordt vastgeknoopt.
Vele kiezers, doch meer in het by zonder do
leiders van verkiezingen, invloedryke personen
in de districten, dio door hun gezag ofmaat-
scliappelyko positie, door hun zedelyk over
wicht, te beschikken hebben over tal van
stemmen van ondorhoorigen of afliankoiyke
personen, die gaarne luisteren naar hun advie
zen, voorstanders en voormannen in zake
waterstaats- of Yerkeersbelangon, stellen soms
schryft mr. Z. onder meer als er een
verkiezing op handen is, een districtsbelang
op don voorgrond, dat alles boheerscht voor
de eenvoudige lieden, die zich van de groote
en ernstige vraagstukken van den dag maar
zeer weinig aantrekken, als godsdienst en
vaderland maar in peis en vrede zyn. Er
ontstaat daardoor een politieke strooming, dio
don zetel van een district vastkoppelt aan
een geheel particulier bolang. Men vraagt niet
in do eersto plaats: Is candidaat A of B een
alleszins bekwaam vertegenwoordiger, een
eer voor de party? Maar: Is by onze man,
hebben wy voor onze belangen veol van hem
te hopen?
Als eon vorkiezings campagne in vollen gang
is, leest men in couranten en verkiozings-
periodieken, dat candidaat A of B de man is,
aan wien de belangen van hot district uit
muntend zyn toevertrouwd. Hy zal toch wel
zorg dragen, dat die en die tram er komt,
dat het garnizoen niet verplaatst zal wordon,
etc., etc. De afgevaardigden laten zich zulke
zaken doorgaans maar aanleunen; ze kunnen
toch ook moeiiyk in oppositie komen en zullen
denken: Zoo'n districtsbelang kan ik allicht
voorstaan, als het niet etrydig is met het
algemoon belang.
Ik keur het af, aldus een verkiezing te
leiden. Zooals ik gezegd heb, men kiest geen
man, die de vyand is van onze locale belan
gen, maar men behoort ook niet te verkiezen
hem, die niets anders of niet veel meer dan
zulke belangen kan voorstaan.
Zou men zulke afgevaardigden toch naar
do Kamer zenden, dan zou men behalve
dat men zyn doel niet bereikt in de meeste
gevallen, want zulke gekozenen hebben door
gaans weinig invloed groote schade doen
aan het algemeen belang, daar zulk een locale
politiek, toegepast op groote schaal, de dood
is voor do Regeering, die afhankeiyk is van
zulke vertegenwoordigers.
Wy hebben er gelukkig nog niet over te
klagen, dat zulke praktyken te onzent
lnheemsch worden. Toch vond ik ln de ge
maakte opmerking by de vorige begrooting
aanleiding er hier eens op te wyzen. Do toe
stand is bovendien geheel veranderd. Wat
men zonder veel nadeel kan doen als minder
heid, daarvan heeft men zich, op straffe van
groot nadeel, te onthouden, als men meerder
heid is.
Het Handelsblad komt er tegen op, dat,
voor zoover Nederlandse h-0 o s t-I n d i
aangaat, zoo vaak wordt geadviseerd werken
of verbeteringen achterwege te
laten, omdat voor het oogenblik „het geld
nuttiger besteed zou kunnen worden."
By de Solo werken dóet dit argument op
dit oogenblik by sommige invloedryke advi
seurs nóg dienst, zegt bet Handelsblad. Men
heeft uitgerekend, dat na de voltooiing
dier werken, aan rente voorloopig een tokort
zal zyn van vier ton. Of daarmede achthonderd
duizend menschen afdoende geholpen zouden
zyn; of men, dezen per hoofd alzoo een sub
sidie van één halven gulden per jaar toeleg
gende, in een uitgebreide streek de armoede
verdryft en de welvaart in haar plaats doet
binnenkomen, komt niet in aanmerking.
Men kan het geld nuttiger besteden, beweert
men, en -doet dus niets.
Het is een argument, zooals de heer Kiel-
stra onlangs schreef, waarmede men veel
nuttigs tegenhoudt 1
En nu denke men niet, dat het alleen by
irrigatie-werken te voorscbyn treedt, of dat het
alleen ambtenaren van fiscalen aanleg zyn,
die zoo spreken. Wie op het een of ander, dat
geld kost, in het algemeen belang meent te
moeten aandringen, kan er zeker van zyn, dat
ook in de Indische pers het refrein weerklinkt
„Men kan het geld nuttiger besteden l"
Daar hebben wy nu, om een voorbeeld te
noemen, aangedrongen op de afschaffing van
heerendiensten op Java „zonder equivalent",
ra. a. w. zonder den Javaan een nieuwe be
lasting in geld op te leggen. Dit laatste, zei
den wy, is reeds geschied door de invoering of
verhooging van de accynzen op petroleum en
lucifers, die ca. 4 millioen per jaar meer op
brengen dan tien jaar geleden. Men bestede
dat geld nu eens ten bate der inlandsche be
volking; en wel door wat thans nog in heeron-
dienst geschiedt, voortaan togon behoorlyke
betaling te doen verrichten. Dio hervorming
is hoog noodig; vooreerst, omdat de heeren
diensten onvoldoende kunnen worden gecontro
leerd eu dus den weg openlaten voor groot
"misbruik van de inlandsche werkkrachten; ten
tweede, omdat gedwongen, onbetaalde arbeid
luiheid kweekt; ten derde, omdat een zoo ge
brekkig werkend stelsel van belasting in
arbeid de ontwikkeling van de volkswelvaart
ernstig in den weg staat
Maar nu vernemen wy, in het Soer. Hbl.
van 22 Juni, dat men de daartoe noodigo uit
gaven in Den Haag niet toestaat; en, voegt
het blad er by, „zooals wy reeds meer te ken
nen gaven, wy gaan hiermee accoord zoolang
nog tal van dringende belangen om geldelyke
redenen vorwaarloosd worden."
Men ziet, juist hetzelfdo argument, waar
mede do Solo-werken worden tegengehouden
men kan het geld nuttiger besteden!
Zoo kan men ten slotte alles tegenhouden.
Spoorwegen zouden er op Java niet gekomen
zyn, wanneer men geluisterd had naar hen,
dio spoorwegen wel goed, maar andere zaken
volksonderwys, inlandsche vroedvrouwen, irri
gatie en wat niet al veel beter vonden.
De haven te Batavia zou er nog niet zyn,
wanneer men geluisterd had naar de Kamer
van Koophandel en Nyverheid, die adviseerde:
Eerst spoorwegen. Deze, op hun beurt, wer
den weer bestreden in hot belang der inland
sche nyverheid; de karren transporten en de
prauwvaart zouden schade lyden.Van de
bestryding in vroegere jaren, toen de onder
gang van ons gezag op Java als gevolg van
den spoorwegaanleg werd voorspeld, spreken
wy met eens. Aan Java, zoo vernemen wy
soms ook reeds, moot niet zooveel ten koste
worden gelegd: de Buitenbezittingen zyn de
landen der toekomst: d&ir moeten staats
spoorwegen worden gebouwd, die ryko landen
moeten tot ontwikkeling worden gebracht l
Men klaagt in Indiö over langzamen voor
uitgang in verschillende opzichten. Doch heeft
men daartoe wel het recht, wanneer men by
olken aandrang om tot vooruitgang te komen,
steeds hindernissen opwerpt en het eeuwige
refrein doet weerklinken: „Doe liever wat
anderB.gy kunt het geld nuttiger besteden?"
Laat men doen wat de hand vindt om te
doen, en niet de voorkeur er aan geven niets
te doen uit overweging, dat er, misschien, te
eeniger tyd, een meerderheid zal kunnen ge
vonden wordon, die „iets anders" tot stand wil
brongen.En laat men zich niet blind staren
op do „noodige uitgaven", aan de afschaffing
van onbetaalde» arbeid vorbonden; daargelaten,
dat in compensatie daarvan reeds voldoende
nieuwe belastingen zyn ingovoerd, leert de
ondervinding niet overal, dat, wanneer druk
kende, het vrye verkeer en de nyverheid belem
merende belastingen worden afgeschaft, de
andere bronnen van inkomsten van den Staat
do8 te ruimer vloeien?
Nog één opmerking. „Men staat het geld
in Den Haag niet toe", zegt het Soer. Hbl.
Een minister, een volksvertegenwoordiging,
kunnen, inderdaad, sommige zaken wel eens
tegenhoudenmaar wanneer de aandrang uit
Indiö sterk genoeg is, kunnen zy dat op den
duur niet.
De hoofdzaak is ten slotte, wat men in IndiG
noodig acht. Maar wanneer de ambtenaren en
de pers met het bovenvermeld refrein instem
men, dan zien wy, niet alleen ten aanzien van
de heoreridionsten, de naaste toekomst vry
donker in. Dan zal eenvoudig alles by het
oude blyven.
Nadat oen dor Haagscho bladen had mode-
gedeeld, hoe op Zondag 4 Augustus aan
het Departement vau Binnenlandsche Zaken
hard gewerkt was, heeft De Tijd ge
tracht het gebeurde te verdedigen of althans
to verklaren met doze opmerking: „De nieuw
benoemde minister wjlde, alvorens zyn
nieuwen werkkring aan te vangen, Maandag
op vacantio gaan en moest daartoe vooraf
eenig werk gereed hebben. Blykbaar was dit
Zaterdag niet gereed kunnen komen en moest
het dus op Zondag worden verricht".
De Middelburgsche Courant noomt dat de
verdediging van „een onhandig vriend", die
beter had gedaan tot het gebeurde „eenvou
dig bet zwygen toe te doen." Dr. Kuyper,—
zegt zy wiens volgelingen alles doen om
do Zondagsheiliging streng toe te passen en
te bovorderen, heeft tegen dat beginsel der
party laten zondigen. Dat meert de Middel
burgsche Courant is van zyn standpunt allos-
bohalve te verdedigen en de ambtenaren
hadden alle recht daarover te klagen.
Dat recht evenwel werd door De Tijd ook
ontkend, dio het hun kwaiyk nam, dat blyk
baar zy het desbotreffend bericht aan het
Haagscho blad hadden geleverd. De Tijd zag
daarin van de zyde dor ambtenaren het begin
van „een kleine campagne tegen den nieuwen
premier" en voegde daarby: „Als dat
maar goed afloopt l"
De Arnhemsche Courant antwoordde op die
opmerking:
„Do nieuwbenoemde minister wilde Maandag
op vacantia gaan, maar kon dit toch even
goed Dinsdag doen, en had dit moeten
doen, nu hy, die als hoofd zyner party aller
eerst het voorbeeld had te geven van de door
haar geöischto Zondagsheiliging, dientengevolge
op Zondag arbeid eischte van z(jn ambtenaron.
Dezen behoeven nog volstrekt niet van fro n de
tegen den nieuwen chef verdacht te worden,
als zy er zich terecht aan ergeren, dat dr.
Kuyper eenvoudig eon beginsel zyner richting
op zy zot als 't met zyn porsooniyk belang
in botsing komt. Mocht dit de gewone wyze
van don nieuwen premier zyn, dan zeggen
wy De Tijd na: Als dat maar goed aflooptl""
Met driedubbele kracht zou mr. Troelstra
nu buiten de Kamer de Kuyperiaansche
huichelary gaan bekampen, zegt De Hollander
Zóó seinde hy zelf uit Veendam. En op onze
vraag, waarin nu toch eigenlyk die Kuype
riaansche huichelary bestaat, meent Het Volk
te kunnen volstaan met het volgende ant
woord
„"VVy antwoorden: een minister, dioonmid-
dellyk na zijn benoeming met vacantie gaat,
geeft nog niet veel gelegenheid tot critiek op
zyn daden, en wy zouden dus kunnen volstaan
met de door ons zoo vaak geconstateerde tegen
stelling tusschen Kuyper's imperialistisch
militaristisch en kapitalistisch optredon als
Kamerlid, en zyn herhaald bolyden, dat het
ook in politiek alleen om Gods eero mag gaan.
Doch bovendien is reeds in de paar dagen
van zyn actief bewind door dr. Kuyper een
daad geploegd, die niet alleen de christenen
in Nederland tegen de borst stiet, wy be
doel ju, dat hy begon, met de Zondags
rust zyner ambtenaron to schenden.
Deze regeoringsdaad werpt een zonderling
liclit op de houding van een aantal anti
revolutionairen, die zelfs aan kleine nering
doenden wilden verhinderon, op Zondag een
stuk brood te verdienen. Zy doet dadelyk
vragen, of het dry ven in die richting oprecht
was gomoend.
De Hollander zal daarom goed doen, deze
regeeringsdaad van dr. Kuyper nader te ver
klaren l"
Voet by stuk, myuheer Troelstra, luidt het
antwoord. Toen gy uw pioclamatie van het
olectorale slagveld in Yeendam naar Amster
dam seindet, wist gy niets vau dic-n arbeid
der ambtenaren op Zondag. Daar zyt go eerst
lator achter gekomen. Zoodat uw beweerde
huichelary daaronder niet valt.
Wy begiypen overigens niet recht hoe over
dien Zondags arbeid zooveel drukte i9 ge
maaktdoor liboralen en socialiston, dio
het met Zondagsrust nu juist niet zoo nauw
nemen. Maar dr. Kuyper of liever zyn boginssl
moest toch eens even oen duw gegeven wor
den. Is echter die duw verdiond? Meent men
nu werkeiyk, dat de Minister mot opzet on
bewust do ambtenaren op Zondag zal hebben
laten werken? Naiuuriyk niet. Wy woton van
heel dien Zondagsarbeid niets, maar kunnen
ons toch wel voorstellen hoe dat geloopen is.
Minister Kuyper moest Maandag 5 Augustus
op reis. Vóór dien tyd behoorde hy in zyn
bezit te bebbon de stukken, betrekking Heb
bende op de Begrooting, ton einde daarin naar
de eischen van der. nieuwen koers verande
ringen aan te brongen. Do ambtenaren, blyk
baar niet gewoon oin nè. de bekende zware
dag taakook oen enkel avondje to werken
aan het Departemont, in plaats van als naar
gewoonte klokkeslag 4 uren het bureau jasje
uit te trekken, waren vóór den Zondag met
gereed met de stukken; en toen zullen er
een paar op Zondag gewerkt hebben, iets,
waarvan de Minister, die in Amsterdam zat,
wel niets zal geweten hebben en waarvan
men hem dus goon verwyt mag maken
En daar is nu zoo'n drukte van gemaakt.
Doch om torug te komen op de „Kuype
riaansche huichelary" die bestaat dan nu
hierin, om het maar niet in het socialistische
jargon, maar in gewoon Hollandsch uit te
drukken, dat dr. Kuyper is voor het behoud,
van een krachtig leger en voor hot eerbiedigen
van het particulier initiatief ten opzichte van
do sociale wetten.
Naar onze overtuiging geheel overeenstem
mende met onze beginselen, gaat De Hollander1
voort.
En dat is nu al.
Maar in bet socialistisch woordenboek vindt
men alleen dikke, schetterende woorden.
Dat maakt veel begrypeiykl
De Nederlandert er op wyzende, hoe
dr. Schaepman's jongste Chronica ra
de katholieke pers menig artikel heeft uitge
lokt, dat zich kenmerkt door scherpheid,1
bykans bitterheid van toon, stelt de vraag,
waarom bedoeld betoog daartoe aanleiding kan
hebben gegeven, en het antwoord moet, vol-,
gens het blad, luiden, dat oorzaak is de wyze,
waarop de doctor oonige vermaningen tot de
pers richtte.
Komt het te pas, zoo riep deze nu uit, ver
maningen uit te deolen tot voorzichtigheid en
eensgezindheid, wanneer men zelf zoo menig
maal eon eigen pad bewandeld heeft?
De Nederlander heeft er een anderen kyk op.
Verre is het van ono, schryft zy, ons te
steken in familietwisten. Men loopt gevaar
van beide partyen klappen op te loopen. Wie
evenwel het artikel van den doctor onbevoor
oordeeld leest, zal daarin meer een raad voor:
de toekomst dan een verwyt over gedane
zaken lezen.
Dit scherp in het oog te houden schynt
raadzaam. De Christelyke pers heeft op dit'
oogenblik een andere positie dan vóór de
jongste verkiezingen. Wat haar toen gooor-',
loofd was, is haar dit nu niet meer.
Wy zeggen dit ter wille, niet van den
Premier of van het Kabinet, maar vau de
Christelyke belangen.
Onderlinge geschillen en vriendelijke raad-,
gevingen aan de Regeering hebben thans oen,
gansch andero uitwerking dan vroeger. Dit'
mag niet uit het oog worden verloren.
81)
By de deur van hot bureau waren ver
scheidene dames en heeren. Theo zag ook
zyn moedor met de Kuhnsens. Dadelyk werd
Paimpol in beslag genomen en voorgesteld,
terwyi de dames Van der Kerken voort-
wandelden.
Pairapol was zeer beleefd jegens mevrouw
Farland en prees haar zoon. Theo was naderby
gekomen, en wierp een korten, smeekenden
blik op zyn moeder; een blik, waaruit al zyn
angst sprak. Hy was het laatste, gelukkige
uur al byna weer vergeten.
Stéphanie ontweek den blik van haar zoon.
„U vergunt zeker wel, dat ik u eens kom
bezoeken?" vroeg de Hollander, haar trouw
hartig aanziende; „ik ga zaken doen met uw
zoon. Een beste jongen 1"
Zyn oprecht, eerlyk lachen sneed Theo
'door de ziek.
Do komst van Pracht, die op professor
Kuhnsen toeliep, veranderde de groepoering
van het gezelschap; Stéphanie werd van den
Hollander gescheiden.
Theo naderde zyn moeder en vleide zacht:
„Mama, verraad my niet. Help my nog dezen
éénen keer. Zeg hem niets. Alles gaat best;
,maar als u my verraadt, ben ik verloren."
't Waren haast dezelfde woorden van
gisteren; maar er lag in de uitdrukking nu
nog iets anders: de schaamte, dat zyn tot
dusver gespeelde comodie door Paimpol ontdekt
zou worden.
Mismoedig wendde zyn moeder zich af,
mot streng gelaat.
„Moeder.... belooft u my niets?" vleide
Theo nogmaals.
„Laat my met rust."
Zy had de lippen opeen gedrukt en staarde
naar de deur. Nu kwam Heinz nader, links
en rechts handen gevende.
Plotseling stond hy vóór haar.
Mevrouw Farland voelde aller blikken op
haar gericht. Zy wendde zich plotseling tot
Theo en voegde hem een paar vriendeiyke
woorden toe, onnatuurlyk lachende. Wat zo
zei, had volstrekt geen betrekking op hetgeen
hy wilde weten.
„Hó, waarde professor 1" riep zy toen met
gemaakte verrassing. „Wat een voorrecht u
weer eens te ontmoeten. Men ziet u tegen
woordig zoo zeldenl Ja, ja, als men zoo be
roemd wordt I"
Theo stond ontsteld ter zyde, met tegenzin
vervuld door deze comedie. Hy mompelde iets
tusschen de tanden, keerde beiden den rug toe
en ging naar Paimpol, van wien hy haastig
afscheid nam. Daarna snelde hy voort, ten
prooi aan zeer tegenstrydige gewaarwordingen.
Spot mengde zich daarin ook, en zyn angst
was minder dan daareven. Als zyn moeder
zoo goed comediespelen kon, zou ze het ook
wel doen tegenover PaimpoL
Plotseling dacht hy aan zyn plicht als ge
leider. Uitkykend naar de Hollandsche dames,
bemerkte h\j te midden van een groepje dames
en hoeren mevrouw Pollingor, gedost in een
prachtig winterkostuum van fluweel en bont.
Zy wenkte hem toe, doch hy deed, of hy
hot niet bemerkte; hj) had nu de dame3
Van der Kerken in 'fc oog gekregen en repte
zich om haar in te halen.
De vreugde, die zich in Nelly's gelaat weer
spiegelde, toen ze hem weer aan haar zyde
zag, was zóó hartelijk, dat Theo er (hop door
getroffen werd. Als een zwaren last schuddo
hy de doffe stemming van zich af; hy wilde
aan niets meer denken, aan geen zaken, aan
geen Mizzi, aan zyn moeder niet; vry ademde
hy in de frissche, zuivere winterlucht, terwyi hy
den hoed afnam en het brandende voorhoofd
koelde.
„Biy, dat ik u gevonden heb!" zei hy tot
Nelly, terwyi hy tot haar verbazing
plotseling haar hand vatte en die harteiyk
drukte.
X.
De jury bestond, mot weinig uitzonderingen,
uit ledeu der groote tuinbouwvereeniging, te
wier gunste Paimpol op Mizzi's aandrin
gen den prys had uitgeloofd.
Door de zorgen dezer vereeniging was de
kweekery in de omstreken van Borlyn aan-
merkelyk in bloei toegenomen; de bestuurs
leden waren zeer yvorig en hadden ook eon
aanzieniyk deel in de voorbereiding van de
groote ny verheidstentoonstelling. Mevrouw
Farland was in vroeger jaren een steunpilaar
voor de vereeniging geweest; in den hueron
tyd was de eebtgenoote van professor Kuhnsen
meer op den voorgrond gotreden. Beide dame3
vorkeerden op dien voet van buitengewone
lievigheid, waardoor mededingsters zich plegen
te kenmerken.
Met deze dames zaten nog in de jury
mevrouw Bernsberger, de echtgenoote van een
hoofdambtenaar; mevrouw Hunemann, diroo
trice van een meisjesschool, de vrouw van
den gepensionneerden generaal von Kriothon
mevrouw Schliebon, eigenares van een groote
bloemenzaak, en de hoeren Pracht en Kuhnsen,
Brendicke senior en junior, Schliebon, de
botanicus dr. Braun en eindeiyk Paimpol, de
milde gever.
Men schaarde zich in het nog niot geheel
voltooide lokaal aan twee tafels, en er word
overgegaan tot de samenstelling van het bureau, i
Toen Paimpol voor do eer bedankte, viel de
keuze tot voorzitster der jury op mevrouw
Farland.
Zy nam plaats aan het boveneinde der tafel
en opendo de zitting als iemand, voor wien
zulk werk gesneden koek is.
't Werd Paimpol heel plechtig te moode,
toen ze begon mot een warme hulde aan don
„begunstiger der vereeniging", waarop alge-
meene teekenon van by val volgden, die Paimpol
beantwoordde met knikken naar alle kanten.
By het vaststellen der agenda bogon terstond
een lovondig debat. Als eerste punt had
mevrouw Farland voorgo3lagonhet vaststellen
dor plaats. Mevrouw Kuhnsen merkto daar
tegenover op, dat de plaats eerst definitief kon
worddn aangowezen, als het was uitgemaakt,
wolk ontwerp zou worden uitgevoerd.
By den stroom van welsprekendheid, die nu
volgdo, had de Hollandsche gelegenheid, de
„Duitsche eenheid" te bewonderen, en het
gebabbel om en over niets begon hem danig
te vorvelen. Doch hy gevoelde zich gast en
durfde er dus niet met een zyner gewone
uitvallen tusschen komen.
De Brendickos verschoten veel kruit en
trachtten Pracht aan den gang te krygen;
doch deze liot het gezwets van den redacteur
over „onpartydigheid", „zuiverheid der jury",
enz. rustig doorgaan, terwyi hy een kalm
praatje hield met zyn collega Köhnson.
Doch toen het debat steeds verder afdwaalde
en men breedvoerig begon over de versiering
der omgeving, waarin het beeld geplaatst zou
worden, riep Pracht eindeiyk ongeduldig:
„Maar, dames en heeren, waar dwaalt u
hoen? 't Spreekt toch vanzelf, dat wjj het
beeld in een tempeltje plaatsen; staat
duideiyk genoeg in de oproeping voor hoi!
concours."
„Ik verzoek de presidente, alleen het woord
te geven aan dengene, die het behoorlijk heeft
gevraagd I" riep de jeugdige Brendicke, het,
criticusje, strydlustig, en de gezameniyko tegen
standers van Pracht vielen hem by. Mevrouw
Farland moest even met den presidentshamer
tikken.
,'t Spyt my, professor, dat ik n het woord,
niot mag gevenl" kwam het met gomaaktej
welwillendheid van haar lippenwie haar meer
van naby kendo, kon echter wel merken, dat
ze niet zonder iuneriyke bevrediging deze
kleine berisping uitdeelde.
„Nu, dan vraag ik gehoorzaam het woord I"
zei Heinz, een beetje boos, het grynztrade
jongmensch tegenovor hem even met een
minachtenden blik aanziende.
Maar nu protesteerde Brendicke junior: hy:
had eerst het woord gevraagd. Dit kon niet
worden ontkend, en de criticus hield nu een^
opgeschroefd betoog, hoe onzinnig het was,
het beold in een tempel te plaatsen.
Eindeiyk kwam Pracht aan do beurt.
„De geachte vorige spreker heeft zyn kunst-j
historische studiön helaas te Yroeg afge
broken i
Nu had men' de poppen weer aan 't dan3em
Stéphanie hamerde en verzocht den sprekor,,*
zich van persoonlykheden te onthouden. j
Pracht begreep wel, ook uit de blikken,;
die verscheidene leden mot elkaar wisselden,
waarom het te doen was. Hy bedwong zlch,i
hoe moeiiyk dit ook viel, en hield een zakelUk;
betoog.
WortU vervolgd.)