T07Ï271S
LEIDSCH DACBITADT ZATERDAC fO AUGUSTUS. - TWEEDE BLAD.
Anno lOftl
PERSOVERZICHT.
Ifemlleton.
Een opvoedster.
Hot jongste nummer van do Chronica over
Staatkunde en letteren van dr. H. J. A. M.
vSchaopman is gohool gewijd aan een beschou-
wing over het oude kabinet en het
nieuwe.
Aan het aftredend Kabinet heb ik reeds
te Leeuwarden mijn afscheidsgroet en, voor
zoover het mij voegde, mijn hulde gebracht.
In herhaling treden zal ik niet. Een historisch
portretje te leveren van elk der personen, die
hot Ministerie-Pierson vormden, zou van over
ijling getuigen. De mannen, die als raads
lieden der Kroon doze Regeering vormden,
waren zonder uitzondering bekwame en werk
zame mannen, trouwe dienaren van de Kroon
-en van het land. Zonder hun parttjkieuren
te verzaken, waren zelfs zij, die de holst
sprekende kleuren droegen, niet altijd partij
gangers. Onder hen bevonden zich parlemen
taire krachten van de eerste soort: Borgesius
en Lely, mannen, die men zich verheugt weer
in het strijdperk te ontmoeten.
„Wat nu aan deze groep ontbrak om haar
tot een vaste, krachtige, in levende éénheid
verbonden groep te maken, was niet het gemis
aan één hooge, allen gemeeno overtuiging.
Ook in een Kabinot is schakeering. In het
znenschelyke belijden en beoefenen verschil
lende menschen hetzelfde beginsel op verschil
lende wijzen. Wat aan dit Kabinet ontbrak,
was een premier. Een hoofdman, een leider.
Zeker, de heer Pierson was de premier. Hij
was de Kabinetsformeerder, de man, die het
aanzijn aan dit samenstel had geschonken.
Wol het aanzien had hij gegeven, niet het
wezen.
„Wel was de heer Pierson premier, maar
men moet het woord goedlachs opnemen
*hy was jeune premier. Met z\jn deftige figuur
was hij toch voor onze ernstige Hollanders
to jong, te dartel, soms te jolig. Aan hem
was alles smijdigheid, hoffelijkheid. Hy sprak
altyd ©re rotundo. Zelfs zyn stem was bo-
ioefd, zonder metaalklank. Hy idealiseerde.
Met zijn zakken vol millioenen ging hij soms
de wolken in. Hfi haalde verzen aan, Italiaan-
scho verzen zelfs....
.Men Yindt in de redevoeringen van den
heer Pierson een schat van. uitspraken vol
gezond verstand, van waarnemingen, uit en
om het leven gegrepen. Kernachtige gedach
ten, ware en wijze woorden. Maar door de
een of andere kleine omstandigheid ging de
uitwerking verloren. Pierson wilde overreden,
maar wie overreden wil, moet de overreding
gobiodon. De „monarquea débonnaires", de
„doux pasteurs de l'humanitó" hebben in onze
Parlementen even weinig op room te hopen
als in do jambon van Barbier.
„Pierson was geen Thorbecke. Hy had
niet, zooals do heer Sloet mij van dozen
zeido, een ijzeren staaf ingeslikt om altijd
Btijf recht op zijn recht te staan. En nog...,
ook eon ijzeren staaf wordt gebroken. Men
mag Pierson niet verwijten, dat hij geen
Barneveldt was of geen Johan de Wit. De
tijden veranderen. Barneveldt eindigt op het
schavot en Do Wit op- het (koene Zoodje,
Pierson eindigt b\j do stembus. En dan moet
men ,ook dit bedenken: niet de groote mannen
ontbroken, maar wt) zijn allen te groot om
de grootheid te zien. Misschien belet ook dit
ons om waar te riemen hoe eigenaardig
Pierson door hot ietwat zwevende van zijn
verschijning paste by deze Regeering,en dit
Parlement.
„Zal do niouwo Rogoering een premier
hebben?
„Zonder aarzelen antwoord ik: Ja.
„En, om hot antwoord naar alle kanten te
vervolledigen, voeg ik er onmiddellijk bij:
volgons sommigen is het alleen te vreezen,
dat deze premier te zeer premier zal zijn.
„Naar mijn opvatting ligt in deze schatting
geen geringschatting van hen, die de Kabinets-
formoerder van heden rondom zich heeft
gegroept. Even weinig als ik historische
portretjes gaf, zal ik hier profetische portretjes
gaan geven. Het zou op „reclame" gelijken
en den indruk maken alaof zy noodig was.
Ik heb nooit vernomen, dat men by mr.
Blussó of mr. C. Th. van Lynden van Sanden-
burg, of mr. R, J. Schimmelpennick of mr.
Van Bosse of mr. Yan Hall of mr. Godin de
Beaufort gevraagd heeft: Wat moet deze jurist
doen met de portefeuille van financiën? en
ik zie niet in waarom de vraag nu zou moeten
worden beantwoord. Het is ook nog geen
tyd om over gelukkige of allergelukkigste
keuzen te spreken, of over links en rechts.
De nieuwe ministers hebben allen reeds een
langer of korter parlementair verloden. Alleen
de heer Do Marez Oyens is nooit persoonlyk
met het Parlement in aanraking geweest. Hy
is ochtor in gonoeg kringen bekend, zelfs in
die van den uitgebloeiden vioolstruik. Een
man van geest en smaak, die Hooftiaansche
liederen zong onder de schaduwryke boomen
van pastoor Brouwers. Maar ik ga op dit
alles niet in.
„Het teeken van dit Kabinet is: Dr. Kuypor;
en het is een goed teekeo.
„Dr. Kuyper is, eoo hy iets is, onbetwist
baar een man van kracht. Maar niet vaneen
kracht, die zich liefst in krachtsvertoon open
baart. Hy heeft de drie gaven van voorzich
tigheid, orde en geduld. Hy weet te voorzien,
te berekenen en te volharden. Hy heeft, hoe
kon het anders? fouten begaan, maar hy weet
uit zyn fouten te loeren.
„Er is één vraag, die ryzen kanZullen
sommige gaven, sommige hoedanigheden, som
mige krachten zelfs Dr. Kuyper als premier,
als Minister niet in den weg staan? Zal de
man van het stelsel lenig genoeg hiyken om
aan de eischen, die een zeer saamgestelde
samenleving hem stellen zal, te voldoen? Zal
de stoore beiydor van beginselen weten to geven
en te nemen? Zal de parlementariër, die in
het felsto debat zich meester bleef, nu zich
meester blyven, waar hy niet zyn punt, zyn
uur van aanval en stryd kiezen kan? Zal hy
kunnen afweren, zooals hy kon aanvallen l
„Men zou dit spel van vragen en antwoorden
lang kunnen voortzetten. Maar wie twyieltof
dr. Kuyper is toegerust met de gaven, die
zyn nieuwe betrekking vordert? Een man als
hy is zelf een arsenaal. Maar vooralzulk een
man weet zichzelven te wegen. Alle mensch
ia ydel in ydelheid, maar dezen verblindt do
ydelheid niet. Daarin ligt het onderscheid".
Sinds de Staatscourant de samenstel
ling van het nieuwe Kabinot publi-
ceorde, is er zegt De Standaard door
onze Nederlandsche pers heelwat geschreven.
Onze redactie zweeg dusver.
De nauwe betrokking, die tusschen den
Kabinetsformateur en onzen Hoofdredacteur
bestond, bracht uiteraard mee, dat wy niet,
als anders, meezingen konden in het groote
koor.
Thans een enkel woord.
De Standaard wil dan allereerst constateo-
ren, dat het nieuwe Ministerie door vriend en
tegenstander, men zou byna zeggen hartelyk
ontvangen is.
Ten bewyze doet het blad aanhalingen uit
Het Vaderlandde Nieuwe Rotlerdamsche Ct.,
hot Handelsblad, De Nieuwe Courant en het
Weekblad De Amsterdammer. Het gedenkt het
„gulle woord" van De Nederlander en „de
sympathieke uitingen" van Het Nederlandsche
Dagblad.
In de anti-revolutionaire pera vooral treft
het De Standaardevenals in die van do go-
heele „Rechterzijde", dat algemeen goed wordt
ingezien, hoe hooggespannen verwachtingen
voor de naaste toekomst misplaatst zyn.
In het oog wordt biykbaar gehouden, dat
men hier een c o a 1 i t ie-Kabinet heeft, waarin
alle richtingén moesten worden opgenomen,
die aan het behalen van de jongste stembus
overwinning hebben meegewerkt
Na watwy verleden week schreven—vervolgt
dan het blad over do eigenaardige moeiiyk-
heden, waarmee een aldus samengesteld Kabinet
altyd heeft rekening te houden, behoeven we
op dit punt niet vorder door te gaan.
De hoofdzaak by deze formatie was, deze
verschillende groepen tot hun recht te doen
komen; on getuigd wordt vry algemeen, dat
de Kabinetsformateur daarin gelukkig is
geslaagd.
Maken we ten slotte nog een tweetal op
merkingen.
In de allereerste plaats ook onzerzyds een
woord van waardeering voor de mannen, die
in het vorige Kabinet zitting hadden.
Nooit hebben we den tol onzer hulde ge
weigerd aan de talenten en de werkkracht der
ministers, die in de jongste vierjarige periode
de teugels hebben gevoerd.
Onze oppositie raakte het beginsel; dat bracht
den stryd.
In do tweede plaats een enkel woord over
het nieuwe Kabinet.
Wat zal het brengen?
Niemand, die op deze vraag in haar vollen
omvang thans een antwoord geven kan.
Het spreekt vanzelf, dat wy vol goeden
moed zyn; dat wy met vertrouwen de toe
komst ingaan; het is, dit spreekt óók vanzelf,
een vertrouwen niet alleen op de groote
werkkracht en op de groote talenten, waarvan
onze tegenstanders gewagen, ons vertrouwen
doet ons den blik allereerst wenden naar
omhoog, wyi we weten, dat de bouwlieden
vergeefs arbeiden, indien de Heere onze God
niet zelf het huis bouwt
Doch hoe vast ons vertrouwen ook zy, op
alle vragen, die thans gesteld kunnen worden,
hebben wy geen antwoord. Ook wy hebben
te wachten.
Doch onze eigenaardige taak, de taak onzer
gansche pera, hopen wo daarby niet uit het
oog te verhezen.
Ook waar te verwachten is, dathetnieuwo
Kabinet de Anti-revolutionaire beginselen niet
in alles en overal tot hun volle uiting zal
kunnen laten komen, hopen wy niet af te
laten van de taak, aan ons blad van z(jn
oprichting af opgelegd.
Onze heilige beginselen, ook in hun toe
passing op staatkundig terrein, weuschen we
te blyven dienen; hun eischen wonschen we
nimmer uit het oog te Yeriiezen; dio hoogte
houden biyft onze eere.
Maar we zullen daarby, zooala vanzelf
spreekt, rekening houden met de stombua-
actie, die achter ons ligt en die de moeder
werd van dit Ministerie,
"We zullen daarby in het oog houden, dat
we met een historisch geworden toestand te
doen hebben, die ook in dit Kabinet in tal van
opzichten belet in volle vryheid te handelen.
Doch met dat al zullen we toch kunnen
spreken van een nieuwen koers, die wordt
ingeslagen; zal de weg, die betreden wordt,
eon andere zyn, dan die dusver werd be
wandeld; en wy verwachten onder Gods zegen
van dit Kabinet op dien weg veel goeds voor
volk en vaderland.
In Het Nederlandsche Dagblad werd opge
nomen het Blotartikel van dr. J. Th. de Visser
over de houding van den „Christeiyk-
Historischen kiezersbon d" in den
jongsten verkiezingsstryd.
Wy ontleenen daaraan het volgende:
In de uitgesproken denkbeelden ligt, zegt
schr., de rechtvaardiging van de door ons ge
kozen gedragsiyn by de jongste verkiezingen.
Het zal iederen onpartydigen lezer duidelyk
zyn, dat wy gehandeld hebben, zooals wy deden,
krachtens de beginselen onzer Chr.-Qist. party.
Vóór alles waren wy bedaGht op versterking
van onze eigen groep, hetzy door het stellen
van eigen candidaten, hetzy door het uitruilen
van hen tegen candidaten yan de ons princi
pieel het naastbystaande party, nl. de anti
revolutionaire. Ik druk óp dat woord „naast
bystaande", ook omdat hèt de fout der Friesche
Chr.-Historischen blyft, dat zy by hun uit-
ruiling een groep, die hen nog nader stond,
voorbygingen. Dit is in geen enkel opzicht
te rechtvaardigen. Onzerzyds had die uitruiling
plaats in Amsterdam, Moppel en Steenwyk.
De Chr.-Historischen verkregen in het district
Meppol de hulp voorhun candidaat van
de antirevolutionairen, torwyi de Chr.-Histo
rischen de anti-revolutionairen in hot district
Steonwyk steunden. In Amsterdam YII en
VIH zouden de onzen de anti-re volutionaren
helpen; zy daarentegen ons in Amsterdam. H.
Zoo hebben de districtsbesturen het gowild.
Doden zy hieraan verkeerd? Ik kan het niet
inzien. Niemand zal ontkennen, dat in politicia
zulk een middel op zichzelf, tot versterking
zyner positie, geoorloofd is. Elke staatkundige
party past het dan ook toe. Het goschiedde
•met candilaten eener politieke groep, die ons
principieel het naast staat Ter wille van do
R.-K. staatsparty hadden de anti-revolutionai
ren thans geen enkel hunner beginselen zooals
in 1897 verzwakt. Ook dong men niet op een
gemeenschappeiyke leuze naar het Regeorlngs-
bewind.
Maar wat alles afdoet—in Amsterdam had
het ongeoorloofde spel plaats gehad, dat de
Kiesvereoniging „Vooruitgang" en met haar het
Alg. Handelsblad tegen de urgentie der Grond
wetsherziening waren opgetreden en desniet
temin een voorstander daarvan, den vryzin-
nig-democraat, den heer Heldt, bjj eerste stem
ming candideerden. Dat noem lk: de kiezers
om den tuin leiden l Daarin steekt iets immo
reels. Die daad diendo to worden gestraft. Te
meer, omdat „Grondwet", de oud-liberale kies
kring, daaraan mede deed; „Grondwet", welks
candidaten wy meer dan eens con amore heb
ben gesteund en er door hebben geholpen en
dat van zyn zy de ons in die mate verloochende,
dat het verleden jaar onzen voortreffeiyken
candidaat C. B. Posthumus Meyjes tegenover
den anti revolutionair Barends liet vallen.
Waariyk, de Amsterdamsche liberale kies-
vereonigingen hebben wèl bewezen, dat zy
beslist een anderen koers uitgaan dan wy. Zelfs
„Grondwet" werd medegesleept in het vry-
zinnig-democratische zog. Zoo veranderen de
liberalen van dag tot dag. Hun steunpunt
hebben zy verloren. Stuurloos dry ven zy heen
en weder. Dit wordt zelfs door mannen uit
him eigen midden erkend. Daarom hebben
in den laatsten verkieziDgsstryd liberalen uit
verschillende klassen der maatschappij op
niet liberalen gestemd. Welnu I om die reden
hebben wy ons thans over de geheele linie
scherp tegen hot liberalisme verzet.
Ik heb de overtuiging, zoo besluit dr. Visser,
dat de Chr.-Hist. party in den laatsten ver
kiezingsstryd haar Banier niet bezoedeld heeft,
maar breed heeft doen uitwapperenen ongerept
heelt bewaard. Haar ernstige roeping is het,
dit te blyven doen.
Zy yvere voor een politiek, die rekening
houdt met de Ordeningen Gods, zooal3 zy in d9
H. Schrift zyn geopenbaard; die zich aansluit
aan do historische ontwikkeling van ons volken
in overeenstemming zy met den internationalen
zin; die loyaal allen steunt, die, In welk party-
verband ook, dezelfde staatkunde bedoelen.
Dringend en broederiyk roep ik daartoe al
haar vrienden op. Laat de angel dor bitterheid,
die hier en daar pyn deed, worden uitgerukt
om geen nieuwe wonden te slaan en de vlam
der verdeeldheid, die soms opsteeg in de
verkiezingscampagne, voorgoed worden ge-
bluschtl Onze taak is schoon. Maar ook ons
werk zwaar. Wy hebben er de hulp van velen
toe noodig, en te zekerdor komen wy tot ons
doel, als de verschillonde nuanceeringen onder
ons bewaard blyven. Dan toch vormt de een
den ander en zal onze arbeid een veelzydig
karakter vertoonen. Waarom zou dat ook
niet kunnen? In wat wy willen, zyn wy immers
in den grond der zaak één; ons verschil gold
slechts do keuze van den weg, die tot ons
dool voert. Ontwake er dan nieuwe geest
drift in onze j?yen en werke ieder der onzen
in zyn omgeving krachtig aan onze organi
satie voort I
Op een vraag van do Nieuwe Rotterdamsche
Courantwat het nieuwe ministerie
nu zal doen, waarin do nieuwe koers zich
van .den ouden zal onderscheidon, antwoordt De
Hollander met de volgende wedervraag:
„Heeft de lango discussie over de Ongeval
lenwet niet duidelyk gemaakt, dat de rechter-
zyde onder sociale wetgeving niet iets anders
verstaat dan de meerderheid der linkerzyde,
on is ook in dat dobat door Schaepman,
Kuyper, Lohman en Do Visser niet oen andere
koers aangegeven?
Herinnert mon zich niet meer de beraad
slaging over de z.g. Kinderwetten van minister
Cort van der Linden en over de Leerplichtwet,
waarby duidelyk uitkwam, dat de rechterzyde
pal wensckt to staan tegenover het streven
van de Jinkorzydo om de souvereiniteit in eigen
kring, om do zelfstandigheid van het gezin
ondorgoschikt te maken aan de opperhoogheid
van Levy's rechtsstaat?
Is men dan, in don angst voor de „kerke-
ïyken", heelemaal vergeten, dat linkerzyde en
ministerie bedenkelyke neigingen vertoonden
om het socialismo in het gevlei te komen en
ook dét te verwoesten, wat nog onder het
liberale regime was blyven staan?
Zyn alle redevoeringen van Kuyper, Lohman,
Donner, De Visser en Van Viymen over de
kerstening van Indifl door de ver-
kiezingsdrukte heelemaal uit het geheugen
gegaan?
Is men soms vergeten, dat er nog een
scho olquaes tie bestaat; en zoo ja, konden dan
liberalen als Hubrecht, die over de openbare
school thans beschouwingen geven, reeds vóór
veertig jaren door Groen van Prinsterer ver
kondigd, niet het geheugen opfrisschen?
Of wel, gaat de onbekendheid met onzen stryd
zoo ver, dat men niet weet wat de rechterzyde
het eerst en het meest wensckt: rechtsgeiyk-
heid recbtsgeiykheid op alle gebied tusschen
Nederlanders èn Nederlanders?
We zouden zoo kunnen voortgaan met nog
moer vragen te stollen, vragen, die in zich-r
zolven het antwoord geven."
De Kerkelijke Courant zegt:
„De twintigsto eouw zet voor ons vaderJ
land in met een allermerkwaardigste ge
beurtenis.
Een gewezen predikant, dienstdoend hoog
leeraar in de theologie by een Vrye Kerk,
formeerder van eon ministerie en nu presi
de n t-m i n i s t e r 1 Wat zouden onze vaderen,'1
de regenten ace Steden en leden der Staten,
tot deze dingen zeggen I Een van de „kerke-
ïyken", die zy zoo kort hielden, nu de leider,
der politiek en met hem als leden der regee-'
ring o. a. diie Roomsche waardigheidsbeklee- -
ders zetelende I En deze historie op touw gezet
on afgewikkeld met de krachtige hulp van
het Gereformeerde volkl
Wellicht zouden ze zich niet al te zoor
verbazen, evenmin als wy, na de eerste ver
rassing, ons nog verwonderen over hecgeea
ia geschied.
Onze natie is altyd zeer ontvankeiyk ge-
weest voor theologische indrukken. Dr. Kuyper,
heeft getoond, dat hy haar door on door kende/
Aan ongeloof en godloochenary stonden in
's volks schatting steeds schuldig zy, die de1
heerschendo begrippen niet deelden of ver
wierpen. Do Coornhert's en de Arminiuasen,
de Spinoza's en Coccejussen hadden, ieder in
het hunne, een zwaren stryd, wiens uitkomst
eigenlijk alleen afhing van de houding, die do
Overheid telkens aannam vóór of tegen hen.
Welnu, eigeniyk staatkundige vragen zyn in
den laatsten verkieziugsstry'd niet betrokken
geweest. De scharen zyn in het vuur gebracht'
onder de leuzen: geloof tegen ongeloofI Het
Christendom tegen de bestryders of looche
naars van den Christus I
Daarom konden ook de Nieuw-Calvinisten
met de Katholieken samengaan en malkaar
handreiking doen. Inderdaad la de achtergrond,
waarin deze dikwyls tegenover elkander staan-
den wortelen, en waarvan do eminente leider
sprak, wezeniyk dezelfde: de godsdienst is
voor beiden wezeniyk en werkelijk nog steeds
en onveranderd een weten en een doen;
een met het verstand aanvaarden van waar
heden, van Godswege geopenbaard, en een
volgen van zekere met gezag bekleede regels/!
Al wie, om welke eerbiedwaardige redenen j
ook, van deze theoretische en practische zedea,
afwykt, ia verdacht. Het kost weinig moeite,
om het anathema over hem te doon uitspre-,
ken. Mon moet daartoe maar durven I
En toch geven we den moed niet op. Wy
ïyyven prodiken, dat het zaligmakend geloof,
dat de ware godsdienst is geen weten
en geen doen, maar een gemoedstoe-'
stand, een zich afhankelijk gevoelen van;
en aanhankeiyk betoonen aan God, dat hy is
vertrouwen op en toe wy ding aan Hem, den-
God en Vader van onzen Heer Jezus Christus? i
Nooit was de gelegenheid schooner, maar j
ook de plicht dringender, om ons arm mis-j
leid volk te loeren door woord en daad, waarin
die ware religie, dat levend geloof bestaat]
en wat het in de leer en in het leven uit
werkt. Want het kunstig samenstel van drji
Kuyper, als niet op den rotsgrond der eeuwige
waarheid gegrond, is bestemd om in eon te!
storten. De zoo noodige onderscheiding van
theologie, moraal en religie zal worden ver-:
staan, en breekt zich zegevierend baan. En
op het zoo ernstig gemeende woord van den,
Heiland onzer zielen: „Geef den k e i z e r J
.wat des keizers en Gode wat'
Gods iel" antwoordt ons Hem zoekend volk
door te scheiden de staatkunde en den gous-,
dienst Het ziet in, dat dezo niet hebben
denzelfden oorsprong, noch éénzelfde doei. De
staatkundo is aardsch, uit de aarde, en be
kommert zich om de aardsche belangen:,
wat mag en moet volgens Jezus' woord. Maar
de godsdienst is hemelsch, uit den hemel, en'
bekommert zich om de eeuwige dingen: wat'
mag en moet en het ware Evangelis brengt1,
volgens Jezus' Evangelie. Het volk ziet voorts
in, hoe beider kenbronnen verschillen,'
principiëel. De staatkunde ontleent haar wys-
heid aan de waarneming van de menscheiyke-
toestanden, betrekkingen, belangen, en regelt
ze overeenkomstig de onder Gods leiding
geworden historische gegevens. De godsdienst
put zyn wetenschap uit hetgeen God zelf aan
de harten en gewetens van de Zieners en
Profeten en in de laatste dagen in en door,
Jezus Christus heeft geopenbaard aangaande
Zyn betrekking tot ons, en door Zynen-
Geest nog steeds aan ons, Zyn kinderen
25)
„Hy zal er patent voor vragen en zeker
kr(jgen ook. Ja, ja, mevrouw Pollinger, nu
lachen zo om dien man en over een paar
maanden kan hy misschien al millionnair zyn."
„Loop heenl Is dat u ernst?"
„Denkt u, dat ik myn geheolen voormid
dag verbeuzelen zou, als ik er niets inzag?"
„U is toch een buitengewoon man, meDeer
Farland. Altyd aan het werk. Pleizier kent u
niet."
„Later, later misschieni i nu heb ik nog
geen tyd."
„Maar u moot toch tyd nemen om toeten
©n te drinken."
„Dat doe lk ook, tenzy ik het toevallig
©ens vergeet."
„Nu, vandaag moet u het niet vergeten.
Wilt u my eens een genoegen doen?,.,Ja?
v Ontbyt dan by my."
Theo zag haar verrast aan.
„U treft nog een bekendemeneer Paimpol"
„Paimpol, uit Haarlem ?t"
„Jai Die zal biy zyn, u te zien. Dat is
ook een ondernemend man. U zult naar zyn
©maak zyn."
„Ik wist niet, dat u~. .l dat u zoo goed
met hem bevriend was," zei Theo, een beetjo
opgewonden door het vooruitzicht, aan don
voormaligen. „bollenkoning" te worden voor
gesteld.
„Nu, hoe is het? Zegt a Ja?*
„Ik neem uw invitatie dankbaar oan,
fee vrouw i*
De Weenerin was plotseling in zyn achting
aanmorkelyk gestegen. Weinige minuten later
hield het rytuig stil in het voortuintje van
Mizzi's villa, waar een koetsier wachtte om
rytuig en paarden in ontvangst te nemen.
Theo, anders vry onhandig tegenover dames,
vergat ditmaal niet, zyn schoone gastvrouw
don arm te bieden.
De kamenier, ook een Weenerin, deed ter
stond aan haar meesteres de verrassende mode-
deeling, dat haar visite al sinds een minuut
of tien wachtte.
Dadelyk stormde Mizzi naar binnenFarland,
die iets langzamer volgde, hoorde een harte-
lyke begroetingde vreemdeling had een volle,
diepe basstem. Toen Theo aarzelend het salon
binnentrad, zag hy een grooten, breedgeschou-
derden man, met een rood, gladgeschoren ge
zicht en kortgeknipt, blond haar. Hy was
ofschoon diep in de vyftig zeer jeugdig
gekleed in een kort „smoking-jacquet", en
daaronder een prachtig geborduurd overhemd.
Zyn pantalon, heel wyd, naar de laatste mode,
liet slechts een klein deel van de verlakt©
schoenen zien.
„O, ik hob my heelemaal niet verveeld,
kindlief. Je kamermeisje weet uitstekend de
honneurs van dit weduwenverbiyf waar te
nemen".
Mizzi dreigde schalks met den vinger.
„Altyd nog dezelfdo, verstokte vrygezelt"
De Hollander lachte luid, waarby zyn ge
zicht nog rooder werd.
„Ik breng gezelschap mee, meneer Paimpol:
de jonge FarlandDe hoeren hebben, geloof
ik, al eens zaken met elkaar gedaan?"
Theo gaf Paimpol de hand, en deze klopte
hem joviaal op den schouder.
„Ja, ja, nu herinner ik het my aange
naam, meneer Farland, zeer aangenaam. En
dat u een vriend is van myn lieve vriendin,
doet my dubbel pleizier.U hadt haar eens
moeten zien voor een j'aar of tienl... een
beeld 1"
„Permitteer, oom Paimpol, voor tien jaar.
„Toen was u net achttien, dat weet lk wel.
En flink, en by-de-hand, en een talent!
De Weenerin begon hard te lachen; zy
wilde graag haar bezoeker afleiden van dat
gevaariyke thema; Theo behoefde niet te
weten, dat zy al acht en twintig was.
„Oompje," zei ze, „men hoort toch nog
altyd, dat u geen Duitscher is."
„Ja, ja," lachte Paimpol, goedig hot dikke
hoofd schuddend, „nu veracht zy my weer,
omdat ik arm ben en een buitenlander. Meneer
Farland, ik waarschuw u voor dat kleine
ding. Ik zeg niets meer dan: wees voorzich
tig. U is een net jongmensch, wel niet zooals
ik maar het zou toch jammer van u zyn 1"
De Hollander had een vermakeiyke, trouw
hartige manier van doen, die ieder inpakte.
Hy sprak over het algemeen zeer goed Duitsch
alleen drukte hy zich soms wat moeilyk uit.
Theo liet ook spoedig zyn gewone styf-
heid varen, en men was al dikke vrienden,
toen er gemeLd werd, dat de tafel gereed was.
„Hoe is u eigeniyk op de gedachte ge
komen, meneer Paimpol," zei Theo by de
oesters, „den Berlyners zulk een grootsch
geschenk te geven?"
„O, die prysvraag bedoelt u? Och, dat weet
ik zelf niet; ik geloof, dat Mizzi er schuld
aan heeft. Zy wil den prys zelf halen
Maar dan moet ik procenten hebben, hoorl"
„Hoort u wel, meneer Theo, hoe hy weer
lastert? Zoo'n verschrikkeiyke man! Oompje
heeft al sinds vyf en twintig jaar relaties met
alle groote Duitsche kweekeryen; hy heeft
hier een groote agentuur...."
„Gehad, gehad I" viel Paimpol haar in do
rede. „Alles -verkocht; ik ben tegenwoordig
vry man I"
„Nu ja; maar het ia zoo'n slimmerd I Denkt
u, dat hy het geld uit liefde voor de kunst
gaf? Neen, hy wilde zich een fatsoeniyk aan
denken verschaffen. Nu hy een kwart-eeuw
zyn klanten te Boriyn heeft beetgehad
Paimpol vond dit zoo grappig, dat hy uit
barstte in een lachbui, die op hoesten uitliep.
Mizzi moest hem op den rug kloppen.
„Neen, meneer Farland, u moet dat ondeu
gende kind niet geloovenl" zei hy, toen hy
wat gekalmeerd was. „Ik heb het enkel ge
daan, wyl Mizzi my or op attent maakte, dat
dit nu een prachtige gelegenheid was, om do
Berlynscho bloemkweekers aan zich te ver
plichten, enz., enz. Van de kunst weot ik niet
zóóveel af hy knipte met de vingers
en het is daarom komiek, dat ze my ook nog
in de commissie hebben gekozen."
„Nu, er wordt niet moer van u verlangd
dan dat u „ja" zegt, als er wordt voorge
steld, den prys aan mevrouw Pollinger te
geven," schertste Theo.
„Kolossaal I PrachtigDat kan ik wel doen L.
"Willen wo daarop eens klinken?... Zeg,
Mizzi, kan ik het ding eens zien?"
„Het is al ingezonden. De ontwerpen worden
in het atolier van Kuhnsen geëxposeerd. Maar
voor zoover ik gezien hob, kan myn model
niet met dat van een ander verward worden.
U zult het er dadelyk uit kennen."
„Maar wat stelt het dan voor? Dat dient
iemand toch to weten."
Mizzi bolde de meid on liet zich oen grooten
tuinhoed en oen bloemenmandje brengen.
„Ik zal het u laten zien!" riep ze over
moedig, trok een tabouret voor den spiegel
en ging daarop staan.
„Zoo, nu moot u zoo lang den anderen
kant op kykenl"
„Ei, een tableau vivantl" riep de Hollander.
Gehoorzaam wendden de heeren het hoofd
om; en nog geen minuut daarna hoordon zo:
„Ziezooklaar l"
Beiden waren verrast en gaven in uitroopoa
lucht aan hun oprechte bewondering.
Mizzi had in een oogenblik een geheel andere
houding en gelaatsuitdrukking aangenomen;
zy was sprekend een rococo-poppetje, to odor,'
fijn en spottend. Met de linkorhand had zej
haar japon een weinig opgenomen, zoodat de
sierlyke kleine voet on oen gedeelto van het
in eon zyden kous gestoken been zichtbaar
werden onder een wolk van kanten. Aan den
rechterarm droeg zy het bloemenmandjehaar
mooie gezichtje met het wipneusje werd prach
tig omlyst door den breedgerandon tuinhoed.
De heeren klapten in de handen en Paimpol
kraamde allerlei galante woorden uit.
Maar opeens sprong zy van de tabouret ofj
en was weer do gewone Mizzi.
„Daar moeton we eens op drinken," meende
Paimpol. „Jammer, dat we hot model niet -
terstond er naast kunnen zien. Maar ik ge- I
loof, dat ik het levende beeld eener vrouw
mooier vind dan het beeld van atoen."
„Is dat een compliment of een onbehoor-
ïykhoid?" vroeg Mizzi. „Men wordt nooit wya
uit hem. Vindt u hem ook geen verschrik-!
keiyk mensch, Theo?"
De weduwe had haar arm In dien van
Farland gelegd on liet zich naar haar plaats,
terugleiden. Thoo was zeer opgewekt. Hy
antwoordde mot een aardigheid on verbond
daaraan een complimentje voor zyn bekoor-
]ybe gastvrouw. Mizzi nam zyn veranderde
houding met zichtbaar welgevallen waar.
Wordt vervelgdj