T07Ï271S LEIDSCH DACBITADT ZATERDAC fO AUGUSTUS. - TWEEDE BLAD. Anno lOftl PERSOVERZICHT. Ifemlleton. Een opvoedster. Hot jongste nummer van do Chronica over Staatkunde en letteren van dr. H. J. A. M. vSchaopman is gohool gewijd aan een beschou- wing over het oude kabinet en het nieuwe. Aan het aftredend Kabinet heb ik reeds te Leeuwarden mijn afscheidsgroet en, voor zoover het mij voegde, mijn hulde gebracht. In herhaling treden zal ik niet. Een historisch portretje te leveren van elk der personen, die hot Ministerie-Pierson vormden, zou van over ijling getuigen. De mannen, die als raads lieden der Kroon doze Regeering vormden, waren zonder uitzondering bekwame en werk zame mannen, trouwe dienaren van de Kroon -en van het land. Zonder hun parttjkieuren te verzaken, waren zelfs zij, die de holst sprekende kleuren droegen, niet altijd partij gangers. Onder hen bevonden zich parlemen taire krachten van de eerste soort: Borgesius en Lely, mannen, die men zich verheugt weer in het strijdperk te ontmoeten. „Wat nu aan deze groep ontbrak om haar tot een vaste, krachtige, in levende éénheid verbonden groep te maken, was niet het gemis aan één hooge, allen gemeeno overtuiging. Ook in een Kabinot is schakeering. In het znenschelyke belijden en beoefenen verschil lende menschen hetzelfde beginsel op verschil lende wijzen. Wat aan dit Kabinet ontbrak, was een premier. Een hoofdman, een leider. Zeker, de heer Pierson was de premier. Hij was de Kabinetsformeerder, de man, die het aanzijn aan dit samenstel had geschonken. Wol het aanzien had hij gegeven, niet het wezen. „Wel was de heer Pierson premier, maar men moet het woord goedlachs opnemen *hy was jeune premier. Met z\jn deftige figuur was hij toch voor onze ernstige Hollanders to jong, te dartel, soms te jolig. Aan hem was alles smijdigheid, hoffelijkheid. Hy sprak altyd ©re rotundo. Zelfs zyn stem was bo- ioefd, zonder metaalklank. Hy idealiseerde. Met zijn zakken vol millioenen ging hij soms de wolken in. Hfi haalde verzen aan, Italiaan- scho verzen zelfs.... .Men Yindt in de redevoeringen van den heer Pierson een schat van. uitspraken vol gezond verstand, van waarnemingen, uit en om het leven gegrepen. Kernachtige gedach ten, ware en wijze woorden. Maar door de een of andere kleine omstandigheid ging de uitwerking verloren. Pierson wilde overreden, maar wie overreden wil, moet de overreding gobiodon. De „monarquea débonnaires", de „doux pasteurs de l'humanitó" hebben in onze Parlementen even weinig op room te hopen als in do jambon van Barbier. „Pierson was geen Thorbecke. Hy had niet, zooals do heer Sloet mij van dozen zeido, een ijzeren staaf ingeslikt om altijd Btijf recht op zijn recht te staan. En nog..., ook eon ijzeren staaf wordt gebroken. Men mag Pierson niet verwijten, dat hij geen Barneveldt was of geen Johan de Wit. De tijden veranderen. Barneveldt eindigt op het schavot en Do Wit op- het (koene Zoodje, Pierson eindigt b\j do stembus. En dan moet men ,ook dit bedenken: niet de groote mannen ontbroken, maar wt) zijn allen te groot om de grootheid te zien. Misschien belet ook dit ons om waar te riemen hoe eigenaardig Pierson door hot ietwat zwevende van zijn verschijning paste by deze Regeering,en dit Parlement. „Zal do niouwo Rogoering een premier hebben? „Zonder aarzelen antwoord ik: Ja. „En, om hot antwoord naar alle kanten te vervolledigen, voeg ik er onmiddellijk bij: volgons sommigen is het alleen te vreezen, dat deze premier te zeer premier zal zijn. „Naar mijn opvatting ligt in deze schatting geen geringschatting van hen, die de Kabinets- formoerder van heden rondom zich heeft gegroept. Even weinig als ik historische portretjes gaf, zal ik hier profetische portretjes gaan geven. Het zou op „reclame" gelijken en den indruk maken alaof zy noodig was. Ik heb nooit vernomen, dat men by mr. Blussó of mr. C. Th. van Lynden van Sanden- burg, of mr. R, J. Schimmelpennick of mr. Van Bosse of mr. Yan Hall of mr. Godin de Beaufort gevraagd heeft: Wat moet deze jurist doen met de portefeuille van financiën? en ik zie niet in waarom de vraag nu zou moeten worden beantwoord. Het is ook nog geen tyd om over gelukkige of allergelukkigste keuzen te spreken, of over links en rechts. De nieuwe ministers hebben allen reeds een langer of korter parlementair verloden. Alleen de heer Do Marez Oyens is nooit persoonlyk met het Parlement in aanraking geweest. Hy is ochtor in gonoeg kringen bekend, zelfs in die van den uitgebloeiden vioolstruik. Een man van geest en smaak, die Hooftiaansche liederen zong onder de schaduwryke boomen van pastoor Brouwers. Maar ik ga op dit alles niet in. „Het teeken van dit Kabinet is: Dr. Kuypor; en het is een goed teekeo. „Dr. Kuyper is, eoo hy iets is, onbetwist baar een man van kracht. Maar niet vaneen kracht, die zich liefst in krachtsvertoon open baart. Hy heeft de drie gaven van voorzich tigheid, orde en geduld. Hy weet te voorzien, te berekenen en te volharden. Hy heeft, hoe kon het anders? fouten begaan, maar hy weet uit zyn fouten te loeren. „Er is één vraag, die ryzen kanZullen sommige gaven, sommige hoedanigheden, som mige krachten zelfs Dr. Kuyper als premier, als Minister niet in den weg staan? Zal de man van het stelsel lenig genoeg hiyken om aan de eischen, die een zeer saamgestelde samenleving hem stellen zal, te voldoen? Zal de stoore beiydor van beginselen weten to geven en te nemen? Zal de parlementariër, die in het felsto debat zich meester bleef, nu zich meester blyven, waar hy niet zyn punt, zyn uur van aanval en stryd kiezen kan? Zal hy kunnen afweren, zooals hy kon aanvallen l „Men zou dit spel van vragen en antwoorden lang kunnen voortzetten. Maar wie twyieltof dr. Kuyper is toegerust met de gaven, die zyn nieuwe betrekking vordert? Een man als hy is zelf een arsenaal. Maar vooralzulk een man weet zichzelven te wegen. Alle mensch ia ydel in ydelheid, maar dezen verblindt do ydelheid niet. Daarin ligt het onderscheid". Sinds de Staatscourant de samenstel ling van het nieuwe Kabinot publi- ceorde, is er zegt De Standaard door onze Nederlandsche pers heelwat geschreven. Onze redactie zweeg dusver. De nauwe betrokking, die tusschen den Kabinetsformateur en onzen Hoofdredacteur bestond, bracht uiteraard mee, dat wy niet, als anders, meezingen konden in het groote koor. Thans een enkel woord. De Standaard wil dan allereerst constateo- ren, dat het nieuwe Ministerie door vriend en tegenstander, men zou byna zeggen hartelyk ontvangen is. Ten bewyze doet het blad aanhalingen uit Het Vaderlandde Nieuwe Rotlerdamsche Ct., hot Handelsblad, De Nieuwe Courant en het Weekblad De Amsterdammer. Het gedenkt het „gulle woord" van De Nederlander en „de sympathieke uitingen" van Het Nederlandsche Dagblad. In de anti-revolutionaire pera vooral treft het De Standaardevenals in die van do go- heele „Rechterzijde", dat algemeen goed wordt ingezien, hoe hooggespannen verwachtingen voor de naaste toekomst misplaatst zyn. In het oog wordt biykbaar gehouden, dat men hier een c o a 1 i t ie-Kabinet heeft, waarin alle richtingén moesten worden opgenomen, die aan het behalen van de jongste stembus overwinning hebben meegewerkt Na watwy verleden week schreven—vervolgt dan het blad over do eigenaardige moeiiyk- heden, waarmee een aldus samengesteld Kabinet altyd heeft rekening te houden, behoeven we op dit punt niet vorder door te gaan. De hoofdzaak by deze formatie was, deze verschillende groepen tot hun recht te doen komen; on getuigd wordt vry algemeen, dat de Kabinetsformateur daarin gelukkig is geslaagd. Maken we ten slotte nog een tweetal op merkingen. In de allereerste plaats ook onzerzyds een woord van waardeering voor de mannen, die in het vorige Kabinet zitting hadden. Nooit hebben we den tol onzer hulde ge weigerd aan de talenten en de werkkracht der ministers, die in de jongste vierjarige periode de teugels hebben gevoerd. Onze oppositie raakte het beginsel; dat bracht den stryd. In do tweede plaats een enkel woord over het nieuwe Kabinet. Wat zal het brengen? Niemand, die op deze vraag in haar vollen omvang thans een antwoord geven kan. Het spreekt vanzelf, dat wy vol goeden moed zyn; dat wy met vertrouwen de toe komst ingaan; het is, dit spreekt óók vanzelf, een vertrouwen niet alleen op de groote werkkracht en op de groote talenten, waarvan onze tegenstanders gewagen, ons vertrouwen doet ons den blik allereerst wenden naar omhoog, wyi we weten, dat de bouwlieden vergeefs arbeiden, indien de Heere onze God niet zelf het huis bouwt Doch hoe vast ons vertrouwen ook zy, op alle vragen, die thans gesteld kunnen worden, hebben wy geen antwoord. Ook wy hebben te wachten. Doch onze eigenaardige taak, de taak onzer gansche pera, hopen wo daarby niet uit het oog te verhezen. Ook waar te verwachten is, dathetnieuwo Kabinet de Anti-revolutionaire beginselen niet in alles en overal tot hun volle uiting zal kunnen laten komen, hopen wy niet af te laten van de taak, aan ons blad van z(jn oprichting af opgelegd. Onze heilige beginselen, ook in hun toe passing op staatkundig terrein, weuschen we te blyven dienen; hun eischen wonschen we nimmer uit het oog te Yeriiezen; dio hoogte houden biyft onze eere. Maar we zullen daarby, zooala vanzelf spreekt, rekening houden met de stombua- actie, die achter ons ligt en die de moeder werd van dit Ministerie, "We zullen daarby in het oog houden, dat we met een historisch geworden toestand te doen hebben, die ook in dit Kabinet in tal van opzichten belet in volle vryheid te handelen. Doch met dat al zullen we toch kunnen spreken van een nieuwen koers, die wordt ingeslagen; zal de weg, die betreden wordt, eon andere zyn, dan die dusver werd be wandeld; en wy verwachten onder Gods zegen van dit Kabinet op dien weg veel goeds voor volk en vaderland. In Het Nederlandsche Dagblad werd opge nomen het Blotartikel van dr. J. Th. de Visser over de houding van den „Christeiyk- Historischen kiezersbon d" in den jongsten verkiezingsstryd. Wy ontleenen daaraan het volgende: In de uitgesproken denkbeelden ligt, zegt schr., de rechtvaardiging van de door ons ge kozen gedragsiyn by de jongste verkiezingen. Het zal iederen onpartydigen lezer duidelyk zyn, dat wy gehandeld hebben, zooals wy deden, krachtens de beginselen onzer Chr.-Qist. party. Vóór alles waren wy bedaGht op versterking van onze eigen groep, hetzy door het stellen van eigen candidaten, hetzy door het uitruilen van hen tegen candidaten yan de ons princi pieel het naastbystaande party, nl. de anti revolutionaire. Ik druk óp dat woord „naast bystaande", ook omdat hèt de fout der Friesche Chr.-Historischen blyft, dat zy by hun uit- ruiling een groep, die hen nog nader stond, voorbygingen. Dit is in geen enkel opzicht te rechtvaardigen. Onzerzyds had die uitruiling plaats in Amsterdam, Moppel en Steenwyk. De Chr.-Historischen verkregen in het district Meppol de hulp voorhun candidaat van de antirevolutionairen, torwyi de Chr.-Histo rischen de anti-revolutionairen in hot district Steonwyk steunden. In Amsterdam YII en VIH zouden de onzen de anti-re volutionaren helpen; zy daarentegen ons in Amsterdam. H. Zoo hebben de districtsbesturen het gowild. Doden zy hieraan verkeerd? Ik kan het niet inzien. Niemand zal ontkennen, dat in politicia zulk een middel op zichzelf, tot versterking zyner positie, geoorloofd is. Elke staatkundige party past het dan ook toe. Het goschiedde •met candilaten eener politieke groep, die ons principieel het naast staat Ter wille van do R.-K. staatsparty hadden de anti-revolutionai ren thans geen enkel hunner beginselen zooals in 1897 verzwakt. Ook dong men niet op een gemeenschappeiyke leuze naar het Regeorlngs- bewind. Maar wat alles afdoet—in Amsterdam had het ongeoorloofde spel plaats gehad, dat de Kiesvereoniging „Vooruitgang" en met haar het Alg. Handelsblad tegen de urgentie der Grond wetsherziening waren opgetreden en desniet temin een voorstander daarvan, den vryzin- nig-democraat, den heer Heldt, bjj eerste stem ming candideerden. Dat noem lk: de kiezers om den tuin leiden l Daarin steekt iets immo reels. Die daad diendo to worden gestraft. Te meer, omdat „Grondwet", de oud-liberale kies kring, daaraan mede deed; „Grondwet", welks candidaten wy meer dan eens con amore heb ben gesteund en er door hebben geholpen en dat van zyn zy de ons in die mate verloochende, dat het verleden jaar onzen voortreffeiyken candidaat C. B. Posthumus Meyjes tegenover den anti revolutionair Barends liet vallen. Waariyk, de Amsterdamsche liberale kies- vereonigingen hebben wèl bewezen, dat zy beslist een anderen koers uitgaan dan wy. Zelfs „Grondwet" werd medegesleept in het vry- zinnig-democratische zog. Zoo veranderen de liberalen van dag tot dag. Hun steunpunt hebben zy verloren. Stuurloos dry ven zy heen en weder. Dit wordt zelfs door mannen uit him eigen midden erkend. Daarom hebben in den laatsten verkieziDgsstryd liberalen uit verschillende klassen der maatschappij op niet liberalen gestemd. Welnu I om die reden hebben wy ons thans over de geheele linie scherp tegen hot liberalisme verzet. Ik heb de overtuiging, zoo besluit dr. Visser, dat de Chr.-Hist. party in den laatsten ver kiezingsstryd haar Banier niet bezoedeld heeft, maar breed heeft doen uitwapperenen ongerept heelt bewaard. Haar ernstige roeping is het, dit te blyven doen. Zy yvere voor een politiek, die rekening houdt met de Ordeningen Gods, zooal3 zy in d9 H. Schrift zyn geopenbaard; die zich aansluit aan do historische ontwikkeling van ons volken in overeenstemming zy met den internationalen zin; die loyaal allen steunt, die, In welk party- verband ook, dezelfde staatkunde bedoelen. Dringend en broederiyk roep ik daartoe al haar vrienden op. Laat de angel dor bitterheid, die hier en daar pyn deed, worden uitgerukt om geen nieuwe wonden te slaan en de vlam der verdeeldheid, die soms opsteeg in de verkiezingscampagne, voorgoed worden ge- bluschtl Onze taak is schoon. Maar ook ons werk zwaar. Wy hebben er de hulp van velen toe noodig, en te zekerdor komen wy tot ons doel, als de verschillonde nuanceeringen onder ons bewaard blyven. Dan toch vormt de een den ander en zal onze arbeid een veelzydig karakter vertoonen. Waarom zou dat ook niet kunnen? In wat wy willen, zyn wy immers in den grond der zaak één; ons verschil gold slechts do keuze van den weg, die tot ons dool voert. Ontwake er dan nieuwe geest drift in onze j?yen en werke ieder der onzen in zyn omgeving krachtig aan onze organi satie voort I Op een vraag van do Nieuwe Rotterdamsche Courantwat het nieuwe ministerie nu zal doen, waarin do nieuwe koers zich van .den ouden zal onderscheidon, antwoordt De Hollander met de volgende wedervraag: „Heeft de lango discussie over de Ongeval lenwet niet duidelyk gemaakt, dat de rechter- zyde onder sociale wetgeving niet iets anders verstaat dan de meerderheid der linkerzyde, on is ook in dat dobat door Schaepman, Kuyper, Lohman en Do Visser niet oen andere koers aangegeven? Herinnert mon zich niet meer de beraad slaging over de z.g. Kinderwetten van minister Cort van der Linden en over de Leerplichtwet, waarby duidelyk uitkwam, dat de rechterzyde pal wensckt to staan tegenover het streven van de Jinkorzydo om de souvereiniteit in eigen kring, om do zelfstandigheid van het gezin ondorgoschikt te maken aan de opperhoogheid van Levy's rechtsstaat? Is men dan, in don angst voor de „kerke- ïyken", heelemaal vergeten, dat linkerzyde en ministerie bedenkelyke neigingen vertoonden om het socialismo in het gevlei te komen en ook dét te verwoesten, wat nog onder het liberale regime was blyven staan? Zyn alle redevoeringen van Kuyper, Lohman, Donner, De Visser en Van Viymen over de kerstening van Indifl door de ver- kiezingsdrukte heelemaal uit het geheugen gegaan? Is men soms vergeten, dat er nog een scho olquaes tie bestaat; en zoo ja, konden dan liberalen als Hubrecht, die over de openbare school thans beschouwingen geven, reeds vóór veertig jaren door Groen van Prinsterer ver kondigd, niet het geheugen opfrisschen? Of wel, gaat de onbekendheid met onzen stryd zoo ver, dat men niet weet wat de rechterzyde het eerst en het meest wensckt: rechtsgeiyk- heid recbtsgeiykheid op alle gebied tusschen Nederlanders èn Nederlanders? We zouden zoo kunnen voortgaan met nog moer vragen te stollen, vragen, die in zich-r zolven het antwoord geven." De Kerkelijke Courant zegt: „De twintigsto eouw zet voor ons vaderJ land in met een allermerkwaardigste ge beurtenis. Een gewezen predikant, dienstdoend hoog leeraar in de theologie by een Vrye Kerk, formeerder van eon ministerie en nu presi de n t-m i n i s t e r 1 Wat zouden onze vaderen,'1 de regenten ace Steden en leden der Staten, tot deze dingen zeggen I Een van de „kerke- ïyken", die zy zoo kort hielden, nu de leider, der politiek en met hem als leden der regee-' ring o. a. diie Roomsche waardigheidsbeklee- - ders zetelende I En deze historie op touw gezet on afgewikkeld met de krachtige hulp van het Gereformeerde volkl Wellicht zouden ze zich niet al te zoor verbazen, evenmin als wy, na de eerste ver rassing, ons nog verwonderen over hecgeea ia geschied. Onze natie is altyd zeer ontvankeiyk ge- weest voor theologische indrukken. Dr. Kuyper, heeft getoond, dat hy haar door on door kende/ Aan ongeloof en godloochenary stonden in 's volks schatting steeds schuldig zy, die de1 heerschendo begrippen niet deelden of ver wierpen. Do Coornhert's en de Arminiuasen, de Spinoza's en Coccejussen hadden, ieder in het hunne, een zwaren stryd, wiens uitkomst eigenlijk alleen afhing van de houding, die do Overheid telkens aannam vóór of tegen hen. Welnu, eigeniyk staatkundige vragen zyn in den laatsten verkieziugsstry'd niet betrokken geweest. De scharen zyn in het vuur gebracht' onder de leuzen: geloof tegen ongeloofI Het Christendom tegen de bestryders of looche naars van den Christus I Daarom konden ook de Nieuw-Calvinisten met de Katholieken samengaan en malkaar handreiking doen. Inderdaad la de achtergrond, waarin deze dikwyls tegenover elkander staan- den wortelen, en waarvan do eminente leider sprak, wezeniyk dezelfde: de godsdienst is voor beiden wezeniyk en werkelijk nog steeds en onveranderd een weten en een doen; een met het verstand aanvaarden van waar heden, van Godswege geopenbaard, en een volgen van zekere met gezag bekleede regels/! Al wie, om welke eerbiedwaardige redenen j ook, van deze theoretische en practische zedea, afwykt, ia verdacht. Het kost weinig moeite, om het anathema over hem te doon uitspre-, ken. Mon moet daartoe maar durven I En toch geven we den moed niet op. Wy ïyyven prodiken, dat het zaligmakend geloof, dat de ware godsdienst is geen weten en geen doen, maar een gemoedstoe-' stand, een zich afhankelijk gevoelen van; en aanhankeiyk betoonen aan God, dat hy is vertrouwen op en toe wy ding aan Hem, den- God en Vader van onzen Heer Jezus Christus? i Nooit was de gelegenheid schooner, maar j ook de plicht dringender, om ons arm mis-j leid volk te loeren door woord en daad, waarin die ware religie, dat levend geloof bestaat] en wat het in de leer en in het leven uit werkt. Want het kunstig samenstel van drji Kuyper, als niet op den rotsgrond der eeuwige waarheid gegrond, is bestemd om in eon te! storten. De zoo noodige onderscheiding van theologie, moraal en religie zal worden ver-: staan, en breekt zich zegevierend baan. En op het zoo ernstig gemeende woord van den, Heiland onzer zielen: „Geef den k e i z e r J .wat des keizers en Gode wat' Gods iel" antwoordt ons Hem zoekend volk door te scheiden de staatkunde en den gous-, dienst Het ziet in, dat dezo niet hebben denzelfden oorsprong, noch éénzelfde doei. De staatkundo is aardsch, uit de aarde, en be kommert zich om de aardsche belangen:, wat mag en moet volgens Jezus' woord. Maar de godsdienst is hemelsch, uit den hemel, en' bekommert zich om de eeuwige dingen: wat' mag en moet en het ware Evangelis brengt1, volgens Jezus' Evangelie. Het volk ziet voorts in, hoe beider kenbronnen verschillen,' principiëel. De staatkunde ontleent haar wys- heid aan de waarneming van de menscheiyke- toestanden, betrekkingen, belangen, en regelt ze overeenkomstig de onder Gods leiding geworden historische gegevens. De godsdienst put zyn wetenschap uit hetgeen God zelf aan de harten en gewetens van de Zieners en Profeten en in de laatste dagen in en door, Jezus Christus heeft geopenbaard aangaande Zyn betrekking tot ons, en door Zynen- Geest nog steeds aan ons, Zyn kinderen 25) „Hy zal er patent voor vragen en zeker kr(jgen ook. Ja, ja, mevrouw Pollinger, nu lachen zo om dien man en over een paar maanden kan hy misschien al millionnair zyn." „Loop heenl Is dat u ernst?" „Denkt u, dat ik myn geheolen voormid dag verbeuzelen zou, als ik er niets inzag?" „U is toch een buitengewoon man, meDeer Farland. Altyd aan het werk. Pleizier kent u niet." „Later, later misschieni i nu heb ik nog geen tyd." „Maar u moot toch tyd nemen om toeten ©n te drinken." „Dat doe lk ook, tenzy ik het toevallig ©ens vergeet." „Nu, vandaag moet u het niet vergeten. Wilt u my eens een genoegen doen?,.,Ja? v Ontbyt dan by my." Theo zag haar verrast aan. „U treft nog een bekendemeneer Paimpol" „Paimpol, uit Haarlem ?t" „Jai Die zal biy zyn, u te zien. Dat is ook een ondernemend man. U zult naar zyn ©maak zyn." „Ik wist niet, dat u~. .l dat u zoo goed met hem bevriend was," zei Theo, een beetjo opgewonden door het vooruitzicht, aan don voormaligen. „bollenkoning" te worden voor gesteld. „Nu, hoe is het? Zegt a Ja?* „Ik neem uw invitatie dankbaar oan, fee vrouw i* De Weenerin was plotseling in zyn achting aanmorkelyk gestegen. Weinige minuten later hield het rytuig stil in het voortuintje van Mizzi's villa, waar een koetsier wachtte om rytuig en paarden in ontvangst te nemen. Theo, anders vry onhandig tegenover dames, vergat ditmaal niet, zyn schoone gastvrouw don arm te bieden. De kamenier, ook een Weenerin, deed ter stond aan haar meesteres de verrassende mode- deeling, dat haar visite al sinds een minuut of tien wachtte. Dadelyk stormde Mizzi naar binnenFarland, die iets langzamer volgde, hoorde een harte- lyke begroetingde vreemdeling had een volle, diepe basstem. Toen Theo aarzelend het salon binnentrad, zag hy een grooten, breedgeschou- derden man, met een rood, gladgeschoren ge zicht en kortgeknipt, blond haar. Hy was ofschoon diep in de vyftig zeer jeugdig gekleed in een kort „smoking-jacquet", en daaronder een prachtig geborduurd overhemd. Zyn pantalon, heel wyd, naar de laatste mode, liet slechts een klein deel van de verlakt© schoenen zien. „O, ik hob my heelemaal niet verveeld, kindlief. Je kamermeisje weet uitstekend de honneurs van dit weduwenverbiyf waar te nemen". Mizzi dreigde schalks met den vinger. „Altyd nog dezelfdo, verstokte vrygezelt" De Hollander lachte luid, waarby zyn ge zicht nog rooder werd. „Ik breng gezelschap mee, meneer Paimpol: de jonge FarlandDe hoeren hebben, geloof ik, al eens zaken met elkaar gedaan?" Theo gaf Paimpol de hand, en deze klopte hem joviaal op den schouder. „Ja, ja, nu herinner ik het my aange naam, meneer Farland, zeer aangenaam. En dat u een vriend is van myn lieve vriendin, doet my dubbel pleizier.U hadt haar eens moeten zien voor een j'aar of tienl... een beeld 1" „Permitteer, oom Paimpol, voor tien jaar. „Toen was u net achttien, dat weet lk wel. En flink, en by-de-hand, en een talent! De Weenerin begon hard te lachen; zy wilde graag haar bezoeker afleiden van dat gevaariyke thema; Theo behoefde niet te weten, dat zy al acht en twintig was. „Oompje," zei ze, „men hoort toch nog altyd, dat u geen Duitscher is." „Ja, ja," lachte Paimpol, goedig hot dikke hoofd schuddend, „nu veracht zy my weer, omdat ik arm ben en een buitenlander. Meneer Farland, ik waarschuw u voor dat kleine ding. Ik zeg niets meer dan: wees voorzich tig. U is een net jongmensch, wel niet zooals ik maar het zou toch jammer van u zyn 1" De Hollander had een vermakeiyke, trouw hartige manier van doen, die ieder inpakte. Hy sprak over het algemeen zeer goed Duitsch alleen drukte hy zich soms wat moeilyk uit. Theo liet ook spoedig zyn gewone styf- heid varen, en men was al dikke vrienden, toen er gemeLd werd, dat de tafel gereed was. „Hoe is u eigeniyk op de gedachte ge komen, meneer Paimpol," zei Theo by de oesters, „den Berlyners zulk een grootsch geschenk te geven?" „O, die prysvraag bedoelt u? Och, dat weet ik zelf niet; ik geloof, dat Mizzi er schuld aan heeft. Zy wil den prys zelf halen Maar dan moet ik procenten hebben, hoorl" „Hoort u wel, meneer Theo, hoe hy weer lastert? Zoo'n verschrikkeiyke man! Oompje heeft al sinds vyf en twintig jaar relaties met alle groote Duitsche kweekeryen; hy heeft hier een groote agentuur...." „Gehad, gehad I" viel Paimpol haar in do rede. „Alles -verkocht; ik ben tegenwoordig vry man I" „Nu ja; maar het ia zoo'n slimmerd I Denkt u, dat hy het geld uit liefde voor de kunst gaf? Neen, hy wilde zich een fatsoeniyk aan denken verschaffen. Nu hy een kwart-eeuw zyn klanten te Boriyn heeft beetgehad Paimpol vond dit zoo grappig, dat hy uit barstte in een lachbui, die op hoesten uitliep. Mizzi moest hem op den rug kloppen. „Neen, meneer Farland, u moet dat ondeu gende kind niet geloovenl" zei hy, toen hy wat gekalmeerd was. „Ik heb het enkel ge daan, wyl Mizzi my or op attent maakte, dat dit nu een prachtige gelegenheid was, om do Berlynscho bloemkweekers aan zich te ver plichten, enz., enz. Van de kunst weot ik niet zóóveel af hy knipte met de vingers en het is daarom komiek, dat ze my ook nog in de commissie hebben gekozen." „Nu, er wordt niet moer van u verlangd dan dat u „ja" zegt, als er wordt voorge steld, den prys aan mevrouw Pollinger te geven," schertste Theo. „Kolossaal I PrachtigDat kan ik wel doen L. "Willen wo daarop eens klinken?... Zeg, Mizzi, kan ik het ding eens zien?" „Het is al ingezonden. De ontwerpen worden in het atolier van Kuhnsen geëxposeerd. Maar voor zoover ik gezien hob, kan myn model niet met dat van een ander verward worden. U zult het er dadelyk uit kennen." „Maar wat stelt het dan voor? Dat dient iemand toch to weten." Mizzi bolde de meid on liet zich oen grooten tuinhoed en oen bloemenmandje brengen. „Ik zal het u laten zien!" riep ze over moedig, trok een tabouret voor den spiegel en ging daarop staan. „Zoo, nu moot u zoo lang den anderen kant op kykenl" „Ei, een tableau vivantl" riep de Hollander. Gehoorzaam wendden de heeren het hoofd om; en nog geen minuut daarna hoordon zo: „Ziezooklaar l" Beiden waren verrast en gaven in uitroopoa lucht aan hun oprechte bewondering. Mizzi had in een oogenblik een geheel andere houding en gelaatsuitdrukking aangenomen; zy was sprekend een rococo-poppetje, to odor,' fijn en spottend. Met de linkorhand had zej haar japon een weinig opgenomen, zoodat de sierlyke kleine voet on oen gedeelto van het in eon zyden kous gestoken been zichtbaar werden onder een wolk van kanten. Aan den rechterarm droeg zy het bloemenmandjehaar mooie gezichtje met het wipneusje werd prach tig omlyst door den breedgerandon tuinhoed. De heeren klapten in de handen en Paimpol kraamde allerlei galante woorden uit. Maar opeens sprong zy van de tabouret ofj en was weer do gewone Mizzi. „Daar moeton we eens op drinken," meende Paimpol. „Jammer, dat we hot model niet - terstond er naast kunnen zien. Maar ik ge- I loof, dat ik het levende beeld eener vrouw mooier vind dan het beeld van atoen." „Is dat een compliment of een onbehoor- ïykhoid?" vroeg Mizzi. „Men wordt nooit wya uit hem. Vindt u hem ook geen verschrik-! keiyk mensch, Theo?" De weduwe had haar arm In dien van Farland gelegd on liet zich naar haar plaats, terugleiden. Thoo was zeer opgewekt. Hy antwoordde mot een aardigheid on verbond daaraan een complimentje voor zyn bekoor- ]ybe gastvrouw. Mizzi nam zyn veranderde houding met zichtbaar welgevallen waar. Wordt vervelgdj

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5