Ko: 127Ï2
LEIDSCH DAGBLAD; ZATERDAG 3 AUCUSTUS. - TWEEDE BLAD/
Anno 1901.
j. PERSOVERZICHT;
Feuilleton,
Een opvoedster.
Eet Vaderland zogt hot volgende:
Bj] een graf.
Deulsprofesaies, petten af]
Baga
Het baarde heelwat opzien in den verkie-
.iingstyd, toen in een zijner electorale rede
voeringen da. Rudolph, van Leiden, verkon
digde, dat hoe eer hoe beter do doodstraf
weer moest worden ingesteld en dat hy, was
niemand anders daarvoor te vinden, het ambt
van scherprechter met liefde op zich zou
nemen.
Doch dat was ten minste in de hitte van
don etembus8tryd gesproken, in een atmos
feer, waarin het Evangelie der liefde nu een-
maai niet by8tor welig tieren wil. En al was
men niet geheel onbekend er mee, dat met dat
Evangelie, volgens wie zich daarvan de ver
tolkers by ultstok wanen, de straffe des doods
zoer wel is te rymen, toch had men nog goede
hoop, dat die Leidsche predikant onder zyn
ambtsbroeders eon uitlooper zou blyken.
Een verwachting, die thans by andere ver
loren illusios mag worden weggeborgen. Of
mag men nog hopen, dat het alleen zyn
Leidsche collega's zyn, die ds. Rudolph hoeft
/weten te besmetten mot zyn „oog om oog,
'tand om tand"? Want in de oude Academie
stad staat hy niet alleen. Althans ds. Van
Herwaarden dweept met hem met galg en
val by I.
Deze predikant heeft het passend geoor
deeld by het graf van een politie-agent, die in
een vechtparty viel als offer van zyn plicht,
aan zyn IJJkrede, aan zyn woorden van mede-
1 doogen met den verslagene en diens weduwe,
een verlengstuk te geven, door, naar verluidt,
den wonsch te uiten, dat de nieuwe Regee-
;ring indachtig zou »yn aan wat geschreven
■staat, dat het bloed van hem, die bloed ver
giet, almede zal vergoten worden.
Eon lykplechtigheid is geen plaats voor
debat of protest, maar hoezeer moet 't volen,
die onder den indruk stonden van het tra
gisch gobeuren, dat daar een man werd ter
aarde besteld, die voor zyn beroep zyn loven
■had gegeven, zelfbedwang hebben gekost
om togen zulk een volgeling van Christus,
als daar het woord deed, niet uit te barsten
in verontwaardiging.
Men denke over de doodstraf zoo men wil
en vwy verhelen niet daarover zeer on
gunstig te denken een gelegenheid tot
,reclame daarvoor aan te grypen als ds. Van
Herwaarden zich niet ontzag te doen, ver
raadt gebrek aan alle gevoel van kieschheid.
Deze .Christen" verantwoorde voor God
en zyn geweten zyn begrippen van wet en
igerechtighoid, daarin moeien wy ons niet,
:maar zyn woorden van wraak, ambteiyk go-
'sproken by eon begrafenis, waar ieder, die
wilde, ze hooren kon, eischen Yeroordeeling
in het publiek.
Dr. De Visser licht in Eet Nederlandsche
Dagblad het standpunt too van die leden van
den C. - H. K i e z e r s b o n d, die zich by de
jongste Btombus by do Christeiyko partyen
hebben aangesloten.
Wy halen daaruit het volgende aan:
„Geen Christen kan er vrede mede bobben,
dat de staatkundige ontwikkeling van zyn volk
wordt beheerscht door philosophischo of oeco-
nomische stelsels, die geen rekening houden
met de Geopenbaarde Waarhoid Gods. Want
,hy weet maar al te goed, dat deze, direct of
'indirect, don invloed ondermynen van do
Hoogste Ordeningen. En deze te handhaven op
ieder levensgebied, en dus ook op staatkundig
terrein, is volgons hem plicht.
Vooral in deze dagen drukt hem die roeping
'iwaar, nu de onwil, om zich voor het Hoogste
i Gezag te buigen, steeds grootoren omvang aan-
neemt en de Staat juist nu, door gestadige uit-,
breiding zynor werkzaamheid, gedurig ingrypt
in verhoudingen, dio principieel goregeld z\jn in
,Gods Woord. Telkens is hior dan ook botsing
jte vreezen, en als ik één zaak betreur, dan
is liet deze, dat men hiervoor in onzo krin-
gon over 't algemeen zoo weinig de oogen
geopend heeft.
Of dreigt er geen gevaar, dat, nu de vrouw
in zoo menig opzicht tot eon nieuwe soort
arbeid wordt geroepen, by de toekenning aan
haar van meerdere rechten, weinig of niet
met haar Schriftuuriyke verhouding tot den
fman zal worden gerekend? Of bestaat er geen
nood, dat, waar over het algemeen de banden
van het huisgezin losser worden, de wetgever
er gemakkelyker toe zal komen, om deleden
van dit organisme tegen Gods wil te ont
wrichten? Of hebben wy niet te vreezen, dat
by den grooten invloed der arbeidersbeweging
de Staat in zyn sociale wetgeving te weinig
rekening zal houden met de in de Apostoli
sche brieven geöischte betrekking tusschen
werkgever en werkman?
Of is er geen kans, dat wy een strafwet
boek en een strafstelsel verkrygen, waarin
onder den invloed van verschillende nieuwere
theorieën het begrip van de zedeiyke vorant-
woordeiykheid van den mensch wordt ver
zwakt? Of hebben wy niet op onze hoede te
zyn tegen een steeds sterker wordende zucht
naar nivellement, dat ton slotto zelfs geen
Koninkiyk huis meer duldt, met eonigen
luister omstraald?
Genoeg, om duideiyk te maken, dat vooral
tegenwoordig voor ons, ChristeneD, de staat
kunde geen onverschillige zaak mag zyn, waar
wy ons helder bewust moeten wezen van de
gevaren, dio van dezen kant ons volk be
dreigen."
De schryver meent, dat positie moet worden
genomen tegen het Liberalisme en het
Marxisme (sociaal domocratio).
„Ik noem deze beide in één adem, wyi zy
als stelsel dit gemeen hebben, dat zy beide
doortrokken zyn van Hegel's geest en „het
absolute" loochenen. Ten minste in de
menschheid. Niets i s daór; alles wordt er.
Het een komt uit het ander, slingert zich om
het ander; beide vormen te zamen iets nieuws,
maar dit wordt weder in het vervormings
proces opgenomen en verwerkt. Yan een
Hoogste Gezag, waarvoor de mensch zich op
elk levensterrein, ook op staatkundig gebied,
te buigen heeft, kan hier geon sprake zyn.
Men schept het licht, maar ontvangt het niet.
Dit laatste nu willen wy niet alleen wél doen,
maar beschouwen wy als onzen duren plicht.
In Gods licht zien wy het licht. Hier ligt de
klove tusschen het C h r i 8 t e 1 y k-Historisch
beginsel eenerzyds en dat van het Liberalisme
en Marxisme aan den anderen kant."
Verder zegt dr. De Visser, dat het geen
twyfel lydt, of de beginselen van don C.-H.
Bond komen het meest overeen met die van
de vry-anti revolutionaire party.
Er bestonden verschillende redenen, waarom
de oprichters van den Bond zich niet kondon
scharen by de antir. party. Voor den oen
woog deze reden sterker, voor den ander gene.
„Sommigen achtten de antir. party, zooala
haar naam reeds aanduidde, eenzydig tegen
de beginselen der revolutie gekant en waren
van oordeel, dat haar principieele oppositie
tegen Rome, zoowel in haar Program als in
haar actie, verzwakt werd voor die togen
het liberalisme. Anderen stond het tegen, dat
haar vorzet tegen het liberalisme in. die mate
word verscherpt, dat somwyien by de stem
bus zelfs aan radicalen en sociaal-democraten
de voorkeur werd gegeven boven liberalen,
die in de algemeene schatting veel dichter
by het Christendom stonden dan genen. Weder
anderen had do onstuimigheid van de anti
revolutionairen vervreemd, waarmede na de
Kamerontbinding door minister Tak van Poort
vliet gestuurd werd in democratische richting
en een toon van klassenstryd weerklonk in
de gewraakte „mannen met twee namen."
Maar hoeveel beteekenis dezo verschillende
overwegingen ook hadden, zy werden alle in
de schaduw gesteld door een andere bowoeg-
reden, die ons verbood „anti-revolutionair" te
zyn. Na den kerkeiyken retryd toch en het
ontstaan der Gereformeerde Kerken in Noder-
land was de anti-revolutionaire party vervormd
tot een Calvinistische. Met toenemende kracht
werd het Calvinismus aanbevolen ais het
stelsel, dat uitsluitend een sterken dam tegen
de revolutionaire strooming onzer dagen aan
biedt.
Hiertegen nu kwamen velen in verzet. Ook
al weder op verschillende gronden. Do een
huiverde voor dat Neo-Calvinismo. Eon tweede
wilde Groon's: „tegen de revolutie het
Evangelie" niet verwisselen met Kuyper's:
„tegen de revolutie het Calvinisme". Eon
derde was van meening, dat de scherpe door
voering van het onderscheid tusschen „ge-
meene gratie" en „byzondere gratie" wellicht
menigen Calvinist een houvast aanbood, maar
door de H. Schrift niet voldoende gerecht
vaardigd wordt. Een vierde oordeelde, dat al
zyn theologie en staatkunde in wonderbaar
schoonen vorm aaneonverbonden ln het sys
teem, waarop de groote Hollandsche theoloog-
politicus zyn stempel gedrukt heeft, daarin
niet voldoende recht is wedervaren aan de
eischen, thans door de wetenschap èn aan de
theologie èn aan de staatkunde gesteld.
Om al deze redenen wilden wy niet wonen
in het anti-revolutionalro huis, Wy gingen
zelf aan het bouwen. Op hetzelfde grondvlak.
Dicht in de buurt. Wèl in een eenigszins
anderen styi. Naar een gowyzigd bestek. Maar
met een niet minder verheven doel en aller
minst om onze kracht te zoeken in het grieven
en belasteren van onze buren. Daarvoor luister
den wy te veel naar de Stemmen voor Waar
heid en Vrede,"
Naar aanleiding van een, in het Sociaal
Weekblad opgenomen bericht betreffende
schoolvoeding in Beieren, herinnert
Eet Centrumwat op dit gebied ook in Neder
land wordt gedaan en dat by de invoering
van de Leerplichtwet aan do gemeenten uit
drukkelijk de bevoegdheid is toegekend, school
gaande kinderen van behoeftige ouders te
8pyzigen en van de noodige kleedingstukken
te voorzien. Eet Centrum zegt, dat het in
deze bepaling geen groot gevaar heeft kunnen
zien.
„Integendeelwaar de particuliore krachten
to kort schieten en zy schieten dikwerf vry
spoedig te kort moet do overheid wel
tusschenboide komen, om de ellende to be
zweren, althans zooveel mogeiyk te be
perken. En wanneer men staat voor hot helaas
meermalen voorkomende feit, dat onderwys
en getrouw schoolbezoek bedreigd worden
door te weinig voedsel en slechte kleeding,
dan is het zeer zeker de elsch van gezondo pae-
dagogie en Christeiyko naastenliefde, dat men
dit euvel tracht te verhelpen. De.gemeonschap,
en zy, die ten bate der gemeenschap stad en
dorp besturen, hebben hier eou^ ernstige taak
te vervullen."
Deinzen wy er derhalve niet voor terug,
vervolgt Eet Centrumln gevallen als boven
bodoeld ook de hulp der overheid in te roopen,
van don anderen kant zyn wy geenszins
blind voor do schaduwzyde, welke het streven,
om voor een bepaalde klasse allerlei zaken
gratis verkrijgbaar te stellen, met zich brengt.
Een ietwat zonderlingen indruk maakt in het
bericht omtrent Beieren de slotzin, „dat den
ouders zulk een gratis-maal aan do kinderen
niet als bedeoling zal worden aangerekend
met hot oog op hun politieke rechten."
De „politieke rechten" hadden hier o. i.
gerust buiten bespreking kunnen blyven. Men
moge do gratis voeding van schoolgaande
kindoren al dan niet bedeeling noomen, z'y is
in elk geval een geschenk, zy het dan ook
een onmisbaar geschenk, aan de ouders; een
ondersteuning, die datgene moot aanvullen,
waarin de natuuriyke verzorgers van het kind
to kort schieten. En hieruit vplgt dan tevens,
dat zulk een ondersteuning eon regel behoort
te zyn, maar dat vader en moedor zei ven
moeten voorzien in de behoeften van hun
kroost.
Dit laatste nu wordt, voorat in onzen tyd,
wql eens uit het oog vorloren. Men stelt het
voor als do meest natuuriyke zaak ter wereld,
dat do ovorheid gratis voedsol en kleoding
verstrekt om nog te zwygon van zooveel
andere zaken, welke men kosteloos verlangt,
hetzy voor de arbeiders, hetzy voor degenon,
die met hen op één lyn worden gestold. Men
protesteert heftig, wanneer in zulk oen geval
van „bedeeling" gesproken wordt; men noemt
het een „recht", een politiek „recht", om te
putten uit de oponbare kas; een „recht",
waarvan men niet slechts gobruik gemaakt
wenscht te zien voor de jeugd, maar ook voor
don volwasseno.
Pensionneoring op staatskosten, ook al
draagt de belanghebbende daarvoor geon cent
by, wordt ln het algemeen een uiterst biliyk
verlangen geacht. En daaraan knoopen zich
vele andere eischen vast, die de toepassing
van het gratis-systeem op allerlei gebied drei
gen over te brengen.
Hiertegen nu dient, naar do overtuiging
van Eet Centrumte worden gewaakt. Om
misverstand te voorkomon, verklaart het echter
nogmaals, dat, waar de nood dringt, ook de
burgerlyko overheid, op krachtige wyze be
hoort in to grijpen, en dat het verstrekken
van voedsel en klooding aan behoeftigo kindo
ren, dat ook de financieel© medehulp van den
Staat voor de pensionnoering het blad zoer
bruikbare on geoorloofde middelen tooschynen.
Wyien kardinaal Manning aarzelde zelfs niet
de oprichting van nationale werkplaatsen in
den geest van Louis Blanc voor te staan,
wanneer alleen daérdoor nUpend gebrek kon
worden voorkomen. Maar en hierop dient
nadruk gelegd zulke maatregelen mogen
Blechta een tydeiyk of aanvullend karakter
dragen. Zy behooren uiterste middelen te zyn
en te bly ven, noodzakeiyk geworden door min
of meer abnormale omstandigheden en scheevo
verhoudingen.
En allerminst mag het gratis systeem, dat
krachtens z(Jn aard toch altyd bedeoling schept,
een vaste instelling worden, een soort van
regel, waarop men zich als op een zeer ge
wone en zeer natuuriyke oorzaak beroept.
De gezondo ontwikkeling der maatschappy
komt tegen dit systeem in verzet, en het valt
niet moeiiyk aan te toonen, dat, wil men
inderdaad aan den arbeider een monschwaai.üg
bestaan verschaffen, een andoro wog moet
worden ingeslagen.
In Neerlandia komt hot volgende voor over
de beteekenis van hot Ned. Taal- enLet-
terkundig Congres:
„Het moet worden een zuiver Nederlandsch
Congres, een Nederlandsche landdag, waar
Nedorlandscho stambolangen ernstig worden
besproken on de uitvoerbare besluitenbekiy ven.
Waar het Nymeegsch Uitvoerend Comité, dat
alles voorbereidt, toont doordrongen te zyn
van de ernstige bedoelingen om de Congressen
een belangrykheid te verschaffen, die zy in
veler oogen misten, daar is het noodzakoiyk,
dat het wordt gewaardeerd en gesteund door
trouw bezoek, niet het minst van de bedillers.
Er is een Algemeen Nederlandsch Verbond,
er is een verhoogd stambewustzyn, or zyn plek
ken op onze stamkaart, waar voorziening ge
biedend noodig is. Wat kan voor onze taal wor
den gedaan in onze Oost en in onzo West, wat
in Vlaanderen, wat in Amerika, wat in Zuid-
Affika bovenal Ziedaar een taalvraag, die past
op een Nederlandsch Congres. De geleerdheid
worde elders gediend, die duldt slechts even
knieënwetenschappeiyke uitkomsten zy'n met
do Ned. Taal- en Letterkundige Congressen dan
ook nooit ernstig beoogd. Zy z'yn ingesteld
om het verbroken verkeer tusschen Vlamingen
en Nederlanders weer te hechten, en om Ylaan-
derens herboren behoefte aan Nederlandsche
beschaving doorjpersoonlyken omgang op prac-
tische en prettige wfjze te bevredigen. Boven
dien, wat vyftig jaar geleden ernstige taal
vragen bleken, zyn liet nu niet moer. Nu kan
by den besten wil de oude instelling geon dienst
doen als eon congres van taalvakmannon. En
letterkunde is wol allerminst geschikt om te
worden becongrest; letterkunde is öf weten
over anderen öf kunnen uit zichzelf. En het
oerste hoort in boeken of geleerde byoenkom-
sten, het tweede ld te persoonlyk om vergade
ringen te duiden, tonzy als kunstenaarsfeest."
In Neerlandiahet orgaan van het „Alg.
Nederl. Verbond", schryft de Leidsche lioog-
leoraar dr. Kern:
„Het Gent8cho dagblad „La Flandro Libé
rale" tracht in zyn nummer van 21 Juni te
betoogen, dat men geheel verkeerd doet met
do Gent8che Universiteit te willen herscheppen
in eon N e derlandsche Hoogesckool.
Om zyn stelling te bewezen, maakt het blad
zyn lezers opmerkzaam op het bestaan van
Hollandscho wetenschappeiyke tydschriften,
wier mede-arbeiders zich bedienen van het
Fransch, Duitsch of Engelsch. Daaruit volgt,
in de meening van „La Flandro Libérale",
dat het Nederlandsch wel bruikbaar is als
hulpmiddel van lager onderwys en als werk
tuig voor o. a. Anseeles, Buysso en de heeren
pastoors en kapelaans, maar niet als taal
van het hooger onderwys. Merk op de onver-
geiykeiyke slimheid, waarmode zoo in het
voorbygaan afkoer in het. hart der lozers
wordt gezaaid door het Nederlandsch voor te
stellen als do taal van volksopruiera.
Doch dio zet Is niet in staat het gebrekkige
der redeneoring in het Gentsche blad goed te
maken. Uit het feit, dat er Holland&cke weten
schappeiyke mannen zyn, die in oen vreemde
taal 8chryven, volgt niets hoegenaamd togen
het gebruik van het Noderlandsch als taal van
't Hooger Onderwys. Zy' is dit in ons land, en
te durven beweren, dat zy als wctonschappo-
l|jke taal achterstaat by Fransch, Duitsch,
Engelsch of welke andere taal tor wereld, is
zotteklap.
Wy hior in Holland zyn altoos huiverig
geweest ons te mengen in aangelegenheden,
zooals do vervlaamsching der Gentsche Hooge-
school, die in Bolgié zelve moetön beslist
worden. Wy erkennen het recht der Vlamingen
om Hooger Onderwys in hun eigon taal te
ontvangen, evenals andore volken dat bezitten
verder gingen wy niet, tot ergernis dikwyia
van onze Ylaamsche vrienden, die ons lauw
heid verweten in oen zaak, die toch ook voor
ons van belang was. Maar als wy zien tot
welke bekrompen inzichten, ja tot welke
domheden dat Hooger Onderwys in het Fransch
geleid heeft, dan zeggen we in ons zolven:
hoe eerder het Nederlandsch als onderwijstaal
aan de Gentsche Hoogeschool wordt ingo-
voerd, hoe beter. Want wy, NoJorlanders,
hebben onzo eigen taal hof, zondor dio van
andore volken te haten. Onze mannon van
wetenschap maken kennis met hetgeen in
andere talen, althans Fransch, Duitsch en
Engelsch, geschreven wordt. Dat zy, wanneer
naar hun meening do wetenschap, do inter
nationale wetenschap or door gebaat kan
worden, het woord tot vreemden in oen meer
verbreide taal richten, moest men in hen
waardeeren in plaats Yan hen te beloedigen
door hen voor te stellen als sproot hier
misschien wel eens te groote beleefdheid voort
uit minachting voor hun moedertaal, zooals
do „Flandre Libérale" in haar met kwaad
willigheid gemengde oppervlakkigheid doot."
De Nieuwe Mcvbode, hot anti-rev. orgaan
voor de Haarlemmorraeer, van Aalsmeer tot
Spaarndam on tSJolon, schryft ondor het
opschrift „Reods vorkorvon" hot volgende:
„De Staten van Zuid-Holland
hebben het nu al by do liberalen vorkorvon.
JarenlaBg werd nl. uit de provinciale kas een
subsidie van 2500 gld. per jaar verleend aan
ds kweekschool tot opleiding
van b e w a a r s c h o o lho udere s a on te
Leiden. Nu, dat sommetje kor. men daar
best gebruiken. Zoer waarschylnlyk baddert
de besturen van andere dergelyko inrichtingen
ook wel gaarne zoo'n tegemoetkoming gehad.
Maar daar was geen denken aan. Ten minsto
niet, als het scholen betrof, waar eon Chris-
teiyke geest heersehto. Die moesten zichzelven
maar bedruipen.
De Staten van Z.-Holland besloten nu, om
de Leidsche kweekschool voortaan ook ojl
eigen beenen te laten staan. Do subsidie sar
niet meer worden betaald.
Daarover is alles wat liberaal heet aan *t
jammeren gegaan. Mon wyst er op, dat de
Leidsche kweekschool volstrekt geen liberale
inrichting was. Ze was voor ieder toegan-
keiyk en had dua recht op steun «t de
publieke kas.
Nu, dat versleten argument konnen wo.
Vroeger verdedigde men daarmede de bevoor
rechting der openbare school. Die stond ook
voor allen open. 't Waai maar jammor, dat
dit niet algemeen werd begrepen.
Intusschen hebben de liberalen nu een
kostelyke gelogeaheid, om hun offervaardig-j
heid te toonen. Door ons worden al dergeiykd"
inrichtingen geheel uit eigen beurs ondert^
houden. Daartoe zullen do liberalen toch ookr
wel in staat zyn?
Hun verontwaardiging heoft dan ook geen
reden van bestaan. Als de Staten du nog»'
besloten hadden, om voortaan eens aan een,
Christelijke kweekschool do subsidie te ver*>
loenen, die tot hiertoe naar Loiden ging, dac
kon er sprako zyn van bevoorrechting. Thans
echter niet.
De liberalen hebben echter lange jaren de
publieke kas als hun kas beschouwd. Daarin
hadden zo natuuriyk abuis. En 't werd hoog
tyd, dat hun dit eens aan het vorstand werd
gebracht".
Zoo is het, het ging ook in doze niet om
do knikkers, maar om hot spel, zegt Do
Standaard.
Eet Centrum bevatto gisteren het volgende
ingezonden stuk met naschrift der Redactie
van dat blad:
Nog oens: Werkmans-candidaturen
voor den Loidschen Gemeenteraad.
Aan de Eedactie van Eet Centrum.
Niet enkel de omstandigheid, dat uw blad
my op reis werd nagezonden, is de reden,
waarom ik zoo laat met myn woord vair
verweer kom, meer nog de schier niet to
ovorwinnen tegenzin om vorder met u te
polomiseeren.
Het is niet nobel, iemand, dio hot waagt
ons op eigen terrein te komen bestryden, eerst
17)
„Wat? Wat? Wat vertel je daar?"
De oudo doorboorde hem met z(jn blik.
Alle bloed week uit de zooeven nog blozonde
wan gon.
„Hebben de Farlands gecontracteerd met
diedie schurkendieschandeiyke
Hy zocht naar woorden, hygde naar lucht;
do dorre handen grepen het mutsje, dat hy
van zyn dunbehaarden schedel trok.
„Hob ik myn verstand nog wel? Heeft
Stóphanie Farland het gewaagd
Hy drukte beide armen op de stoelleif-
'ningon, om op te staan. Hy ademde snel;
hy stotterde van drift; de aderen aan zyn
voorhoofd zwollen.
De zoons trachtten hem te kalmeeren;
.zeiden, dat het niets was; dat het op zoo'n
kleinigheid niet aankwam; doch hy jammerde
'en keef en schold on wond zich meer en meer
jop, zoodat huishoudster en meid kwamen toe-
•Joopen, om te vragen, wat meneer scheelde.
„Still still" vermaande Heinz, die zich nog
steods trachtte te beheerschen. „Gaat u maar
■weer heen, juffrouw 1 En wat wou jy hier,
Anna?"
Ze moeten bly venZe moeten juist bly ven l"
riep de oude man. „Zy hebben veel meer hart
i voor my dan myn eigen kinderen. Die vinden
'het niet de moeite waardl Ha, ha, hal En
dat moet hoofd der firma worden, als ik do
(Oogen sluit 1 Naar den kelder helpen zullen
zy de zaakl Er is geen koopmanseer meorl...
j Ga weg, voort 1 Jy bont niet beter dan Hol-
ston endio andere Engelschman, meneer
Farland juniorl"
Hy wierp het kalotje, dat hy Inde bevende
handen had opgerold tot een bal, naar don
muur en begon te weenen.
Alle vier stonden met gevouwen handen
om hem heen. De mannen deden wat ze
konden, liefkoosden, vleiden, smeekten, en
Heinz deed, met trauen in de oogen, nog een
poging tot schorteen.
Eindelijk herstelde de heer des huizes zich.
„Karl Maria," zei hy op harden, ernstigen
toon, „nu vraag ik je in tegenwoordigheid van
je broeder en van die menschon daar: Je wilt
dus niet doen, wat ik je gelast; je volgt dus
ook nu weer je eigen hoofd?"
„Vader, biyf toch kalml Ik zal alles doen,
wat u verlangt.... Ga toch heenl" voegde
hy barsch de huishoudster toe.
Aarzelend trok juffrouw Schlitt met do
keukenmeid af in de richting van do deur,
den blik steeds op het bleeke gezicht van den
heer des huizes gevestigd.
„Nu dan, Karl Maria," vervolgde de oude
Pracht hardnekkig, „ik wil, dat je uit myn
firma gaat."
De zonen zagen hem ontsteld aan.
„Ja, je moet er uit l" herhaalde de oude.
„Als do eer van myn firma je niet heilig is
dank ik je voor je hulp."
„Maar, vader, hoe kunt u zoo sprekenBen
ik het niet altyd met u eens geweest? Hoe
kunt u zóó onbüiyk zynl"
„Denk je, dat ik het zonder jou niet stellen
kan? Oho, myn oude kop is nog goed,hoort
Die slaat liever een gat ln den muur dan zich
te bulgen 1"
Er hielp niets aan. De onde man werd eerst
wat bedaarder, nadat hy zyn hart lucht had
gegeven over dn Farland^ en Karl moest hem
nu alles in byzonderheden verteilen. Hy ver
raste daarby zyn zonen door scherpzinnigo
opmerkingen.
Zy herademden weer, het gevaar voor een
nieuwen aanval der oude kwaal was voor-
loopig geweken.
Hy was nu weer geheel de man van zaken
hy gaf Karl Maria last, al het voorradige
materiaal zoo spoedig mogeiyk te laten ver
werken, om do markt te overvoeren en zoo
de speculatie van Theo Farland te verydelen.
„Laten ze maar er op los werken," zeihy.
„Wacht maarl Zy kunnen met do nieuwe
machinerie, die oerst gesteld moet worden en
waaraan de arbeiders moeten gewennen, niet
zoo hard vooruit. En als ze klaar zyn, drukken
wy de pryzen. Wy geven alles voor 20 percent
minder dan zy, desnoods tot den kostenden
pry 8."
„Dus we zouden onze eigen winst opoffe
ren?" vroeg Karl verbaasd.
„Ja; desnoods leggen we er nog wat op
toe, als het er op aan komt. We zullen het
meneer Theo en zyn mama wel inpeperen
Dus je weet nu, wat ik wil, en houd je daar
aan. Heb Je er geen zin in, zoek dan maar
een goed heenkomen. Ik kan het alleen ook
nog wel af."
Hy zette het kalotje weer op, haalde zyn
bril voor don dag en begon yverig aan het
lezen der brieven. Hy dronk een half glas
wyn en stak zelfs een sigaar aan, die hy
moeiiyk vast kon houden in den tandenloozen
mond. Niets ontging hem.
„Wat heb je daar?" vroeg hy argwanend,
ziende, dat zyn zoon een brief ongeopend op
zy wilde schuiven.
„Och, niets: van de firma Jefferson; dio
wil ons met geweld een electrische inrich
ting opdringen. Maar u wilde..»."
„Geof hier dat vod!"
Hy doorliep snel do circulaire.
„Zool Do dynamo-machine van Dudley is
gopatenteerd. Ja, hot is ook een pracht van
een uitvinding; veel eenvoudiger dan stoom;
en je hebt ook dadelyk electrisch licht er by.
Een zaak als de onze kan binnen zes wekon
naar dat systeem worden iDgericht. Drom
mels l dat was wel iets!"
„Ja, als er sprake is van electrische di-yf-
kracht, dan is Dudley's dynamo zeker de
boste. Vooral voor een fabriek als de onzel
Maar wy denken er immors niet aanl"
„Zoo? Zoo? jy misschien niet, bekrompen
kruidenier 1 Maar ik we!, hoor je? Denk je,
dat ik eon oude suffer ben, dio goen idee
van den nieuwen tyd heeft? Pffl ik bon net
zoo modern als jeluil Noteer, Karl Maria:
aan Jefferson schryven, dat ik een onderhoud
met hem verlang."
„Vader, is dat u ernst?"
Drommels I Schryf toch opl Als de Far
lands „modern" kunnen zyn, dan kan de oude
Pracht het ookl Dix.il"
't Was workeiyk geen voorbygaande op
welling van den ouden man. Hy liet zich de
prospectussen van Jefferson brongen, liet den
onderdirecteur en den ingenieur dor fabriek
roepen en had met hen een onderhoud, dat
twee uren duurde.
„Er is een wonder gebeurdzei Karl Maria
tegen zyn broeder. „Hy is waariyk als verjongd."
„Goed zool" meende Heinz; „werk is voor
hem de beste medicyn."
Do oude man wyddo zich inderdaad met
don grootsten (jver en opgewektheid aan de
zaken; hy bleef goed gehumeurd, tot er woor
een angstig tooneel volgde, toen het bezoek
van Gudrun Farland en Dagaiar Ottenson
werd aangemeld.
Nu herinnerde vader Pracbfc zich plotseling,
wat zyn zoons hein hadden toevertrouwd'.
Woedend vroeg hy aan Karl:
Je wist dus gisteron al van den schurken
streek der Farlands, en tocli durf jo do zuster,
de dochter vanvan die menschon in myn
huis brengen."
Karl had alle moeite om zich te beheerschen.
„Vader," zei hy zacht, „Gudrun zelf hoorde
gisteron eerst van die nare geschiddonis. Z\J
heeft er erg onder geledon; zy hoeft zelfs
moeite gedaan, haar moeder er van af te
brengen. Wees niet boos op haarzy staat
machteloos tegenover het besluit van haar
familie."
„'t Kan my niet scholen," zei do oude
koppig; „ik wil haar toch niet zien on geon
mensch geen van allen. Dagmar mag om
myn part hier komen; maar ze moet liet huis
van die vrouw verlaten. Dat verkie3 ik; en
dat moet jy ook van haar eischen, Heinz.. r
ze mag niet omgaan met onze vyandenl"
„Maar, vader," zoo kwam nu de professor
tusschenbeido, „voor Gudrun zult u toch een
uitzondering maken, motwaar? Onzo kleine
Gudrun, van wie u altyd zooveel gehoudon
heeft 1"
En weer mot den ouden man sprokendo
als met een kind, dat men ongemerkt van
een idee af wil brengen, herinnerde hy hem
aan zooveel dingen uit vroeger dagen, toen
de kinderen van Farland klein waren en
kwamen spelen.
„Ja, ja," zei de oude heer, wiens oogen
vochtig geworden waren; „ik heb van allen
veel gehouden: van de kleine Gudrun, van
Karla, die deugniet, zelfs van Thoo en zyn
moeder!"
(TPerctt vervolgd}