Ko: 127Ï2 LEIDSCH DAGBLAD; ZATERDAG 3 AUCUSTUS. - TWEEDE BLAD/ Anno 1901. j. PERSOVERZICHT; Feuilleton, Een opvoedster. Eet Vaderland zogt hot volgende: Bj] een graf. Deulsprofesaies, petten af] Baga Het baarde heelwat opzien in den verkie- .iingstyd, toen in een zijner electorale rede voeringen da. Rudolph, van Leiden, verkon digde, dat hoe eer hoe beter do doodstraf weer moest worden ingesteld en dat hy, was niemand anders daarvoor te vinden, het ambt van scherprechter met liefde op zich zou nemen. Doch dat was ten minste in de hitte van don etembus8tryd gesproken, in een atmos feer, waarin het Evangelie der liefde nu een- maai niet by8tor welig tieren wil. En al was men niet geheel onbekend er mee, dat met dat Evangelie, volgens wie zich daarvan de ver tolkers by ultstok wanen, de straffe des doods zoer wel is te rymen, toch had men nog goede hoop, dat die Leidsche predikant onder zyn ambtsbroeders eon uitlooper zou blyken. Een verwachting, die thans by andere ver loren illusios mag worden weggeborgen. Of mag men nog hopen, dat het alleen zyn Leidsche collega's zyn, die ds. Rudolph hoeft /weten te besmetten mot zyn „oog om oog, 'tand om tand"? Want in de oude Academie stad staat hy niet alleen. Althans ds. Van Herwaarden dweept met hem met galg en val by I. Deze predikant heeft het passend geoor deeld by het graf van een politie-agent, die in een vechtparty viel als offer van zyn plicht, aan zyn IJJkrede, aan zyn woorden van mede- 1 doogen met den verslagene en diens weduwe, een verlengstuk te geven, door, naar verluidt, den wonsch te uiten, dat de nieuwe Regee- ;ring indachtig zou »yn aan wat geschreven ■staat, dat het bloed van hem, die bloed ver giet, almede zal vergoten worden. Eon lykplechtigheid is geen plaats voor debat of protest, maar hoezeer moet 't volen, die onder den indruk stonden van het tra gisch gobeuren, dat daar een man werd ter aarde besteld, die voor zyn beroep zyn loven ■had gegeven, zelfbedwang hebben gekost om togen zulk een volgeling van Christus, als daar het woord deed, niet uit te barsten in verontwaardiging. Men denke over de doodstraf zoo men wil en vwy verhelen niet daarover zeer on gunstig te denken een gelegenheid tot ,reclame daarvoor aan te grypen als ds. Van Herwaarden zich niet ontzag te doen, ver raadt gebrek aan alle gevoel van kieschheid. Deze .Christen" verantwoorde voor God en zyn geweten zyn begrippen van wet en igerechtighoid, daarin moeien wy ons niet, :maar zyn woorden van wraak, ambteiyk go- 'sproken by eon begrafenis, waar ieder, die wilde, ze hooren kon, eischen Yeroordeeling in het publiek. Dr. De Visser licht in Eet Nederlandsche Dagblad het standpunt too van die leden van den C. - H. K i e z e r s b o n d, die zich by de jongste Btombus by do Christeiyko partyen hebben aangesloten. Wy halen daaruit het volgende aan: „Geen Christen kan er vrede mede bobben, dat de staatkundige ontwikkeling van zyn volk wordt beheerscht door philosophischo of oeco- nomische stelsels, die geen rekening houden met de Geopenbaarde Waarhoid Gods. Want ,hy weet maar al te goed, dat deze, direct of 'indirect, don invloed ondermynen van do Hoogste Ordeningen. En deze te handhaven op ieder levensgebied, en dus ook op staatkundig terrein, is volgons hem plicht. Vooral in deze dagen drukt hem die roeping 'iwaar, nu de onwil, om zich voor het Hoogste i Gezag te buigen, steeds grootoren omvang aan- neemt en de Staat juist nu, door gestadige uit-, breiding zynor werkzaamheid, gedurig ingrypt in verhoudingen, dio principieel goregeld z\jn in ,Gods Woord. Telkens is hior dan ook botsing jte vreezen, en als ik één zaak betreur, dan is liet deze, dat men hiervoor in onzo krin- gon over 't algemeen zoo weinig de oogen geopend heeft. Of dreigt er geen gevaar, dat, nu de vrouw in zoo menig opzicht tot eon nieuwe soort arbeid wordt geroepen, by de toekenning aan haar van meerdere rechten, weinig of niet met haar Schriftuuriyke verhouding tot den fman zal worden gerekend? Of bestaat er geen nood, dat, waar over het algemeen de banden van het huisgezin losser worden, de wetgever er gemakkelyker toe zal komen, om deleden van dit organisme tegen Gods wil te ont wrichten? Of hebben wy niet te vreezen, dat by den grooten invloed der arbeidersbeweging de Staat in zyn sociale wetgeving te weinig rekening zal houden met de in de Apostoli sche brieven geöischte betrekking tusschen werkgever en werkman? Of is er geen kans, dat wy een strafwet boek en een strafstelsel verkrygen, waarin onder den invloed van verschillende nieuwere theorieën het begrip van de zedeiyke vorant- woordeiykheid van den mensch wordt ver zwakt? Of hebben wy niet op onze hoede te zyn tegen een steeds sterker wordende zucht naar nivellement, dat ton slotto zelfs geen Koninkiyk huis meer duldt, met eonigen luister omstraald? Genoeg, om duideiyk te maken, dat vooral tegenwoordig voor ons, ChristeneD, de staat kunde geen onverschillige zaak mag zyn, waar wy ons helder bewust moeten wezen van de gevaren, dio van dezen kant ons volk be dreigen." De schryver meent, dat positie moet worden genomen tegen het Liberalisme en het Marxisme (sociaal domocratio). „Ik noem deze beide in één adem, wyi zy als stelsel dit gemeen hebben, dat zy beide doortrokken zyn van Hegel's geest en „het absolute" loochenen. Ten minste in de menschheid. Niets i s daór; alles wordt er. Het een komt uit het ander, slingert zich om het ander; beide vormen te zamen iets nieuws, maar dit wordt weder in het vervormings proces opgenomen en verwerkt. Yan een Hoogste Gezag, waarvoor de mensch zich op elk levensterrein, ook op staatkundig gebied, te buigen heeft, kan hier geon sprake zyn. Men schept het licht, maar ontvangt het niet. Dit laatste nu willen wy niet alleen wél doen, maar beschouwen wy als onzen duren plicht. In Gods licht zien wy het licht. Hier ligt de klove tusschen het C h r i 8 t e 1 y k-Historisch beginsel eenerzyds en dat van het Liberalisme en Marxisme aan den anderen kant." Verder zegt dr. De Visser, dat het geen twyfel lydt, of de beginselen van don C.-H. Bond komen het meest overeen met die van de vry-anti revolutionaire party. Er bestonden verschillende redenen, waarom de oprichters van den Bond zich niet kondon scharen by de antir. party. Voor den oen woog deze reden sterker, voor den ander gene. „Sommigen achtten de antir. party, zooala haar naam reeds aanduidde, eenzydig tegen de beginselen der revolutie gekant en waren van oordeel, dat haar principieele oppositie tegen Rome, zoowel in haar Program als in haar actie, verzwakt werd voor die togen het liberalisme. Anderen stond het tegen, dat haar vorzet tegen het liberalisme in. die mate word verscherpt, dat somwyien by de stem bus zelfs aan radicalen en sociaal-democraten de voorkeur werd gegeven boven liberalen, die in de algemeene schatting veel dichter by het Christendom stonden dan genen. Weder anderen had do onstuimigheid van de anti revolutionairen vervreemd, waarmede na de Kamerontbinding door minister Tak van Poort vliet gestuurd werd in democratische richting en een toon van klassenstryd weerklonk in de gewraakte „mannen met twee namen." Maar hoeveel beteekenis dezo verschillende overwegingen ook hadden, zy werden alle in de schaduw gesteld door een andere bowoeg- reden, die ons verbood „anti-revolutionair" te zyn. Na den kerkeiyken retryd toch en het ontstaan der Gereformeerde Kerken in Noder- land was de anti-revolutionaire party vervormd tot een Calvinistische. Met toenemende kracht werd het Calvinismus aanbevolen ais het stelsel, dat uitsluitend een sterken dam tegen de revolutionaire strooming onzer dagen aan biedt. Hiertegen nu kwamen velen in verzet. Ook al weder op verschillende gronden. Do een huiverde voor dat Neo-Calvinismo. Eon tweede wilde Groon's: „tegen de revolutie het Evangelie" niet verwisselen met Kuyper's: „tegen de revolutie het Calvinisme". Eon derde was van meening, dat de scherpe door voering van het onderscheid tusschen „ge- meene gratie" en „byzondere gratie" wellicht menigen Calvinist een houvast aanbood, maar door de H. Schrift niet voldoende gerecht vaardigd wordt. Een vierde oordeelde, dat al zyn theologie en staatkunde in wonderbaar schoonen vorm aaneonverbonden ln het sys teem, waarop de groote Hollandsche theoloog- politicus zyn stempel gedrukt heeft, daarin niet voldoende recht is wedervaren aan de eischen, thans door de wetenschap èn aan de theologie èn aan de staatkunde gesteld. Om al deze redenen wilden wy niet wonen in het anti-revolutionalro huis, Wy gingen zelf aan het bouwen. Op hetzelfde grondvlak. Dicht in de buurt. Wèl in een eenigszins anderen styi. Naar een gowyzigd bestek. Maar met een niet minder verheven doel en aller minst om onze kracht te zoeken in het grieven en belasteren van onze buren. Daarvoor luister den wy te veel naar de Stemmen voor Waar heid en Vrede," Naar aanleiding van een, in het Sociaal Weekblad opgenomen bericht betreffende schoolvoeding in Beieren, herinnert Eet Centrumwat op dit gebied ook in Neder land wordt gedaan en dat by de invoering van de Leerplichtwet aan do gemeenten uit drukkelijk de bevoegdheid is toegekend, school gaande kinderen van behoeftige ouders te 8pyzigen en van de noodige kleedingstukken te voorzien. Eet Centrum zegt, dat het in deze bepaling geen groot gevaar heeft kunnen zien. „Integendeelwaar de particuliore krachten to kort schieten en zy schieten dikwerf vry spoedig te kort moet do overheid wel tusschenboide komen, om de ellende to be zweren, althans zooveel mogeiyk te be perken. En wanneer men staat voor hot helaas meermalen voorkomende feit, dat onderwys en getrouw schoolbezoek bedreigd worden door te weinig voedsel en slechte kleeding, dan is het zeer zeker de elsch van gezondo pae- dagogie en Christeiyko naastenliefde, dat men dit euvel tracht te verhelpen. De.gemeonschap, en zy, die ten bate der gemeenschap stad en dorp besturen, hebben hier eou^ ernstige taak te vervullen." Deinzen wy er derhalve niet voor terug, vervolgt Eet Centrumln gevallen als boven bodoeld ook de hulp der overheid in te roopen, van don anderen kant zyn wy geenszins blind voor do schaduwzyde, welke het streven, om voor een bepaalde klasse allerlei zaken gratis verkrijgbaar te stellen, met zich brengt. Een ietwat zonderlingen indruk maakt in het bericht omtrent Beieren de slotzin, „dat den ouders zulk een gratis-maal aan do kinderen niet als bedeoling zal worden aangerekend met hot oog op hun politieke rechten." De „politieke rechten" hadden hier o. i. gerust buiten bespreking kunnen blyven. Men moge do gratis voeding van schoolgaande kindoren al dan niet bedeeling noomen, z'y is in elk geval een geschenk, zy het dan ook een onmisbaar geschenk, aan de ouders; een ondersteuning, die datgene moot aanvullen, waarin de natuuriyke verzorgers van het kind to kort schieten. En hieruit vplgt dan tevens, dat zulk een ondersteuning eon regel behoort te zyn, maar dat vader en moedor zei ven moeten voorzien in de behoeften van hun kroost. Dit laatste nu wordt, voorat in onzen tyd, wql eens uit het oog vorloren. Men stelt het voor als do meest natuuriyke zaak ter wereld, dat do ovorheid gratis voedsol en kleoding verstrekt om nog te zwygon van zooveel andere zaken, welke men kosteloos verlangt, hetzy voor de arbeiders, hetzy voor degenon, die met hen op één lyn worden gestold. Men protesteert heftig, wanneer in zulk oen geval van „bedeeling" gesproken wordt; men noemt het een „recht", een politiek „recht", om te putten uit de oponbare kas; een „recht", waarvan men niet slechts gobruik gemaakt wenscht te zien voor de jeugd, maar ook voor don volwasseno. Pensionneoring op staatskosten, ook al draagt de belanghebbende daarvoor geon cent by, wordt ln het algemeen een uiterst biliyk verlangen geacht. En daaraan knoopen zich vele andere eischen vast, die de toepassing van het gratis-systeem op allerlei gebied drei gen over te brengen. Hiertegen nu dient, naar do overtuiging van Eet Centrumte worden gewaakt. Om misverstand te voorkomon, verklaart het echter nogmaals, dat, waar de nood dringt, ook de burgerlyko overheid, op krachtige wyze be hoort in to grijpen, en dat het verstrekken van voedsel en klooding aan behoeftigo kindo ren, dat ook de financieel© medehulp van den Staat voor de pensionnoering het blad zoer bruikbare on geoorloofde middelen tooschynen. Wyien kardinaal Manning aarzelde zelfs niet de oprichting van nationale werkplaatsen in den geest van Louis Blanc voor te staan, wanneer alleen daérdoor nUpend gebrek kon worden voorkomen. Maar en hierop dient nadruk gelegd zulke maatregelen mogen Blechta een tydeiyk of aanvullend karakter dragen. Zy behooren uiterste middelen te zyn en te bly ven, noodzakeiyk geworden door min of meer abnormale omstandigheden en scheevo verhoudingen. En allerminst mag het gratis systeem, dat krachtens z(Jn aard toch altyd bedeoling schept, een vaste instelling worden, een soort van regel, waarop men zich als op een zeer ge wone en zeer natuuriyke oorzaak beroept. De gezondo ontwikkeling der maatschappy komt tegen dit systeem in verzet, en het valt niet moeiiyk aan te toonen, dat, wil men inderdaad aan den arbeider een monschwaai.üg bestaan verschaffen, een andoro wog moet worden ingeslagen. In Neerlandia komt hot volgende voor over de beteekenis van hot Ned. Taal- enLet- terkundig Congres: „Het moet worden een zuiver Nederlandsch Congres, een Nederlandsche landdag, waar Nedorlandscho stambolangen ernstig worden besproken on de uitvoerbare besluitenbekiy ven. Waar het Nymeegsch Uitvoerend Comité, dat alles voorbereidt, toont doordrongen te zyn van de ernstige bedoelingen om de Congressen een belangrykheid te verschaffen, die zy in veler oogen misten, daar is het noodzakoiyk, dat het wordt gewaardeerd en gesteund door trouw bezoek, niet het minst van de bedillers. Er is een Algemeen Nederlandsch Verbond, er is een verhoogd stambewustzyn, or zyn plek ken op onze stamkaart, waar voorziening ge biedend noodig is. Wat kan voor onze taal wor den gedaan in onze Oost en in onzo West, wat in Vlaanderen, wat in Amerika, wat in Zuid- Affika bovenal Ziedaar een taalvraag, die past op een Nederlandsch Congres. De geleerdheid worde elders gediend, die duldt slechts even knieënwetenschappeiyke uitkomsten zy'n met do Ned. Taal- en Letterkundige Congressen dan ook nooit ernstig beoogd. Zy z'yn ingesteld om het verbroken verkeer tusschen Vlamingen en Nederlanders weer te hechten, en om Ylaan- derens herboren behoefte aan Nederlandsche beschaving doorjpersoonlyken omgang op prac- tische en prettige wfjze te bevredigen. Boven dien, wat vyftig jaar geleden ernstige taal vragen bleken, zyn liet nu niet moer. Nu kan by den besten wil de oude instelling geon dienst doen als eon congres van taalvakmannon. En letterkunde is wol allerminst geschikt om te worden becongrest; letterkunde is öf weten over anderen öf kunnen uit zichzelf. En het oerste hoort in boeken of geleerde byoenkom- sten, het tweede ld te persoonlyk om vergade ringen te duiden, tonzy als kunstenaarsfeest." In Neerlandiahet orgaan van het „Alg. Nederl. Verbond", schryft de Leidsche lioog- leoraar dr. Kern: „Het Gent8cho dagblad „La Flandro Libé rale" tracht in zyn nummer van 21 Juni te betoogen, dat men geheel verkeerd doet met do Gent8che Universiteit te willen herscheppen in eon N e derlandsche Hoogesckool. Om zyn stelling te bewezen, maakt het blad zyn lezers opmerkzaam op het bestaan van Hollandscho wetenschappeiyke tydschriften, wier mede-arbeiders zich bedienen van het Fransch, Duitsch of Engelsch. Daaruit volgt, in de meening van „La Flandro Libérale", dat het Nederlandsch wel bruikbaar is als hulpmiddel van lager onderwys en als werk tuig voor o. a. Anseeles, Buysso en de heeren pastoors en kapelaans, maar niet als taal van het hooger onderwys. Merk op de onver- geiykeiyke slimheid, waarmode zoo in het voorbygaan afkoer in het. hart der lozers wordt gezaaid door het Nederlandsch voor te stellen als do taal van volksopruiera. Doch dio zet Is niet in staat het gebrekkige der redeneoring in het Gentsche blad goed te maken. Uit het feit, dat er Holland&cke weten schappeiyke mannen zyn, die in oen vreemde taal 8chryven, volgt niets hoegenaamd togen het gebruik van het Noderlandsch als taal van 't Hooger Onderwys. Zy' is dit in ons land, en te durven beweren, dat zy als wctonschappo- l|jke taal achterstaat by Fransch, Duitsch, Engelsch of welke andere taal tor wereld, is zotteklap. Wy hior in Holland zyn altoos huiverig geweest ons te mengen in aangelegenheden, zooals do vervlaamsching der Gentsche Hooge- school, die in Bolgié zelve moetön beslist worden. Wy erkennen het recht der Vlamingen om Hooger Onderwys in hun eigon taal te ontvangen, evenals andore volken dat bezitten verder gingen wy niet, tot ergernis dikwyia van onze Ylaamsche vrienden, die ons lauw heid verweten in oen zaak, die toch ook voor ons van belang was. Maar als wy zien tot welke bekrompen inzichten, ja tot welke domheden dat Hooger Onderwys in het Fransch geleid heeft, dan zeggen we in ons zolven: hoe eerder het Nederlandsch als onderwijstaal aan de Gentsche Hoogeschool wordt ingo- voerd, hoe beter. Want wy, NoJorlanders, hebben onzo eigen taal hof, zondor dio van andore volken te haten. Onze mannon van wetenschap maken kennis met hetgeen in andere talen, althans Fransch, Duitsch en Engelsch, geschreven wordt. Dat zy, wanneer naar hun meening do wetenschap, do inter nationale wetenschap or door gebaat kan worden, het woord tot vreemden in oen meer verbreide taal richten, moest men in hen waardeeren in plaats Yan hen te beloedigen door hen voor te stellen als sproot hier misschien wel eens te groote beleefdheid voort uit minachting voor hun moedertaal, zooals do „Flandre Libérale" in haar met kwaad willigheid gemengde oppervlakkigheid doot." De Nieuwe Mcvbode, hot anti-rev. orgaan voor de Haarlemmorraeer, van Aalsmeer tot Spaarndam on tSJolon, schryft ondor het opschrift „Reods vorkorvon" hot volgende: „De Staten van Zuid-Holland hebben het nu al by do liberalen vorkorvon. JarenlaBg werd nl. uit de provinciale kas een subsidie van 2500 gld. per jaar verleend aan ds kweekschool tot opleiding van b e w a a r s c h o o lho udere s a on te Leiden. Nu, dat sommetje kor. men daar best gebruiken. Zoer waarschylnlyk baddert de besturen van andere dergelyko inrichtingen ook wel gaarne zoo'n tegemoetkoming gehad. Maar daar was geen denken aan. Ten minsto niet, als het scholen betrof, waar eon Chris- teiyke geest heersehto. Die moesten zichzelven maar bedruipen. De Staten van Z.-Holland besloten nu, om de Leidsche kweekschool voortaan ook ojl eigen beenen te laten staan. Do subsidie sar niet meer worden betaald. Daarover is alles wat liberaal heet aan *t jammeren gegaan. Mon wyst er op, dat de Leidsche kweekschool volstrekt geen liberale inrichting was. Ze was voor ieder toegan- keiyk en had dua recht op steun «t de publieke kas. Nu, dat versleten argument konnen wo. Vroeger verdedigde men daarmede de bevoor rechting der openbare school. Die stond ook voor allen open. 't Waai maar jammor, dat dit niet algemeen werd begrepen. Intusschen hebben de liberalen nu een kostelyke gelogeaheid, om hun offervaardig-j heid te toonen. Door ons worden al dergeiykd" inrichtingen geheel uit eigen beurs ondert^ houden. Daartoe zullen do liberalen toch ookr wel in staat zyn? Hun verontwaardiging heoft dan ook geen reden van bestaan. Als de Staten du nog»' besloten hadden, om voortaan eens aan een, Christelijke kweekschool do subsidie te ver*> loenen, die tot hiertoe naar Loiden ging, dac kon er sprako zyn van bevoorrechting. Thans echter niet. De liberalen hebben echter lange jaren de publieke kas als hun kas beschouwd. Daarin hadden zo natuuriyk abuis. En 't werd hoog tyd, dat hun dit eens aan het vorstand werd gebracht". Zoo is het, het ging ook in doze niet om do knikkers, maar om hot spel, zegt Do Standaard. Eet Centrum bevatto gisteren het volgende ingezonden stuk met naschrift der Redactie van dat blad: Nog oens: Werkmans-candidaturen voor den Loidschen Gemeenteraad. Aan de Eedactie van Eet Centrum. Niet enkel de omstandigheid, dat uw blad my op reis werd nagezonden, is de reden, waarom ik zoo laat met myn woord vair verweer kom, meer nog de schier niet to ovorwinnen tegenzin om vorder met u te polomiseeren. Het is niet nobel, iemand, dio hot waagt ons op eigen terrein te komen bestryden, eerst 17) „Wat? Wat? Wat vertel je daar?" De oudo doorboorde hem met z(jn blik. Alle bloed week uit de zooeven nog blozonde wan gon. „Hebben de Farlands gecontracteerd met diedie schurkendieschandeiyke Hy zocht naar woorden, hygde naar lucht; do dorre handen grepen het mutsje, dat hy van zyn dunbehaarden schedel trok. „Hob ik myn verstand nog wel? Heeft Stóphanie Farland het gewaagd Hy drukte beide armen op de stoelleif- 'ningon, om op te staan. Hy ademde snel; hy stotterde van drift; de aderen aan zyn voorhoofd zwollen. De zoons trachtten hem te kalmeeren; .zeiden, dat het niets was; dat het op zoo'n kleinigheid niet aankwam; doch hy jammerde 'en keef en schold on wond zich meer en meer jop, zoodat huishoudster en meid kwamen toe- •Joopen, om te vragen, wat meneer scheelde. „Still still" vermaande Heinz, die zich nog steods trachtte te beheerschen. „Gaat u maar ■weer heen, juffrouw 1 En wat wou jy hier, Anna?" Ze moeten bly venZe moeten juist bly ven l" riep de oude man. „Zy hebben veel meer hart i voor my dan myn eigen kinderen. Die vinden 'het niet de moeite waardl Ha, ha, hal En dat moet hoofd der firma worden, als ik do (Oogen sluit 1 Naar den kelder helpen zullen zy de zaakl Er is geen koopmanseer meorl... j Ga weg, voort 1 Jy bont niet beter dan Hol- ston endio andere Engelschman, meneer Farland juniorl" Hy wierp het kalotje, dat hy Inde bevende handen had opgerold tot een bal, naar don muur en begon te weenen. Alle vier stonden met gevouwen handen om hem heen. De mannen deden wat ze konden, liefkoosden, vleiden, smeekten, en Heinz deed, met trauen in de oogen, nog een poging tot schorteen. Eindelijk herstelde de heer des huizes zich. „Karl Maria," zei hy op harden, ernstigen toon, „nu vraag ik je in tegenwoordigheid van je broeder en van die menschon daar: Je wilt dus niet doen, wat ik je gelast; je volgt dus ook nu weer je eigen hoofd?" „Vader, biyf toch kalml Ik zal alles doen, wat u verlangt.... Ga toch heenl" voegde hy barsch de huishoudster toe. Aarzelend trok juffrouw Schlitt met do keukenmeid af in de richting van do deur, den blik steeds op het bleeke gezicht van den heer des huizes gevestigd. „Nu dan, Karl Maria," vervolgde de oude Pracht hardnekkig, „ik wil, dat je uit myn firma gaat." De zonen zagen hem ontsteld aan. „Ja, je moet er uit l" herhaalde de oude. „Als do eer van myn firma je niet heilig is dank ik je voor je hulp." „Maar, vader, hoe kunt u zoo sprekenBen ik het niet altyd met u eens geweest? Hoe kunt u zóó onbüiyk zynl" „Denk je, dat ik het zonder jou niet stellen kan? Oho, myn oude kop is nog goed,hoort Die slaat liever een gat ln den muur dan zich te bulgen 1" Er hielp niets aan. De onde man werd eerst wat bedaarder, nadat hy zyn hart lucht had gegeven over dn Farland^ en Karl moest hem nu alles in byzonderheden verteilen. Hy ver raste daarby zyn zonen door scherpzinnigo opmerkingen. Zy herademden weer, het gevaar voor een nieuwen aanval der oude kwaal was voor- loopig geweken. Hy was nu weer geheel de man van zaken hy gaf Karl Maria last, al het voorradige materiaal zoo spoedig mogeiyk te laten ver werken, om do markt te overvoeren en zoo de speculatie van Theo Farland te verydelen. „Laten ze maar er op los werken," zeihy. „Wacht maarl Zy kunnen met do nieuwe machinerie, die oerst gesteld moet worden en waaraan de arbeiders moeten gewennen, niet zoo hard vooruit. En als ze klaar zyn, drukken wy de pryzen. Wy geven alles voor 20 percent minder dan zy, desnoods tot den kostenden pry 8." „Dus we zouden onze eigen winst opoffe ren?" vroeg Karl verbaasd. „Ja; desnoods leggen we er nog wat op toe, als het er op aan komt. We zullen het meneer Theo en zyn mama wel inpeperen Dus je weet nu, wat ik wil, en houd je daar aan. Heb Je er geen zin in, zoek dan maar een goed heenkomen. Ik kan het alleen ook nog wel af." Hy zette het kalotje weer op, haalde zyn bril voor don dag en begon yverig aan het lezen der brieven. Hy dronk een half glas wyn en stak zelfs een sigaar aan, die hy moeiiyk vast kon houden in den tandenloozen mond. Niets ontging hem. „Wat heb je daar?" vroeg hy argwanend, ziende, dat zyn zoon een brief ongeopend op zy wilde schuiven. „Och, niets: van de firma Jefferson; dio wil ons met geweld een electrische inrich ting opdringen. Maar u wilde..»." „Geof hier dat vod!" Hy doorliep snel do circulaire. „Zool Do dynamo-machine van Dudley is gopatenteerd. Ja, hot is ook een pracht van een uitvinding; veel eenvoudiger dan stoom; en je hebt ook dadelyk electrisch licht er by. Een zaak als de onze kan binnen zes wekon naar dat systeem worden iDgericht. Drom mels l dat was wel iets!" „Ja, als er sprake is van electrische di-yf- kracht, dan is Dudley's dynamo zeker de boste. Vooral voor een fabriek als de onzel Maar wy denken er immors niet aanl" „Zoo? Zoo? jy misschien niet, bekrompen kruidenier 1 Maar ik we!, hoor je? Denk je, dat ik eon oude suffer ben, dio goen idee van den nieuwen tyd heeft? Pffl ik bon net zoo modern als jeluil Noteer, Karl Maria: aan Jefferson schryven, dat ik een onderhoud met hem verlang." „Vader, is dat u ernst?" Drommels I Schryf toch opl Als de Far lands „modern" kunnen zyn, dan kan de oude Pracht het ookl Dix.il" 't Was workeiyk geen voorbygaande op welling van den ouden man. Hy liet zich de prospectussen van Jefferson brongen, liet den onderdirecteur en den ingenieur dor fabriek roepen en had met hen een onderhoud, dat twee uren duurde. „Er is een wonder gebeurdzei Karl Maria tegen zyn broeder. „Hy is waariyk als verjongd." „Goed zool" meende Heinz; „werk is voor hem de beste medicyn." Do oude man wyddo zich inderdaad met don grootsten (jver en opgewektheid aan de zaken; hy bleef goed gehumeurd, tot er woor een angstig tooneel volgde, toen het bezoek van Gudrun Farland en Dagaiar Ottenson werd aangemeld. Nu herinnerde vader Pracbfc zich plotseling, wat zyn zoons hein hadden toevertrouwd'. Woedend vroeg hy aan Karl: Je wist dus gisteron al van den schurken streek der Farlands, en tocli durf jo do zuster, de dochter vanvan die menschon in myn huis brengen." Karl had alle moeite om zich te beheerschen. „Vader," zei hy zacht, „Gudrun zelf hoorde gisteron eerst van die nare geschiddonis. Z\J heeft er erg onder geledon; zy hoeft zelfs moeite gedaan, haar moeder er van af te brengen. Wees niet boos op haarzy staat machteloos tegenover het besluit van haar familie." „'t Kan my niet scholen," zei do oude koppig; „ik wil haar toch niet zien on geon mensch geen van allen. Dagmar mag om myn part hier komen; maar ze moet liet huis van die vrouw verlaten. Dat verkie3 ik; en dat moet jy ook van haar eischen, Heinz.. r ze mag niet omgaan met onze vyandenl" „Maar, vader," zoo kwam nu de professor tusschenbeido, „voor Gudrun zult u toch een uitzondering maken, motwaar? Onzo kleine Gudrun, van wie u altyd zooveel gehoudon heeft 1" En weer mot den ouden man sprokendo als met een kind, dat men ongemerkt van een idee af wil brengen, herinnerde hy hem aan zooveel dingen uit vroeger dagen, toen de kinderen van Farland klein waren en kwamen spelen. „Ja, ja," zei de oude heer, wiens oogen vochtig geworden waren; „ik heb van allen veel gehouden: van de kleine Gudrun, van Karla, die deugniet, zelfs van Thoo en zyn moeder!" (TPerctt vervolgd}

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5