HET NIEUWE MINISTERIE.
De nieuwe Regeering.
Koninklijke Militaire Academie,
Ten gevolge van den uitslag van het onlangs
door cadetteu der Cadettenschool afgelegd verge
lijkend examen voor toelating als cadet bij de
Koninklijke Militaire Academie, komen voor een
plaatsiog bij die inrichting op 28 September e. k.
in aanmerking bij:
o. Infanterie hier te lande: W. M. F. E. P. de
Jager, P. Weys, F. Plankeel, G. van Rosseru, A.
R, van den Bent, J. J. '1'. Hey, K. J. C. Koene,
H. S. Bloeme, jhr. H. D. Laman Trip;
4. Cavalerie hier te lande: R. Wilson;
e. Artillerie r to lando: R. P. J. van den
Berg van a. L. J. de Decker, H. M. G.
Bigly, H. lJ. .uuiijt, jhr, F. W. L. de Beaufort,
H. 1'. H. C. C. A. vou Freytag Drabbe;
Genio hier te lando: N. G. Muller, J. J. S.
Brand 3 ma;
e. Infanterie in Nederlandsch-Indiö: R. M. van
Mourik, G. P. de Neve, L. O. A. Aernout, F. L.
H. Desaauvngie, H. C. Croutz LechleitDer, C. F. J.
Pape, A. Frendenberg, V. Itzig Heine, P. C. Colt-
hoff, P. C. C. de Vos, F. Treffers. J. J. Barendsen,
J. J. de Vries, D. Slijboora, R, T. Schmiedeman,
A. A. Streiff, C. W. Hoenkamp, H. A, E. Jacobs,
G. i -gera, R. P. R, van Riemsdijk, W. Weasel,
J. C. lieyning, J. F. F. Gülz, T. B. Masquerier
Hofland, J. A. Mac Leod Manuel, W. J. de Vries;
f. Cavalerie ia Nedorlandsch-Indië: W. Storm
van Leeawen;
g. Artillorio in Nederlandsch-Indiö: M. Boerstra,
Ck H. Schouten, J. H. Döbken, J, H. Weeseling,
W. Boxman, J. Dormaar, D. A. Stepban;
h. Gonie in Nederlandsch-Indiö: S. van Éxter,
W. N. A. van K* W. ?aa der Poel, W. R. II.
van Aaldereu.
D» Staatscourant" van 2 Augustus meldt:
Hot Looft Haror Majesteit do Koningin
behaagd, bfj besluit van SO Juli 1901 Ho.
41, mot ingang van 81 Juli 1901:
lo. op het daartoe door hem gedaan ver
doek, don hoor mr. H. Goeman Borgesius,
eervol ontslag te verleenen als Minister van
Binnenlandeche Zaken, met dankbetuiging
voor de vele en gewichtige diensten door hem
•an Hare Majesteit en aan den lande bewezen
2o. te benoemen tot Minister van Binnen-
Jandsche Zaken den heer dr. A. Kuyper, boog-
jleeraar aan de Vrije Universiteit, lid van de
'Tweede Kamer der Staten-Generaal
1 alsmede, b|j besluit van 30 Juli 1901 No. 42:
lo. met ingang van 1 Augustus 1901
op het daartoe door hen gedaan verzoek,
•en eervol ontalag te verleenen aan de hoeren
mr. W. H. ds Beaufort, als Minister van
JJoltenlandsche Zaken;
mr. P. W. A. Cort van der Linden, als
Minister van Justitie;
jhr. J. A. Köell, adjudant ln buitengewonen
dienst van Hare Majesteit de Koningin, als
Minister van Marine;
mr. N. G. Pleraon, ale Minister van Financiën
luitenant-generaal A. Kool, adjudant in
buitengewonen dienst van Hars Majeatelt de
koningin, als Minister van Oorlog;
C. Lely, als Minister van Waterstaat, Handel
,n Nijverheid;
J. T. Cremer, als Minister van Koloniën,
met dankbetuiging voor ds vele en ge
wichtige dlonsten door hen aan Hare Majesteit
an aan den lande bewezen;
2o. te benoemen met Ingang van 1 Aug.
',1901:
tot Minister van Bultenlandsche Zaken,
Air. B. Melvll baron van Lynden, secretaris
generaal van bet Permanente Hof van Arbitrage,
lid van ds £erste Kamer der Staten-Generaal
tot Minister van Justitie, mr. J. A. Loeff,
/Jld van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;
tot Minister van Marine, den gepensionneer-
/den vice-admlraal G. Kruys, oud-Minister van
'Marine;
tot Minister van Financiën, mr. J. J. I. Harte
Ivan Tecklenbnrg, lid van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal;
tot Minister van Oorlog, don gepenslonneer-
jden luitenant-generaal J. W. Bergansius, adju
dant ln buitengewonen dienst van H. M. de
'Koningin, oud-Mlnlstor van Oorlog;
j tot UlniBter van Waterstaat, Handel en
Nijverheid, mr. J. CL de Marez OLjens, adml-
taiatrateur aan het Departemant van Water
staat, Handel en Nijverheid;
1 tot Minister van Koloniën, jhr. mr. T. A.
J. van Ascb van Wtjck, burgemeester van
[Amersfoort, lid van de Eerste Kamer der
;Staten Generaal.
r9De Tyd" meent, dat het voor de hand
jllgt by het optreden van het nieuwe Kabinet
leen vergelijking ln te stellen tusachen porso-
'nen en toestanden nü en in 1888, toen een
kabinet van ongeveer geiyke beginselen de
jRegeoring aanvaard heeft. Wat het blad daar by
Vooral belang inboezemt is, dat thans één
jportefeuille meer dan in 1888 aan katholieke
handen wordt toevertrouwd.
„Het verschil moet zyn grond vinden öf
ln een feitelijke vermeerdering van invloed
en beteekenis der Katholieken als bestanddeel
•der Rechterzijde sinds 1888, öf ln hoogere
en meer juiste waardeering van dien Invloed
en die beteekenis by hun politieke medestan
ders, welke er toe lelden moest om, zonder
op het antipapistisch angstgeschreeuw te let
ten, den Katholieken het aandeel In het be-
Btuur te gunnen, hetwelk hun daarin krach
tens hun politieke sterkte in het Land toekomt.
Het karakteristieke van het feit valt te meer
in het oog, nu de liberalen, biykons de samen
stelling vaD vorige liberale Kabiuetten, de
traditie, om, ook onder hun bestuur, steeds
j'éón zetel in het Kabinet door een Katholiek
te doen innemen, hebben losgelateneen voor
beeld, hetwelk door het Dageiyksch Bestuur
van sommige groote gemeenten met overwe
gend libernal-protestantsche bevolking by wet
houdersbenoemingen gevolgd schynt."
Wat de aanwezighoid van dr. Kuyper in
hot niouwe Kabinet betrefc, het groote poli
tieke beleid, waarvan dr. Kuyper dikwyis
biyk gaf; de groote mate van tact, door hem
in het politieke leven getoond in de waar-
'deoring van medestanders en zelfs van bestrjj-
'ders, doen „De Tyd" vast vertrouwen, dat
zyn aanwezigheid een reden van groote kracht
van het Kabinet zal z^Jn.
"Was de heer Kouchenius, volgens „De Tyd,"
ln het Kabinet van 1888 een element van
verzwakking, van don heer T. van Asch van
Wyck verwacht het blad het tegendeel.
Vervolgens de heer Bergansius in het Kabinet
van 1888 en in dat van 1901.
„Wy en zeer velen met ons, de meerderheid
der katholieke leden in de Kamer, moesten
%L mpoêtig ra bet optreden der
Regeering van 1888 den zwaren en princl-
piöelen strijd aanbinden tegen zijn plannon
van leger-organisatie, met name tegen zijn
plan tot afschaffing van de plaatsvervanging.
Ons scheen die strijd een plicht, en wij zijn te
dien opzichte nog allerminst van gevoelen
veranderd. Een feit evenwel is, dat indien
ooit dan toch ln elk geval onder het
optredende Kabinet aan een terugkomen op
de sedert gevallen beslissingen niet te denken
valt. De quae8tie der legor-organisatio is
voorloopig althans opgelost, zóó, dat zy aan
de Rechterzijde geen redenen van stryd en
verdeeldheid meer kan opleveren. Dat het een
katholiek Minister was, die de plaatsvervanging
wilde afschaffen, maakte geiyk wy niet
nader ln herinnering behoeven te brengen
de verdeeldheid grooter, de grieven tegen den
Minister en tegeiykertyd tegen de geheele
Regeering bitterder. Nu mogen wy ver
trouwen, dat juist generaal Bergansius een
der beste en door alle partyen geëerbiedigde
krachten zal wezen van het nieuwe Kabinet."
Het allergrootste voordeel echter van den
toestand, vergeleken by dien van 1888, i6
voor „De Tyd" gelegen in de veranderde
samenstelling der Provinciale Staten, kies
colleges voor de Eerste Kamer.
„Niet, dat wy verwachten, dat de nieuwe
Regeering by haar optreden terstond tot een
ontbinding der Eerste Kamer zal overgaan.
Volstrekt nietl Van het standpunt van formeel
recht zou het geoorloofde van dergelyken
maatregel niet kunnen bestreden worden.
Doch waarheid is ódk, dat de geest onzer
Grondwet, welke de Provinciale Staten onont
bindbaar verklaart en den leden der Eerste
Kamer door dezen een negenjarig mandaat
doet toekennen, een ontbinding der Eerste
Kamer doet beschouwen als uitersten maat
regel. Tenzy dus de Eerste Kamer wat
wy op grond barer antecedenten moeilyk kun
nen aannemen zou trachten aan het nieuwe
Ministerie het regeeren ln haar geest onmo
gelijk té maken en op die wyze schuldig
zou worden aan obstructionism©, gelooven wy
niet, dat ontbinding der Eerste Kamer van
het Kabinet der Rechterzijde te verwachten
Is, ook niet, dat zy eenige aanbeveling zou
verdienen.
„Het kan evenwel niet anders, of de stellige
wetenschap èn by de ministers èn by de
leden der Tweede èn by die der Eerste Kamer,
dat een altyd mogelijke en geoorloofde ont
binding der Eerste Kamer ook dédr een anti
liberale meerderheid de plaats der tegenwoor
dige liberale meerderheid zou doen innemen,
moet aan de nieuwe Regeoring en aan de
Rechterzyde ln de Tweede Kamer een kracht
en een zelfvertrouwen schenken, welke haar
voorgangsters van 1888—1891 noodzakeiyk
moosten missen.
„Op grond van het eene en andere meenen
wy te mogen constateeren, dat de nieuwe
Regeering onder gunstige auspiciën haar taak
zal aanvaarden; auspiciën, heel wat gunstiger
dan die, waaronder het Kabinet-Mackay in
1888 den arbeid moest beginnen.
„Dat de resultaten aan deze gunstige voor-
teokenen mogen beantwoorden, is onze oprechte
wensch."
„De Residentiebode" brengt een welkomst
groet aan het nieuwe ministerie, maar laat
daaraan voorafgaan een eeresaluut aan het
ministerie, dat is heengegaan. Geen eigeniyk
liberaal Ministerie, na Thorbecke's verscheiden,
heeft, zegt het blad, eeriyker geregeerd, heeft
ernstiger naar stipte onpartydjgheid getracht,
heeft op kiescher wyze in het stelsel zyner
toch voor ona somwyien onaannemelijke
wetten met de rechten der minderheid rekeniDg
gehouden. Toch, meent „De Residentiebode",
kan het ministerie-Pierson niet vry van alle
blaam uitgaan.
„Niet vry van alle blaam vooral wat het
beheor der zaken betreft, welke meer byzon-
deriyk aan de zorgen en het beleid van den
premier waren toevertrouwd.
,D» hew K. G. Plsrson is zyn levon lang
een Zondagskind geweest. Dr. in do rechten
honoris causa, professor zonder academische
opleiding, later presidont van de Nederlandsche
Bank, Minister, eindeiyk premier, wordt men
niet alleen door noeste viyten groote bekwaam
heid. Menigeen, die de laatste bezit en de eerste
aan den dag legt, biyft zyn leven lang een tobber.
„Om het te brengen tot de hoogte van den
afgetreden premierdaarby hoort boven
dien een groote dosis geluk.
„"Veine" zucht de epoler, die nooit een
haalbaren trek ln handen krygt.
„En die „veine", die geluksader heeft den
heer Pierson ook tydens *yn jongste bowind
niet verlaten. By etygende uitgaven is toch
de opbrengst der gewone middelen zoo
geklommen, dat hy aan den toestand tot
nog toe het hoofd kon bieden, zonder eon
tariefsherziening tot stand te brengen, die
thans onvermydeiyk Is, doch aan welker
bestryding zyn Regoerlngsmeerderheid by de
verkiezingen van '97 het leven dankte.
„Toch zou de toestand niet langer te houden
zyn geweest. De maatregelen op wetgevend
gebied, ln den laatsten tyd tot stand gebracht,
hebben zoo diep Ingegrepen in de schatkist,
dat het financieel evenwicht dreigt verstoord
te worden en afdoende maatregelen om dit
te herstellen gebiedend noodzakeiyk zullen
biyken.
„ln verband daarmede en met de moeilyk-
hedon, voor de liberale party uit de wording
barer meerderheid voortkomende, achten wy
het een nieuw bewys van des heeren Pierson's
„veine", dat de meerderheid „om" is en hy
gedwongen werd heen te gaan, aan anderen
de betaling overlatende van het parlementaire
souper, dat hy en zyn medekoks den Staten-
Generaal als afscheidsmaal hebben voorgezet."
Het blad meent, dat aan niemand beter
dan aan dr. A. Kuyper, in de moeiiyke
omstandigheden de vorming van een Kabinet
zou zyn toevertrouwd en dat de samenstelling
van het nieuwe Kabinet ln menig opzicht
•oitreffoiyk genoemd mag worden.
„Wie toch kon er beter voor het Departement
van Buitenlandsche Zaken worden aangewezen
dan de Senator, die door den Permanenten
Raad van Administratie der Yredesconventie
tot Secretaris benoemd werd?
„Is verder niet in den bekwamen jurist mr.
Loeff de hand gelogd op den man, die onder
de jongeren het meest van eerst durft „De
Residentiebode" niet meer gewagon, want dat
wooc4 ia par m ab door dik en dun rang
schikkend telwoord 1 in aanmerking komt
om de regeling der administratieve rechtspraak
ter hand te nemen?
„Van den premier zelf gewagen wy niet;
alleen zy hier aangeteekend, dat wy met
vreugde hooren verluidon, dat het Departement
van Binnenlandsche Zaken de sociale wet
geving op zich nemen zal.
„Wat Marine aanbelangt, begrypeiyk is het,
dat het Admiraalschip een Krnys ln top
hellen wil. Of echter de drager van dien naam,—
al vindon w|j het natuuriyk dat men zich
herinnert, dat hy in '91, na den val van
Minister Dyserinck, voor een paar maanden
zyn diensten aan het Ministone-Mackay be
schikbaar stelde nog veerkracht genoeg zal
bezitten om onze afgeleefde Vloot te verjongen,
is echter een vraag, welke wy met minder
gorustheid beantwoorden.
„Vervolgens Financiën. De keuze van den
heer Harte van Tecklenburg noemen wy
wederom een dor meest gelukkige. De veel-
zydige studiën, welke deze staatsman in het
algemeen, en vooral op het gebied van vry-
handel en bescherming, sinds jaren gemaakt
heeft, maken hem meer dan eenig ander ge
schikt voor do niet slechts moeiiyke, maar
bovendien netelige taak, die hem wacht.
„Ook het Departement van Oorlog komt
weer in beproefde handen. Al zal de taak
van generaal Bergansius, na het deel, dat ook
hy in den stryd om de jongste logerorgani-
satio nam, geen lichte wezen.zyn eervol
vorleden heeft het bewy» geleverd, dat wy
te doen hobben met een man, die karakter
aan talent paart.
„In den heer De Marez Oyens krygt de
hoogst bekwame Minister Lely een premier
voor een liberale toekomst, die, hopen wy,
nog zoer ver ligt; hopen wy, hem zelfs zal
overleven l een opvolger zyner niet on
waardig en wiens kuade nog werd geoefend
in de school dor praktyk, aan het Departement,
dat hy gaat besturen.
„Koloniën eindeiyk wenschen wy van ge-
heeler harte geluk met den hear Van Asch
van Wyck. Ook in de Kamer heeft hy zyn
sporen verdiend en stond hy als scherp èn
scherpzinnig dobater te boek. Zyn beheer in
do kolonie Suriname, en het feit, dat hy daar,
niettegenstaande zyn strenge beginselen, veler
sympathie wist te winnen, toonon aan, dat
ook de op zyn standpunt dubbel moeiiyke
taak, hèt Departement van Koloniën te be
sturen, by Van Asch van Wyck in goede
handen is."
De heeren Mei vil van Lynden en De Marez
Oyens beschouwt „De Residentiebode" als een
zachte overgang van het type-Kuyper naar dat
van den heer Lobman. Dat het laatste niet
meer geprononceerd ln het nieuwe ministerie
is vertegenwoordigd, is, vreest het blad, als
het zwakke punt van het Kabinet te be
schouwen. Het kan echter, naar de over
tuiging van het blad, vruchtbaar en tot heil
des vaderlands, werkzaam wezen. Het hoopt
en vertrouwt, dat op het werkplan der Regee
ring de oplossing van don schoolstryd, zoover
de Grondwet die toelaat, een voorname plaats
moge innemen. In afwachting daarvan biedt
„De Residentiebode" den nieuwen bewinds
lieden haar sympathieken welkomstgroet aan.
Ook de „Middelburgsche Courant" wydt
oon artikel aan „het eerste ministerie Kuyper".
Het blad brengt warme hulde aan den leider,
voor zyn zeldzame gaven, zyn tact en beleid.
Dan betoogt het, dat de kiezers nu met rocht
verwachten onvervalschte toepassing van het
anti-revolutionaire program. Maar dan wyst
het op de moeiiykheid voor dr. Kuyper om
te regeeren met de overige ministers, die, zy
mogen allen onder één vlag varen: die van
het Christeiyk bowusuyn een vlag, die
toch, wilde zy zuiver de kleur der daaronder
varenden weergeven, heelwat banen zou
mooten vertoonen toch elk karakter genoeg
bezitten om zelfstandig zich te toonen.
Dr. Kuyper zal dus zyn eigen ideeën en
beginselen niet in volle toepassing kunnen
brengen, en daarin ligt reeds de kiem van
teleurstelling voor zyn partygenooten. Zoo
noemt de „M. C.", als punten, waarover ver
deeldheid is: het onderwysvraagstuk, dereor
ganisatie van het leger, peuslonneering van
werklieden, herziening van het tariel van
invoerrechten, herziening der ongevallenwet,
of een geheel nieuwe en andere regeling van
de raden van beroep voor die wet, en emdeiyk
de graanrochten.
Dan is het blad zeor benieuwd naar de
handelingen van ministor Bergansius in zake
de nieuwe legerwet; van de ontwerpen-Eland
was hy een beslist tegenstander.
Het oordeel over de verschillende ministers
vat do „M. C." aldus samen: Er is geen
reden om van hun daden veel verwachting
te koesteren, maar evenmin om hen niet met
welwillendheid te gemoet te treden. Voor
Hosanna's ziet zy nog geen aanleiding; aan
de andere zyde ook nlot voor vrees by de
vryzinnigen.
„Politieke agitators zyn vaak slechte be
windvoerders. En ln elk geval zyn z|J niet
almachtig en dieDen zy te veel rekeniDg te
houden met toestanden en personen, om, als
leidslieden, al te doen wat zy overeenkomstig
vroeger gedane beloften of beleden beginselen
wel zouden wenschen.
„Wy zien de toekomst niet zoo donker ln
als velen. Voor de vryzinnigen komt in elk
geval een goede tyd aan om, als loyale oppositie,
te helpen tegenhouden wat te zeer tegen
's lande belang zou indruischen. En hun zyn-
in-de-minderheld kan hen louteren, tot samen
werking aansporen en tot een reorganisatie,
die hen krachtiger maken kan."
Het blad eindigt met een woord van hulde
en waardeering aan de aftredende bewinds
mannen:
„Zy hebben zich jegens het land zeer vor-
diensteiyk gemaakt; en hun namon zullen
zeker een eervolle plaats innemen onderhen,
die eenmaal stonden aan het hoofd van een
ministerieel departement in Nederland."
UITLOTINGEN. 8-pOta. loten HoDgaareche
Hypotheekbank a fl. 100. Trekking van 25 Juli 1901.
Betaalbaar 25 October 1901. Hoofdprijzen: 200.000
kr. a. 11*7 o. 18; 6000 kr* e. 8287 n. 68; elk
2000 kr., a. 1681 n. 9, e. 2882, xn 21 en o. 2906
n. 67; elk 400 kr.; a. 170 n. 18, e. 266 n. 67,
889 n. 70, 899 n. 4, fl. 1189 n. 8, a. 1836 n. 10.
a 1782 n. 69, a. 2088 n. 29. a. 2468 n. 20, e. 2422
o. 21, a. 2644 n. 20, a 2727 n. 49, a 2878 n. 9, a
8216 n. 44 en a 8228 n. 87. De 100 nammera, lo
eoóe am vat TAv agia «et ka 20 Ola
Gemeenteraad Tan Lisse.
Tegenwoordig al de leden, behalve de heer
G. Blokhuis.
De voorzitter, de burgemeester, doet mede-
deeling, dat ia ingekomen een mododeeling
van Ged. Staten dezer Provincie, dat de Verorde
ning op de aftreding van Raadaleden door
hun college voor kennisgeving is aangenomen.
Aangenomen voor kennisgeving.
De voorzitter biedt namena Burg. en Weths.
aan, de rekening over het dienstjaar 1900;
welke rekening wordt gesteld in handen eener
commissie, bestaande uit de heeren Wolff,
Riggel en Van der Mey, ter fine van onder
zoek en rapport.
Hierna wordt de vergadering verdaagd tot
over 14 dagen.
BE CL AM ES,
a 40 Cents per rogeL
Op het laatste internationaal Congres van
Tandheelkunde, gehouden te Parys (ter gelegen
heid der Tentoonstelling van Parys van 1900)
word Odol genoemd het beste van de mond
waters die tot nog too in den handel gebracht zyn.
Prys per heolen flacon 1. hal ven flacon
60 Cents. 6982 30
INGEZONDEN,
Hooggeachte Redactie J
Beleefd verzoek ik U aan de volgende regeleD
een plaats in Uw blad te willen gUDnen.
Toen gisteren de verslagen politie agent G.
de Vries door zyn kameraden grafwaarts ge
dragen werd, had ik, geiyk zoovelen, behoefte
b|j deze ter-aarde-bestelling tegenwoordig te zyn.
Want ik koester, de hoogste achting voor
ons uitnemend Leidsch politiekorps. Ik deel
in de smart der jong9 vrouw, die eensklaps
in zoo zwaren rouw is gedompeld. Ik denk
aan xle kinderen, die in hun vader hun toe
komst voor een goed deel verloren; niet het
minst aan het kind, dat straks geboren zal
worden, en wel een moeder in rouwe, maar
geen zorgend vaderoog zal aanschouwen. En
deze deelneming trok ook my Daar het graf,
waarin do politie agent-martelaar zou worden
nedergelegd.
En ik had er geen spyt van by dat graf tegen
woordig to zyn. Ik had er het voorrecht
da. Van Herwaardon te hooren, met wien ik
in veel verschil, maar met wien ik volkomen
sympathiseer in de krachtige bestraffing
van de karakterlooze lauwheid onzer dagen,
die ZEerw. aan dit graf deed hooren.
Alleen op ééne uitdrukking, door den ge-
achten spreker in zyn kernachtige improvisatio
gebezigd, wensch ik terug te komen.
Ds. Van Herwaarden haalde de woorden
aan van iemand, die zou gezegd hebben:
„Do galg moet weer worden opgericht, en
„wanneer dit geschiedde, zou ik de eerste
„beul willen zjjn."
Onmiddellyk waren vole oogen op my ge
richt, die my niet onduidelijk zeiden: „Deze
woorden zyn van u."
Hiertegenover wensch ik thans echter op
te merken, dat ik niet op deze wijze van de
wederinvoering van de doodstraf gesproken neb.
Ik Bprak daarover op ©enigszins «andere
manier. En ik deel dit mode, niet omdat ik
eenige aanmerking wil maken op het uitne
mend woord van ds. Van Herwaarden, maar
omdat ik vertrouw, dat hy nog meer instemt
met hetgeen door my in de werkelijkheid Js
gezegd, dan met hetgeen my in don mond
is gelegd.
Wat is door my werkoiyk gezegd?
Op verschillende politieke meotings werd
door my met een enkel woord ook van de
wederinvoering van de doodstraf gerept.
In den regel vatten de debaters daartegen
vuur.
Eén hunner ging zelfs zoo ver, dat hy de
doodstraf een schande noemde voor een volk.
Tegen deze aanvallen werd de wederinvoe
ring van de doodstraf door my in den regel
dan op de navolgende wyze verdedigd.
Ik noem de invoering en handhaving der
doodstraf een eere voor een volk; oen bewys,
niet van ruwe zeden, maar van een krachtig
rechtsgevoel en van een heilige wraakzucht
tegen de zonde. Want er is een zondige toom,
maar er ls ook een heilige toorn; er is een
zondige wraakzucht, maar er is ook heilige
wraakzucht.
Stal byv., in Rotterdam leidt een onverlaat
een kind van 10 a 12 jaar buiten de stad.
Hy bedryft onzedeiykheid met dat kind, ont
kleedt hot en slaat de hand aan dat kind.
Het kind roept om vader, roept om moeder,
maar er is geen vader, er ls geen moeder,
die dit kind hooren of helpen kan. De onverlaat,
doof voor de jammerklachten van den onge-
lukkigen wurm, slaat zyn tygerklauw in den
nek van het kind, draait het den hals om,
ontkleedt het, doet het ln een zak, stopt het
in den grondEn trekt zyn glacés weer
aan, raapt zyn wandelstok weer op, steekt
zyn sigaar weer aan, keert naar Rotterdam
terug en wandelt door haar straten, justitie
en politie ten spot en ten spyt.
De misdaad wordt ontdekt. Een rilling van
verontwaardiging vaart door het gansche volk.
En wat zegt schier ieder onmiddeliyk: „Be-
•tond de doodstraf toch weer; want dit
monster, die zoodanige onmenschelyke daad
is TUAt TTsasdig langer een plaats ep
deze aarde to beslaan". Schier ieder eischt,
dat het bloed van dezen onverlaat, die onschul
dig bloed vergoten heeft, vloele. En deze
elsch ie waariyk geen uiting van ruwheid,
maar van een krachtig rechtsgevoel. De wraak
zucht, die zich ln dezen eisch uitspreekt, ia
een heilige wraakzucht.
Ik ga verder. Wanneer da doodetraf weer
waa iügovoerd, aan zulk een misdadiger moest
worden toegepast, en er was niemand, die
zich met de uitvoering daarvan wilde belasten,
dan zou ik, zy het ook vreezend en bevend,
willen toetreden, om evenals Samuel tegen
over Agag deed, dat schrikkeiyke aan dezen
misdadiger uit té voereD.
Maar voordat ik daartoe overging, zou ik
naast dien misdadiger neerknielen op het
schavot, en ten zynen aanhoor© en ten aan
hoor© van het gansche volk voor den Kenner
der harten belyden, dat ik nog grooter zondaar
ben dan hy, dat de zadon der boosheid, waar
van by hem zich de vruchten openbaarden,
ook in myn hart liggen, on dat ik het alleen
aan Gods genade dank, wanneer dit kwaad
in my niet ls uitgebroken.
Maar tegeiykertyd zou lk God ook danken,
dat er nog heilig recht in Nederland is, en
dat de doodslag met de doodstraf wordt
achtervolgd.
Daarna zou ik myne oogen sluiten, en de
straf voltrekken. En ik zou dat doen in het
besof, dat ik geen snoode, maar een heilige
daad verrichtte, en dat ik handelde als een
soldaat, die don vyand volt om zyn land te
verdedigen, waar ik aldus mot myn voorbeeld
my In de bres stelde voor het heilige recht.
Op enkele plaatsen heb ik nog gewezen op
het schoone woord, dat door dr. Kuyper op
de bekende politieke hagepreek in 1897 te
Zuidhorn is gesproken.
Ook door dr. K. werd daar de wederinvoering
der doodstraf verdedigd.
Krachtig werd hy daarop aangevallen door
zekeren heer A., die oDgeveer aldus zeide:
„Ik begrijp niet, hoe oen man als dr. Kuyper
„een lans kan breken voor de wederinvoering
„van de doodstraf, wTaar wy dit groote feit
„in de geschiedenis der wereld zien, dat de
„ééne heilige en rechtvaardige, die ooit leefde,
door gerechtelijke dwaling is ter dood gebracht."
Dit woord maakto diepen indruk.
Nog dieper echter liet woord van den
doctor angelicus, die dezen debater beant
woordde op de indrukwekkende wyze, die
slechts weinigen met hem gemeen hebben.
Mynheer A., aldus antwoordde dr. Kuyper
den heer A., waar ik u beantwoord, ontbloot
ik het hoofd. [De meeting werd in de open
lucht gehouden, en dr. Kuyper stond gedokt.)
Ik ontbloot het hoofd; want nu verslaai gy
het nog niet, maar ik bid thans van myn
God, dat gy het eonmaal moogt verstaan:
Wanneer er geeyi doodstraf ware geweest, en
wanneer onze Zaligmaker niet aan het Jwut
„des Kruises ware gestorven,dan warj er
„geen zaligheid voor u en voor mij."
De gansche vergadering ontroerde by doz«
woorden.
Hoe achoon 1 fluisterde na een oogonblik
van diepe stilte de een tot den ander.
Inderdaad schoon was dit woord. Maar vrat
schooner is, de bede, toen door dr. Kuyper
uitgesproken, ls verhoord. De heer A. is thans
een boiyder van den Christus geworden.
Zie, geachte Redactie, op deze wyze heb
ik van do wederinvoering der doodstraf ge
sproken. En ik had thans behoefte, dit nog
oens uit te sprekon, omdat ik duideiyk wilde
laton uitkomen, dat ik geheel vreemd ben aan
eenig cynisme tegenover het monschenleven,
hotwelk my dezer dagen wel eens is toege
dicht, maar dat alleen de heilige eerbied voor
het loven van den mensch my naar Gods
Woord voor de doodstraf doet yveren, al
wensch ik dit punt allerminst op den voor*
grond te stellen.
U, geachte Redactie, mjjnen hartolyken
dank betuigende voor de opname dezer regelen,
heb ik de eer te zyn,
Van U de dw. dn.
li. J. W. Rudolph
Lkiddn, 2 Augustus 1901.
Mijnheer dc Redacteur 1
Beleefd verzoekt een medelezer van he&
„Leidsch Dagblad" een kleine plaatsruimte
in Uw zooveel gelezen Dagblad.
Velen met my zullen gisteravond met
bolang8tolling uitgezien hebben naar het
nummer van 1 dezer. Immers, zy, dio geen
gelegenheid hadden om by de treurige ter-
aarde-bestelling van den in zyn dienst gevallen
agent van politie 3de kl. G. de Vries tegen
woordig te zyn, waren erg belangstellend te
lezen, door wie en w a t er aan de groeve
gesproken is. Door velen zal de rede, gehouden
door ds. G. van Horwaarden, met tegenzin
gelezen zyn. Myn gedachte waa, dat ds. G.
van H., hoe gering ook, medelijden gevoeld
zou hebben met de familie en aanstaande en
met den, zooals terecht door den agent
G. van Putten gezegd werd: „onbezonnen
dader."
In breede trekken hier al het gesproken®
na te gaan, zou te veel gevergd zyn van de
toe te stane plaatsruimta, doch ik vind, dat
da. G. van H. wat al te scherp ln zyn sprekon
ls geweest.
Ik had niet gedacht, dat een zaak als te
Tilburg is afgespeeld, d'>or ds. G. van H. ter
sprake zou gebracht worden. "Was dat drama
in een der Proteatantsche kerken geschied,
wellicht had ds. G. van H. dan gezwegen.
Ook had ik niet gedacht in Zyn Weleer-
waarde een verkondiger van Gods Heilig
Woord een voorstander te vinden van de
doodstraf en een aanbeveler van het beuls-i
werk, dc-ar we ons leven verschuldigd zyn
aan één Hoogere dan aardsche Macht, en de
mensch geen recht heoft, ln welken vorm
ook, het leven, van God ontvangen, te ont
nemen.
Verder debat omtrent het door ds. v. H.
gesprokene wensch ik ln het „Leidsch Dag
blad" niet In to gaan, doch ik ben genegen
het gesprokene in het openbaar to weder
leggen en het thans door my geschrevene'
te verdedigen.
By voorbaat myn dank voor de toegestane,
plaatsruimte. Ik verbef met de meeste hoo^
achting,
J. O. B&ANDT.