HET NIEUWE MINISTERIE. De nieuwe Regeering. Koninklijke Militaire Academie, Ten gevolge van den uitslag van het onlangs door cadetteu der Cadettenschool afgelegd verge lijkend examen voor toelating als cadet bij de Koninklijke Militaire Academie, komen voor een plaatsiog bij die inrichting op 28 September e. k. in aanmerking bij: o. Infanterie hier te lande: W. M. F. E. P. de Jager, P. Weys, F. Plankeel, G. van Rosseru, A. R, van den Bent, J. J. '1'. Hey, K. J. C. Koene, H. S. Bloeme, jhr. H. D. Laman Trip; 4. Cavalerie hier te lande: R. Wilson; e. Artillerie r to lando: R. P. J. van den Berg van a. L. J. de Decker, H. M. G. Bigly, H. lJ. .uuiijt, jhr, F. W. L. de Beaufort, H. 1'. H. C. C. A. vou Freytag Drabbe; Genio hier te lando: N. G. Muller, J. J. S. Brand 3 ma; e. Infanterie in Nederlandsch-Indiö: R. M. van Mourik, G. P. de Neve, L. O. A. Aernout, F. L. H. Desaauvngie, H. C. Croutz LechleitDer, C. F. J. Pape, A. Frendenberg, V. Itzig Heine, P. C. Colt- hoff, P. C. C. de Vos, F. Treffers. J. J. Barendsen, J. J. de Vries, D. Slijboora, R, T. Schmiedeman, A. A. Streiff, C. W. Hoenkamp, H. A, E. Jacobs, G. i -gera, R. P. R, van Riemsdijk, W. Weasel, J. C. lieyning, J. F. F. Gülz, T. B. Masquerier Hofland, J. A. Mac Leod Manuel, W. J. de Vries; f. Cavalerie ia Nedorlandsch-Indië: W. Storm van Leeawen; g. Artillorio in Nederlandsch-Indiö: M. Boerstra, Ck H. Schouten, J. H. Döbken, J, H. Weeseling, W. Boxman, J. Dormaar, D. A. Stepban; h. Gonie in Nederlandsch-Indiö: S. van Éxter, W. N. A. van K* W. ?aa der Poel, W. R. II. van Aaldereu. D» Staatscourant" van 2 Augustus meldt: Hot Looft Haror Majesteit do Koningin behaagd, bfj besluit van SO Juli 1901 Ho. 41, mot ingang van 81 Juli 1901: lo. op het daartoe door hem gedaan ver doek, don hoor mr. H. Goeman Borgesius, eervol ontslag te verleenen als Minister van Binnenlandeche Zaken, met dankbetuiging voor de vele en gewichtige diensten door hem •an Hare Majesteit en aan den lande bewezen 2o. te benoemen tot Minister van Binnen- Jandsche Zaken den heer dr. A. Kuyper, boog- jleeraar aan de Vrije Universiteit, lid van de 'Tweede Kamer der Staten-Generaal 1 alsmede, b|j besluit van 30 Juli 1901 No. 42: lo. met ingang van 1 Augustus 1901 op het daartoe door hen gedaan verzoek, •en eervol ontalag te verleenen aan de hoeren mr. W. H. ds Beaufort, als Minister van JJoltenlandsche Zaken; mr. P. W. A. Cort van der Linden, als Minister van Justitie; jhr. J. A. Köell, adjudant ln buitengewonen dienst van Hare Majesteit de Koningin, als Minister van Marine; mr. N. G. Pleraon, ale Minister van Financiën luitenant-generaal A. Kool, adjudant in buitengewonen dienst van Hars Majeatelt de koningin, als Minister van Oorlog; C. Lely, als Minister van Waterstaat, Handel ,n Nijverheid; J. T. Cremer, als Minister van Koloniën, met dankbetuiging voor ds vele en ge wichtige dlonsten door hen aan Hare Majesteit an aan den lande bewezen; 2o. te benoemen met Ingang van 1 Aug. ',1901: tot Minister van Bultenlandsche Zaken, Air. B. Melvll baron van Lynden, secretaris generaal van bet Permanente Hof van Arbitrage, lid van ds £erste Kamer der Staten-Generaal tot Minister van Justitie, mr. J. A. Loeff, /Jld van de Tweede Kamer der Staten-Generaal; tot Minister van Marine, den gepensionneer- /den vice-admlraal G. Kruys, oud-Minister van 'Marine; tot Minister van Financiën, mr. J. J. I. Harte Ivan Tecklenbnrg, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal; tot Minister van Oorlog, don gepenslonneer- jden luitenant-generaal J. W. Bergansius, adju dant ln buitengewonen dienst van H. M. de 'Koningin, oud-Mlnlstor van Oorlog; j tot UlniBter van Waterstaat, Handel en Nijverheid, mr. J. CL de Marez OLjens, adml- taiatrateur aan het Departemant van Water staat, Handel en Nijverheid; 1 tot Minister van Koloniën, jhr. mr. T. A. J. van Ascb van Wtjck, burgemeester van [Amersfoort, lid van de Eerste Kamer der ;Staten Generaal. r9De Tyd" meent, dat het voor de hand jllgt by het optreden van het nieuwe Kabinet leen vergelijking ln te stellen tusachen porso- 'nen en toestanden nü en in 1888, toen een kabinet van ongeveer geiyke beginselen de jRegeoring aanvaard heeft. Wat het blad daar by Vooral belang inboezemt is, dat thans één jportefeuille meer dan in 1888 aan katholieke handen wordt toevertrouwd. „Het verschil moet zyn grond vinden öf ln een feitelijke vermeerdering van invloed en beteekenis der Katholieken als bestanddeel •der Rechterzijde sinds 1888, öf ln hoogere en meer juiste waardeering van dien Invloed en die beteekenis by hun politieke medestan ders, welke er toe lelden moest om, zonder op het antipapistisch angstgeschreeuw te let ten, den Katholieken het aandeel In het be- Btuur te gunnen, hetwelk hun daarin krach tens hun politieke sterkte in het Land toekomt. Het karakteristieke van het feit valt te meer in het oog, nu de liberalen, biykons de samen stelling vaD vorige liberale Kabiuetten, de traditie, om, ook onder hun bestuur, steeds j'éón zetel in het Kabinet door een Katholiek te doen innemen, hebben losgelateneen voor beeld, hetwelk door het Dageiyksch Bestuur van sommige groote gemeenten met overwe gend libernal-protestantsche bevolking by wet houdersbenoemingen gevolgd schynt." Wat de aanwezighoid van dr. Kuyper in hot niouwe Kabinet betrefc, het groote poli tieke beleid, waarvan dr. Kuyper dikwyis biyk gaf; de groote mate van tact, door hem in het politieke leven getoond in de waar- 'deoring van medestanders en zelfs van bestrjj- 'ders, doen „De Tyd" vast vertrouwen, dat zyn aanwezigheid een reden van groote kracht van het Kabinet zal z^Jn. "Was de heer Kouchenius, volgens „De Tyd," ln het Kabinet van 1888 een element van verzwakking, van don heer T. van Asch van Wyck verwacht het blad het tegendeel. Vervolgens de heer Bergansius in het Kabinet van 1888 en in dat van 1901. „Wy en zeer velen met ons, de meerderheid der katholieke leden in de Kamer, moesten %L mpoêtig ra bet optreden der Regeering van 1888 den zwaren en princl- piöelen strijd aanbinden tegen zijn plannon van leger-organisatie, met name tegen zijn plan tot afschaffing van de plaatsvervanging. Ons scheen die strijd een plicht, en wij zijn te dien opzichte nog allerminst van gevoelen veranderd. Een feit evenwel is, dat indien ooit dan toch ln elk geval onder het optredende Kabinet aan een terugkomen op de sedert gevallen beslissingen niet te denken valt. De quae8tie der legor-organisatio is voorloopig althans opgelost, zóó, dat zy aan de Rechterzijde geen redenen van stryd en verdeeldheid meer kan opleveren. Dat het een katholiek Minister was, die de plaatsvervanging wilde afschaffen, maakte geiyk wy niet nader ln herinnering behoeven te brengen de verdeeldheid grooter, de grieven tegen den Minister en tegeiykertyd tegen de geheele Regeering bitterder. Nu mogen wy ver trouwen, dat juist generaal Bergansius een der beste en door alle partyen geëerbiedigde krachten zal wezen van het nieuwe Kabinet." Het allergrootste voordeel echter van den toestand, vergeleken by dien van 1888, i6 voor „De Tyd" gelegen in de veranderde samenstelling der Provinciale Staten, kies colleges voor de Eerste Kamer. „Niet, dat wy verwachten, dat de nieuwe Regeering by haar optreden terstond tot een ontbinding der Eerste Kamer zal overgaan. Volstrekt nietl Van het standpunt van formeel recht zou het geoorloofde van dergelyken maatregel niet kunnen bestreden worden. Doch waarheid is ódk, dat de geest onzer Grondwet, welke de Provinciale Staten onont bindbaar verklaart en den leden der Eerste Kamer door dezen een negenjarig mandaat doet toekennen, een ontbinding der Eerste Kamer doet beschouwen als uitersten maat regel. Tenzy dus de Eerste Kamer wat wy op grond barer antecedenten moeilyk kun nen aannemen zou trachten aan het nieuwe Ministerie het regeeren ln haar geest onmo gelijk té maken en op die wyze schuldig zou worden aan obstructionism©, gelooven wy niet, dat ontbinding der Eerste Kamer van het Kabinet der Rechterzijde te verwachten Is, ook niet, dat zy eenige aanbeveling zou verdienen. „Het kan evenwel niet anders, of de stellige wetenschap èn by de ministers èn by de leden der Tweede èn by die der Eerste Kamer, dat een altyd mogelijke en geoorloofde ont binding der Eerste Kamer ook dédr een anti liberale meerderheid de plaats der tegenwoor dige liberale meerderheid zou doen innemen, moet aan de nieuwe Regeoring en aan de Rechterzyde ln de Tweede Kamer een kracht en een zelfvertrouwen schenken, welke haar voorgangsters van 1888—1891 noodzakeiyk moosten missen. „Op grond van het eene en andere meenen wy te mogen constateeren, dat de nieuwe Regeering onder gunstige auspiciën haar taak zal aanvaarden; auspiciën, heel wat gunstiger dan die, waaronder het Kabinet-Mackay in 1888 den arbeid moest beginnen. „Dat de resultaten aan deze gunstige voor- teokenen mogen beantwoorden, is onze oprechte wensch." „De Residentiebode" brengt een welkomst groet aan het nieuwe ministerie, maar laat daaraan voorafgaan een eeresaluut aan het ministerie, dat is heengegaan. Geen eigeniyk liberaal Ministerie, na Thorbecke's verscheiden, heeft, zegt het blad, eeriyker geregeerd, heeft ernstiger naar stipte onpartydjgheid getracht, heeft op kiescher wyze in het stelsel zyner toch voor ona somwyien onaannemelijke wetten met de rechten der minderheid rekeniDg gehouden. Toch, meent „De Residentiebode", kan het ministerie-Pierson niet vry van alle blaam uitgaan. „Niet vry van alle blaam vooral wat het beheor der zaken betreft, welke meer byzon- deriyk aan de zorgen en het beleid van den premier waren toevertrouwd. ,D» hew K. G. Plsrson is zyn levon lang een Zondagskind geweest. Dr. in do rechten honoris causa, professor zonder academische opleiding, later presidont van de Nederlandsche Bank, Minister, eindeiyk premier, wordt men niet alleen door noeste viyten groote bekwaam heid. Menigeen, die de laatste bezit en de eerste aan den dag legt, biyft zyn leven lang een tobber. „Om het te brengen tot de hoogte van den afgetreden premierdaarby hoort boven dien een groote dosis geluk. „"Veine" zucht de epoler, die nooit een haalbaren trek ln handen krygt. „En die „veine", die geluksader heeft den heer Pierson ook tydens *yn jongste bowind niet verlaten. By etygende uitgaven is toch de opbrengst der gewone middelen zoo geklommen, dat hy aan den toestand tot nog toe het hoofd kon bieden, zonder eon tariefsherziening tot stand te brengen, die thans onvermydeiyk Is, doch aan welker bestryding zyn Regoerlngsmeerderheid by de verkiezingen van '97 het leven dankte. „Toch zou de toestand niet langer te houden zyn geweest. De maatregelen op wetgevend gebied, ln den laatsten tyd tot stand gebracht, hebben zoo diep Ingegrepen in de schatkist, dat het financieel evenwicht dreigt verstoord te worden en afdoende maatregelen om dit te herstellen gebiedend noodzakeiyk zullen biyken. „ln verband daarmede en met de moeilyk- hedon, voor de liberale party uit de wording barer meerderheid voortkomende, achten wy het een nieuw bewys van des heeren Pierson's „veine", dat de meerderheid „om" is en hy gedwongen werd heen te gaan, aan anderen de betaling overlatende van het parlementaire souper, dat hy en zyn medekoks den Staten- Generaal als afscheidsmaal hebben voorgezet." Het blad meent, dat aan niemand beter dan aan dr. A. Kuyper, in de moeiiyke omstandigheden de vorming van een Kabinet zou zyn toevertrouwd en dat de samenstelling van het nieuwe Kabinet ln menig opzicht •oitreffoiyk genoemd mag worden. „Wie toch kon er beter voor het Departement van Buitenlandsche Zaken worden aangewezen dan de Senator, die door den Permanenten Raad van Administratie der Yredesconventie tot Secretaris benoemd werd? „Is verder niet in den bekwamen jurist mr. Loeff de hand gelogd op den man, die onder de jongeren het meest van eerst durft „De Residentiebode" niet meer gewagon, want dat wooc4 ia par m ab door dik en dun rang schikkend telwoord 1 in aanmerking komt om de regeling der administratieve rechtspraak ter hand te nemen? „Van den premier zelf gewagen wy niet; alleen zy hier aangeteekend, dat wy met vreugde hooren verluidon, dat het Departement van Binnenlandsche Zaken de sociale wet geving op zich nemen zal. „Wat Marine aanbelangt, begrypeiyk is het, dat het Admiraalschip een Krnys ln top hellen wil. Of echter de drager van dien naam,— al vindon w|j het natuuriyk dat men zich herinnert, dat hy in '91, na den val van Minister Dyserinck, voor een paar maanden zyn diensten aan het Ministone-Mackay be schikbaar stelde nog veerkracht genoeg zal bezitten om onze afgeleefde Vloot te verjongen, is echter een vraag, welke wy met minder gorustheid beantwoorden. „Vervolgens Financiën. De keuze van den heer Harte van Tecklenburg noemen wy wederom een dor meest gelukkige. De veel- zydige studiën, welke deze staatsman in het algemeen, en vooral op het gebied van vry- handel en bescherming, sinds jaren gemaakt heeft, maken hem meer dan eenig ander ge schikt voor do niet slechts moeiiyke, maar bovendien netelige taak, die hem wacht. „Ook het Departement van Oorlog komt weer in beproefde handen. Al zal de taak van generaal Bergansius, na het deel, dat ook hy in den stryd om de jongste logerorgani- satio nam, geen lichte wezen.zyn eervol vorleden heeft het bewy» geleverd, dat wy te doen hobben met een man, die karakter aan talent paart. „In den heer De Marez Oyens krygt de hoogst bekwame Minister Lely een premier voor een liberale toekomst, die, hopen wy, nog zoer ver ligt; hopen wy, hem zelfs zal overleven l een opvolger zyner niet on waardig en wiens kuade nog werd geoefend in de school dor praktyk, aan het Departement, dat hy gaat besturen. „Koloniën eindeiyk wenschen wy van ge- heeler harte geluk met den hear Van Asch van Wyck. Ook in de Kamer heeft hy zyn sporen verdiend en stond hy als scherp èn scherpzinnig dobater te boek. Zyn beheer in do kolonie Suriname, en het feit, dat hy daar, niettegenstaande zyn strenge beginselen, veler sympathie wist te winnen, toonon aan, dat ook de op zyn standpunt dubbel moeiiyke taak, hèt Departement van Koloniën te be sturen, by Van Asch van Wyck in goede handen is." De heeren Mei vil van Lynden en De Marez Oyens beschouwt „De Residentiebode" als een zachte overgang van het type-Kuyper naar dat van den heer Lobman. Dat het laatste niet meer geprononceerd ln het nieuwe ministerie is vertegenwoordigd, is, vreest het blad, als het zwakke punt van het Kabinet te be schouwen. Het kan echter, naar de over tuiging van het blad, vruchtbaar en tot heil des vaderlands, werkzaam wezen. Het hoopt en vertrouwt, dat op het werkplan der Regee ring de oplossing van don schoolstryd, zoover de Grondwet die toelaat, een voorname plaats moge innemen. In afwachting daarvan biedt „De Residentiebode" den nieuwen bewinds lieden haar sympathieken welkomstgroet aan. Ook de „Middelburgsche Courant" wydt oon artikel aan „het eerste ministerie Kuyper". Het blad brengt warme hulde aan den leider, voor zyn zeldzame gaven, zyn tact en beleid. Dan betoogt het, dat de kiezers nu met rocht verwachten onvervalschte toepassing van het anti-revolutionaire program. Maar dan wyst het op de moeiiykheid voor dr. Kuyper om te regeeren met de overige ministers, die, zy mogen allen onder één vlag varen: die van het Christeiyk bowusuyn een vlag, die toch, wilde zy zuiver de kleur der daaronder varenden weergeven, heelwat banen zou mooten vertoonen toch elk karakter genoeg bezitten om zelfstandig zich te toonen. Dr. Kuyper zal dus zyn eigen ideeën en beginselen niet in volle toepassing kunnen brengen, en daarin ligt reeds de kiem van teleurstelling voor zyn partygenooten. Zoo noemt de „M. C.", als punten, waarover ver deeldheid is: het onderwysvraagstuk, dereor ganisatie van het leger, peuslonneering van werklieden, herziening van het tariel van invoerrechten, herziening der ongevallenwet, of een geheel nieuwe en andere regeling van de raden van beroep voor die wet, en emdeiyk de graanrochten. Dan is het blad zeor benieuwd naar de handelingen van ministor Bergansius in zake de nieuwe legerwet; van de ontwerpen-Eland was hy een beslist tegenstander. Het oordeel over de verschillende ministers vat do „M. C." aldus samen: Er is geen reden om van hun daden veel verwachting te koesteren, maar evenmin om hen niet met welwillendheid te gemoet te treden. Voor Hosanna's ziet zy nog geen aanleiding; aan de andere zyde ook nlot voor vrees by de vryzinnigen. „Politieke agitators zyn vaak slechte be windvoerders. En ln elk geval zyn z|J niet almachtig en dieDen zy te veel rekeniDg te houden met toestanden en personen, om, als leidslieden, al te doen wat zy overeenkomstig vroeger gedane beloften of beleden beginselen wel zouden wenschen. „Wy zien de toekomst niet zoo donker ln als velen. Voor de vryzinnigen komt in elk geval een goede tyd aan om, als loyale oppositie, te helpen tegenhouden wat te zeer tegen 's lande belang zou indruischen. En hun zyn- in-de-minderheld kan hen louteren, tot samen werking aansporen en tot een reorganisatie, die hen krachtiger maken kan." Het blad eindigt met een woord van hulde en waardeering aan de aftredende bewinds mannen: „Zy hebben zich jegens het land zeer vor- diensteiyk gemaakt; en hun namon zullen zeker een eervolle plaats innemen onderhen, die eenmaal stonden aan het hoofd van een ministerieel departement in Nederland." UITLOTINGEN. 8-pOta. loten HoDgaareche Hypotheekbank a fl. 100. Trekking van 25 Juli 1901. Betaalbaar 25 October 1901. Hoofdprijzen: 200.000 kr. a. 11*7 o. 18; 6000 kr* e. 8287 n. 68; elk 2000 kr., a. 1681 n. 9, e. 2882, xn 21 en o. 2906 n. 67; elk 400 kr.; a. 170 n. 18, e. 266 n. 67, 889 n. 70, 899 n. 4, fl. 1189 n. 8, a. 1836 n. 10. a 1782 n. 69, a. 2088 n. 29. a. 2468 n. 20, e. 2422 o. 21, a. 2644 n. 20, a 2727 n. 49, a 2878 n. 9, a 8216 n. 44 en a 8228 n. 87. De 100 nammera, lo eoóe am vat TAv agia «et ka 20 Ola Gemeenteraad Tan Lisse. Tegenwoordig al de leden, behalve de heer G. Blokhuis. De voorzitter, de burgemeester, doet mede- deeling, dat ia ingekomen een mododeeling van Ged. Staten dezer Provincie, dat de Verorde ning op de aftreding van Raadaleden door hun college voor kennisgeving is aangenomen. Aangenomen voor kennisgeving. De voorzitter biedt namena Burg. en Weths. aan, de rekening over het dienstjaar 1900; welke rekening wordt gesteld in handen eener commissie, bestaande uit de heeren Wolff, Riggel en Van der Mey, ter fine van onder zoek en rapport. Hierna wordt de vergadering verdaagd tot over 14 dagen. BE CL AM ES, a 40 Cents per rogeL Op het laatste internationaal Congres van Tandheelkunde, gehouden te Parys (ter gelegen heid der Tentoonstelling van Parys van 1900) word Odol genoemd het beste van de mond waters die tot nog too in den handel gebracht zyn. Prys per heolen flacon 1. hal ven flacon 60 Cents. 6982 30 INGEZONDEN, Hooggeachte Redactie J Beleefd verzoek ik U aan de volgende regeleD een plaats in Uw blad te willen gUDnen. Toen gisteren de verslagen politie agent G. de Vries door zyn kameraden grafwaarts ge dragen werd, had ik, geiyk zoovelen, behoefte b|j deze ter-aarde-bestelling tegenwoordig te zyn. Want ik koester, de hoogste achting voor ons uitnemend Leidsch politiekorps. Ik deel in de smart der jong9 vrouw, die eensklaps in zoo zwaren rouw is gedompeld. Ik denk aan xle kinderen, die in hun vader hun toe komst voor een goed deel verloren; niet het minst aan het kind, dat straks geboren zal worden, en wel een moeder in rouwe, maar geen zorgend vaderoog zal aanschouwen. En deze deelneming trok ook my Daar het graf, waarin do politie agent-martelaar zou worden nedergelegd. En ik had er geen spyt van by dat graf tegen woordig to zyn. Ik had er het voorrecht da. Van Herwaardon te hooren, met wien ik in veel verschil, maar met wien ik volkomen sympathiseer in de krachtige bestraffing van de karakterlooze lauwheid onzer dagen, die ZEerw. aan dit graf deed hooren. Alleen op ééne uitdrukking, door den ge- achten spreker in zyn kernachtige improvisatio gebezigd, wensch ik terug te komen. Ds. Van Herwaarden haalde de woorden aan van iemand, die zou gezegd hebben: „Do galg moet weer worden opgericht, en „wanneer dit geschiedde, zou ik de eerste „beul willen zjjn." Onmiddellyk waren vole oogen op my ge richt, die my niet onduidelijk zeiden: „Deze woorden zyn van u." Hiertegenover wensch ik thans echter op te merken, dat ik niet op deze wijze van de wederinvoering van de doodstraf gesproken neb. Ik Bprak daarover op ©enigszins «andere manier. En ik deel dit mode, niet omdat ik eenige aanmerking wil maken op het uitne mend woord van ds. Van Herwaarden, maar omdat ik vertrouw, dat hy nog meer instemt met hetgeen door my in de werkelijkheid Js gezegd, dan met hetgeen my in don mond is gelegd. Wat is door my werkoiyk gezegd? Op verschillende politieke meotings werd door my met een enkel woord ook van de wederinvoering van de doodstraf gerept. In den regel vatten de debaters daartegen vuur. Eén hunner ging zelfs zoo ver, dat hy de doodstraf een schande noemde voor een volk. Tegen deze aanvallen werd de wederinvoe ring van de doodstraf door my in den regel dan op de navolgende wyze verdedigd. Ik noem de invoering en handhaving der doodstraf een eere voor een volk; oen bewys, niet van ruwe zeden, maar van een krachtig rechtsgevoel en van een heilige wraakzucht tegen de zonde. Want er is een zondige toom, maar er ls ook een heilige toorn; er is een zondige wraakzucht, maar er is ook heilige wraakzucht. Stal byv., in Rotterdam leidt een onverlaat een kind van 10 a 12 jaar buiten de stad. Hy bedryft onzedeiykheid met dat kind, ont kleedt hot en slaat de hand aan dat kind. Het kind roept om vader, roept om moeder, maar er is geen vader, er ls geen moeder, die dit kind hooren of helpen kan. De onverlaat, doof voor de jammerklachten van den onge- lukkigen wurm, slaat zyn tygerklauw in den nek van het kind, draait het den hals om, ontkleedt het, doet het ln een zak, stopt het in den grondEn trekt zyn glacés weer aan, raapt zyn wandelstok weer op, steekt zyn sigaar weer aan, keert naar Rotterdam terug en wandelt door haar straten, justitie en politie ten spot en ten spyt. De misdaad wordt ontdekt. Een rilling van verontwaardiging vaart door het gansche volk. En wat zegt schier ieder onmiddeliyk: „Be- •tond de doodstraf toch weer; want dit monster, die zoodanige onmenschelyke daad is TUAt TTsasdig langer een plaats ep deze aarde to beslaan". Schier ieder eischt, dat het bloed van dezen onverlaat, die onschul dig bloed vergoten heeft, vloele. En deze elsch ie waariyk geen uiting van ruwheid, maar van een krachtig rechtsgevoel. De wraak zucht, die zich ln dezen eisch uitspreekt, ia een heilige wraakzucht. Ik ga verder. Wanneer da doodetraf weer waa iügovoerd, aan zulk een misdadiger moest worden toegepast, en er was niemand, die zich met de uitvoering daarvan wilde belasten, dan zou ik, zy het ook vreezend en bevend, willen toetreden, om evenals Samuel tegen over Agag deed, dat schrikkeiyke aan dezen misdadiger uit té voereD. Maar voordat ik daartoe overging, zou ik naast dien misdadiger neerknielen op het schavot, en ten zynen aanhoor© en ten aan hoor© van het gansche volk voor den Kenner der harten belyden, dat ik nog grooter zondaar ben dan hy, dat de zadon der boosheid, waar van by hem zich de vruchten openbaarden, ook in myn hart liggen, on dat ik het alleen aan Gods genade dank, wanneer dit kwaad in my niet ls uitgebroken. Maar tegeiykertyd zou lk God ook danken, dat er nog heilig recht in Nederland is, en dat de doodslag met de doodstraf wordt achtervolgd. Daarna zou ik myne oogen sluiten, en de straf voltrekken. En ik zou dat doen in het besof, dat ik geen snoode, maar een heilige daad verrichtte, en dat ik handelde als een soldaat, die don vyand volt om zyn land te verdedigen, waar ik aldus mot myn voorbeeld my In de bres stelde voor het heilige recht. Op enkele plaatsen heb ik nog gewezen op het schoone woord, dat door dr. Kuyper op de bekende politieke hagepreek in 1897 te Zuidhorn is gesproken. Ook door dr. K. werd daar de wederinvoering der doodstraf verdedigd. Krachtig werd hy daarop aangevallen door zekeren heer A., die oDgeveer aldus zeide: „Ik begrijp niet, hoe oen man als dr. Kuyper „een lans kan breken voor de wederinvoering „van de doodstraf, wTaar wy dit groote feit „in de geschiedenis der wereld zien, dat de „ééne heilige en rechtvaardige, die ooit leefde, door gerechtelijke dwaling is ter dood gebracht." Dit woord maakto diepen indruk. Nog dieper echter liet woord van den doctor angelicus, die dezen debater beant woordde op de indrukwekkende wyze, die slechts weinigen met hem gemeen hebben. Mynheer A., aldus antwoordde dr. Kuyper den heer A., waar ik u beantwoord, ontbloot ik het hoofd. [De meeting werd in de open lucht gehouden, en dr. Kuyper stond gedokt.) Ik ontbloot het hoofd; want nu verslaai gy het nog niet, maar ik bid thans van myn God, dat gy het eonmaal moogt verstaan: Wanneer er geeyi doodstraf ware geweest, en wanneer onze Zaligmaker niet aan het Jwut „des Kruises ware gestorven,dan warj er „geen zaligheid voor u en voor mij." De gansche vergadering ontroerde by doz« woorden. Hoe achoon 1 fluisterde na een oogonblik van diepe stilte de een tot den ander. Inderdaad schoon was dit woord. Maar vrat schooner is, de bede, toen door dr. Kuyper uitgesproken, ls verhoord. De heer A. is thans een boiyder van den Christus geworden. Zie, geachte Redactie, op deze wyze heb ik van do wederinvoering der doodstraf ge sproken. En ik had thans behoefte, dit nog oens uit te sprekon, omdat ik duideiyk wilde laton uitkomen, dat ik geheel vreemd ben aan eenig cynisme tegenover het monschenleven, hotwelk my dezer dagen wel eens is toege dicht, maar dat alleen de heilige eerbied voor het loven van den mensch my naar Gods Woord voor de doodstraf doet yveren, al wensch ik dit punt allerminst op den voor* grond te stellen. U, geachte Redactie, mjjnen hartolyken dank betuigende voor de opname dezer regelen, heb ik de eer te zyn, Van U de dw. dn. li. J. W. Rudolph Lkiddn, 2 Augustus 1901. Mijnheer dc Redacteur 1 Beleefd verzoekt een medelezer van he& „Leidsch Dagblad" een kleine plaatsruimte in Uw zooveel gelezen Dagblad. Velen met my zullen gisteravond met bolang8tolling uitgezien hebben naar het nummer van 1 dezer. Immers, zy, dio geen gelegenheid hadden om by de treurige ter- aarde-bestelling van den in zyn dienst gevallen agent van politie 3de kl. G. de Vries tegen woordig te zyn, waren erg belangstellend te lezen, door wie en w a t er aan de groeve gesproken is. Door velen zal de rede, gehouden door ds. G. van Horwaarden, met tegenzin gelezen zyn. Myn gedachte waa, dat ds. G. van H., hoe gering ook, medelijden gevoeld zou hebben met de familie en aanstaande en met den, zooals terecht door den agent G. van Putten gezegd werd: „onbezonnen dader." In breede trekken hier al het gesproken® na te gaan, zou te veel gevergd zyn van de toe te stane plaatsruimta, doch ik vind, dat da. G. van H. wat al te scherp ln zyn sprekon ls geweest. Ik had niet gedacht, dat een zaak als te Tilburg is afgespeeld, d'>or ds. G. van H. ter sprake zou gebracht worden. "Was dat drama in een der Proteatantsche kerken geschied, wellicht had ds. G. van H. dan gezwegen. Ook had ik niet gedacht in Zyn Weleer- waarde een verkondiger van Gods Heilig Woord een voorstander te vinden van de doodstraf en een aanbeveler van het beuls-i werk, dc-ar we ons leven verschuldigd zyn aan één Hoogere dan aardsche Macht, en de mensch geen recht heoft, ln welken vorm ook, het leven, van God ontvangen, te ont nemen. Verder debat omtrent het door ds. v. H. gesprokene wensch ik ln het „Leidsch Dag blad" niet In to gaan, doch ik ben genegen het gesprokene in het openbaar to weder leggen en het thans door my geschrevene' te verdedigen. By voorbaat myn dank voor de toegestane, plaatsruimte. Ik verbef met de meeste hoo^ achting, J. O. B&ANDT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 2