LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 27 JULI. - TWEEDE BLAD. - Jn.no 1901. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Een opvoedster. Kè. 12706 In No. 15 van den 17den Jaargang van 'liet Tijdschrift voor Posterijen en Telegraphic -wees de heer J. P. Haanschoten, commies jder poster\jen te Amersfoort, op de wensche- jjykheid van de „instelling van een '.ziekenfonds voor alle RUks- 'ambtenaren, liefst van Staats- jw e g e ingestel d." Nog beter, doch hy idurft het haast niet opperen: „Evenals by ide militairen vrije geneeskundige hulp en vry [geneesmiddelen van Rijkswege aan alle ambte naren en hun gezinnen." Hij licht zijn denkbeeld vorder aldus toe: „Zulk een fonds zou recht hebben, ingesteld te worden in onzen tyd, waarin men de meening voorstaat, dat de werkgever (hier de Staat) !hen, die het werk uitvoeren (hier de Rijks- (ambtenaren), moet verzekeren togen schade door ziekte, ongelukken, enz. Bij groote onder nemingen en maatschappijen bestaan die fond- Wen, en het is meermalen gebleken hoe nuttig zi) werken. Door oen zoo billijk mogelijk be rekende korting op hun jaarwedden hebben ■o. a. b\j de Maatschappij tot Exploitatie van .Staatsspoorwegen de ambtenaren alle genees- 'kundige hulp en geneesmiddelen vrij; betalen f 3 per jaar, dan genieten zij dit ook voor hun echtgenooten, terwijl dan tevens hun •kinderen in het fonds worden opgenomen, waarvoor zi) f 2 per jaar en per kind betalen." j Yolkomen beseffend, dat er nog heelwat water door den Rijn zal moeten vloeien eer J de »Staat dit Ziekenfonds heeft opgericht, j wendde de heer H. zich tot zijn mede-ambte- - naren in allo takken van Rijksdienst om dit ]zoo nuttige fonds te helpen stichten. „Ik twijfel niet", zoo gaat hy voort, „of jt»ij do oprichting van zulk een fonds zullen zich groote bezwaren voordoen; doch aan jwelk nieuw voorstel zijn die niet verbonden 1 Die trachten uit den weg te ruimen, zou 1 mede behooren tot de taak van het voorloopig 1 bestuur. Misschien werpt men mij tegen: Er j bestaan reeds ziekenfondsen genoegdie wil, ikan daarvan lid worden. My is dit wel bekend, doch, goede eigen hulp is de beste hulp; ;tie eventueel© baten komen ten goede van 1 alle ambtenaren en vloeien niet in andermans 'zak; de toetreding van allen is dus gewenscht en mocht de vrije geneeskundige hulp of do 'instelling van een ziekenfonds nog eens ooit van Rijkswege komen uit te gaan, dan is det voor one allen zeer zeker de beste op lossing." Een onverwacht aantal adhaesie-betuigingen werden den heer H. toegezonden en in No. 16 van het Tijdschrift kwam, van de hand des heeren B. v. Q., omtrent deze zaak het vol gende voor: „Volkomen kan ik my met het aange voerde vereenigen en zoo ik hoop en wensch, zal de atem van den heer H. bij velen weer klank hebben gevonden. Inderdaad, elk ambte naar of beambte zal by ervaring weten, dat op het huishoudeiyk budget hoogst bezwaarlyk kosten kunnen gebracht worden voorgenees- kundfgo hulp, daar de inkomsten hiertoe meestal ontoereikbaar zyn; en heeft men het ongeluk eens een jaar van ziekten te hebben gehad, dan baart het volgende jaar zorg en bekrimping van uitgaven om dokter en apotheker te kunnen betalen. Wat geeft dus meer gerustheid aan do hoofden des gezins dan de zekerheid, dat men steeds zonder bezwaar voor de beurs verzekerd is van geneeskundige hulp, wanneer men ge noodzaakt is, die te moeten inroepen. Ook in deze kan weder de zoo schoone en krachtige coöperatie ons helpen. „Eendracht maakt macht" wordt ook in deze weder be waarheid en als men de handen wil ineen slaan, dan zal, dunkt my, hot tot-stand-brengen van een Ziekenfonds voor ambtenaren en beambten niet tot de onmogelykheden blyken te behooren, hoewel wy het ons niet mogen ontveinzen, dat er moeilykheden, ja veel moeilykheden zullen zyn te overwinnen vóór een dergelyke nuttige instelling het levens licht zal hebben aanschouwd. Mot een enkel woord wil ik myn gedachten hieromtrent gaarne mededeelenwellicht geven zy aanleiding tot bespreking of overweging en zoodoende zouden wy misschien tot een oplossing der quaestie kunnen komen; want waai- blijft het spreekwoord: „Du choc des opinions jaillit la vóritó". Moeilykheden om in groote plaatsen, waar veel ambtenaren zyn, een ziekenfonds op te richten, behoeft men, dunkt my, niet te vreezen. Daar kan men zeer gemakkelyk tot overeenstemming komen en coöperatief op treden ook op dit gebied. Een aantal leden is gemakkelyk te vinden, een arts is ook spoedig gereed zyn diensten te verleenen, een phar- maceut opent gewillig zyn schat der gezond heid en klaar is het Ziekenfonds. De ver schillende en zeer solide zoogenaamde zieken bussen, die allerwegen in groote plaatsen bestaan, geven hiervan een klaar en afdoend bewya. Een andere zaak echter is hoe men in kleine plaatsen, waar slechts enkele ambtenaren of beambten zyn, in deze zal slagen, daar ook evenzeer zy als hun ambtgenooten in groote plaatsen van een Ziekenfonds zouden willen genieten; en Juist voor hen zou zulk een instelling dubbel heilzaam zyn, omdat op kleine standplaatsen veelal do traktementen ook lager zyn dan in groote gemeenten. Om nu de kleine luyden óók te kunnen helpen, dient men naar myn meening geheel coöperatief te werk te moeten gaan by de oprichting van de door den heer H. bedoelde instelling. Want werkt men in deze niet coöpe ratief, helpen de grooten de kleinen niet, dan zouden dezen verstoken moeten biyven van hetgeen genen kunnen verkrygen juist om dat zy zich, wat standplaats aangaat, in gun stiger omstandigheden bevinden. Om nu allen ambtenaren, zoowel in groote als kleine plaatsen, by ziekte geneeskundige hulp te kunnen verschaffen, riekte men éón fonds op, waarvan de zetel in een der hoofd steden (byv. Amsterdam of Utrecht) is ge vestigd. Men heffe van alle leden een vaste jaarlyksche bydrage per persoon, man en vrouw elk afzonderiyk en kinderen volgens leeftyd naar een lager tarief. Voor deze con tributie waarborge men den leden geheel vrye genees- en heelkundige behandeling en genees middelen. Voor het verschaffen van verlos kundige hulp kan men afzonderiyke bepalingen maken. Maar nu doet zich do vraag voor: hoe op kleine plaatsen, waar weinig leden zyn, dus ook weinig contributie wordt ontvangen, mede genees- en heelkundige hulp kan verschaft word en f My dunkt op de volgende wyzeMen heffe, zooals ik hierboven zeide, een geiyke contri butie van alle leden. Nu kan men natuuriyk in groote gemeenten met veel leden goed- kooper overeenkomsten aangaan met artsen, enz., dan in kleine plaatsen. Welnu, daarom kan men dan In de laatste iets meer besteden van het in de grootere gemeenten over schietende. Men trachte in de kleinere plaatsen, by wyze van abonnement, overeenkomsten aan te gaan met geiiooskeeren, tegen een vast bedrag 's jaars van elk persoon of gezin, waarvoor de arts zich verbindt, zyn hulp en o. q. de noodigo geneesmiddelen te verschaffen. Het bestuur van het fonds, dat natuuriyk aan do leden rekenplichtig moet zyn, rekene jaariyks met de betrokken geneeskundigen, enz. af en, my dunkt, de administratie zou zeer eenvoudig kunnen zyn. Nog dit; om zoo flink mogeiyk te kunnen werken, zou ik als leden willen opnemen alle Ryksambtenaren, die zich willen aansluiten. Vooral in het belang der kleine plaatsen zou ik dit aanbevelen, daar het dan natuuriyk gemakkelyk er zou vallen, met geneeskundigen overeenkomsten te treffen. Het ligt toch voor de hand, dat een arts zich eerder laat vinden tot een biliyk abonnement voor meer leden dan voor een enkel persoon; en uit den aard der zaak is op kleine plaatsen het aantal Ryksambtenaren al zeer lutteL Dus alle Ryks ambtenaren aannemen als lid en dan kan er met goeden wil een flink fonds tot stand komen. Als er maar esprit de corps en soli dariteit aanwezig is, kan men veel doen, al zyn ook alle beginselen moeilyk." De redactie van Nieuw Leven ontving „van een onzer eorste mannen, wiens woord ook in ons Parlement groote beteekenis heeft", het volgend schry ven naar aanleiding van het misbruik, dat tegonwoordig gemaakt wordt van de uitdrukking „Christelyk": „Er was een tyd, dat het Nederlandsche volk een Protestantsche natie word genoemd. Was het niet vooral Groen van Prinsterer, die dien eerenaam voor het Nederlandsche volk opeischto, en dit niettegenstaande de bezwaren, door de Roomschen daartegen inge bracht, omdat zy twee vyfden der bevolking uitmaakten? Al heeft nu dr. Kuyper den mantel van Groen om zyn schouders gehangen, toch heeft bü door zyn verbond met Rome hot recht verbeurd, van Nederland als van een Protes tantsche natie te spreken. Maar er is meert Zelfs gunt by aan het Nederlandsche volk den naam van Christeiyke natie niet. Want niet alleen worden de Joden met de Vryden- kers buiten zyn Christendoln gesloten; maar ock de Liberalen door hem, in zyn aan matigenden eigenwaan, minachtend „Libera- listen" gescholden werpt hy uit. Er is voor hem in Nederland geen Christelyke natie, maar slechts, wat hy een'Christelijk volks deel noemt. Want dit is do naam, waarmede hy de thans in allen ootmoed triomfeerende meer derheid versiert. En dat Christelyk volksdeel bestaat dan uit anti-revolutionairen (vryo en onvrye), Roomschen en het gedeelte der Christeiyk-Historischen, hetwelk zyn eigen beginsel zoo jammoriyk voor een schotel linzen te koop heeft geboden. Maar is dan dat zoo by uitnemendheid Christelyk volks deel, zyn Kuyper en Lohman met den Paus en de bisschoppen óón in den geloove? Dat zy verrel Maar door oen bittere ironie van het lot zyn deze „geloovigen" feiteiyk ver een igd in een „Christendom boven geloofs verdeeldheid". Zy zeggen dat natuuriyk niet en brengen ook dezo leuze niet in praktyk door de liefde des Evangelies aan te kweeken, zooals Thor- becke bedoelde; maar zy doen 't met dion haat, wel ken Montaigne in zyn tyd, door ondervinding geleerd, het recht had den hevigsten haat te noemen, d. w. z. hun „Christeiyken" haat. Spreken wy daarom niet naar waarheid van een „Monsterverbond", waardoor nu het „Christelyk" volksdeel by eikaar gehouden wordt?" De redactie van Nieuw Leven voegt hier aan toe: Dat is krachtig gezegd l Maar te sterk? Wy zyn van het tegendeel overtuigd. Daarom brengen wy dit woord tot onze lezers. Want ze is immers meer dan ergeriyk, de wyze, waarop in deze dagen door dr. Kuyper en zyn volgelingen met den naam „Christelyk" omgesprongen wordt. Neen, wy willen ons oog niet sluiten voor het goede, dat wy ook by de anti-revolutionairen aantreffen. Op hun y ver en hun offervaardigheid wezen wy meer malen. Maar tegen de borst stuit hun zelf verheffing, hun meening, dat zy alleen de ware Christenen zyn, hun wegstooten van alle andersdenkenden uit de Christelyke ge meenschap, hun—ja l wy moeten het zeggen spelen dikwyis met het heiligste. Dat ons volk het toch leerde inzien i Voor waar, de geest van Jezus was een andere. Hy verketterdo en verdoemde niet, maar wilde broederzin aankweeken en zaligen. Waarom kan dat niet onder ons? Waarom moet Neder land door twist en haat worden verdeeld? Wy hebben, omdat wy de geaardheid der Kuyperparty kennen, geen gunstige verwach tingen van den weg, waarlangs zy, thans tot de regeering geroepen, 's lands zaken zal lelden. Valt het mee, wy zullen er in juichen. Maar wy hopen op andere bestuurders over oenigen tyd, op zulke, die den godsdienst, ruim en mild opgevat, inderdaad tot oere zullen brengen. In een correspondentie uit Groningon aan Eet Centrum wordt, nadat de aandacht is ge vestigd op het v e 1 d w i n n e n van het socialisme in do provincie Gronin gon, als een der hoofdoorzaken daarvan ge noemd, de Binds jaren treurige verhoudiDg tus- schen den Groninger boer en zyn arbeiders. „De boerenarbeider behoorde niet min of meer tot het éóne gezin, dat met den boer aan 't hoofd werkte op en voor de boerdery. Zyn plaats was op het land enin don stal of in hot achterhuis, vaak zonder warmte en licht Er werd slechts gelet op hot volgens con tract gedane werk. Overigens was de arbeider voor den boer even vreemd als de machino, die men na geleverd werk wegbergt. Van de weelde, die zich de boer zelf ver oorloofde, behoeft niet gewaagd. Zy is bekend. Bedenk nu, dat by deze wanverhouding beider- zyds het geloof is weggevallen en zedeiyko verdorvenheid onder het personeel by de be staande huisvesting wel heerschen moest, dan kan de snelle aanwas van de socialistische stroo ming geen verwondering baren. Er was slechts noodig: organisatie en een leidsman. Die leidsman werd in de laatste jaren go vonden in Schaper, een jong man van talent, van werkkracht, van tactiek bovenal. Rusteloos heeft hy gearbeid, met geschre ven en gesproken woord organiseerend. Zyn optreden was bovenal practisch en vry gematigd. Waar iets te verbeteren viel naar veler wensch, was Schaper de man, tot wien men zich wendde en by wien ieder bereidwillig gehoor vond. De vruchtbare Groningsche bodem is door hem met vakkennis beploegd en bezaaid. De vrucht is zóó overvloedig, dat Troelstra ge roepen is, om mede den oogst te helpen binnendragen. Niet minder dan 24 openbare vergaderingen zyn daartoe in Veendam uitgeschreven. Wy vreezen, dat Veendam een vast district worden zal. Hior zyn de omstandigheden byzonder gunstig voor de socialisten, door de kachtigo en uitgebreide industrie, die tal .van arbeiders schept. Deze fabrieksarbeiders vormen een vasto kern, waarop voorgoed te rekenen is. De Tijd bespreekt met warme sympathie de regeeringscirculaire, welke door het hoogste centrale gezag in Ned.-Oost-Indiö aan de ambte naren van binnenlandsch bestuur werd toege zonden, en tot strekking had, eenige regelen vast te stellen omtrent de houding, door de ver tegenwoordigers van de Nederlandsche Regee- ring aan te nemen ten aanzien der Chris ten- zendelingen. Reeds het feit zelf van de uitvaardiging dezer circulaire, doch vooral de inhoud er van, strekt den tegenwoordigen gouverneur-generaal Roosenboom tot eer, en doet zien, dat door hem de plaats op den troon te Buitenzorg ook onder een Christelyk ministerie op niet minder passonde wyze zal worden ingenomen dan onder het aftredende. Heeft de circulaire, vóór haar uitvaardiging, onderwerp uitgemaakt van gedachtenwisseling tusschen de Regeoring in Indiö en die in het Moederland waarvóór eenige waarschyn- ïykhoid bestaat dan zy ook den aftre denden minister van koloniën, den heer Cremer, onzerzyds een woord van hulde gebracht! Hoe noodig deze circulaire was, Is De Tijd eerst recht gebleken na ontvangst der Indische bladen, waarin de circulaire besproken en aan de bitterste aanvallen blootgesteld is. Het blad heeft hier byzonder op het oog de Java- bode van 14 Juni en de Soerabaia-Courant van den lödon Juni 11. Hoe gedacht wordt in sommige kringen van ontwikkelden, welke de ambtenaarskringen zeer na staan of eigeniyk met deze geheel óón zyn, kan men leeren uit dezo artikelen. In 't byzonder citeert De Tyd het artikel in de Soerabaia-Courant, waarin gewezen wordt op het gevaar van het zendingswerk met het oog op de openbare rust, en „tegenover deze schandeiyke tweedracht zaaiende, lymerige circulaire gesteld worden eenige beginselen voor een krachtige neutrale regeering, go- ïyk die van Nedorl.-IndJö behoort te zyn, over een land, dat in de eorste plaats een Moham- medaansche bevolking heeft." De conclusie van de Soerabaia-Courant luidt: „Alle zendelingen—d.w.z. allen, wier streven middeliyk of onmiddeliyk er op gericht is, Mohammedanen en Heidenen tot Christenen te bekeeren als boosdoeners verbannen." De Tijd acht het niet noodig, al het geci teerde te weerleggen, maar wenscht toch de volgende drie feiten in herinnering te brengen „lo. Nergens in Indiö hetzy men den blik vestige op Flores, Timor en omliggende eilanden of op de Minahassa, Nias, do Battak- landen, enz. heeft tot dusver de prediking van het Christendom aanleiding gegeven tot gevaariyke verstoring van rust eu orde. Dit zal derhalve by verstandige samenwerking van zendelingen en regeeringsambtenaren ook niet zyn te vreozen in de toekomst. Beduchtheid, dat de Nederlandsche Regeering hem ooit met geweld tot het Christendom zal dwingen, be staat zelfs niet by den domsten inlander. 2o. Niet y ver en liefde voor den godsdienst en het geloof: wel het tegenovergestelde, volslagen ongeloof en onverschilligheid, zyn het, welke den Europeaan in de oogen van Heidenen en Mohammedanen (van delaatsten vooral) hatoiyk en verachteiyk maken. Een mensch zonder geloof en zonder godsdienst begrypen zy niot, kunnen zy derhalve ook n et vertrouwen: het is in hun oogon een monster. So. En onder stoffeiyk en onder geesteiyk opzicht is do zendeling zeer zokor de wel doenor by uitnemendheid van don inlander; hy is hét evenwel onder geesteiyk opzicht ook van den Europeaan. In oen maatschappy, waarin byna uitsluitend stoffelyke belangen worden gehuldigd, waar een geheel materia listische levensbeschouwing deu scheptor zwaait, is hy is de missionaris, die niet arbeidt om geld of stoffelyke voordooien schier alleen do vertegenwoordiger van hot hoogere, van hot ideale. Door z(jn vordwynen zou Yoor don Europeaan een voorbeeld zyn weggenomen, dat, juist wyi hot in Indiö zóó zeldzaam is, voor hem van groote, van onschatbare waarde moet worden geacht." Tegenover do critiok, waaraan de Leer plichtwet in den jongsten tyd van zoo vele kanten blootstaat, schry ft de Middelburg- sche Courant: „Herhaaldelijk wezen wy er reeds op, dat men verstandig doen zou de noodigo reserve in acht te nemen tegenover al do klachten, bezwaren en berichten, die men te booren eu te lezen krygt over deze nieuwe wet, die, z\j moge niet volmaakt zyn, toch voel goeds be vat. Het ligt toch voor de hand, dat aan de eeno zydo de tegenstanders er van alles doen om do gebreken er van brood uit te meten, terwyi aan den andoren kant so:nn -or- standers, die reeds dadelyk vruch'o.. die wet verlangen en niet begrypen, dat men met beleid en verstand haar moet toepassen, met ophef aan de grooto klok hangen, wannoor er hier of daar eenige toegeef khoid in acht genomen wordt. Het spreekt toch vanzelf, dat men door een verstandige, beleidvolle, geleideiyke toepassing der wet haar meer en gemakkeiyker zal inburgeren dan door een directe strenge hand having er van. De toestanden dienen eerst, in verband met haar bepalingen, hier en daar gewyzigd te worden. Waarom zou men dan ineens alles ver langen; niet liever, vóór men de wet in alle strengheid toepast, wenken geven en alles bevorderen, waardoor het pad gebaand wordt voor een, voor personen en besturen niet bezwarende handhaving er van? Vooral de voorstanders der wet doen onver standig met uit te bazuinen, wanneer I'er of daar hoogstwaarschyniyk met de goede bedoeling om den overgang gemakkeiyv t maken in den eersten tyd iets door de vingers wordt gezien. De wet zal daardoor aan kracht en invloed winnen en haar invoe ring de3 te gemakkeiyker gaan. Sommige voorstanders achynen dit niet te begrypen. Wy hebben daarom met opzet terzy gelegd eenige mededeolingen, ons toegezonden, waaruit van zulk een kortzichtigheid en gebrek aaA* practisch beleid bleek. Wezeniyk, een wet als deze, waartegen toou al reeds zoovele vooroordeelen bestaan, dË; overwonnen mooton wordon, brenj?o men niet in miskrediet door overdreven yvor en onge motiveerde eischen. De tegenstanders zullen er wel voor zorgen, dat z(j by ons volk in haar zwakke zyden bekend wordt. Zy zyn daarmee maar al te yverig In de weer." Voorts zegt het blad ten opzichte van het bekende badplaats-argument: „Zoo diop meeiy hebbon wy nu niet met die badgasten en die badplaatsen, om ons iets aan te trekkon van de jeremiades van briefschryvers en tutti quantL Als de wet op den Leerplicht door de berekeningen en plannen van zulke plaatsen op hun be zoekers een streepje haalt, is dat zoo erg niet. Meer hebben wy te doen met de gezinnen van veldarbeiders, die hun verdiensten zouden moeten missen. Daaraan te gemoet te komen, is meer plicht dan zich te bek om moren om de ryke lui, die wat korter of langer op een badplaats zich kunnen zitten vervelen. Bovendien, de vreemdelingen worden, zooala opgemerkt is, door genoemde wet niet weer houden derwaarts te komen. Hun wogblyven zal, wat de Engelschen betreft, wel tewyton zyn aan bekende oorzaken, in verband met den schandeiyken, onmenschoiyken oorlog 11) „Dat moet oen misverstand zyn! Ik zou my al zeer moeten vergissen, als er niet een innige verstandhouding bestaat tusschen Heinz en Dagmar, maai- mama! onze mama? Loop, Karlal Over zoo iets moesten wy beiden eigeniyk niet eens praten. Daarvoor staat mama te hoog." „Maar door vreemden moeten wy het ons wel laten zeggen I" riep Karla, met tranen !in de oogen. De oudere zuster trachtte haar te kalmeeren. „Wees niet zoo opgewonden! En bodenk: als men je eens hoorde." Karla weende, met liaar zakdook voor de ©ogen gedrukt. „Zo weten hot allen... allen 1 Alleen wy wisten er niets van. En nu zullen ze ook ver nemen, dat mama zoo beleedigd wordt l „StilI" beval Gudrun ernstig. „Karla, ik wil niet, dat jo er nog een woord over spreekt." „Maar het is toch waar!" Karla liep, met gevouwen handen, onrustig ©p en neer. „'t Is niet louter gebabbel. Als je er over nadenkt, moet jo toch zelf zeggen „Neen, Karla, daarover wil ik niet denken, jlk acht het ongepast, dat wy over zoo iets spreken en daarom: stil!" De jongere zuster liet zich niet tot rede brengen. „Ik dacht," zei ze, „dat jy meer begrip foudt hebben van wat er nu in mama moet ©mgaan0" „Ik heb te veel liefde en achting voor mama, om te kunnen toegeven „Dat men haar bespot, krenkt, beleedigt en vernedert I?" riep Karla hartstochteiyk. Gudrun zag haar verrast en verlegen aan. „Nu.... dat zal toch niemand durven wagen!" Karla was weer by het venster aangeland en keek in den tuin. Tusschen het bonte loof van kastanjeboomen en olmen door zag men het nieuwe, witgepleisterde gebouw met de grooto ramen en het platte zinken dak. Zy wees er heen. „Daarin haar idee is onze moeder de verlatene, die ter wille van Denemarkens schoone oogen Zy bleef steken in de mooie tirade, sloeg de handen voor het gelaat en riep wanhopig: „Ach, kon ik mama toch wrekenaan liaar, aan hem, aan zyn geheele familie i" Verschrikt zei Gudrun: „Zwyg toch stil, Karla! Dat staat je heel leelykl Zoo iots wil ik niet hooren." Karla wendde zich om, greep Gudrun's handen en vroeg verwonderd: „Gevoel jy dat dan ook niet?" „Neen, zusje. Dat zou heel onedel zyn. En jy meent er in den grond van je hart ook niets van, wel? Je bent altyd zoo hartstoch- teiyk Jo moent dat immers niet, zeg? En feitelykgeloof ik van de heele historie niemendal!" Zy trok hot gloeiende kopje van Karla naar zich toe en streelde de zachte wangen. „Ach, Gudrun, als ik jouw kalmte had! Het trof my zoo, weet jeals een ver nedering voor ons goheelo huis. Ik kan het je zoo niot uitleggen... voel jy het niet?" Gudrun had haar zusje nog vaster naar zich toe getrokken. Ook in haar hart welde het op, en zy had moeite, om haar diepe ontroering niet te verraden. „Zusje," sprak ze week, „kwel jou en my daarmee toch niet. 't Is zoo onbillijk van jel" „Maar als ik nu niet anders kan!" snikte Karla. Gudrun had werk zich in te houden, nu zo haar zustor zag weenen; doch zy be- heerschto zich. „Je bent een zottinnetje, Karla; je maakt je waarscbyniyk moeiiyk om niets. Mama heeft zeker in de verte daaraan niet gedacht." „Zoo? En waarom Is haar geheele manier van doen dan anders geworden?" „Wat kan jy je gauw wat Yerbeeldenl" „Neen, dat is geen verbeelding, Gudrun. Mama ïydt er onder. Dat weet ik zeker. Ze is geheel veranderd sinds die juffrouw Ottensen hier is. Denk maar eens na; en ook haar houding jegens Pracht." Gudrun streek de hand over het voorhoofd. „Neen, neen, hartje; je ziet alles te donker." Karla trad dichter by haar zuster. „En als ik nu toch gelyk had, wat dan?" De oudste zag haar een oogenblik streng on ernstig aan. „Dan zou het onze eerste en voornaamste plicht zyn, te zwygen, Karlal Wy zouden niets mogen merken. Begryp je?" Aarzelend antwoordde Karla: „Natuuriyk begryp ik je, maar „Hier valt niets te maren; zwygen tegen over iedereen en als hot waar mocht zyn mama niet laten vermoeden, dat wy het wetenGeef mij de hand daarop. Zie my aan zoo lvry in de oogen. Je begrypt my dus, en nu geen woord meer l Wy hebben er nooit over gesproken, hoor je? 't Was allemaal onzin en kinderpraat, nietwaar?" Gudrun dwong zich weer lot 66n opge- wekten toon en kuste haar zuster op het voorhoofd. Toen wees zy haar de deur en zei: „Maak nu, dat Je weg komt! Of wacht. ik ga dadelyk mee. We zullen samon juffrouw Ottensen gaan halen voor het diner." Karla zei, dat de jonge kunstenares zich had verontschuldigd. Gudrun had het raam opgeschoven. In het zelfde oogenblik hoorde men buiten, op het paadje, dat van het huis naar de fabrieks gebouwen voerde, luid sprekou. Ze zag haar moeder en broeder, die afscheid namen van eea elegant gekloeden heer; het scheen een handelsman. „Theo is terug," zei Karla, bezig, voorden spiegel baar lokken wat glad te stryken. „Ja, dat heb ik al gehoord," antwoordde Gudrun peinzend, „'t Zal wel het beste zyn, dat „Wat ben Je opeens verstrooid, zus 1" Gudrun schudde het hoofd. „Ik kom straks, te gelyk mot mama, aan tafel!" En zonder verder te luisteren, snelde zy de kamor uit, de trap af, naar de fabriek. Karla riep haar nog uit het venster iets toe, maar zy luisterde niet. Zoodra zy haar moeder en Theo zag, dacht zy weer aan de opdracht van Karl Maria. De zonderlinge mededooling van Karla had haar buitengewoon ongerust gemaakt; zy hield het niet langör uit: ze moest zekorhoid hebben. Daarom liep ze regelrecht naar het kantoor. Reeds uit de verte viel het haar op, dat haai- moeder heden niet de gewone zorg aan haar uiterlyk had besteed. Mevrouw Farland zag bleek; ze sprak snel on op zakelyken toon met den boekhouder, die in do deur stondTheo widrp fel* nu en d&u «en kort woord tesschen. „Mamaatje I" riep Gudrun, „'t is goed, dat ik u nog vind." „Hó, Gudrun, jy hier? Wat is er? Ik kom toch dadelyk aau tafell" „Dag, miss Gudrunl Ik was er ook nog!" zei haar broeder op vrooiyken, haast over- moedigen toon, haar toewenkend. „Och ja, wy hebben elkaar ook in geen eeuwigheid geziec. Is 't waar, dat je naar Londen geweest bent?" vroeg zy. „Regelrecht kom ik daar vandaan, schatje." ötéphanie drong haar kinderen, om eindeiyk aan tafel te gaan. „Een oogenblik nog, maatje, ik moet sprekenhieralleen i" zei Gudrun. „Och, wat een drukte!" spotte Theo. „We kunnen het zeker ook wel aan tafel of daarna afdoen?" vroeg mevrouw Farland. „Neen, mama!" Gudrun liet niet los en zuchtend :ri;ig Stóphanle met haar ia het privaat-kam our, Daar sprak zy: „Nu wat vlug! Wat heb je voor nros Theo, die mee naar binnen was gegaan, vatte Gudrun om haar taille on wilde or een grapje van maken; doch zyn zustor beduidde hem spoedig, dat ze volstrekt met li3ar moeder alleen wilde zyn. „O, dan begryp ik bet all" nep Tbeodor onverschillig. Gudrun weifelde óón seconde; toen zei ze: „Nu, laat Theo ook maar blyven; het is, misschion beter. Ik wou u spreken over die zaak met Holston, waarover vandaag op de Beurs zooveel gezegd is." Theo lachte luid. ,Och kom! Sinds wanneer houden jelui, huiseDgeltjos, je bezig met Beurspraatjes {Wordt oert+lfdJ

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5