LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG ff MEI. TWEEDE BLAD. PERSOVERZICHT. Feuilleton. De Hoos van Horton. Fo. 12642 Anno 1901. Do Nieuwe Sprokkelaar ontving van een uitgever iets ter aankondiging, vergezeld van bot volgende (gedrukte) schrijven: „Hiornevens ontvangt gy de eerste afleve ring van, enz. Woest zoo goed ons het blad toe te zen den, "waarin gjj recenseert, of, indien het in eon tijdschrift ia, een overdrukje of een druk proef (waarvan gy er immers twee kunt aan dragen). Een en ander, indien gy niet zeker 'weet, dat wij uw recensie lozen. Mocht uw uitgever u soms door een afspraak gedwongen hebben niet te recen seren eer wij advertentie plaatsen, weest tian zoo goed ons dit mede te deelen. Wij bunnen dat niet wetenI Gelukkig zijn er «lechts weinige Chr. bladen, die zoo handelen. We zullen ze maar niet opsommen, want het is niet „Christelijk", om, waar'in ons kleine land zoo weinig verdiend wordt op jBon uitgave, den ondernemer te dwingen dit •weinige (en meer dan dat I) te veradverteeren, W de uitgave gerecenseerd worden. Indien 'alle „Christelijke" uitgevers zoo hebzuchtig •waren, dan zou geen enkele uitgavo gorecen- «eerd kunnen worden I" Het blad keek vreemd op, en gelooft niot ulo eenige te zijn bij de redeneering, dat hot «liet Christelijk genoemd zou moeten worden, Als men geen recensie of aankondiging van Aon uitgavo geeft als de advertentie er niet wordt gezonden. „Zy mocht toegelaten worden, en dan $iog 6lechts voorwaardelijk wanneer het 'een uitgave gold voor een liefdadig doel, maar 'wat zou den uitgever van een blad of een -tijdschrift kunnen verplichten om zich gratis Ter dispositie te stollen van een boekhandelaar uitgever in diens eigenbelang? Laat de bewuste uitgever dezelfde redeneering ook gelden voor liet andere hem dienende personeel? Zoo -neen, waarom dan wel voor don uitgever vau Jiet blad, waarin hy zijn uitgave wenscht Aangekondigd of gerecenseerd te zien? Waarom jnoet die hem gratis dienen? „Wel," zegt de bewuste uitgever, „dan zou geen enkele uitgave gerecenseerd kunnen werden l" Maar welk belang heeft de uit gever van een blad er by of zoo'n uitgave gerecenseerd wordt? Zou een recensie of aan kondiging aan het blad, waarin zjj voorkomt, poit „één enkelen abonnent bezorgen? Wy ineonen het te mogen betwijfelen. Zy kan alleen ten goede komen aan den uitgever van liet gerecenseerde. Maar deze zoo lezen Nvo verdient aan zyn uitgave zoo weinig, «flat hy dit weinige, en meer dan dat l zou jinooten „veradverteeren" l Medolydenswaar dige uitgever l" Iedere uitgave rendeert niet, dat is to be grepen, maar menige uitgave wTerpt groote Winst af en daarenboven moet toch ook ge rekend worden met de onkosten, waarby het Bdverteeren behoort, als men eenig geschrift Uitgeeft. Het is volstrekt niet hetzelfde of men Van een. blad gratis gebruik maakt of biliyke Vergoeding geeft, e> „En nu wat de redactie betreft; want op deze komt de oigonlyke last van de recensie Df aankondiging neer. Dezo heeft behooriyk kennis te nemen van hetgeen haar toegezonden Wordt. Kost dat geen tyd en moeite? Of acht de boekhandelaar-uitgever, dat de redactie dat voor puur pleizier doet? Ontvangt zy een boek, dat zy gaarne in haar boekenkast ziet, dan is het nog iets; maar hoe dikwyls is dat het geval? Daarenboven is het mot hetzelfde of men een boek voor uit- of ont spanning, voor genot in de hand neemt, of dat men het gedwongen moet lezen, liefst zoo spoedig mogeiyk. En het zou on-Cbrislelyk wezen, wanneer de redactie die moeite, alleen ten bate van een ander, haar meestal onbe kend, afwees? Een mooie redeneering 1" Tan de hand van jhr. mr. A. F. de Bavornin Lohman zal een werk ver- echynen: „Onze Constitutie". In de voor rede staat volgens de Nieuwe Mid<ielburgsche Courant „Als Hoogleeraar ben ik een onnatuurlyken dood gestorven. Ware dit niet geschied, dan had ik het schryven van een werk als dit liever overgelaten aan jeugdiger en beter toe geruste krachten dan do myne. Maar na, op reeds betrekkeiyk lateren leeftyc^ het terrein van het privaatrecht voor dat van het publiek recht te hebben verlaten, heb ik niet onver schillig kunnen toezien, dat al mfjn aan de Vrjje Universiteit verrichte arbeid met on vruchtbaarheid werd geslagen door personen, die er nimmer kennis van hebben willen nemen, en wier bevoegdheid tot beoordee- liug ik nog steeds waag te betwyfelen. Ik heb daarom gemeend myn studiën te moeten voortzetten, en de vruchten er van te mogen publiceeren, al viel my dit te midden van velerlei anderen arbeid vaak zeer moeilijk. Heb ik naar het oordeel van deskundigen myn krachten overschat, dan moge in de omstandigheden, waarop ik doelde, eenige verontschuldiging worden gevonden. Myn doel waa, een voor den gewonen lezer bruikbaar overzicht te geven van onze ataata- instellingep in ouderlingen samenhang en ver band. Yan het opgeven van literatuur, meende ik, om verschillende redenen, my te mogen onthouden, evenals van het mededeelen der van het myne afwykende gevoelens, en my, in den regel althans, te kunnen bepalen tot het uitspreken van eigen gevoelen en van het voor my beslissende motief. Wie van de oen of andere quaestie hot vóór en tegen wil weten, kan dit in de bekende, trouwens niet al te talryke werken over onze Grondwet gemakkeiyk zelf naslaan. Den gewonen lezer te dwingen by elke quaestie do opsomming van al de verschillende govoelens te door worstelen, scheen my te inhumaan tao. Onze staatsinstellingen heb ik beschouwd uit Ohristeiyk-historisch standpunt, en daarby gebruik gemaakt van de twee toetssteenen voor onze menschelyke rede: er staat ge schreven I en er is geschied My aan nieta gebonden achtende, dan aan do begeerte, de waarheid te vindon en te zeggen, heb ik er naar gestreefd, my van elke partydige voor stolling te onthouden." In Sluit Schiedamhet orgaan voor drank- beatryding, leest men „De Hollander heeft een dorstige keel. En het is niet enkel water, wat hy drinkt. Aan jenevor, brandewyn en andere soorten van sterken drank gebruikt hy jaariyks 60 millioen vollo kruiken; in óön ry achter elkander ge legd, do hals van de een tegen den bodem van de andere, zouden zy een keton vormen, die de halve aarde omspande. Een enkele kruik, groot genoeg om al dat gedistilleerd te bevatten, zou zóó reusachtig van afmetin gen zyn, dat do Utrechtsche dom er een kind by geleek en do Keulsche er ternauwernood boven uit zou steken. Zeventig volwassen menschen zouden moeite hebben, haar te omspanuen. Driehonderd van de krachtigste locomotieven zouden er noodig zyn, om haar voort te trekken. Op een der schalen van een reusachtige balans gelegd, zou zy tegen de helft der bevolking van heel Nederland ruim schoots opwegen. Een kanaal van 4 M. breedte on 3 M. diepte zou ongoveer een uur gaans lang moeten zijn, om haar to kunnen bergen. De som, aan al dien drank besteed, i3 borokend op 80 millioen gulden. Om die som te tellen met een snelheid van 2 guldens per seconde, zou men, twaalf uren per dag wer kende, nog, in geen 2'A jaar geroed zyn. Haar waarde zou geiyk staan met die van een klomp goud van 63,000 kilogram. Neergelegd in bankbiljetten van f 100, met hun tienen, ter dikte van 1 millimeter, zou zy een stapel vormen van 80 moter hoogte. Voldoende zou zy zyn om aan twintig duizend ouden van dagen een pensioen te verleenen van 8 gulden por week. De Hollandsche arbeider drinkt zyn even redige portie van al dien drank ophy betaalt zyn evenredig (en veel te groot l) aandeel in die som. En dat alles ten koste van zyn kracht en zyn gezondheid zyn eenige kapitaal; ten koste van het voedsel en do kleeding voor zich en zyn gezin." Sprekende over de al te yverige pogingen, in de Tweede Kamer aangewend door „vak- monseken", om do Regeering te bewegen tot verhooging van ambtenaars-trak tementen, schreef de verslaggever van het Handelsblad in zyn Kameroverzicht: „Allen verdringen elkander om van hun be langstelling voor het onderwya en hun liefde voor de onderwyzers te getuigen. Voor de be- Zio de voorrede van „Ongeloof on Revolutie", door mr. Groen van Prinsterer. langen van de schatkist sprak weder alleen de minister van binnenlandsche zaken. Het is in dit opzicht tegenwoordig de omgekeerde wereld, en dat wordt er niet beter op, naar gelang degenen, die geen belasting betalen, in het kiezerskorps een meer overwegenden invloed gaan uitoefenen". Eet Huisgezin schreef: In het Voorloopig Verslag over de Onder wijswet was de opmorking gemaakt, dat de byzondere scholen niet over meerdere uit gaven hoefden te klagen, daar zy het immers in haar macht hadden, die uitgaven tot een minimum te beperken door geen nieuwe leer lingen aan te nemen. Wy hebben hierop toen geantwoord, dat het nog voordeeliger zou zyn, In het geheel geen leerlingen aan to nemen, dan kostte het byzonder onderwya geen cent. En nu zlon wy tot onze verbazing, dat het Handelsblad in vollen ernst van de byzonder- onderwys-besturen echryft: „Niemand heeft deze besturen geroepen om scholen te stichten". Kan hot liefdeloozer, neen, cynischer? Maar het Handelsblad vergist zich; die be- eturon zyn wel degeiyk geroepen om scholen te stichten; zo zyn geroepen door do consciën tie van tien duizenden ouders, die met het neu traal onderwya geen vrede kunnen hebben, dlo voor hun kinderen nog iets anders, beters en hoogers willen dan het bloot aanbrengen van kennis. En moest hot Handelsblad ook niet beden ken, voordat het zich zoo hooghartig van het byzonder onderwys afmaakte, dat die school besturen ïyk en gemeenten jaariyks millioenen besparen en dus ook uit dien hoofde op wat meer égards aanspraak mogen maken dan het Handelsblad hun in zyn lompen uitval bewyst? Het Volk meent, dat de vrijzinnig- democraten op hun vergadering van verleden Zaterdag geen schitterend figuur hebbeu gemaakt. „Uit de verwarde debatten over het stand punt dor party ten opzichte van den klassen strijd blijkt, dat de heêren zelf niet weten, wat ze willen. De tweede alinea van hun program zegt 0. a., „dat, ter vorkryging van maatschappe- lykon vooruitgang, tempering, niet verscher ping van den klassonstryd noodzakelyk is." Tempering van den klassenstryd is dus een middel ter bevordering van den vooruitgang. Maar de voorzitter zegt, „dat door maat- schappeiyken vooruitgang moet worden nage streefd de verdwijning van den klassenstryd. Daar verschijnt dus de vooruitgang weer als middel tot tempering van den klassenstryd." Prof. Treub wil „de klassen nader by elkaar brengen", om tot verbetering te komen. Ziedaar weer de tempering, als middel van vooruitgang. Mevrouw Drucker die geen klassen „erkent" wil alles wegnomen, wat den klassenstryd kan doen billy ken. Daar dus weer do vooruitgang als middel van tomperiug. Prof. Treub zegt later, dat de soc.-dem. den klassonstryd willen opheffen door hem te verscherpen, maar dat do vryz.-dem. hem willen opheffen door tempering. Wat ia dat alles verward wat een spelen met woorden l Wy voeren beiden den kiassenstryd, myne hoeren, gy voor de burgerklasse en wy voor do arbeidende klasso. Wat gy „tempering" noemt, komt hierop neer. dat gij de arbeiders wilt overhalen, hun eigen klassenstryd te stakon, ten einde do burgerklasse, die daarin voor den economischon grondslag van haar bestaan een gevaar ziet, in de gelegenheid te stellen, haar positie te handhaven. In ruil daarvoor wilt gy hun dan wel eenige concessiön doen, byv. die van alge- moen kiesrecht. Daar echter de arbeiders dat algemeen kiesrecht juist noodig bobben om hun klassen strijd krachtiger te kunnen voeren, komt uw tempering van den klassenstryd hierop neer, dat gy de arbeidersklasse wèl het wapen voor eon scherperon stryd in handen geeft, doch er de vermaning by voegt, het toch vooral niet daarvoor te gebruiken." De Maasbode herinnert er aan, hoe do Minister van Binnenlandsche Zaken in de Memorie van Toelichting op het zg. Subsi die-ontwerp schreef: „De Regeering vertrouwt, dat de geheele Kamer zal toestemmen, dat volgens de bepa lingen van dit wetsontwerp een biliyke vergoe ding zal worden toegekend, maar hiermede is dan ook de uitorste grens bereikt, die aan de schatkist kan worden gesteld." De Maasbode maakt nu de volgende opmer kingen: In de Kamerzitting van 8 Mei legde de Minister zich neer by do aanneming van het Vde amendement-Den Hertog c. 8., dat een nieuwe, aanzieniyker premie stelde op de positie van den openbaren onderwyzer. Het zou den gemeen!f-n 2 ton kosten; maar wat deerde dit het Uyk? (De schuld dezer zyde- lingsche benadeoüng van het byzonder onder wijs komt ten laste van do volgende leden der rechterzyde, wier togenstemmen het amen dement zou hebben doen verwerpen: Van de Velde (Delft), Michiels van Verduynon (Breda), Kuypor (Sliedrecht), Staalman (Den Helder) en Van Alphen (Ommen). Die toegevende houding fles Ministers bleef niet zonder gevolgen. In do Kamerzitting van Dinsdag stelde de heer Don Hertog een uitbreiding voor van do wachtgelden voor openbare onderwyzers. Het werd aangonomon. Eerste uitzetting der grens. Daarop wenschto do heer Kuyper een ver hooging der by dragen voor den bouw van byzondere scholen. Thans was do Minister niet to bewegen; het zou f 52 h f 63,000 kosten. Hy dreigde zelfs met crisis: De Regeering kan dit amen dement niet aanvaarden. Een crisis onder do tegenwoordige omstan digheden zou werkeiyk critiek zynhet amen dement moest dus worden ingetrokken. Maar merk wol op, dat even to voren do Minister zelf had overgenomen oen nieuw amondement-Den Hertog om do op 3 Mei vastgestelde premio aan den gehuwden open baren onderwyzer voor do helft ton laste der schatkist te brengen. Kosten voor het R(jk \f 100,000. Tweede uitzetting der grens. „Maar nu is do uiterste grens dan ook wer keiyk bereikt", zeide de Minister. Is het wonder, dat er werd gemeesmuild? Bleek alzoo dat de grens scherp gehouden wordt voor het byzonder, dat zo uitgezet wordt voor het openbaar onderwys; dat f 60,000 aan do B. S. wordt geweigerd, maar meer dan f 200,000 uit Ryks- en ge meentekassen aan do O. S. ejftra wordt toe gestopt. Terwyi, ingovolgo do aanneming van het amendement-Tydeman, de vryheid der B. S. weor wat wordt ingekort. Wie waren het ook, die ons het liedje heb ben voorgezongen: dat ten gevolge derLeer- pichtwet het Byz. Ond. in gunstiger conditie zou komen, met hot refrein over de loyau- teit van minister Borgesius? Do schrijver van do rubriek „Op het Binnen hof" in de P)ovinciale Graninger Courant schrijft naar aanleiding van de aanneming van de beperkende bepaling in de interpretatieve H i n d o r w g t-wijziging (amendement-Veogons) on de tegen s try di go houding, hierby door de apti-revolution ai ren aangeno men, hot volgende: Neenniot, dat de Kamer thans de bevoegd heid tot oprichting van slachthuizen, gepaard aan uitvaardiging van slacbtdwang, in de onaanvechtbaarste bewoordingen heeft uitge sproken, wekt verwondering, maar dat zy de macht der gemeenteraden tot het monopoli- soeren van een gevaarlyk of hinderlyk bedryf, die de wetgever van 1875 bedoelde voor al de in de wet genoemde inrichtingen, één slechts uitgezonderd, to geven, thans strikt tot de slachterijen heeft beperkt, is vorwon- deriyk en onverklaarbaar en kan aan do slagers misschien terecht tot ergernis aanlei ding geven. De hoer Schaper, die dikwyls den spykor op den kop slaat, had groot gelyk met te zeggen, dat hy daarvan niets begreep en dat op deze wijs het wotjo, dat men bezig was te maken, geheel het interpretatief karakter verloor. De minister van handel en ny verheid was het geheel eens met den afge vaardigde voor Veendam on deed daarby nog Het blad vergist zich hier. Ook aan de bijzondere 6choolbosturon zal ƒ25 extra worden uitgekeerd voor iedoren onderwijzer van 28 jaren, die gehuwd of weduwnaar is. uitkomen, dat, door nu plotseling een in da Hinderwet algemeen beoogde bevoegdheid tot de slachthuizen te beperken, de geest van die wet werd bedorven en aan haar de figuur van een abattoirwet werd gegeven, terwyi toch haar doel Is alle gevaarlyke en hinder lijke inrichtingen te schoren over één kaïm Maar de heer Veegens de voorstollor van het amendement met beperkende strekking en de zynen hielden vol, dat het beter was,' nu men toch de wet wyzigon moest, de vér strekkende bevoegdheid in te korton en haar uitsluitend to verleenen voor het bedryf, waar voor zy in de vervlogen 25 jaren alloon was gehanteerd. Eon wetteiyken waarborg tegon niet volstrekt noodige gomeente monopoliën' rekende de spreker voor de industrio wel gowenscht en dat daarmede de grenzen van' dit ontwerp werden overschreden, achtte h(J- geen ongeluk. De Kamer volgde met groote meerderheid dit advies. Het gaat on3 als den heer Schaper en den Minister: wij begrijpen niet waarom. Wilde men de wet van 1875 verduidelijken, en tot iets anders zette men zich immers niet dan moest men de bevoegdheid, die' zy beoogde te geven, ook ongerept 'laten en ongedeerd. Men heeft nu de heer Schaper heeft dat juist en scherp gezegd nieuw, recht geschapen en de slagers san byzondere/ op hen alleen drukkende, regels onderworpen. Waarvoor geen reden is. Tenzy misschien, deze onuitgesproken reden, dat de meerder heid, die het ontwerp wilde, bang was, dat do aanneming hier of althans in de Eerste Kamer gevaar zou loopen als de bevoegdheid onbeperkt bleef, zoodat zy het wys rokende te nemen wat zy krijgen kon. Het is meer gebeurd, dat dingen, die men niet ziet, op den inhoud, dien wolten ton slotte krijgen, influenceeren, en het zou ons nog niot ver-; wondoren bewijzen kan men »oo iels niet als de stille kracht, die de Kamer tot zulk' inconsequent handelen dreef, in de Eerste Kamer school of in de, in haar eigen midden huizende, oppositie tegen de abattoirs. Wat ook al niet duideiyk is, is dit: waarom het verzet togen het ontwerp speciaal in de anti-revolutionairo gelederen was te vindon. Alle sprekers, die het in aanleg interpretatieve' wetje niet wilden, behooren tot de party- Kuyper, de leider zelf stond vooraan in de bestryding. Wel govoelende, dat er iets raadsel achtigs in is, dat hy thans tegon do gemoonte- raden in het kryt trad, waar hy by de woning-j wet voor hun autonomie zoo krachtdadig in do bres was gesprongen, beyverde hy zich' dezo tweeërlei houding als resultaat van een en denzelfden éedachtengang te kleuren. Zoo, sterk is de heer Kuyper tegen de bevoegdheid» gekant, die de Hinderwet den gemeenteraden' geeft, dat hy verklaarde ook togen het amen- dement Veegens te zullen stemmen, omdat' hy voorzag, dat daardoor de aanneming meer word verzekerd. Een openhartige bekentenis, maar die hem van de zyde van den afgovaar- digde voor Hoogezand de zeer ad rorn zijnde,' door de Kamer zeer genoten, opmerking be«; zorgde, dat een dergeiyke gedragslijn stom men tegon hetgeen een voorstel aannomelyker zal maken moeiiyk Is overeen te brengen met „hot stroven naar het ideaal" dat, volgens des leiders rede in do Ufcrechtsehe deputaten- vergadering, ons allen bezielen moet. Was het dezo terechtwijzing, die den hoer Kuyper by de stemming afwezig deed zyn? Ondor de minst verkwikkelijke v o r k i o- zlngsliteratuur behoort wel, aldus zegt De Nieuwe Courant, een brochure, dij tot litol draagt: Waar gaan wy heen? Moet Rome aldoor moer Yeld winnen? Eon waarschuwend woord vóór do verkiezingen gericht tot allen, dio voor het heil dos lands, niet onverschillig zyn door J. E. W. D. (Leiden. A. H. Adriani). In dat boekjo wordt tot do Nedorlandsche kiezers de vraag gericht of z'J wensehen „Nederland thans weder ovor ta leveren aan de party van brandstapol on inquisitie, van' paterschool en biechtstoelintrige," het „don weg van Spanje on Italió te doen opgaan on tot een broeinest van anarchiston en konings moordenaars te doen worden." Dat onze natie daarheen op weg is, wordt dan, zoo heet het, aangetoond door hot feit, dat „telkon8, wanneer een sociale hervorming aan de orde is, concessiön moeten worden' gedaan in den vorm van benoemingen van, Roomschen tot verschillende betrekkingen" 1 dat de Limburger Koerier vryuit mag sehrUvon 24) Maar waar was Rosamund? Dat was de gewichtigste vraag. Hy moest en wilde haar vinden, hy had eer geen rust. „Maar vier jaren," beredeneerde hy by zichzelven, toen hy de zon in een purpergloed achter het moeras zag ondergaan, „vier jaren, zonder een woord of een teeken van leven, dat is een lange tyd voor de bestendigheid van een jong, achttien jarig meisjo, en Rosamund had hem immers zelve gezegd, dat hot haar aan vastheid van karakter ontbrak l Hy herinnerde zich nu mot ©en huivering datgene, waarover hy toen had gelachen. Wie kon weten, waartoe haar moeder haar gedwongen had en hoe zy bezweken was? Ofschoon vier jaren een eeuwigheid voor hem waren geweest, waren die toch waar- jschyniyk voor haar, die door vrienden en vereerders was omgeven, met onbegrypolyko «nelheid voorbygegaan. Misschien had zy hom dood gewaand en hem als een doode vergeten. De vrouwen zyn van natuur veranderiyk, de 'yrouwen zyn onbegrypeiyk." Toen hy op een langen, lommerryken, met Vreemde kiezelsteenon geplaveiden weg naar !zyn logement terugging, vertoonde zich een leohouwspel aan zyn oogen, dat hem niet i"weinig vermaakte, ofschoon hy niet gedacht had, dat er dien dag nog een glimlach om ,Bljn lippen zou Bpelen. Een in lompon gehulde knaap van drie of i vier jaar, met een innemend gezichtje, donker haar, donkere oogen en oen stevig gebouwd Hguury^ verdedigde zich met een afgebroken tak tegon een lichtbruinen hond van twyfel- achtig ras, die hem blaffend, maar biykbaar meer uit speelschheid dan uit ernst, in z'yn naakte beentjes wilde by ton. Hot kind stond onder een soort van poort en nam de zaak heel ernstig opmaar de hond blafte en krabde met zyn achterpooten het zand omhoog of rende met vroolyke sprongen in het rond, terwyi de knaap met vast opeengeklemde lippen en een vastberaden, angstigen blik maar geen tranen het dier tegenhield, zyn tak naar alle kanten zwaaide en den hond met luide kreten ontzag trachtte in te boezemen. „Welk een moedig kereltje 1" was Ronalds eerste gedachte, en „welk een mooi kindl" zyn tweede. Ondanks zyn haveloozo kleeding, zyn bloote voeten, zag hy er met zyn schitterende oogen, verhitte wangen on krullend, bruin haar, aller liefst uit. „Heda, kleine, wat ls hier te doen?" riep Ronald en joeg daarby den hond op zyde. „Wat is er aan de hand?" „Toddy wil my niet naar huis laten gaan," zeide het kind, zonder een zweem van be schroomdheid, „en dan zal moeder Nan my slaan." Nu begonnen zyn lippen te beven en zyn oogen vulden zich plotseling met tranen. „Bekommer je niet om Toddy," antwoordde Ronald beslist, „ga met my mee, dan zal ik je beschermen. Toddy is maar een domme hond. Waar woont moeder Nan?" „Daar ginds," antwoordde het kind en wees met een kleinen, bruinen vinger naar het dorp. „Is moeder Nan je moeder?" vroeg Ronald den kleine, die aan zyn hand naast hem liep, terwijl Toddy vrooiyk om hen heen sprong. „Ik weet het niet," antwoordde de knaap, terwyi hy de oogen opsloeg. Ia dezen blik en in den vorm van het tot hem opgeheven gezichtje lag iets, wat Ronald zon derling aandeed. Dat was geen gewone boeren jongen, zyn ouders moesten tot den beschaaf den stand behooren; de een of andere treurige geschiodenis stond met zyn geboorte in verband en het arme kereltje was „in don kost gedaan", zooals men hot noemde, zeker in do hoop, dat hy de wereld niet lang met zyn bestaan zou lastig vallen. Ja, hoe langer hy de kleine gestalte, die naast hem trippelde, beschouwde, dos te meer werd h(j overtuigd, dat hy ditmaal goed had geraden. „En wat hebt gy geheel alleen buiten go- daan?" vroeg hy weer. „Ik ging met Poppy Do wie, om voor moeder Nan hout te sprokkelen. Wanneer ik niet ge noeg thuis breng, dan slaat zy my. Kyk, hier l" Hy ontblootte zyn kiemen schouder en liet verscheidene versche, donkerrood© striemen op de zachte, blanke huid zien. Ronald steeg het bloed naar het hoofd. Hy had moeder Nan met zyn eigen handen kun nen slaan; maar met een geheol natuurlijke stem zeide hy: „GU zyt toch mogeiyk geen stoute jongen?" „Ik weet het niet, moeder Nan zegt het," antwoordde de kleine diep neerslachtig. „Zy zegt, dat ik een kleine duivel ben. Daar ia zy." Hy klemde Ronalds hand krampachtig vast, toen een magere vrouw mot een rood gezicht, In een blauwe katoenen japon en een gebreiden doek om de schouders plotseling om den hoek boog en riep: „Poppyl Poppyl Tommyl Waar is de jongen toch?" Toen zjj hem daarop in gezelschap van een heer zag aankomen, veranderden haar gelaat en de toon harer stem dadeiyk en riep zy met aangenomen goedhartigheid: „Wat, zyt ge daarl Geef u geen moeite met hem, myn heer l Ga mee naar huis, Tommy, je eten wacht op jet" „Het is geen moeite," antwoordde Ronald, „wy hebben ginds op don weg samen konnis gemaakt; hy moest zich tegen oen hond ver dedigen. Hoe heet het ventje?" „Tommy," antwoordde moeder Nan snel en met oen voelbeteekenend hoofdschudden voegde zy or bU: „Dat is de eenige naam, waarop hy aanspraak heeft geen vader en geen moeder u begrijpt wel, nietwaar?" ging zy voort, terwyi Tommy do hand van den vreemde nog krampachtig vasthield en haar met angstig vragende oogen aanstaarde, alsof hy trachtte te begrypon, wat zij bedoelde. „Zoo, werkeiyk?" zeide Ronald onbeholpen, daar by niet wist, wat hy zeggen zou. „Ik ben oen groot kindervriend, mag hy' dus mot my moe naar het logement gaan en met my eten? Ik zou hom gaarne daarby tot gezel schap hebben." „Wol, lieve hemelt" riep moeder Nan met onverholen verbazing. „Maar het is reeds over zevenen en tyd om naar bed te gaan; doch," voegdo zy er mot het oog op oen groote fooi van dezen voornamen heer, dio op zulk eon zonderlinge gedachte was gekomen, groot moedig by„bot komt anders nooit voor, dat je in „Den Vrooiyken Matroos" to eten wordt gevraagd, is 'twol, Tommy? Kom dus maar gauw mee naar buis, dan zal ik jo do handen en het gezicht wasschen, die hebben dat wel noodig." Dat zeggendo, greep zy don tegenstribbelenden Tommy en snelde met hem wog, terwyi Ronald, die intusscbon zyn loge ment had bereikt, naar beneden ging en een tweede pouvert bestelde, en „zoo mogeiyk een hoogen stoel, een grooten kop melk en een zoete toespys" verlangde. Heb buffetmeiaje ataarde hem met open mond aan, toon zy dezo zondorlingo opdracht, kreeg, maar zy staarde nog veel moor, toen zy tien minuten later een kloin, haveloos jongoljo, „moeder Nan's schreeuTïerd", aan tafel zag zitten, dio blijkbaar met dei; vreemde op don besten voet stond. XVI. Ronald had den kleinen Johnny niet tever geefs anderhalf jaar lang verzorgd, on tor willo van Johnny hield hy nu vau kinderen; ook wekte iets in hot frisscho gezichtje van den armen, kleinen verstoolollng y.ya doel- neming op een wyzo, die hemzolven verras to. „Wat een komiek gezichtI" dacht do keilner, toen hy den donkeren, voornaam uitzie,ideu vreemdeling en hot kleine bedelkind in een vortrouwelyk gesprek naast olkaar zag zitten, en datzelfde dachten ook do waardin on het buffet meisje, toen zy door een half openstaande deur het ongelyke paar beschouwden. Tommy had juist zyn puddlug verorberd en was niet in staat nog iets te eten. Hot dessert stond onaangoroord op do tafel, maar toch waren appels en een stuk taart ter zyde gelpgd, om door Tommy mee naar huis te worden genomen. Deze zag nu mot do grootste verbazing on wyd opengesperde oogen toe. hoo Ronald eon sigaar aanstak, want hy had zulk een voorwerp nog nooit gezien. „Moeder Nan heoft dat nooit," zeide hy, terwyi hy mot den lepel daarop wees, „maar' daarvan houdt zy veel," ging hij vo^rt, terwijl hy zyn lopol naar de wynfleach rich Ito. „Hoe heet u, mjjnhoer?" vroog hy na een pauze, zondor zich in hot minst om Ronall te geneeren, want Tommy was onder volwas-; sonen opgegroeid en daardoor een voor zl)a leoftyd bijzonder ontwikkeld kind. Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5