LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG ff MEI. TWEEDE BLAD.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
De Hoos van Horton.
Fo. 12642
Anno 1901.
Do Nieuwe Sprokkelaar ontving van een
uitgever iets ter aankondiging, vergezeld van
bot volgende (gedrukte) schrijven:
„Hiornevens ontvangt gy de eerste afleve
ring van, enz.
Woest zoo goed ons het blad toe te zen
den, "waarin gjj recenseert, of, indien het in
eon tijdschrift ia, een overdrukje of een druk
proef (waarvan gy er immers twee kunt aan
dragen). Een en ander, indien gy niet zeker
'weet, dat wij uw recensie lozen.
Mocht uw uitgever u soms door een
afspraak gedwongen hebben niet te recen
seren eer wij advertentie plaatsen, weest
tian zoo goed ons dit mede te deelen. Wij
bunnen dat niet wetenI Gelukkig zijn er
«lechts weinige Chr. bladen, die zoo handelen.
We zullen ze maar niet opsommen, want het
is niet „Christelijk", om, waar'in ons
kleine land zoo weinig verdiend wordt op
jBon uitgave, den ondernemer te dwingen dit
•weinige (en meer dan dat I) te veradverteeren,
W de uitgave gerecenseerd worden. Indien
'alle „Christelijke" uitgevers zoo hebzuchtig
•waren, dan zou geen enkele uitgavo gorecen-
«eerd kunnen worden I"
Het blad keek vreemd op, en gelooft niot
ulo eenige te zijn bij de redeneering, dat hot
«liet Christelijk genoemd zou moeten worden,
Als men geen recensie of aankondiging van
Aon uitgavo geeft als de advertentie er niet
wordt gezonden.
„Zy mocht toegelaten worden, en dan
$iog 6lechts voorwaardelijk wanneer het
'een uitgave gold voor een liefdadig doel, maar
'wat zou den uitgever van een blad of een
-tijdschrift kunnen verplichten om zich gratis
Ter dispositie te stollen van een boekhandelaar
uitgever in diens eigenbelang? Laat de bewuste
uitgever dezelfde redeneering ook gelden voor
liet andere hem dienende personeel? Zoo
-neen, waarom dan wel voor don uitgever vau
Jiet blad, waarin hy zijn uitgave wenscht
Aangekondigd of gerecenseerd te zien? Waarom
jnoet die hem gratis dienen?
„Wel," zegt de bewuste uitgever, „dan zou
geen enkele uitgave gerecenseerd kunnen
werden l" Maar welk belang heeft de uit
gever van een blad er by of zoo'n uitgave
gerecenseerd wordt? Zou een recensie of aan
kondiging aan het blad, waarin zjj voorkomt,
poit „één enkelen abonnent bezorgen? Wy
ineonen het te mogen betwijfelen. Zy kan
alleen ten goede komen aan den uitgever van
liet gerecenseerde. Maar deze zoo lezen
Nvo verdient aan zyn uitgave zoo weinig,
«flat hy dit weinige, en meer dan dat l zou
jinooten „veradverteeren" l Medolydenswaar
dige uitgever l"
Iedere uitgave rendeert niet, dat is to be
grepen, maar menige uitgave wTerpt groote
Winst af en daarenboven moet toch ook ge
rekend worden met de onkosten, waarby het
Bdverteeren behoort, als men eenig geschrift
Uitgeeft. Het is volstrekt niet hetzelfde of men
Van een. blad gratis gebruik maakt of biliyke
Vergoeding geeft, e>
„En nu wat de redactie betreft; want op
deze komt de oigonlyke last van de recensie
Df aankondiging neer. Dezo heeft behooriyk
kennis te nemen van hetgeen haar toegezonden
Wordt. Kost dat geen tyd en moeite? Of acht
de boekhandelaar-uitgever, dat de redactie
dat voor puur pleizier doet? Ontvangt zy
een boek, dat zy gaarne in haar boekenkast
ziet, dan is het nog iets; maar hoe dikwyls
is dat het geval? Daarenboven is het mot
hetzelfde of men een boek voor uit- of ont
spanning, voor genot in de hand neemt, of
dat men het gedwongen moet lezen, liefst zoo
spoedig mogeiyk. En het zou on-Cbrislelyk
wezen, wanneer de redactie die moeite, alleen
ten bate van een ander, haar meestal onbe
kend, afwees? Een mooie redeneering 1"
Tan de hand van jhr. mr. A. F. de
Bavornin Lohman zal een werk ver-
echynen: „Onze Constitutie". In de voor
rede staat volgens de Nieuwe Mid<ielburgsche
Courant
„Als Hoogleeraar ben ik een onnatuurlyken
dood gestorven. Ware dit niet geschied, dan
had ik het schryven van een werk als dit
liever overgelaten aan jeugdiger en beter toe
geruste krachten dan do myne. Maar na, op
reeds betrekkeiyk lateren leeftyc^ het terrein
van het privaatrecht voor dat van het publiek
recht te hebben verlaten, heb ik niet onver
schillig kunnen toezien, dat al mfjn aan de
Vrjje Universiteit verrichte arbeid met on
vruchtbaarheid werd geslagen door personen,
die er nimmer kennis van hebben willen
nemen, en wier bevoegdheid tot beoordee-
liug ik nog steeds waag te betwyfelen.
Ik heb daarom gemeend myn studiën te
moeten voortzetten, en de vruchten er van
te mogen publiceeren, al viel my dit te midden
van velerlei anderen arbeid vaak zeer moeilijk.
Heb ik naar het oordeel van deskundigen
myn krachten overschat, dan moge in de
omstandigheden, waarop ik doelde, eenige
verontschuldiging worden gevonden.
Myn doel waa, een voor den gewonen lezer
bruikbaar overzicht te geven van onze ataata-
instellingep in ouderlingen samenhang en ver
band. Yan het opgeven van literatuur, meende
ik, om verschillende redenen, my te mogen
onthouden, evenals van het mededeelen der
van het myne afwykende gevoelens, en my,
in den regel althans, te kunnen bepalen tot
het uitspreken van eigen gevoelen en van
het voor my beslissende motief. Wie van de
oen of andere quaestie hot vóór en tegen wil
weten, kan dit in de bekende, trouwens niet
al te talryke werken over onze Grondwet
gemakkeiyk zelf naslaan. Den gewonen lezer
te dwingen by elke quaestie do opsomming
van al de verschillende govoelens te door
worstelen, scheen my te inhumaan tao.
Onze staatsinstellingen heb ik beschouwd
uit Ohristeiyk-historisch standpunt, en daarby
gebruik gemaakt van de twee toetssteenen
voor onze menschelyke rede: er staat ge
schreven I en er is geschied My aan nieta
gebonden achtende, dan aan do begeerte, de
waarheid te vindon en te zeggen, heb ik er
naar gestreefd, my van elke partydige voor
stolling te onthouden."
In Sluit Schiedamhet orgaan voor drank-
beatryding, leest men
„De Hollander heeft een dorstige keel. En
het is niet enkel water, wat hy drinkt. Aan
jenevor, brandewyn en andere soorten van
sterken drank gebruikt hy jaariyks 60 millioen
vollo kruiken; in óön ry achter elkander ge
legd, do hals van de een tegen den bodem
van de andere, zouden zy een keton vormen,
die de halve aarde omspande. Een enkele
kruik, groot genoeg om al dat gedistilleerd
te bevatten, zou zóó reusachtig van afmetin
gen zyn, dat do Utrechtsche dom er een kind
by geleek en do Keulsche er ternauwernood
boven uit zou steken. Zeventig volwassen
menschen zouden moeite hebben, haar te
omspanuen. Driehonderd van de krachtigste
locomotieven zouden er noodig zyn, om haar
voort te trekken. Op een der schalen van een
reusachtige balans gelegd, zou zy tegen de
helft der bevolking van heel Nederland ruim
schoots opwegen. Een kanaal van 4 M. breedte
on 3 M. diepte zou ongoveer een uur gaans
lang moeten zijn, om haar to kunnen bergen.
De som, aan al dien drank besteed, i3
borokend op 80 millioen gulden. Om die som
te tellen met een snelheid van 2 guldens per
seconde, zou men, twaalf uren per dag wer
kende, nog, in geen 2'A jaar geroed zyn. Haar
waarde zou geiyk staan met die van een klomp
goud van 63,000 kilogram. Neergelegd in
bankbiljetten van f 100, met hun tienen, ter
dikte van 1 millimeter, zou zy een stapel
vormen van 80 moter hoogte. Voldoende zou
zy zyn om aan twintig duizend ouden van
dagen een pensioen te verleenen van 8 gulden
por week.
De Hollandsche arbeider drinkt zyn even
redige portie van al dien drank ophy betaalt
zyn evenredig (en veel te groot l) aandeel in
die som.
En dat alles ten koste van zyn kracht en
zyn gezondheid zyn eenige kapitaal; ten
koste van het voedsel en do kleeding voor
zich en zyn gezin."
Sprekende over de al te yverige pogingen,
in de Tweede Kamer aangewend door „vak-
monseken", om do Regeering te bewegen tot
verhooging van ambtenaars-trak
tementen, schreef de verslaggever van het
Handelsblad in zyn Kameroverzicht:
„Allen verdringen elkander om van hun be
langstelling voor het onderwya en hun liefde
voor de onderwyzers te getuigen. Voor de be-
Zio de voorrede van „Ongeloof on Revolutie",
door mr. Groen van Prinsterer.
langen van de schatkist sprak weder alleen
de minister van binnenlandsche zaken. Het is
in dit opzicht tegenwoordig de omgekeerde
wereld, en dat wordt er niet beter op, naar
gelang degenen, die geen belasting betalen,
in het kiezerskorps een meer overwegenden
invloed gaan uitoefenen".
Eet Huisgezin schreef:
In het Voorloopig Verslag over de Onder
wijswet was de opmorking gemaakt, dat
de byzondere scholen niet over meerdere uit
gaven hoefden te klagen, daar zy het immers
in haar macht hadden, die uitgaven tot een
minimum te beperken door geen nieuwe leer
lingen aan te nemen.
Wy hebben hierop toen geantwoord, dat
het nog voordeeliger zou zyn, In het geheel
geen leerlingen aan to nemen, dan kostte het
byzonder onderwya geen cent.
En nu zlon wy tot onze verbazing, dat het
Handelsblad in vollen ernst van de byzonder-
onderwys-besturen echryft: „Niemand heeft
deze besturen geroepen om scholen te stichten".
Kan hot liefdeloozer, neen, cynischer?
Maar het Handelsblad vergist zich; die be-
eturon zyn wel degeiyk geroepen om scholen
te stichten; zo zyn geroepen door do consciën
tie van tien duizenden ouders, die met het neu
traal onderwya geen vrede kunnen hebben,
dlo voor hun kinderen nog iets anders, beters
en hoogers willen dan het bloot aanbrengen
van kennis.
En moest hot Handelsblad ook niet beden
ken, voordat het zich zoo hooghartig van het
byzonder onderwys afmaakte, dat die school
besturen ïyk en gemeenten jaariyks millioenen
besparen en dus ook uit dien hoofde op wat
meer égards aanspraak mogen maken dan
het Handelsblad hun in zyn lompen uitval
bewyst?
Het Volk meent, dat de vrijzinnig-
democraten op hun vergadering van
verleden Zaterdag geen schitterend figuur
hebbeu gemaakt.
„Uit de verwarde debatten over het stand
punt dor party ten opzichte van den klassen
strijd blijkt, dat de heêren zelf niet weten,
wat ze willen.
De tweede alinea van hun program zegt
0. a., „dat, ter vorkryging van maatschappe-
lykon vooruitgang, tempering, niet verscher
ping van den klassonstryd noodzakelyk is."
Tempering van den klassenstryd is dus
een middel ter bevordering van den vooruitgang.
Maar de voorzitter zegt, „dat door maat-
schappeiyken vooruitgang moet worden nage
streefd de verdwijning van den klassenstryd.
Daar verschijnt dus de vooruitgang weer
als middel tot tempering van den klassenstryd."
Prof. Treub wil „de klassen nader by elkaar
brengen", om tot verbetering te komen.
Ziedaar weer de tempering, als middel van
vooruitgang.
Mevrouw Drucker die geen klassen
„erkent" wil alles wegnomen, wat den
klassenstryd kan doen billy ken.
Daar dus weer do vooruitgang als middel
van tomperiug.
Prof. Treub zegt later, dat de soc.-dem.
den klassonstryd willen opheffen door hem
te verscherpen, maar dat do vryz.-dem. hem
willen opheffen door tempering.
Wat ia dat alles verward wat een spelen
met woorden l
Wy voeren beiden den kiassenstryd, myne
hoeren, gy voor de burgerklasse en wy voor
do arbeidende klasso. Wat gy „tempering"
noemt, komt hierop neer. dat gij de arbeiders
wilt overhalen, hun eigen klassenstryd te
stakon, ten einde do burgerklasse, die daarin
voor den economischon grondslag van haar
bestaan een gevaar ziet, in de gelegenheid te
stellen, haar positie te handhaven.
In ruil daarvoor wilt gy hun dan wel
eenige concessiön doen, byv. die van alge-
moen kiesrecht.
Daar echter de arbeiders dat algemeen
kiesrecht juist noodig bobben om hun klassen
strijd krachtiger te kunnen voeren, komt uw
tempering van den klassenstryd hierop neer,
dat gy de arbeidersklasse wèl het wapen voor
eon scherperon stryd in handen geeft, doch er
de vermaning by voegt, het toch vooral niet
daarvoor te gebruiken."
De Maasbode herinnert er aan, hoe do
Minister van Binnenlandsche Zaken in de
Memorie van Toelichting op het zg. Subsi
die-ontwerp schreef:
„De Regeering vertrouwt, dat de geheele
Kamer zal toestemmen, dat volgens de bepa
lingen van dit wetsontwerp een biliyke vergoe
ding zal worden toegekend, maar hiermede is
dan ook de uitorste grens bereikt, die aan de
schatkist kan worden gesteld."
De Maasbode maakt nu de volgende opmer
kingen:
In de Kamerzitting van 8 Mei legde de
Minister zich neer by do aanneming van het
Vde amendement-Den Hertog c. 8., dat een
nieuwe, aanzieniyker premie stelde op de
positie van den openbaren onderwyzer. Het
zou den gemeen!f-n 2 ton kosten; maar wat
deerde dit het Uyk? (De schuld dezer zyde-
lingsche benadeoüng van het byzonder onder
wijs komt ten laste van do volgende leden
der rechterzyde, wier togenstemmen het amen
dement zou hebben doen verwerpen: Van de
Velde (Delft), Michiels van Verduynon (Breda),
Kuypor (Sliedrecht), Staalman (Den Helder)
en Van Alphen (Ommen).
Die toegevende houding fles Ministers bleef
niet zonder gevolgen.
In do Kamerzitting van Dinsdag stelde de
heer Don Hertog een uitbreiding voor van
do wachtgelden voor openbare onderwyzers.
Het werd aangonomon. Eerste uitzetting
der grens.
Daarop wenschto do heer Kuyper een ver
hooging der by dragen voor den bouw van
byzondere scholen.
Thans was do Minister niet to bewegen;
het zou f 52 h f 63,000 kosten. Hy dreigde
zelfs met crisis: De Regeering kan dit amen
dement niet aanvaarden.
Een crisis onder do tegenwoordige omstan
digheden zou werkeiyk critiek zynhet amen
dement moest dus worden ingetrokken.
Maar merk wol op, dat even to voren do
Minister zelf had overgenomen oen nieuw
amondement-Den Hertog om do op 3 Mei
vastgestelde premio aan den gehuwden open
baren onderwyzer voor do helft ton laste der
schatkist te brengen.
Kosten voor het R(jk \f 100,000. Tweede
uitzetting der grens.
„Maar nu is do uiterste grens dan ook wer
keiyk bereikt", zeide de Minister. Is het
wonder, dat er werd gemeesmuild?
Bleek alzoo
dat de grens scherp gehouden wordt voor
het byzonder, dat zo uitgezet wordt voor het
openbaar onderwys;
dat f 60,000 aan do B. S. wordt geweigerd,
maar meer dan f 200,000 uit Ryks- en ge
meentekassen aan do O. S. ejftra wordt toe
gestopt.
Terwyi, ingovolgo do aanneming van het
amendement-Tydeman, de vryheid der B. S.
weor wat wordt ingekort.
Wie waren het ook, die ons het liedje heb
ben voorgezongen: dat ten gevolge derLeer-
pichtwet het Byz. Ond. in gunstiger conditie
zou komen, met hot refrein over de loyau-
teit van minister Borgesius?
Do schrijver van do rubriek „Op het Binnen
hof" in de P)ovinciale Graninger Courant
schrijft naar aanleiding van de aanneming van
de beperkende bepaling in de interpretatieve
H i n d o r w g t-wijziging (amendement-Veogons)
on de tegen s try di go houding, hierby
door de apti-revolution ai ren aangeno
men, hot volgende:
Neenniot, dat de Kamer thans de bevoegd
heid tot oprichting van slachthuizen, gepaard
aan uitvaardiging van slacbtdwang, in de
onaanvechtbaarste bewoordingen heeft uitge
sproken, wekt verwondering, maar dat zy de
macht der gemeenteraden tot het monopoli-
soeren van een gevaarlyk of hinderlyk bedryf,
die de wetgever van 1875 bedoelde voor al
de in de wet genoemde inrichtingen, één
slechts uitgezonderd, to geven, thans strikt
tot de slachterijen heeft beperkt, is vorwon-
deriyk en onverklaarbaar en kan aan do
slagers misschien terecht tot ergernis aanlei
ding geven. De hoer Schaper, die dikwyls den
spykor op den kop slaat, had groot gelyk
met te zeggen, dat hy daarvan niets begreep
en dat op deze wijs het wotjo, dat men bezig
was te maken, geheel het interpretatief
karakter verloor. De minister van handel en
ny verheid was het geheel eens met den afge
vaardigde voor Veendam on deed daarby nog
Het blad vergist zich hier. Ook aan de
bijzondere 6choolbosturon zal ƒ25 extra worden
uitgekeerd voor iedoren onderwijzer van 28 jaren,
die gehuwd of weduwnaar is.
uitkomen, dat, door nu plotseling een in da
Hinderwet algemeen beoogde bevoegdheid tot
de slachthuizen te beperken, de geest van die
wet werd bedorven en aan haar de figuur
van een abattoirwet werd gegeven, terwyi
toch haar doel Is alle gevaarlyke en hinder
lijke inrichtingen te schoren over één kaïm
Maar de heer Veegens de voorstollor van
het amendement met beperkende strekking
en de zynen hielden vol, dat het beter was,'
nu men toch de wet wyzigon moest, de vér
strekkende bevoegdheid in te korton en haar
uitsluitend to verleenen voor het bedryf, waar
voor zy in de vervlogen 25 jaren alloon was
gehanteerd. Eon wetteiyken waarborg tegon
niet volstrekt noodige gomeente monopoliën'
rekende de spreker voor de industrio wel
gowenscht en dat daarmede de grenzen van'
dit ontwerp werden overschreden, achtte h(J-
geen ongeluk.
De Kamer volgde met groote meerderheid
dit advies. Het gaat on3 als den heer Schaper
en den Minister: wij begrijpen niet waarom.
Wilde men de wet van 1875 verduidelijken,
en tot iets anders zette men zich immers
niet dan moest men de bevoegdheid, die'
zy beoogde te geven, ook ongerept 'laten en
ongedeerd. Men heeft nu de heer Schaper
heeft dat juist en scherp gezegd nieuw,
recht geschapen en de slagers san byzondere/
op hen alleen drukkende, regels onderworpen.
Waarvoor geen reden is. Tenzy misschien,
deze onuitgesproken reden, dat de meerder
heid, die het ontwerp wilde, bang was, dat
do aanneming hier of althans in de Eerste
Kamer gevaar zou loopen als de bevoegdheid
onbeperkt bleef, zoodat zy het wys rokende
te nemen wat zy krijgen kon. Het is meer
gebeurd, dat dingen, die men niet ziet, op
den inhoud, dien wolten ton slotte krijgen,
influenceeren, en het zou ons nog niot ver-;
wondoren bewijzen kan men »oo iels niet
als de stille kracht, die de Kamer tot zulk'
inconsequent handelen dreef, in de Eerste
Kamer school of in de, in haar eigen midden
huizende, oppositie tegen de abattoirs.
Wat ook al niet duideiyk is, is dit: waarom
het verzet togen het ontwerp speciaal in de
anti-revolutionairo gelederen was te vindon.
Alle sprekers, die het in aanleg interpretatieve'
wetje niet wilden, behooren tot de party-
Kuyper, de leider zelf stond vooraan in de
bestryding. Wel govoelende, dat er iets raadsel
achtigs in is, dat hy thans tegon do gemoonte-
raden in het kryt trad, waar hy by de woning-j
wet voor hun autonomie zoo krachtdadig in
do bres was gesprongen, beyverde hy zich'
dezo tweeërlei houding als resultaat van een
en denzelfden éedachtengang te kleuren. Zoo,
sterk is de heer Kuyper tegen de bevoegdheid»
gekant, die de Hinderwet den gemeenteraden'
geeft, dat hy verklaarde ook togen het amen-
dement Veegens te zullen stemmen, omdat'
hy voorzag, dat daardoor de aanneming meer
word verzekerd. Een openhartige bekentenis,
maar die hem van de zyde van den afgovaar-
digde voor Hoogezand de zeer ad rorn zijnde,'
door de Kamer zeer genoten, opmerking be«;
zorgde, dat een dergeiyke gedragslijn stom
men tegon hetgeen een voorstel aannomelyker
zal maken moeiiyk Is overeen te brengen
met „hot stroven naar het ideaal" dat, volgens
des leiders rede in do Ufcrechtsehe deputaten-
vergadering, ons allen bezielen moet. Was het
dezo terechtwijzing, die den hoer Kuyper by
de stemming afwezig deed zyn?
Ondor de minst verkwikkelijke v o r k i o-
zlngsliteratuur behoort wel, aldus
zegt De Nieuwe Courant, een brochure, dij
tot litol draagt: Waar gaan wy heen?
Moet Rome aldoor moer Yeld winnen? Eon
waarschuwend woord vóór do verkiezingen
gericht tot allen, dio voor het heil dos lands,
niet onverschillig zyn door J. E. W. D.
(Leiden. A. H. Adriani).
In dat boekjo wordt tot do Nedorlandsche
kiezers de vraag gericht of z'J wensehen
„Nederland thans weder ovor ta leveren aan
de party van brandstapol on inquisitie, van'
paterschool en biechtstoelintrige," het „don
weg van Spanje on Italió te doen opgaan on
tot een broeinest van anarchiston en konings
moordenaars te doen worden."
Dat onze natie daarheen op weg is, wordt
dan, zoo heet het, aangetoond door hot feit,
dat „telkon8, wanneer een sociale hervorming
aan de orde is, concessiön moeten worden'
gedaan in den vorm van benoemingen van,
Roomschen tot verschillende betrekkingen"
1 dat de Limburger Koerier vryuit mag sehrUvon
24)
Maar waar was Rosamund? Dat was de
gewichtigste vraag. Hy moest en wilde haar
vinden, hy had eer geen rust. „Maar vier
jaren," beredeneerde hy by zichzelven, toen
hy de zon in een purpergloed achter het moeras
zag ondergaan, „vier jaren, zonder een woord
of een teeken van leven, dat is een lange tyd
voor de bestendigheid van een jong, achttien
jarig meisjo, en Rosamund had hem immers
zelve gezegd, dat hot haar aan vastheid van
karakter ontbrak l Hy herinnerde zich nu mot
©en huivering datgene, waarover hy toen had
gelachen. Wie kon weten, waartoe haar moeder
haar gedwongen had en hoe zy bezweken
was? Ofschoon vier jaren een eeuwigheid voor
hem waren geweest, waren die toch waar-
jschyniyk voor haar, die door vrienden en
vereerders was omgeven, met onbegrypolyko
«nelheid voorbygegaan. Misschien had zy hom
dood gewaand en hem als een doode vergeten.
De vrouwen zyn van natuur veranderiyk, de
'yrouwen zyn onbegrypeiyk."
Toen hy op een langen, lommerryken, met
Vreemde kiezelsteenon geplaveiden weg naar
!zyn logement terugging, vertoonde zich een
leohouwspel aan zyn oogen, dat hem niet
i"weinig vermaakte, ofschoon hy niet gedacht
had, dat er dien dag nog een glimlach om
,Bljn lippen zou Bpelen.
Een in lompon gehulde knaap van drie of
i vier jaar, met een innemend gezichtje, donker
haar, donkere oogen en oen stevig gebouwd
Hguury^ verdedigde zich met een afgebroken
tak tegon een lichtbruinen hond van twyfel-
achtig ras, die hem blaffend, maar biykbaar
meer uit speelschheid dan uit ernst, in z'yn
naakte beentjes wilde by ton. Hot kind stond
onder een soort van poort en nam de zaak
heel ernstig opmaar de hond blafte en krabde
met zyn achterpooten het zand omhoog of
rende met vroolyke sprongen in het rond,
terwyi de knaap met vast opeengeklemde
lippen en een vastberaden, angstigen blik
maar geen tranen het dier tegenhield, zyn
tak naar alle kanten zwaaide en den hond met
luide kreten ontzag trachtte in te boezemen.
„Welk een moedig kereltje 1" was Ronalds
eerste gedachte, en „welk een mooi kindl"
zyn tweede.
Ondanks zyn haveloozo kleeding, zyn bloote
voeten, zag hy er met zyn schitterende oogen,
verhitte wangen on krullend, bruin haar, aller
liefst uit.
„Heda, kleine, wat ls hier te doen?" riep
Ronald en joeg daarby den hond op zyde.
„Wat is er aan de hand?"
„Toddy wil my niet naar huis laten gaan,"
zeide het kind, zonder een zweem van be
schroomdheid, „en dan zal moeder Nan my
slaan." Nu begonnen zyn lippen te beven en
zyn oogen vulden zich plotseling met tranen.
„Bekommer je niet om Toddy," antwoordde
Ronald beslist, „ga met my mee, dan zal ik
je beschermen. Toddy is maar een domme
hond. Waar woont moeder Nan?"
„Daar ginds," antwoordde het kind en wees
met een kleinen, bruinen vinger naar het dorp.
„Is moeder Nan je moeder?" vroeg Ronald
den kleine, die aan zyn hand naast hem liep,
terwijl Toddy vrooiyk om hen heen sprong.
„Ik weet het niet," antwoordde de knaap,
terwyi hy de oogen opsloeg.
Ia dezen blik en in den vorm van het tot hem
opgeheven gezichtje lag iets, wat Ronald zon
derling aandeed. Dat was geen gewone boeren
jongen, zyn ouders moesten tot den beschaaf
den stand behooren; de een of andere
treurige geschiodenis stond met zyn geboorte
in verband en het arme kereltje was „in don
kost gedaan", zooals men hot noemde, zeker
in do hoop, dat hy de wereld niet lang met
zyn bestaan zou lastig vallen.
Ja, hoe langer hy de kleine gestalte, die
naast hem trippelde, beschouwde, dos te meer
werd h(j overtuigd, dat hy ditmaal goed had
geraden.
„En wat hebt gy geheel alleen buiten go-
daan?" vroeg hy weer.
„Ik ging met Poppy Do wie, om voor moeder
Nan hout te sprokkelen. Wanneer ik niet ge
noeg thuis breng, dan slaat zy my. Kyk, hier l"
Hy ontblootte zyn kiemen schouder en liet
verscheidene versche, donkerrood© striemen
op de zachte, blanke huid zien.
Ronald steeg het bloed naar het hoofd. Hy
had moeder Nan met zyn eigen handen kun
nen slaan; maar met een geheol natuurlijke
stem zeide hy: „GU zyt toch mogeiyk geen
stoute jongen?"
„Ik weet het niet, moeder Nan zegt het,"
antwoordde de kleine diep neerslachtig. „Zy
zegt, dat ik een kleine duivel ben. Daar ia
zy." Hy klemde Ronalds hand krampachtig
vast, toen een magere vrouw mot een rood
gezicht, In een blauwe katoenen japon en een
gebreiden doek om de schouders plotseling
om den hoek boog en riep: „Poppyl Poppyl
Tommyl Waar is de jongen toch?"
Toen zjj hem daarop in gezelschap van een
heer zag aankomen, veranderden haar gelaat
en de toon harer stem dadeiyk en riep zy
met aangenomen goedhartigheid: „Wat, zyt
ge daarl Geef u geen moeite met hem, myn
heer l Ga mee naar huis, Tommy, je eten
wacht op jet"
„Het is geen moeite," antwoordde Ronald,
„wy hebben ginds op don weg samen konnis
gemaakt; hy moest zich tegen oen hond ver
dedigen. Hoe heet het ventje?"
„Tommy," antwoordde moeder Nan snel en
met oen voelbeteekenend hoofdschudden voegde
zy or bU: „Dat is de eenige naam, waarop
hy aanspraak heeft geen vader en geen
moeder u begrijpt wel, nietwaar?" ging
zy voort, terwyi Tommy do hand van den
vreemde nog krampachtig vasthield en haar
met angstig vragende oogen aanstaarde, alsof
hy trachtte te begrypon, wat zij bedoelde.
„Zoo, werkeiyk?" zeide Ronald onbeholpen,
daar by niet wist, wat hy zeggen zou. „Ik
ben oen groot kindervriend, mag hy' dus mot
my moe naar het logement gaan en met my
eten? Ik zou hom gaarne daarby tot gezel
schap hebben."
„Wol, lieve hemelt" riep moeder Nan met
onverholen verbazing. „Maar het is reeds over
zevenen en tyd om naar bed te gaan; doch,"
voegdo zy er mot het oog op oen groote fooi
van dezen voornamen heer, dio op zulk eon
zonderlinge gedachte was gekomen, groot
moedig by„bot komt anders nooit voor,
dat je in „Den Vrooiyken Matroos" to eten
wordt gevraagd, is 'twol, Tommy? Kom dus
maar gauw mee naar buis, dan zal ik jo do
handen en het gezicht wasschen, die hebben
dat wel noodig." Dat zeggendo, greep zy don
tegenstribbelenden Tommy en snelde met hem
wog, terwyi Ronald, die intusscbon zyn loge
ment had bereikt, naar beneden ging en een
tweede pouvert bestelde, en „zoo mogeiyk
een hoogen stoel, een grooten kop melk en
een zoete toespys" verlangde.
Heb buffetmeiaje ataarde hem met open
mond aan, toon zy dezo zondorlingo opdracht,
kreeg, maar zy staarde nog veel moor, toen
zy tien minuten later een kloin, haveloos
jongoljo, „moeder Nan's schreeuTïerd", aan
tafel zag zitten, dio blijkbaar met dei; vreemde
op don besten voet stond.
XVI.
Ronald had den kleinen Johnny niet tever
geefs anderhalf jaar lang verzorgd, on tor
willo van Johnny hield hy nu vau kinderen;
ook wekte iets in hot frisscho gezichtje van
den armen, kleinen verstoolollng y.ya doel-
neming op een wyzo, die hemzolven verras to.
„Wat een komiek gezichtI" dacht do keilner,
toen hy den donkeren, voornaam uitzie,ideu
vreemdeling en hot kleine bedelkind in een
vortrouwelyk gesprek naast olkaar zag zitten,
en datzelfde dachten ook do waardin on het
buffet meisje, toen zy door een half openstaande
deur het ongelyke paar beschouwden.
Tommy had juist zyn puddlug verorberd
en was niet in staat nog iets te eten. Hot
dessert stond onaangoroord op do tafel, maar
toch waren appels en een stuk taart ter zyde
gelpgd, om door Tommy mee naar huis te
worden genomen. Deze zag nu mot do grootste
verbazing on wyd opengesperde oogen toe.
hoo Ronald eon sigaar aanstak, want hy had
zulk een voorwerp nog nooit gezien.
„Moeder Nan heoft dat nooit," zeide hy,
terwyi hy mot den lepel daarop wees, „maar'
daarvan houdt zy veel," ging hij vo^rt, terwijl
hy zyn lopol naar de wynfleach rich Ito. „Hoe
heet u, mjjnhoer?" vroog hy na een pauze,
zondor zich in hot minst om Ronall te
geneeren, want Tommy was onder volwas-;
sonen opgegroeid en daardoor een voor zl)a
leoftyd bijzonder ontwikkeld kind.
Wordt vervolgd