IMTKLOPMM. MENGELWERK. De 40 Cc 5 alsof zy, en zy alleen, de ware voorstanders ,zijn van de vrije Christelijke scholen. Maar het is niet moer dan geklank. Voor de vrije 8cholon en voor het Christelijk onderwijs is door do anti-revolutionairen veel meer ver richt dan ooit door de „Marnixianen" had kunnen worden tot stand gebracht, al waren zij daartoe in do gelegenheid gesteld geworden. De uitkomst heeft geloerd, dat al de vóór 1889 geopperde bedenkingen slechts ijdole schrikbeelden geweest zyn. Volledigheidshalve, in aansluiting op hetgeen In vorige Overzichten omtrent de vraag Korkoraad of Kiescollege? werd medegedeeld, zullen we thans melding maken van hetgeen de Redactie van De Nieuwe Sprokkelaar aangaande deze quaestie als ingezonden stuk schryft in Hel Nederlandsche Dagblad van 18 April 11. Dit stuk, tot do Redactie van laatstgenoemd dagblad gericht en gedateerd Rotterdam 13 April 1901, luidt als volgt: .Mogen wij voor het volgende eenige plaats ruimte in uw blad vragen en wol ten gevolge van een ingezonden schrijven aan ons adres in uw nr. van 12 April jl.? Vat stijl en toon betreft van den onbo- kenden inzender, dat zullen wy laten voor wat het is; oen voorbeeld ter navolging wordt er zokor niet in gegeven. Dat hij zijn naam niet noemt, getuigt van nadeDkenhy zegt toch al to veel wat dien naam weinig zou kunnen vereoren. Hoe onkiesch, om iets te noemen, is dio ganscli onnoodjge herinnering aan dien Utrechtschen ouderling; aan dion „generaal" to Amsterdam; aan dion predikant, die om den anderen „Heer" en „lleere" zeide! Wat hebben zulke dingen te maken met dequaes- tio: Korkeraad of Kiescollege? En dan voor het grooto publiokI „Ik spreek van rechtzinnig standpunt", zegt hy. Wy goloovcn het gaarne, maar dan lovert hij het bewijs, dat zyn rechtzinnig standpunt nog wel aan wat meer Christeiyk gehalte bolioefto hceff. Dat do onbekende inzender een aanval op ons doet, dat plei/.ier kunnen wo hem gunnen maar laat hem dan als een man het bowys leveren, dat hy weet wat hy zegt. Laat hy ons weerleggen, maar dat doet hy op geen enkel punt. Wat hy doet? Ons allerlei laten zeggen wat wy inderdaad niet gezegd hebben. Do bewezen: Hy vangt aldus aan: „De redoneeriogon van De Nieuwe Sprokkelaar zijn hoogst zonder ling, ten deele vooral in verband met do klachten, dio dit blad meermalen uitte, n.l. dat tegenwoordig in grooto plaatsen met kiescollege vóél te jonge predikanten op de drie- en zestallen" lees: zes-en drietallen 8komen en boroepen worden". „Die klacht was biliyk". AVy keken verbaasd op, toen we dat lazen, en we zouden willen vragen of uw inzender het nr. van De Nieuwe Sprokkelaar eens noemen wil, waarin hy die „billijke klacht" gevonden heeft. We doen het evenwel niet om hom aan geen vergeefscho moeite to holpen. Wanneer hy toch begon om al do 745 nrs., welko tot hiertoe van De Nieuwe Sprokkelaar verschenen, van het begin tot het einde te doorzoeken, hy zou nergons die „billijke klacht" vinden. Wel zou hy in No. 706 vinden, hoe er daar aan liorinnerd wordt, dat do Rolterdamsche gemeente met haar jongo predikanten zeer gelukkig gowoost is. Daar schreven wy toch dit: „Zeer jong kwam dr. Yan Oosterzee te Rotterdam; zeer jong kwam dr. Doedes uit zjjn eerste gemeente, Hall, naar Rotterdam; zeor jong kwam dr. A. H. de Hartog uit zyn eerste gemeente, Lent, naar Rotterdam; zeer jong kwam ook dr. Yan Nes uit zyn eerste gemeente, Wouden berg, tot ons over. Wie nu don moed hoeft, zeggo: „Ja, maar de predikanten Yan Oostorzeo, Doodes, De Hartog en Van Nes bohooren ook tot de minsten van het predi kantenkorps, dat Rotterdam in den loop d©3 tyds had." Dit ïykt toch niet veel op een klacht. Vorder zegt de inzender: „De Sprokkelaar vond zulke beroepen vry dwaas (ook omdat daardoor deugdeiy kei- predikanten gepasseerd werden) en juist do kiescolleges hebben die dwaas heden gedaan!" Feit is, dat de jeugdige predikanten Van Oosterzce, Doedes en Do Hartog te Rotterdam boroepen zyn door een Kerkoraad en alloon dr. Yan Nes door oen Kiescollege. Daarontegon is te Amsterdam de zeer bejaarde predikant W. Kravonbolt indertyd benoemd door eon Kiescollege; ook dr. L. Hel dring en ds. C. B. Oorthuvs, te Amsterdam door hot Kioscollego gekozen, zyn geen 3x7 meer. En hoeveel zouden wo hier aan kunnen toevoegen 1 Wat zegt do inzender er van? Nog zegt hy: De Sprokkelaar meent, dat kiescolleges over eenkomstig do Schrift zyn. Maar dat hebben wy zoo niet gezegd. Ook schryft hy: „Dat een kiescollege een trouwe vertegen woordiging van do gemeente is, is absoluut onwaar". Dat is ook niet door ons gezegd. Waarom citeert de inzender niet eeriyk, wanneer het hem om waarheid to doon is? Heel geestigl noemt hy een kiescollege een „heksenketel"; in één woord: „oon hek senketel". Hoo griezelig I Men kry'gt or kippenvel by. En zoo'n heksenketel kan heolvvat leolyks opschuiuion. Laat ons even mogen herinneren wat do Rottordamscho lieksonketol al zoo opgeschuimd lieoft. Hot allereerste schuim, wat daar boven kwam, was prof. Jan Justus van Toorenon- bergen, om later gevolgd to worden door de professoren P. J. Muller en S. D. van Veen. Als schuim uit oen heksenketel te zy'n gekomen kan hun weinig tot aanbeveliDg zyu in de wetenscbapp9iyke woreld. Nog kwamon uit dien heksenketel: dr. Ph. J. Hoodemaker, dr. L. de Goer, dr. J. Th. de Visser, dr. J. Riemens Sr., dr. H. M. van Nes, dr. L. Heldring. Wy noemen slechts de mannen mot meer wetenschappelykon titel, niet, natuuriyk, omdat de anderon, zonder dien titel lager by ons aangeschreven staan. Of al deze doctoren er zich nu door gestreeld zullen voelou om als opschuiming uit uen heksenketel voorgesteld te worden, mag mot redon betwyfeld wordon. En het laatsto brouwsel uit den Rotter- damschen heksenketel, ten vorigon jare ge stookt, deed opborrelen: 1. dr. P. J. Kromsigt, 2. dr. J. R. Callenbach, 3. ds. G. F. Haspels, 4. ds. J. Lammerts van Bueren. Uw inzender, geachte redactie van Eet Ned. Dagbladis zeker geen predikant, want dan zou zijn collegiaal bloed niet toegelaten hebben om zooveel respectabele namen, als wy daar hebben opgenoemd, te doen op schuimen uit eon heksenketel. Maar hoe het zedeiyk karakter ODgedeerd kan biyven van mannen, die zich door een heksenketel in een gemeente laten binnenloodsen en daarby dan nog met lnider stem het „Ja ik van ganscher harte", durven laten weer klinken door het kerkgewelf op de vraag: „Gevoelt gy in uw hart, dat gy wettigiyk van Gods gemeente, en mitsdien van God zeiven, tot dezen heiligen dienst geroepen zyt?" 't Wil ons niet duidelyk worden. Uw inzender wèl? Hy zegt ook: „Is er een kerkeraad, dan wordt dege- lykcr onderzocht, on dan wordt broedorlyk overlegd wien men nemen zal on welk© f r a c t i o een predikant noodlg heeft," „Een kiescollege stemt (raak of niet), een kerkeraad overleg t." Do man is niet op de hoogte; hy fantaseert. Dit, gevoegd by gebrek aan nadenken, maakt zyn redeneering van het begin tot het einde zoo oppervlakkig mogelyk. Toch acht hy het Kiescollege voor iets nuttig, namelyk om dienst te doen als oen Hercules, waar doze eon Augiasstal reinigt-, d. i. om als een bende, met stokken gewapend, hot modernisme uit te dry ven, maar daarna dan ook te vernemen: „Der Mohr had seine Schuldigkeit gethan, dor Mohr kann gohenl" En dan schikke do gemeente zich als een gezelschap gehoorzame pupillen onder de voogdy yan een wellicht zeer willekeurigen kerkoraad, die, door niemand benoemd zynde, zichzelf benoemt, en ook alleen met zyn eigen „fractie" rekent. Do onbekende inzender leze na ons Nr. van 29 Maart ook dat van 12 April. Overduidelijk blykt bet, dat hy beheerscht wordt door een feilen weerzin voor de mannen van confessioneele richting, de mannen, dio ondubbelzinnig op den grondslag van do Schrift en de Belydenis staan. Dat hy evenzeer be zwaar heeft tegen zulke „rechtzinnigen", die genoeg hebben aan een door de critiek uit- gerafolden of gehalveerden by bel, en wier streven is z(j het onwillekeurig om do Kerk van haar eigenaardig historisch karakter to ontdoen en zo om te zetten in een geregle menteerde Vereeniging ter evangelisatie plus allerlei philanthropic daarvan blykt niets. De N. Sprokkelaar acht, gelyk zy duidelyk gemaakt heeft, behoud van het Kioscollege gewenseht, dewyi daardoor het recht der ge meente erkend en het meest verzekerd wordI. [In liet Nederlandsche Dagb'ad van 19 April komt nog een ingezonden stuk van V. D. G. voor, getiteldKiescollege of Kerko raad? dat wy, omdat ons gebleken is, dat door velen belang in deze quaestie wordt, gestold, maar nu te veel van onzo ruimte zou vergen, in het volgend Overzicht zullen opnemen]. Het Vaderland bespreekt korte!ijk de ge schiedenis van het ontwerp-abattoirwetje en betoogt, dat de eenvoudige bedoeling hier van niet anders kon zyn dan de bewoordingen van art. 4 der Hinderwet zóó te laten luiden, dat duideiyker dan to voren, en zoo duidelyk; dat zelfs geen Hoogo Raad meor dubieeren kon, daarin viel te lezen, wat do makers van het artikol hadden bodoeld or in neer to leggen. Het voorlcopig verslag geeft evenwel leer- ryk bewysmateriaal, hoe eenvoudige zaken, wanneer men dit wil, kunnen worden geóni- brouilleerd. De Regoering zal van dit verslag geschrokken z\jn. Zy had zegt Eet Vader land de uiterste soberheid in haar memorie van toeiichtiDg betracht, en daar komt uit den boezem der Kamer een ganscho vloed van bespiegelingen over het wenechelyke van abattoirs in bot algemeen, over do vraag of hot billijk is de slachters de kosten te doen dragen, of niet de invoer uit andore gemeen ten te zeer zal worden belemmerd, en bovenal of bet wel aangaat ook op ander gebied dan dat der slachteryen den gemeentebesturen alge- heele centralisatie mogoiyk te maken. „Alle quaestiën, waarover veel kan worden geredeneerd, waarovor dan ook in de afdee- lingen wel in den breede zal zyn gesproken, waarover ook by de openbaro beraadslagin gen veel vernuftigs kan wordon in hot mid den gebracht. Voor welk laatsto wy evenwel genadiglyk bewaard hopen te biyven. En dat niet, omdat wy ook maar oen oogenblik zou den wenscben te ontkennen de belangrykheid en do actualiteit voor zoovele gemeenten van de vraag: al dan niot een abattoir, al dan niet centralisatie van boven af in do uitoefening van eonigen tak van bedryf, maar omdat wy zcor bepaald van meening zyn, dat d© autoriteiten, dio dezo zaken tot een beslis sing hebben te brongen, niet zyn do Staten- Generaal. Dat gone, wat do wetgevor van 1875 heeft gewild, maar, naar thans verluidt, niot duidelyk genoeg heeft neorgeschroven, te weten: den gemeentebesturen do bevoegdheid te verleonen tot oprichting van slachtplaatsen, waarbuiten geen voo zal mogen worden afgemaakt, in de eerste plaats, maar verder ook, zoo dat noodzakelyk wordt geacht, van soortgoiyke inrichtingen voor andere bodryvon, waarover de Uindorvrot handelt, dat onwrikbaar vask te krygen in de wet, is do weinig omvangryke, maar gewichtige taak, die thans den wetgever wacht. Maar daartoe bepale hy zich dan ook. Het formcol recht verder te gaan is hem natuuriyk niet te ontzeggen, maar ging hy verder, een ondoordachte on hoillooze inbreuk zou zyn gemaakt op do traditiöa van ons gemeentewezen van oen halve eeuw hor." Voorts wysfc Eet Vaderland er op, dat, „wanneer men de bevoegdheid der gemeente besturen tot centralisatie van eonig bedryf in een gemeonte inrichting wil beporken voorde abattoirs, het speciaal liiertoo vergunning geven zonder van ander© bedryvon to reppen, onvoldoende is. Dan zal mot zooveel woor den de bevoegdheid, die men in handen dor gemeentebesturen niot veilig acht, dezen uitdrukkoiyk moeten worden ontnomen. Immors, het blyft altyd denkbaar, waar de beslissing van den Hoogen Raad misschien moer verwondering dan instemming ont- mo8tte, dat eens eon ahdore strafkamer in art. 4 van de Hinderwet leest de ruime be voegdheid dor gemeenteraden en dan, moe tende duiden een artikel van het jaar 1875, zich hierby niet gebonden acht door de mea ning hieromtrent van den wetgever van 1901, te moer waai* van deze volstrekt niet met zekerheid vaststaat, dat zy dezelfde is als de in het arrest van den elfden Februari belichaamde opinie. Wanneer men de zaak beziet van het hier uiteengezette standpunt, dan blykt zy inder daad eenvoudig en de door de Regeering aan de hand gedane oplossing in beginsel de eenig deugdeiyke. Bogeeft daarentegen de wetgevor zich in den doolhof van vraagstukken, die in sake centralisatie in de uitoefening van een onbe perkt aantal bedryven in een wel niet onbeperkt, maar toch zeer groot aantal ge meenten zich zouden kunnen voordoen, hot vinden van een uitweg maakt hy zichzelf onmogelyk, vroemdeling als hy is op het voor hum vreemd® gomeenteterrein. Elk biyvo binnen eigen ressort; den gemeenteraden worde te beoordeelon gelaten, onder het waak zaam oog van hot centraal administratief gezag, wat in eenig geval het gemeentebelang vergt, en wat daarmee in stryd is. Er is geen enkele reden om aan te nemen, dat op deze wyze niet één gemeentebelang en Ryksbelang bohartigiDg zullen vinden waar dat behoort. Of vreest men, dat het parti culieren zullen zyn, die van een tyrannieken Raad de zware hand zullen go voelen? Indus- trieelen byv. uit naburige gemeenten, die zich in het importeoren hunner producten be lommerd zullen zien. Of uit de eigen gemeonte, die duur zullen mogen betalen de opgedrongen overheidsdiensten. Het zy nog eonmaal met nadruk gezogd, de koninklyke attributen van goedkeuring en vernietiging kunnen in al deze gevallen goede diensten bowyzen. En gesteld al, ze konden dit niet, zou do wetgever het boter kunnen, die oen algemeenen regel moet stellen priori en dientengerolgo in grove eenvor migheid den bonten rykdom van verschillend geschakeerde gevallen by voorbaat onder den voet treedt, en noodzakeiykerwys veel goeds het opkomen belet?" RECLAMES. 40 Cents per regel. Als het bloed bleek wordt en een gedeelto zyner roodo lichaampjes verliest, wordt het zóó krachteloos, dat do werkingen van h®t geheelo menscheiyk lichaam slecht goscliiodon. Het hart, hetwelk den bloedsomloop in gang moet zetten en dien loop moet regelen, is deswege hot bolangrijkst© deol van den bloeds omloop; hetzelve zal dus gestoord zyn, als het bloed zwak is en hot niet geregeld door de aderen kan stroomen. De eetlust on de krachten verdwynen, men slaapt slecht, de maag verteert niet meer en dikwyis zwellen do beenen op. Het is alsdan boog tyd oon krachtigen hernieuwor van het bloed ter hulp te nemen, om het zyn goeden omloop weer te geven on al do organen weder in goeden gang te brengen. In zulk een geval zyn do Pink-Piilon van Dr. Williams op haar plaate, daar z|j de beste en duurzaamste genezingen bezorgd hebben. Zoo verklaarde de Heer J. Verhaar, werkzaam bij het Staatsspoor en wonende by het station te Hoogeveen, aan onzen verslaggever, die de genezing van zyn vrouw vernomen had, dat zy jaren en jaron aan die verschillende zaken als hierboven zijn aangogeven, lydende was goweest, doch thans door oon goeden raad opgevolgd te hebben, n. 1. door do Pink- Pillen van Dr. Williams te bobben gebruikt, geheel en al hersteld is en zich nog nimmer zoo gezond heeft gevoeld. De blijdschap waa in het huisgezin teruggekeerd, rnen kon het den huisgenooten aanzien, dat zy dankbaar waren voor de ongehoopt® herstelling liunnor geliefde moeder. Onder den besten indruk nam onze verslaggever afscheid dezer dankbare lieden, en allen stonden by het voorbygaan van den trein aan do deur om hom een vaarwel toe te roepen als wilden zy zeggen: breng onzen hoogsten dank ovor by Uw terug komst in Parys." Prys f 1.75 de doos; 9.— per 6 doozen. Verkrygbaar by J. H. I. Snabilué, Steiger 27, Rotterdam, hoofddopothouder voor Nederland, en apotheken. Franco toezending tegen postwissel. Ook echt verkrijgbaar voor Lelden en Om- stroken by Reyst Krak, Drogoryen, Bees tenmarkt Wyk 6 No. 41, en J. H. Dijkhuis, drogeryen, Hoogstraat No. 5. Men geve acht, dat de echte Pink-PUlcn van Dr. Williams zich in een houten kokertje bevinden, met rooskleurig papier omwikkeld, waarop met blauwe lettors gedrukt staat: Pilules Pink pour Personncs Pdles du Dr. WiUiaitis. Vorder moet zich op ieder uitwendig omhulsel bevinden een wit strookje papier over de lengte der étui geplakt, waarop staat: Pry'sf 1.76 de doosf 9. per 6 doozen. Eenig depothouder voor NederlandSnabilié, Steiger 27, Botterdam. Voor de gebruiks wijze raadplege men de ingesloten Eollandsche Circulaire. 3587 65 Ilaar tong. Bonk, bonkl Met dreunende slagen laat de oude visscher zyn 7uist op het houten luik van zyn hut neerkomon. „Zou zo doof geworden zyn, myn oude?" Weer drounen eenige slagen door do morgen- etilte. „Hó, moeder, word eens wakker, ben je dan nooit uitgeslapen?" De visschor legt zyn oor tegen de sluiting van bet luik aan. En hoowel bet gestadig ruischen der zee zyn gehoor niet fijner heeft gsraaakt, hoort hy toch, binrten, het scherpe tikken dor klok en het vlougolslaan van de ekstor, dio, verschrikt door hot geraas, begint to schreeuwen en togen do meubolen vliegt. Eindeiyk, na herhaald bonzen en roepon, klinkt achter de doornhaag, dio den kleinen tuin omringt, een stem: „Daar bon ik al, oude, daarin ik all" Een bejaarde vrouw vorscliynt, mot korto rokken en een grooto witte muts, dio hot tanig gelaat omsluit. Met de blooto voeten komt ze over do hoekigo keisteonen snel aau- loopen. De man beert zich driftig naar haar kant en zyn wollen muts toornig afrukkond en op den grond werpend, snauwt liy: „Alle duivels, jy hebt een mooie manier om op het huis te passen als ik op zee bon „Ik wachtte je zoo vroog niet, vader." „O, mag ik niet zoo vroeg terugkomen als ik verkies, bygeval?" Do oude vrouw is intusschen bozig om den grooton roestigen sleutel in het slot to steken en om to draaien. Hem gaat dat niet vlug genoog on torwyi hy haar op zy stoot, doet byzelf de deur open en ze mot een duw naai' binnen worpend, treedt hy do hut in. Het is een eenvoudige, boerscho kamer met oen hoogen schoorsteen, waarboven een oud verroest geweer hangt en lange snoeren van uitgeblazen vogeleieren. Op hot bed liggen witte kussens boven elkander, boog opge stapeld. Twee grooto houten kasten staan tegenover de staande klok. Een withouten trap in den hoek leidt naar den zolder. Een dour komt uit in de schuur, waar de visscher zyn netten bewaart en bet aas toebereidt. Maar ondanks don oenvoud zyn do stoelen, de klok, de kaston, allo meubolen evengoed onderhouden. Door don glans, die 6r over ligt, schynt alles nog even nieuw als op den bruiloftsarond, toen do echtgenooten, knap en jong, de hut waren binnengetrokken en voor het eerst den grendel op do luiken hadden geschoven. By het zien van den kouden haard kruist de oude visscher zyn armen over elkander. Van toorn begint zyn neus, die eon sterke neiging toont om in den gryzen baard te kykon, te trillen. Brommend bogint hy „Een mooie boel bier, het vuur uitgegaan. Je kunt niet oens wat warms meer in je maag krygen, als je verkleumd van je schuit komt. 't Hoort zeker, dat je met een loegon buik naar bed gaat. Het was beter, dat oen vrouw thuis bleef en op haar boel paste, dan in do buurt te gaan staan babbelen l" De oude vrouw, voor don haard geknield, is bozig, mot bollo wangen, op hot ontvlam mende vuur te blazen, en geeft geen antwoord. Do oude man gaat voort mot zyn brommende aanmerkingen, de woorden herkauwend in zyn tandeloozon mond, als een pruim tabalc. „En wat hadt jo nu weer te babbelen en over wie? Jouw tong is altyd klaar, je mond gaat net als de bek van een jongen spreeuw." Hy volgt liaar van het vuur naar do brood kast, Urwyl liy met twee vingers de beweging nabootst, dio do bek van eon jongon vogel maakt, als by naar voedsol verlangt. Do ketel hangt nu zingend over het vuur, dat helder opvlamt. De vrouw haalt borden te voorschyn, die zy op tafel zet. Nog altyd brommond, gaat de man zitten. Hy haalt zyn mes uit zyn zak en begint er stukken mee af to snyden van het brood, dat voor hem is neorgozet. Zijn ochtendmaal behoort gewooniyk onder de aangenaamste oogenblikkon van zyn zee- mansbestaan. Hy vindt het een genot, in do warme kamor uit to rusten met de koude en de vermoeidheid van denachtolyke vischvangst nog in zyn leden. Willekeurig verlengt liy zyn maal altyd, door langzaam het brood af te snyden en er zorgvuldig kleine klontjes boter over uit te smoren. In dio oogenblikkeu vermaakt hem het gebabbel van z(jn vrouw. Na de lange stilte op zoe doet dat vrouwengesnap hom even wolbohaagiyk aan als het vuur. Zyn oudje ver- tolt hem dan de laatste nieuwtjes uit het dorp of do verhalen uit de herbergen aan den wog, waar ze langs moet, als ze met haar vracht visch op den rug naar de stad gaat; berichten van geboorto- on storfgovallen en ernstige verhalen van knechts, die hun meester be stalen. De oude heeft meestal naar die histories geluisterd zonder een enkel woord, zonder eenige verandering in zijn gebronsd gelaat. Wanneor hy genoeg gehoord had, zeide hy „Toe, drink eens. Je zult anders de pip nog in je tong krygen." Zy werd er niet boos om, in haar hart overtuigd, dat hy, die nooit veel sprak, haar bewonderde om haar 6lag van vertellen. Maar dezen ochtend had hy haar in ernst boos gemaakt door zyn vergelyking met een jongen sproeuw. In plaats dus, dat ze by hem aan latei kwam zitten, trok ze een stoel by den haard, en haar voeten op den yzeron rand plaatsend, hield ze haar bord soep op do knieën, met den rug naar haar man toe gekeerd. De maallyd en de warmte der kamer had den hem weer in zyn humeur gebracht. Met oon poging om haar te verzoenen riep hy over de tafel heen: „Nu, mooder, wat hadden de buren wel te vertellen?" „Zy verroerde zich niet op haar stoel en zonder het hoofd om te keeren, antwoordde ze: „O, jo schynt dus evon nieuwsgierig te wezen als ik?" Die zydelingsche beschuldiging maakte hem boos, en plagond vroeg hy*. „Heb je misschien eindelyk de pip gekregen, dat je niet meer praten kan?" „Neen, maar ik zwyg, om ze niot te krygon." „Dat boud je toch geen uur uit." „Minstens zoolang als jy." „Dat zullen wo zien. Het zal lang duren vóór ik jo het recht geef, jo mond opon te doon." Hij wierp het brood dwars door do kamer, in de geopende kast. Toen ging hy naar de schuur om zyn noften na te kijken, telkens voorby de deur draaiend en een blik in de kamer worpond om do oude vrouw to be spieden. Gewooniyk hield ze nooit oon oogenblik haar mond b(1 haar heon en weer gaan door de kamer, hetzy, dat zo uit de verte met haar man sprak, of wel mot de kat of do ekster babbelde. En wanneer zo niet sprak, zong ze het hoog3te lied uit, als oen blind- gemaakte vink. Daarom had do oude visscher gedachtze zal wel spoodig haar zwygcn opgeven. Maar, tot zyn grooto verwondering, voegde ze do kamer, sponsdo zo de tafel en de ruiton af, joeg de ekstor weg, die op hot bod was gevlogen, maakte do groenten schoon, on zotte zich eindelyk mot haar breiwerk neer, zonder eon woord gosproken te bobben. „Alle duivels, wat oon si(jfkoppigheid", bronido do oudo man. vol verbazing in zich- zelvon. De ochtend ging voorby in dezo weder- zydscho stijfhoofdigheid. Beiden waren vast besloten, niot too to geren. Ze wildon oons zien wie het oerste woord zou spreken. Drie- of viermaal liet do visscher zyn work in den steek on kwam do kanier binnen, waar 14) vlak voor zyn vrouw ging staan, dio nog altyd breido. Hy zag op haar neer, do armen gekruist, met een uitdagend glim lachje. Wat moest ze zich inhouden, zy. dio zoo graag babbeldeI Hy maakte'de beweging van den liongerigon, jongon spreeuw niet zyn vingors; zy zag niot eons op door haar brilleglazen De oude man bromde in zyn baard: „Wel alle duivels!" Hy voelde, dat hy kans l;ad over .vennen to worden, want de toorn krieuweldo hom in zyn keel, maakte zijn ooren warm er. deod zyn neus en kin trillen. Als óafe zoo oen vol uur voortging, zou liy lust kiygen met de gosloten vuist op tafel te slaan en een vreeso- lyken vloek door de kamer te schreeuwen, waarvan do okster misschien zou schrikken, maar waarby zyn vrouw golijk zou krygon, wat ze 's avonds aan do buren sou gaan ver tellen. Neen, liy moeat overwinnen en daar voor moest hy een krygslist bedenken. Eindelyk vloog er oen voldane glimlach over zyn gelaat. Hy had een idee, een prach tig idee! Hy trad weer in d© kamer en naar do etonska^t gaande, nam hy daaruit oen glas, dat hy'* op tafel zette. Toen ging hy vast besloten weer naar de kast. Van de hoogste plank greep hy een flosch, die zorgvuldig gosloten was. Hy krabde met zyn mes lang zaam bet roode Jak er af, nam de flesch tusschen zyn knieën en. trok met groot ge raas do kurk er uit. Zyn vrouw verroerde zich niot. Toch was het een van do dingon, waar zo maandenlang nauwlettend op gepast had. Het was een flesch brandewyn, die niet ge dronken mocht worden vóór do terugkomst van den jongsten zoon, die voor het eerst zyn groote zeereis maakte. De oude Yrouw had nooit willen toestaan, dat haar man een woordje sprak met do flesch, ondanks zijn bewering, dat hy zien wou of do alcohol zich. wol goed hield. Hot geluid dor springende kurk was dus als een pistoolschot in. haar hart. Niettegen staande dat, maakte zy goen enkele beweging, zelfs niet, toen do visscher voor de tweede^ maal zyn glas vulde en het neerzette met een vroolyk gezicht, ten toeken, dat het hem goed had gedaan. Toch was by inwendig zoo opgewekt niet.' Hy was namelyk terneergeslagen over het mislukken van zyn list. Hy keerde naar zyo netten terug, langen tijd tevergeefs zyn oud- hoofd brekend, dat bekwamer was om dea visschen, dan om een vrouw een strik te spannen. Met gesloten vuisten heen en weer loopend, herhaalde hy verscheidene malen, om zich te verlichten: „Wel, alle duivels, alle duivelcl" Gedurende uren ging het zwygen voort, terwyi ieder zyn werk deed, boiclen even styfhoofdig. Daar hoorde de vrouw haar man weer binnen komen. „Hy kan het niet meer uithouden, hy zal het eerst spreken," sprak ze in zichzelf mot oen triomfeerend lachje. Maar zonder een woord tot haar te richten, ging de visscher alweer naar de kast. Ditmaal nam hy er niet de flesch uit, maar kreeg een bankje on begon, daarop staande, op de bovenste plank te zoeken, als iemand, die, iets verloren beeft, wat hem aan het hart gaat. Eén voor éón keek hy zorgvuldig de planken, na. Toen hy niet scheen te vinden wat hij zocht, begon hy aan de tweede kast. Hy haalde de stapels lakens en ander goed er uit, dat hy op hot bed legd©, ieder hoekje en vouwtje nauwlettend onderzoekend. Alles noj hy van zyn plaats: doozen, kistjes, snuiateryen, die daar gedurende een lialre eeuw met zorg bewaard werdeD. Er waren vaasjes, gekocht op oen kermis, en voorwerpen; van verre zee reizen meegebracht; het horloge van don oudsten zoon, gestorven ver weg, op de zoo, en do bruidsmuts van de oude vrouw, die in oon blauw kartonnen doos werd bewaard. De visscher onderzocht al die kostbaar heden terdege, ieder voorwerp nauwkeurig beziende en het voorzichtig uitschuddend, alsof er iets uitvallen kon, dat verloren was. Mot een scherp oog volgde de oude v.reuw al zyn bewegingen. Naarmate hy langer zocht, voelde z© haar nieuwsgierigheid groeion, dio allengs byna onverdraaglijk werd. „Wat zoekt.hy toch?" spi*k zo in stilte, doch by giug voort met zyn nazoekingen, zonder een woord te vragen. Zy werd steeds nieuwsgieriger. De avond begon to vallen. Het werd lijd; om naar de boot te gaan zien, maar by schoon, er niet aan te denken! Zy wiido liem niot waarschuwen, ofschoon de woorden op baar lippen brandden. Toen hy de tweede kast ook doorgesnuffeld had, stak hy een kaars aan en ging, op den buik liggend, onder het bed kykon. Nu kon de oude vrouw zich niet langer inhouden en terwijl haar sl^fhcofdigbcid zich. vergat in een brandende, onbedwingbare nieuwsgierigheid, riep ze overwonnen: „M(|n hemel, wat zoek je dan toch?" Ondeugend glimlachend, Btond do oude man op en antwoordde: „Jouw tong, oudje, en ik heb ze govondon ook." voor het plaatsen vau Kleine Ad ver ten! icn moeten hij de advertentie worden gevoegd. tVaimeer «lit niet geschiedt, wordt de advertentie niet gep2;uit:u*4»

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 6