IMTKLOPMM.
MENGELWERK.
De 40 Cc 5
alsof zy, en zy alleen, de ware voorstanders
,zijn van de vrije Christelijke scholen. Maar
het is niet moer dan geklank. Voor de vrije
8cholon en voor het Christelijk onderwijs is
door do anti-revolutionairen veel meer ver
richt dan ooit door de „Marnixianen" had
kunnen worden tot stand gebracht, al waren
zij daartoe in do gelegenheid gesteld geworden.
De uitkomst heeft geloerd, dat al de vóór
1889 geopperde bedenkingen slechts ijdole
schrikbeelden geweest zyn.
Volledigheidshalve, in aansluiting op hetgeen
In vorige Overzichten omtrent de vraag
Korkoraad of Kiescollege? werd
medegedeeld, zullen we thans melding maken
van hetgeen de Redactie van De Nieuwe
Sprokkelaar aangaande deze quaestie als
ingezonden stuk schryft in Hel Nederlandsche
Dagblad van 18 April 11.
Dit stuk, tot do Redactie van laatstgenoemd
dagblad gericht en gedateerd Rotterdam 13
April 1901, luidt als volgt:
.Mogen wij voor het volgende eenige plaats
ruimte in uw blad vragen en wol ten gevolge
van een ingezonden schrijven aan ons adres
in uw nr. van 12 April jl.?
Vat stijl en toon betreft van den onbo-
kenden inzender, dat zullen wy laten voor
wat het is; oen voorbeeld ter navolging wordt
er zokor niet in gegeven. Dat hij zijn naam
niet noemt, getuigt van nadeDkenhy zegt toch
al to veel wat dien naam weinig zou kunnen
vereoren. Hoe onkiesch, om iets te noemen,
is dio ganscli onnoodjge herinnering aan dien
Utrechtschen ouderling; aan dion „generaal"
to Amsterdam; aan dion predikant, die om
den anderen „Heer" en „lleere" zeide! Wat
hebben zulke dingen te maken met dequaes-
tio: Korkeraad of Kiescollege? En dan voor
het grooto publiokI
„Ik spreek van rechtzinnig standpunt",
zegt hy. Wy goloovcn het gaarne, maar dan
lovert hij het bewijs, dat zyn rechtzinnig
standpunt nog wel aan wat meer Christeiyk
gehalte bolioefto hceff.
Dat do onbekende inzender een aanval op
ons doet, dat plei/.ier kunnen wo hem gunnen
maar laat hem dan als een man het bowys
leveren, dat hy weet wat hy zegt. Laat hy
ons weerleggen, maar dat doet hy op geen
enkel punt. Wat hy doet? Ons allerlei laten
zeggen wat wy inderdaad niet gezegd hebben.
Do bewezen:
Hy vangt aldus aan: „De redoneeriogon
van De Nieuwe Sprokkelaar zijn hoogst zonder
ling, ten deele vooral in verband met do
klachten, dio dit blad meermalen uitte, n.l.
dat tegenwoordig in grooto plaatsen met
kiescollege vóél te jonge predikanten op de
drie- en zestallen" lees: zes-en drietallen
8komen en boroepen worden".
„Die klacht was biliyk".
AVy keken verbaasd op, toen we dat lazen,
en we zouden willen vragen of uw inzender
het nr. van De Nieuwe Sprokkelaar eens
noemen wil, waarin hy die „billijke klacht"
gevonden heeft. We doen het evenwel niet
om hom aan geen vergeefscho moeite to
holpen. Wanneer hy toch begon om al do
745 nrs., welko tot hiertoe van De Nieuwe
Sprokkelaar verschenen, van het begin tot het
einde te doorzoeken, hy zou nergons die
„billijke klacht" vinden. Wel zou hy in No. 706
vinden, hoe er daar aan liorinnerd wordt, dat
do Rolterdamsche gemeente met haar jongo
predikanten zeer gelukkig gowoost is. Daar
schreven wy toch dit: „Zeer jong kwam
dr. Yan Oosterzee te Rotterdam; zeer jong
kwam dr. Doedes uit zjjn eerste gemeente,
Hall, naar Rotterdam; zeor jong kwam dr.
A. H. de Hartog uit zyn eerste gemeente,
Lent, naar Rotterdam; zeer jong kwam ook
dr. Yan Nes uit zyn eerste gemeente, Wouden
berg, tot ons over. Wie nu don moed
hoeft, zeggo: „Ja, maar de predikanten Yan
Oostorzeo, Doodes, De Hartog en Van Nes
bohooren ook tot de minsten van het predi
kantenkorps, dat Rotterdam in den loop d©3
tyds had." Dit ïykt toch niet veel op een
klacht.
Vorder zegt de inzender:
„De Sprokkelaar vond zulke beroepen vry
dwaas (ook omdat daardoor deugdeiy kei-
predikanten gepasseerd werden) en
juist do kiescolleges hebben die dwaas
heden gedaan!"
Feit is, dat de jeugdige predikanten Van
Oosterzce, Doedes en Do Hartog te Rotterdam
boroepen zyn door een Kerkoraad en
alloon dr. Yan Nes door oen Kiescollege.
Daarontegon is te Amsterdam de zeer bejaarde
predikant W. Kravonbolt indertyd benoemd
door eon Kiescollege; ook dr. L. Hel
dring en ds. C. B. Oorthuvs, te Amsterdam
door hot Kioscollego gekozen, zyn geen
3x7 meer. En hoeveel zouden wo hier aan
kunnen toevoegen 1
Wat zegt do inzender er van?
Nog zegt hy:
De Sprokkelaar meent, dat kiescolleges over
eenkomstig do Schrift zyn.
Maar dat hebben wy zoo niet gezegd.
Ook schryft hy:
„Dat een kiescollege een trouwe vertegen
woordiging van do gemeente is, is absoluut
onwaar".
Dat is ook niet door ons gezegd.
Waarom citeert de inzender niet eeriyk,
wanneer het hem om waarheid to doon is?
Heel geestigl noemt hy een kiescollege
een „heksenketel"; in één woord: „oon hek
senketel".
Hoo griezelig I Men kry'gt or kippenvel by.
En zoo'n heksenketel kan heolvvat leolyks
opschuiuion. Laat ons even mogen herinneren
wat do Rottordamscho lieksonketol al zoo
opgeschuimd lieoft.
Hot allereerste schuim, wat daar boven
kwam, was prof. Jan Justus van Toorenon-
bergen, om later gevolgd to worden door de
professoren P. J. Muller en S. D. van Veen.
Als schuim uit oen heksenketel te zy'n
gekomen kan hun weinig tot aanbeveliDg zyu
in de wetenscbapp9iyke woreld.
Nog kwamon uit dien heksenketel: dr. Ph.
J. Hoodemaker, dr. L. de Goer, dr. J. Th. de
Visser, dr. J. Riemens Sr., dr. H. M. van Nes,
dr. L. Heldring. Wy noemen slechts de mannen
mot meer wetenschappelykon titel, niet,
natuuriyk, omdat de anderon, zonder dien
titel lager by ons aangeschreven staan.
Of al deze doctoren er zich nu door gestreeld
zullen voelou om als opschuiming uit uen
heksenketel voorgesteld te worden, mag mot
redon betwyfeld wordon.
En het laatsto brouwsel uit den Rotter-
damschen heksenketel, ten vorigon jare ge
stookt, deed opborrelen: 1. dr. P. J. Kromsigt,
2. dr. J. R. Callenbach, 3. ds. G. F. Haspels,
4. ds. J. Lammerts van Bueren.
Uw inzender, geachte redactie van Eet
Ned. Dagbladis zeker geen predikant, want
dan zou zijn collegiaal bloed niet toegelaten
hebben om zooveel respectabele namen, als
wy daar hebben opgenoemd, te doen op
schuimen uit eon heksenketel. Maar hoe het
zedeiyk karakter ODgedeerd kan biyven van
mannen, die zich door een heksenketel in
een gemeente laten binnenloodsen en daarby
dan nog met lnider stem het „Ja ik van
ganscher harte", durven laten weer
klinken door het kerkgewelf op de vraag:
„Gevoelt gy in uw hart, dat gy wettigiyk
van Gods gemeente, en mitsdien van God
zeiven, tot dezen heiligen dienst geroepen
zyt?" 't Wil ons niet duidelyk worden.
Uw inzender wèl?
Hy zegt ook:
„Is er een kerkeraad, dan wordt dege-
lykcr onderzocht, on dan wordt broedorlyk
overlegd wien men nemen zal on welk©
f r a c t i o een predikant noodlg heeft,"
„Een kiescollege stemt (raak of niet),
een kerkeraad overleg t."
Do man is niet op de hoogte; hy fantaseert.
Dit, gevoegd by gebrek aan nadenken,
maakt zyn redeneering van het begin tot het
einde zoo oppervlakkig mogelyk.
Toch acht hy het Kiescollege voor iets
nuttig, namelyk om dienst te doen als oen
Hercules, waar doze eon Augiasstal reinigt-,
d. i. om als een bende, met stokken gewapend,
hot modernisme uit te dry ven, maar daarna
dan ook te vernemen: „Der Mohr had seine
Schuldigkeit gethan, dor Mohr kann gohenl"
En dan schikke do gemeente zich als een
gezelschap gehoorzame pupillen onder de
voogdy yan een wellicht zeer willekeurigen
kerkoraad, die, door niemand benoemd zynde,
zichzelf benoemt, en ook alleen met zyn eigen
„fractie" rekent.
Do onbekende inzender leze na ons Nr. van
29 Maart ook dat van 12 April.
Overduidelijk blykt bet, dat hy beheerscht
wordt door een feilen weerzin voor de mannen
van confessioneele richting, de mannen, dio
ondubbelzinnig op den grondslag van do Schrift
en de Belydenis staan. Dat hy evenzeer be
zwaar heeft tegen zulke „rechtzinnigen", die
genoeg hebben aan een door de critiek uit-
gerafolden of gehalveerden by bel, en wier
streven is z(j het onwillekeurig om do
Kerk van haar eigenaardig historisch karakter
to ontdoen en zo om te zetten in een geregle
menteerde Vereeniging ter evangelisatie plus
allerlei philanthropic daarvan blykt niets.
De N. Sprokkelaar acht, gelyk zy duidelyk
gemaakt heeft, behoud van het Kioscollege
gewenseht, dewyi daardoor het recht der ge
meente erkend en het meest verzekerd wordI.
[In liet Nederlandsche Dagb'ad van 19 April
komt nog een ingezonden stuk van V. D. G.
voor, getiteldKiescollege of Kerko
raad? dat wy, omdat ons gebleken is, dat
door velen belang in deze quaestie wordt,
gestold, maar nu te veel van onzo ruimte
zou vergen, in het volgend Overzicht zullen
opnemen].
Het Vaderland bespreekt korte!ijk de ge
schiedenis van het ontwerp-abattoirwetje
en betoogt, dat de eenvoudige bedoeling hier
van niet anders kon zyn dan de bewoordingen
van art. 4 der Hinderwet zóó te laten luiden,
dat duideiyker dan to voren, en zoo duidelyk;
dat zelfs geen Hoogo Raad meor dubieeren
kon, daarin viel te lezen, wat do makers
van het artikol hadden bodoeld or in neer to
leggen.
Het voorlcopig verslag geeft evenwel leer-
ryk bewysmateriaal, hoe eenvoudige zaken,
wanneer men dit wil, kunnen worden geóni-
brouilleerd. De Regoering zal van dit verslag
geschrokken z\jn. Zy had zegt Eet Vader
land de uiterste soberheid in haar memorie
van toeiichtiDg betracht, en daar komt uit
den boezem der Kamer een ganscho vloed
van bespiegelingen over het wenechelyke van
abattoirs in bot algemeen, over do vraag of
hot billijk is de slachters de kosten te doen
dragen, of niet de invoer uit andore gemeen
ten te zeer zal worden belemmerd, en bovenal
of bet wel aangaat ook op ander gebied dan
dat der slachteryen den gemeentebesturen alge-
heele centralisatie mogoiyk te maken.
„Alle quaestiën, waarover veel kan worden
geredeneerd, waarovor dan ook in de afdee-
lingen wel in den breede zal zyn gesproken,
waarover ook by de openbaro beraadslagin
gen veel vernuftigs kan wordon in hot mid
den gebracht. Voor welk laatsto wy evenwel
genadiglyk bewaard hopen te biyven. En dat
niet, omdat wy ook maar oen oogenblik zou
den wenscben te ontkennen de belangrykheid
en do actualiteit voor zoovele gemeenten van
de vraag: al dan niot een abattoir, al dan niet
centralisatie van boven af in do uitoefening
van eonigen tak van bedryf, maar omdat
wy zcor bepaald van meening zyn, dat d©
autoriteiten, dio dezo zaken tot een beslis
sing hebben te brongen, niet zyn do Staten-
Generaal.
Dat gone, wat do wetgevor van 1875 heeft
gewild, maar, naar thans verluidt, niot duidelyk
genoeg heeft neorgeschroven, te weten: den
gemeentebesturen do bevoegdheid te verleonen
tot oprichting van slachtplaatsen, waarbuiten
geen voo zal mogen worden afgemaakt, in
de eerste plaats, maar verder ook, zoo dat
noodzakelyk wordt geacht, van soortgoiyke
inrichtingen voor andere bodryvon, waarover
de Uindorvrot handelt, dat onwrikbaar vask
te krygen in de wet, is do weinig omvangryke,
maar gewichtige taak, die thans den wetgever
wacht. Maar daartoe bepale hy zich dan ook.
Het formcol recht verder te gaan is hem
natuuriyk niet te ontzeggen, maar ging hy
verder, een ondoordachte on hoillooze inbreuk
zou zyn gemaakt op do traditiöa van ons
gemeentewezen van oen halve eeuw hor."
Voorts wysfc Eet Vaderland er op, dat,
„wanneer men de bevoegdheid der gemeente
besturen tot centralisatie van eonig bedryf in
een gemeonte inrichting wil beporken voorde
abattoirs, het speciaal liiertoo vergunning
geven zonder van ander© bedryvon to reppen,
onvoldoende is. Dan zal mot zooveel woor
den de bevoegdheid, die men in handen
dor gemeentebesturen niot veilig acht, dezen
uitdrukkoiyk moeten worden ontnomen.
Immors, het blyft altyd denkbaar, waar de
beslissing van den Hoogen Raad misschien
moer verwondering dan instemming ont-
mo8tte, dat eens eon ahdore strafkamer in
art. 4 van de Hinderwet leest de ruime be
voegdheid dor gemeenteraden en dan, moe
tende duiden een artikel van het jaar 1875,
zich hierby niet gebonden acht door de mea
ning hieromtrent van den wetgever van 1901,
te moer waai* van deze volstrekt niet met
zekerheid vaststaat, dat zy dezelfde is als
de in het arrest van den elfden Februari
belichaamde opinie.
Wanneer men de zaak beziet van het hier
uiteengezette standpunt, dan blykt zy inder
daad eenvoudig en de door de Regeering aan
de hand gedane oplossing in beginsel de eenig
deugdeiyke.
Bogeeft daarentegen de wetgevor zich in
den doolhof van vraagstukken, die in sake
centralisatie in de uitoefening van een onbe
perkt aantal bedryven in een wel niet
onbeperkt, maar toch zeer groot aantal ge
meenten zich zouden kunnen voordoen, hot
vinden van een uitweg maakt hy zichzelf
onmogelyk, vroemdeling als hy is op het
voor hum vreemd® gomeenteterrein. Elk biyvo
binnen eigen ressort; den gemeenteraden
worde te beoordeelon gelaten, onder het waak
zaam oog van hot centraal administratief
gezag, wat in eenig geval het gemeentebelang
vergt, en wat daarmee in stryd is.
Er is geen enkele reden om aan te nemen,
dat op deze wyze niet één gemeentebelang
en Ryksbelang bohartigiDg zullen vinden waar
dat behoort. Of vreest men, dat het parti
culieren zullen zyn, die van een tyrannieken
Raad de zware hand zullen go voelen? Indus-
trieelen byv. uit naburige gemeenten, die
zich in het importeoren hunner producten be
lommerd zullen zien. Of uit de eigen gemeonte,
die duur zullen mogen betalen de opgedrongen
overheidsdiensten.
Het zy nog eonmaal met nadruk gezogd,
de koninklyke attributen van goedkeuring
en vernietiging kunnen in al deze gevallen
goede diensten bowyzen. En gesteld al, ze
konden dit niet, zou do wetgever het boter
kunnen, die oen algemeenen regel moet stellen
priori en dientengerolgo in grove eenvor
migheid den bonten rykdom van verschillend
geschakeerde gevallen by voorbaat onder den
voet treedt, en noodzakeiykerwys veel goeds
het opkomen belet?"
RECLAMES.
40 Cents per regel.
Als het bloed bleek wordt en een gedeelto
zyner roodo lichaampjes verliest, wordt het
zóó krachteloos, dat do werkingen van h®t
geheelo menscheiyk lichaam slecht goscliiodon.
Het hart, hetwelk den bloedsomloop in gang
moet zetten en dien loop moet regelen, is
deswege hot bolangrijkst© deol van den bloeds
omloop; hetzelve zal dus gestoord zyn, als
het bloed zwak is en hot niet geregeld door
de aderen kan stroomen.
De eetlust on de krachten verdwynen,
men slaapt slecht, de maag verteert niet
meer en dikwyis zwellen do beenen op. Het
is alsdan boog tyd oon krachtigen hernieuwor
van het bloed ter hulp te nemen, om het
zyn goeden omloop weer te geven on al do
organen weder in goeden gang te brengen.
In zulk een geval zyn do Pink-Piilon van
Dr. Williams op haar plaate, daar z|j de beste
en duurzaamste genezingen bezorgd hebben.
Zoo verklaarde de Heer J. Verhaar, werkzaam
bij het Staatsspoor en wonende by het station
te Hoogeveen, aan onzen verslaggever, die de
genezing van zyn vrouw vernomen had, dat
zy jaren en jaron aan die verschillende zaken
als hierboven zijn aangogeven, lydende was
goweest, doch thans door oon goeden raad
opgevolgd te hebben, n. 1. door do Pink-
Pillen van Dr. Williams te bobben gebruikt,
geheel en al hersteld is en zich nog nimmer
zoo gezond heeft gevoeld. De blijdschap waa
in het huisgezin teruggekeerd, rnen kon het
den huisgenooten aanzien, dat zy dankbaar
waren voor de ongehoopt® herstelling liunnor
geliefde moeder. Onder den besten indruk
nam onze verslaggever afscheid dezer dankbare
lieden, en allen stonden by het voorbygaan van
den trein aan do deur om hom een vaarwel
toe te roepen als wilden zy zeggen: breng
onzen hoogsten dank ovor by Uw terug
komst in Parys."
Prys f 1.75 de doos; 9.— per 6 doozen.
Verkrygbaar by J. H. I. Snabilué, Steiger 27,
Rotterdam, hoofddopothouder voor Nederland,
en apotheken.
Franco toezending tegen postwissel.
Ook echt verkrijgbaar voor Lelden en Om-
stroken by Reyst Krak, Drogoryen, Bees
tenmarkt Wyk 6 No. 41, en J. H. Dijkhuis,
drogeryen, Hoogstraat No. 5.
Men geve acht, dat de echte Pink-PUlcn van
Dr. Williams zich in een houten kokertje
bevinden, met rooskleurig papier omwikkeld,
waarop met blauwe lettors gedrukt staat:
Pilules Pink pour Personncs Pdles du Dr.
WiUiaitis. Vorder moet zich op ieder uitwendig
omhulsel bevinden een wit strookje papier
over de lengte der étui geplakt, waarop
staat: Pry'sf 1.76 de doosf 9. per 6 doozen.
Eenig depothouder voor NederlandSnabilié,
Steiger 27, Botterdam. Voor de gebruiks
wijze raadplege men de ingesloten Eollandsche
Circulaire. 3587 65
Ilaar tong.
Bonk, bonkl Met dreunende slagen laat de
oude visscher zyn 7uist op het houten luik
van zyn hut neerkomon.
„Zou zo doof geworden zyn, myn oude?"
Weer drounen eenige slagen door do morgen-
etilte.
„Hó, moeder, word eens wakker, ben je dan
nooit uitgeslapen?"
De visschor legt zyn oor tegen de sluiting
van bet luik aan. En hoowel bet gestadig
ruischen der zee zyn gehoor niet fijner heeft
gsraaakt, hoort hy toch, binrten, het scherpe
tikken dor klok en het vlougolslaan van de
ekstor, dio, verschrikt door hot geraas, begint
to schreeuwen en togen do meubolen vliegt.
Eindeiyk, na herhaald bonzen en roepon,
klinkt achter de doornhaag, dio den kleinen
tuin omringt, een stem:
„Daar bon ik al, oude, daarin ik all"
Een bejaarde vrouw vorscliynt, mot korto
rokken en een grooto witte muts, dio hot
tanig gelaat omsluit. Met de blooto voeten
komt ze over do hoekigo keisteonen snel aau-
loopen.
De man beert zich driftig naar haar kant
en zyn wollen muts toornig afrukkond en op
den grond werpend, snauwt liy:
„Alle duivels, jy hebt een mooie manier
om op het huis te passen als ik op zee bon
„Ik wachtte je zoo vroog niet, vader."
„O, mag ik niet zoo vroeg terugkomen als
ik verkies, bygeval?"
Do oude vrouw is intusschen bozig om den
grooton roestigen sleutel in het slot to steken
en om to draaien. Hem gaat dat niet vlug
genoog on torwyi hy haar op zy stoot, doet
byzelf de deur open en ze mot een duw naai'
binnen worpend, treedt hy do hut in.
Het is een eenvoudige, boerscho kamer met
oen hoogen schoorsteen, waarboven een oud
verroest geweer hangt en lange snoeren van
uitgeblazen vogeleieren. Op hot bed liggen
witte kussens boven elkander, boog opge
stapeld. Twee grooto houten kasten staan
tegenover de staande klok. Een withouten trap
in den hoek leidt naar den zolder. Een dour
komt uit in de schuur, waar de visscher zyn
netten bewaart en bet aas toebereidt.
Maar ondanks don oenvoud zyn do stoelen,
de klok, de kaston, allo meubolen evengoed
onderhouden. Door don glans, die 6r over
ligt, schynt alles nog even nieuw als op den
bruiloftsarond, toen do echtgenooten, knap en
jong, de hut waren binnengetrokken en
voor het eerst den grendel op do luiken hadden
geschoven.
By het zien van den kouden haard kruist
de oude visscher zyn armen over elkander.
Van toorn begint zyn neus, die eon sterke
neiging toont om in den gryzen baard te
kykon, te trillen. Brommend bogint hy
„Een mooie boel bier, het vuur uitgegaan.
Je kunt niet oens wat warms meer in je
maag krygen, als je verkleumd van je schuit
komt. 't Hoort zeker, dat je met een loegon
buik naar bed gaat. Het was beter, dat oen
vrouw thuis bleef en op haar boel paste, dan
in do buurt te gaan staan babbelen l"
De oude vrouw, voor don haard geknield,
is bozig, mot bollo wangen, op hot ontvlam
mende vuur te blazen, en geeft geen antwoord.
Do oude man gaat voort mot zyn brommende
aanmerkingen, de woorden herkauwend in zyn
tandeloozon mond, als een pruim tabalc.
„En wat hadt jo nu weer te babbelen en
over wie? Jouw tong is altyd klaar, je mond
gaat net als de bek van een jongen spreeuw."
Hy volgt liaar van het vuur naar do brood
kast, Urwyl liy met twee vingers de beweging
nabootst, dio do bek van eon jongon vogel
maakt, als by naar voedsol verlangt.
Do ketel hangt nu zingend over het vuur,
dat helder opvlamt. De vrouw haalt borden
te voorschyn, die zy op tafel zet. Nog altyd
brommond, gaat de man zitten. Hy haalt zyn
mes uit zyn zak en begint er stukken mee
af to snyden van het brood, dat voor hem is
neorgozet.
Zijn ochtendmaal behoort gewooniyk onder
de aangenaamste oogenblikkon van zyn zee-
mansbestaan. Hy vindt het een genot, in do
warme kamor uit to rusten met de koude en
de vermoeidheid van denachtolyke vischvangst
nog in zyn leden. Willekeurig verlengt liy zyn
maal altyd, door langzaam het brood af te
snyden en er zorgvuldig kleine klontjes boter
over uit te smoren.
In dio oogenblikkeu vermaakt hem het
gebabbel van z(jn vrouw. Na de lange stilte
op zoe doet dat vrouwengesnap hom even
wolbohaagiyk aan als het vuur. Zyn oudje ver-
tolt hem dan de laatste nieuwtjes uit het dorp
of do verhalen uit de herbergen aan den wog,
waar ze langs moet, als ze met haar vracht
visch op den rug naar de stad gaat; berichten
van geboorto- on storfgovallen en ernstige
verhalen van knechts, die hun meester be
stalen.
De oude heeft meestal naar die histories
geluisterd zonder een enkel woord, zonder
eenige verandering in zijn gebronsd gelaat.
Wanneor hy genoeg gehoord had, zeide hy
„Toe, drink eens. Je zult anders de pip
nog in je tong krygen."
Zy werd er niet boos om, in haar hart
overtuigd, dat hy, die nooit veel sprak, haar
bewonderde om haar 6lag van vertellen.
Maar dezen ochtend had hy haar in ernst
boos gemaakt door zyn vergelyking met een
jongen sproeuw. In plaats dus, dat ze by hem
aan latei kwam zitten, trok ze een stoel by
den haard, en haar voeten op den yzeron
rand plaatsend, hield ze haar bord soep op
do knieën, met den rug naar haar man toe
gekeerd.
De maallyd en de warmte der kamer had
den hem weer in zyn humeur gebracht. Met
oon poging om haar te verzoenen riep hy
over de tafel heen:
„Nu, mooder, wat hadden de buren wel
te vertellen?"
„Zy verroerde zich niet op haar stoel en
zonder het hoofd om te keeren, antwoordde ze:
„O, jo schynt dus evon nieuwsgierig te
wezen als ik?"
Die zydelingsche beschuldiging maakte hem
boos, en plagond vroeg hy*.
„Heb je misschien eindelyk de pip gekregen,
dat je niet meer praten kan?"
„Neen, maar ik zwyg, om ze niot te krygon."
„Dat boud je toch geen uur uit."
„Minstens zoolang als jy."
„Dat zullen wo zien. Het zal lang duren
vóór ik jo het recht geef, jo mond opon te
doon."
Hij wierp het brood dwars door do kamer,
in de geopende kast. Toen ging hy naar de
schuur om zyn noften na te kijken, telkens
voorby de deur draaiend en een blik in de
kamer worpond om do oude vrouw to be
spieden.
Gewooniyk hield ze nooit oon oogenblik
haar mond b(1 haar heon en weer gaan door
de kamer, hetzy, dat zo uit de verte met
haar man sprak, of wel mot de kat of do
ekster babbelde. En wanneer zo niet sprak,
zong ze het hoog3te lied uit, als oen blind-
gemaakte vink.
Daarom had do oude visscher gedachtze
zal wel spoodig haar zwygcn opgeven.
Maar, tot zyn grooto verwondering, voegde
ze do kamer, sponsdo zo de tafel en de
ruiton af, joeg de ekstor weg, die op hot bod
was gevlogen, maakte do groenten schoon,
on zotte zich eindelyk mot haar breiwerk
neer, zonder eon woord gosproken te bobben.
„Alle duivels, wat oon si(jfkoppigheid",
bronido do oudo man. vol verbazing in zich-
zelvon.
De ochtend ging voorby in dezo weder-
zydscho stijfhoofdigheid. Beiden waren vast
besloten, niot too to geren. Ze wildon oons
zien wie het oerste woord zou spreken.
Drie- of viermaal liet do visscher zyn work
in den steek on kwam do kanier binnen,
waar 14) vlak voor zyn vrouw ging staan,
dio nog altyd breido. Hy zag op haar neer,
do armen gekruist, met een uitdagend glim
lachje. Wat moest ze zich inhouden, zy. dio
zoo graag babbeldeI Hy maakte'de beweging
van den liongerigon, jongon spreeuw niet zyn
vingors; zy zag niot eons op door haar
brilleglazen
De oude man bromde in zyn baard: „Wel
alle duivels!"
Hy voelde, dat hy kans l;ad over .vennen
to worden, want de toorn krieuweldo hom
in zyn keel, maakte zijn ooren warm er. deod
zyn neus en kin trillen. Als óafe zoo oen vol
uur voortging, zou liy lust kiygen met de
gosloten vuist op tafel te slaan en een vreeso-
lyken vloek door de kamer te schreeuwen,
waarvan do okster misschien zou schrikken,
maar waarby zyn vrouw golijk zou krygon,
wat ze 's avonds aan do buren sou gaan ver
tellen. Neen, liy moeat overwinnen en daar
voor moest hy een krygslist bedenken.
Eindelyk vloog er oen voldane glimlach
over zyn gelaat. Hy had een idee, een prach
tig idee!
Hy trad weer in d© kamer en naar do
etonska^t gaande, nam hy daaruit oen glas,
dat hy'* op tafel zette. Toen ging hy vast
besloten weer naar de kast. Van de hoogste
plank greep hy een flosch, die zorgvuldig
gosloten was. Hy krabde met zyn mes lang
zaam bet roode Jak er af, nam de flesch
tusschen zyn knieën en. trok met groot ge
raas do kurk er uit.
Zyn vrouw verroerde zich niot.
Toch was het een van do dingon, waar
zo maandenlang nauwlettend op gepast had.
Het was een flesch brandewyn, die niet ge
dronken mocht worden vóór do terugkomst
van den jongsten zoon, die voor het eerst
zyn groote zeereis maakte. De oude Yrouw
had nooit willen toestaan, dat haar man een
woordje sprak met do flesch, ondanks zijn
bewering, dat hy zien wou of do alcohol zich.
wol goed hield.
Hot geluid dor springende kurk was dus
als een pistoolschot in. haar hart. Niettegen
staande dat, maakte zy goen enkele beweging,
zelfs niet, toen do visscher voor de tweede^
maal zyn glas vulde en het neerzette met
een vroolyk gezicht, ten toeken, dat het hem
goed had gedaan.
Toch was by inwendig zoo opgewekt niet.'
Hy was namelyk terneergeslagen over het
mislukken van zyn list. Hy keerde naar zyo
netten terug, langen tijd tevergeefs zyn oud-
hoofd brekend, dat bekwamer was om dea
visschen, dan om een vrouw een strik te
spannen. Met gesloten vuisten heen en weer
loopend, herhaalde hy verscheidene malen,
om zich te verlichten:
„Wel, alle duivels, alle duivelcl"
Gedurende uren ging het zwygen voort,
terwyi ieder zyn werk deed, boiclen even
styfhoofdig.
Daar hoorde de vrouw haar man weer
binnen komen.
„Hy kan het niet meer uithouden, hy zal
het eerst spreken," sprak ze in zichzelf mot
oen triomfeerend lachje.
Maar zonder een woord tot haar te richten,
ging de visscher alweer naar de kast. Ditmaal
nam hy er niet de flesch uit, maar kreeg
een bankje on begon, daarop staande, op de
bovenste plank te zoeken, als iemand, die,
iets verloren beeft, wat hem aan het hart gaat.
Eén voor éón keek hy zorgvuldig de planken,
na. Toen hy niet scheen te vinden wat hij
zocht, begon hy aan de tweede kast. Hy
haalde de stapels lakens en ander goed er
uit, dat hy op hot bed legd©, ieder hoekje en
vouwtje nauwlettend onderzoekend. Alles noj
hy van zyn plaats: doozen, kistjes, snuiateryen,
die daar gedurende een lialre eeuw met zorg
bewaard werdeD. Er waren vaasjes, gekocht
op oen kermis, en voorwerpen; van verre zee
reizen meegebracht; het horloge van don
oudsten zoon, gestorven ver weg, op de zoo,
en do bruidsmuts van de oude vrouw, die in
oon blauw kartonnen doos werd bewaard.
De visscher onderzocht al die kostbaar
heden terdege, ieder voorwerp nauwkeurig
beziende en het voorzichtig uitschuddend,
alsof er iets uitvallen kon, dat verloren was.
Mot een scherp oog volgde de oude v.reuw
al zyn bewegingen. Naarmate hy langer zocht,
voelde z© haar nieuwsgierigheid groeion, dio
allengs byna onverdraaglijk werd.
„Wat zoekt.hy toch?" spi*k zo in stilte,
doch by giug voort met zyn nazoekingen,
zonder een woord te vragen.
Zy werd steeds nieuwsgieriger.
De avond begon to vallen. Het werd lijd;
om naar de boot te gaan zien, maar by schoon,
er niet aan te denken! Zy wiido liem niot
waarschuwen, ofschoon de woorden op baar
lippen brandden.
Toen hy de tweede kast ook doorgesnuffeld
had, stak hy een kaars aan en ging, op den
buik liggend, onder het bed kykon.
Nu kon de oude vrouw zich niet langer
inhouden en terwijl haar sl^fhcofdigbcid zich.
vergat in een brandende, onbedwingbare
nieuwsgierigheid, riep ze overwonnen:
„M(|n hemel, wat zoek je dan toch?"
Ondeugend glimlachend, Btond do oude man
op en antwoordde:
„Jouw tong, oudje, en ik heb ze govondon
ook."
voor het plaatsen vau Kleine Ad ver
ten! icn moeten hij de advertentie
worden gevoegd.
tVaimeer «lit niet geschiedt, wordt
de advertentie niet gep2;uit:u*4»