LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 20 APRIL. -
PERSOVERZICHT.
TWEEDE BLAD.
Anno 1901.
Femlleton.
De Roos van Horton.
No. 12624
In de April-kroniek van Stemmen voor Waar-
eid cn Vrede brengt dr. Bronsveld nog de
vraag ter sprake wanneer een bruidspaar
echtpaar is geworden.
Be huwelijksvoltrekking op 7 Februari te
[fs-Gravenhago deed een polemiek ontstaan
over de vraag, wanneer men een Bruids-
-ipaar mag toespreken als Echtpaar. Mag
luien daarmee aanvangen, zoodra zy het Stad-
Shuis verlaten, of moet men wachten, totdat
Ifcij terugkeeren uit de kerk? Bedrieg ik my
■biet, dan is het de gowoonte van de meeste
predikanten in hun toespraak te gewagen
Ivan Bruid en Bruidegom. Komt de Bruid
I dan ook niet in het bedehuis met den bruids-
I krans nog getooid? Maar hieruit leide niemand
jnf, dat wij het burgerlijk huwelijk gering
I achten. Ik heb opgemerkt, dat de Bruid in de
I kerk altijd gezeten is, niet aan do rechter-,
I jnaar aan do linkerzijde van den Bruidegom.
"Daarmee wordt duidelijk te kennen gegeven,
jdat het huwelijk i s voltrokken. Trof den
pasgehuwden op wog naar de kerk een onge
val, waarbij oen hunner het loven liet de
'overblijvende was weduwe of weduwnaar
geworden.
In veei streken yan ons vaderland, zelfs in
I zeer rochteinnige, bepaalt men zich tot hot
burgerlijk huwelijk. Ik vertoefde vier jaren
I te Ophemert, waar geen der gehuwdo paren
yerscheon in de kerk. In het volkrijke Charlois
I waren slechts drie echtparen bekend, die hun
huwelijk ook kerkelijk gesloten hadden.
Bij de kerkvisitatie is geconstateerd, dat
menige kerkeraad zelfs geen trouwboek bezat;
by menschen-hougenis was er niemand „in
"de kerk getrouwd".
Het is een zaak van gewoonte, een zekere
adat. Gemeenten, die nog geen uur fan
elkander zyn verwijderd, volgon hier do onder
ling meest-tegenstrijdige usance. Hot ver
wondert ons wel, dat De Standaard met dezen
toestand niet scheen bekend te wezen. Men
bepaalt zich hier in de meeste gevallen tot
de burgerlijke huwelijksvoltrekking, omdat het
nu eenmaal „Sitt.e" is.
Wy keuren dat af, geiykwy hot diep be
treuren, dat zoo velen van het Stadhuis recht
streeks terugkeeren, de kerk voorbij, naar
hun woonhuis, omdat zij alle gemeenschap
mot do kerk verbroken hebben.
Een nieuwe, gerevideerde uitgave van ons
Trouwformulier behoort echter ook tot onze
desiderata.
gymnasium tot de kinderen der meest gunstig
gefortuneerd en te beperkon. Toch zyn de
schoolgelden niet voldoende, om de kosten
van het gymnasiaal onderwys te dekken. Jaar
lijks moet Staat en gemeente ettelyke honderd
guldons op eiken leerling toeleggen, een aar
dig cadeautje, uitsluitend bestemd voor ge
fortuneerde ouders. Een grooter aantal leer
lingen zal vanzelf het getal der intellectueel
geschlkten doen toenemen.
Ook de heer D. P. A. Yerryp, te Arnhem,
In hetzelfde blad, acht de beslissing by de
overgangs-examens in handen van cura
toren niet gewenscht.
„Schuilt er in de bepaling, dat de nlet-
deskundigo curatoren over toelating en over
gang beslissen, niet veel meer vernederende
voor do leeraren, dan in de bepaling, dat de
deskundige gecommitteerden in het eind
examen een actief deel mogen hebben?" zoo
vraagt hy.
De heer Yerryp is het overigens, geiyk uit
do aangehaalde zinsnede blykt, niet eens met
dr. "Warren in het verlangen om den werk
kring der gecommitteerden by het eind-examen
to beperken. Dr. Warren ziet voorby, zoo
meent hy, dat er wei degeiyk onregelmatig
heden voorvallen, dio gecommitteerden ver
plichten op hun hoede te zyn. Hy wil dezen
het recht zien toegekend nieuwe opgaven
tydens het examen op te geven, als zy twyfe-
len aan do zelfstandigheid van het gemaakte
werk, byv. wegons het grooto contrast tus-
schen het schrifteiyk en hot mondeling.
Een leeraar, die niets op zyn kerfstok heeft,
behoeft niet bang te zyn voor meerdere con-
tróle van deskundigen.
Overigens beaamt de heer Yerrijp de uit
spraak van dr. Warren, dat een flinke orga
nische hervorming noodig is. Maar zegt
hy dan ook flink. Dan van het geheele
middelbaar en gymnasiaal onderwys één
geheel gemaakt. Dan van een jongen van
twaalf jaar niet geöischt, dat hy kiezo, welken
weg hy op wil. Maar wolk Minister of welke
Kamer zal daartoe eens het initiatief nemen?
Men verknoeit by ons te lande veel liever zyn
tyd aan gezeur over kiesrecht en quaesties
van lager onderwys. Dat is immers voor de
groote massa van het volk veel dankbaarder
dan de wezoniyk hooge belangen van middel
baar en hooger onderwys l
Het Sociaal Weekblad stelt de vraag: Is
het werkeiyk zoo dwaas en onverantwoor
delijk van do vrijzinnig-democraten,
dat ze desnoods met sociaal-democraten
ter stembus willen optrekken? Het S. W.
zou wel eens willen weton wat devryzinnig-
democraten anders moesten doen na de afstem
ming der bestuurs-voorstellen in do „Liberale
Unie". Eu ook ziet het 5. W. niet in wat
voor gevaar er op dit oogenblik schuilt in die
veel geïncrimineerde samenwerking met de
sociaal-democraten.
Het S. W. meent, dat het in de „L. U",
als zgjndo h. i. een unie van te heterogene
bestanddeelon, vroeg of laat toch tot een
scheuring moest komen. Is eenmaal de quaeetie
van het kiesrecht opgelost, dan staat men
h. i. weer op zuiver terrein. Zoodra het
algemeen kiesrecht is ingevoerd en deze steen
des aanstoots van de baan, dan zullen zich,
meent hot S. TT., aaneensluiten alle elementen,
die uit zuivore rechtvaardigheidsprincipes de
sociale hervormingen willen, langs een anderen
weg dan van den klassenstrijd; dan kan
do eerste paragraaf uit het program der vrij
zinnig democraten vervallen en wordt het
eersto, wat het eerste moest zyn, maar thans
het tweede is, nl. de paragraaf betreffende
do sociale verbeteringen. Dan komen, ver
wacht het S. W., over tot do vrijzinnige
democraten de meester; van hen, die thans de
„Liberale Unie" vormen; of dan zullen de vry-
zinnige democraten desverlangd niet aarzelen
terug to gaan tot de oude partygeoooten,
wanneer dezen do vriendschapshand uitstrek
ken door hun program te wyzigon in don geest
van wat thans de tweede paragraaf inhoudt
der vrijzinnig-democratische party.
Yolgens hot S. Wis de verdeeling van het
liberale kamp nog lang niet zuiver. Tusschen
de oud-liberalen en do vryzinnig-democraten
staan velen, die met de strekking der tweede
paragraaf van bot program der vryzinnige
democraten betreffende de sociale verbeteringen
volkomen meegaan, maar de eerste niet durven
onderschryven, omdat zy bang zyn, dat het
algemeen kiesrecht ons een heel eind
achteruit zal brengen. Die allen behoorden
h. i. eigeniyk by de vrijzinnig democraten,
voor wie toch ook in den grond de tweede
paragraaf hoofdzaak, do eerste byzaak, de
sociale hervormingen doel, het kiesrecht middel
is, en die overtuigd zyn (het is, geeft het
S. W. toe, toch maar een quaestie van
gelooven van beide kanten), dat het er eer
beter dan slechter om zal gaan als we
algemeen kiesrecht kragen, en dat de te
behalen voordooien ruimschoots opwegen tegen
het oponthoud der Grondwetsherziening.
En wat nu hot gevaar betreft, gelegen in
samenwerking met de sociaal-democraten, dat
is, meent het S. W., werkeiyk zoo groot niet
als men het gelieft voor te stellen.
„Wanneer wy," zegt de schrijver, „door
deze samenwerking ook maar eenige kans
liepen, in den sociaal-democratischen staat te
geraken, zou ik zeggon: zeker, deze tactiek
is uiterst gevaarlyk. Maar wat is er tegen,
mannen in de Kamer te brengöD, zooals wy
nu hebben als vertegenwoordigers der sociaal
democratische party; hebben ze er niet een
uitmuntend figuur gemaakt, niet alleen qua
sociaal democraten, maar ook als Kamerleden?
Ze hebben over het algemeen wat veel „ge
tuigd", wat veel gepraat voor de gedrukte
Handelingen en voor hun kiezers, maar hebben
ze niet uitmuntend gestemd? De minste van
de vier is, naar myn bescheiden meening,
driemaal meer waard dan menig Afgevaar
digde der andere partyen. De sociaal-demo
cratische Afgevaardigden hebben volstrekt
geen kwaad gedaan, maar wel veel goeds.
En zou dat veranderen, wanneer er byv. acht
in plaats van vier by de volgende verkiezing
uit de stembus kwamen, zelfs als ze met
hun achten op de politieke wipplank gingen
zitten
Wy gelooven, dat er ge-en beter bolwerk
bestaat tegen de sociaal-democratie dan de
vryzinnig democratie. Massa's en massa's,
vooral algemeon-stemrecht-mannen en arbei
ders, hebben zich, bedriegen wy ons niet, aan
gesloten by de sociaal-democraten, omdat ze
by deze party het dichtst stonden, omdat zo
zich in deze omgeving nog hot best thuis
gevoelden, al was er veel, dat hun ook hier
allesbehalve beviel. Nu hebben ze een eigen
thuis. Als de sociale richting geheel tot haar
recht komt (en dat kan ze eerst als het
kiesrecht-struikelblok is weggenomen), zal veel
ongdykheid, veel onrechtvaardigheid, veel
ontevredenheid worden opgeruimd en zal van
zelf de richting verdwflaen, wier theoneön
tweedracht zaai©* i* de maatechappy*en wier
streven ons evenmin bereikbaar schynt als
dat der Tolstolanen, op wie zy altyd zoo
medoiydond neerziet; daargelaten, dat het
ideaal der laatsten my verre verkieslyk voor
komt boven de socialistische maatschappy.
Ik zie de hoeren sociaal-democraten ook om
my medelydend glimlachen."
In twee hoofdartikelen, met het opschrift:
„Een novum in de wetgeving op den eed"
wordt door het Weekblad v. h. Recht een
gewichtige beslissing genoemd de aanneming
van het amendement-Lohman, waardoor voor
do leden van don centralen gezondheidsraad,
do hoofdinspecteurs en de inspecteurs en do
secretarissen der gezondheidscommissies g e o n
eed, maar oen b o 1 e f t o word opgelogd en
aan deze belofte bewijskracht voor
het proces-v orbaal werd toegekend.
„Op zichzelf" schryft het W. v. h. R.
o. a. „is hot een zaak van groot belang,
dat nu voor het eerst door de Tweede Kamer
zonder oenigo tegenspraak en in volkomen
overeenstemming met de Regeoring is erkend,
dat een ambtelijke verklaring, in den vereischten
vorm afgelegd, als bewys in rechten kan
dienen, al is dio verklaring niet afgelegd
onder verband van don in art. 401 Strafv.
bedoelden ambtseed. Van te meer belang,
omdat in den tijd, waarin wy leven, hot
aantal verbods- en strafbepalingen in byzondere
wetten en daarmede het aantal ambtenaren,
bevoegd om overtredingen van dio wetten op
te sporen en ze to constateeren, voortdurend
toeneemt.
Grooter nog dan het belang der beslissing
zelve is, wy horhalen het, het daardoor ge-
iteldo antecedent. Er is om mot don Minister
van Bmnenlandsche Zaken te spreken „een
voorbeeld gesteld, dat waarschyniyk een begin
kan zyn van de definitieve oplossing van het
„zoo moeiiyke" en toch o. i. zoo eenvoudige
eeds vraagstuk."
Er is, het W. v. h. R. erkent hot, door
dit „novum" een stap gedaan op don goeden
weg, maar toch maakt hot zich do illusie
niet, dat dio weg binnen korten tyd zal
worden afgelegd tot den eindpaal, waarop
ge8chrovon staat: afschaffing niet alleen van
den ambtseed, maar ook van den justitioelen
eed, met zyn vervanging door eon plechtige
belofte, waarvan do opzettelyko schonding
even strafbaar is als nu do meineed. En toch
kan, gelooft het W. v. h. Rconsequent hot
einde, al ligt het waarschyniyk nog in een
ver verschiet, een ander niot zyn na hot nu
gemaakte begin. Er is nu eenmaal een
inbreuk gemaakt op het door volon nog altyd
als een heilig instituut geéerbiodigdo stelsel
van don justitieelen eed. „Do fictie van den
eed kan men hier gerust weg laten" zeide
de heer Lobman. Waarom, vraagt hot W. v.
h. R., „hier" wel en elders niet? De bovoegdheid
om door eon proces-verbaal to doon blyken
van strafbare overtredingen, aan do in art. 5
Ontw. bedoelde ambtenaren toegekend, geldt
in verband met art. 1 waarlijk niet altyd
kleinigheden. Maar daarenboven onderscheid
te maken tusschen groote en kloino delicten,
zware en minder zware overtredingen, waar
het er op aankomt het rechtsgeldig bewys
daarvan voor den strafrechter te leveren, -waro
toch h. i. op den duur allesbehalve aanbe
velenswaardig, al moge het „novum", wordt
het wet, tydelyk binnen zekere grenzen zoo
danig gevolg hebben.
Nu reeds zal, meent het W. v. h. R., het
„novum", tot wot verheven, leiden tot dezo
tegenstrijdigheid, dat de ambteljjk® verklaring,
buiten verband met eenigen eed ia geschnfto
gebracht, volledig bewys levert, ofschoon do
mondelinge verklaring, ingevolge art. 401
Strafv. ter bevestiging van het verbaal voor
den rechter afgelegd om bowyskracht te heb
ben, nog altyd onder eede zal moeten ge
schieden. Hierin ziet het blad een bewys onder
meer, dat de wetgever, wil hy eenigszins
logiech te werk gaan, het op den duur niet
zal kunnen laten by den eersten stap, nu in
de goede richting gedaan.
Onder het hoofd „Schrikbeelden" lezen wy
in De Nederlander
In De Bazuin wordt opnieuw dringend ge
waarschuwd voor het aannemen van
subsidies uit de Rykskas, omdat
daardoor de vryheid van onderwys
teloor zou gaan. Het onderwyB moet uitgaan,
zegt men, van de ouders en ten bewyze daar
van beroept men zich op Gen. 18:19; Dout.
6:69; Spreuken 22:6; Ef. 6:4, welke
teksten wy onze lezers uitnoodigen eens na
te slaan, om te beoordoelen wat die te maken
hebben met de quaestie: de taak van het
onderwys berust op de ouders, niet op den
Staat.
Wy voor ons laten ons door deze ver
maningen niet van den rechten weg brengen.
Zoodra men ons aantoont, dat door het
aannemen van Rijksbijdragen onze vryheid
belemmerd of bedreigd wordt, zullen wy ons
gewonnen geven. Tot dusver zyn wy van
oordeel, dat dio vryheid juist daardoor
wordt bevorderd, omdat het Ryksgeld ons in
staat stelt zelf scholen op te richten, en aldus
te voldoen juist aan datgene, wat in boven
staande teksten te vinden is. De dwang, die
in onzo „vry'e scholen" vaak den ouders door
voorstanders dier scholen wordt aaugotlaan,
is verre van denkbeeldig. Zoolang editor het
Ryk ons geen andere voorwaarden stelt, dan
die oik redelyk voorstander van behoorlyk
onderwys goedkeurt, is or geon enkole reden
om to spreken van dwang.
De bewering, dat de taak van het onder
wys als zoodanig berust op do ouders, achten
wy onbewezen en onschriftuuriykals men
ten minste onder onderwys datgene verstaat,
wat in do scholen geleerd wordt.
Het „opvoeden in de leoring en vermaning
des Heeren" moet geschieden door de ouders,
al zyn andoren daarvan niet uitgesloten. Maar
het leeren lezen en schryven on rekenen, en
elk ander onderwys moot „uitgaan van hem,
die daartoe in 6taat is. Dit is met het werk
dor ouders, en het is hun dan ook niet door
God opgolegd. Wel moet by de keuze van
hen, die dat onderwys geven, gelet worden
op de verplichtingen, dio de ouders zei ven
jegons hun kinderen te vervullen hebben,,
opdat do ondorwyzers niot het werk der
ouders bederven, doch dit veeleer steunen.'
Maar dat is iets geheel anders.
Het klinkt wel heel mooi, als do bedoelde
scliryvers in De Bazuin hot doen voorkomen
In De Telegraaf schryft mr. dr. K. een
artikel over do bevoegdheid van docto
ren, candidaten en leeraars, en geeft
daarin als zyn oordeel to kennen, dat do wetten
op het Hooger en Middelbaar Onderwys vol-
etrokt niet in ©lkander passen. Aan do hand
eener pas verschonen brochure van dr. Justus
haalt hy o. a. de volgende bewysen aan:
lo. Een doctor in do plant- en dierkunde
heeft volgens art. 95 H. O. gelyke bevoegdheid
als de bezitter der akte A vau art. 70 M. O.
Hy is dus bevoegd tot het geven van ondor-
wy-s in do wiskundo aan een H. B.-S. met
driejarigen cursus. Voortreffelyk. Doch aan
een doctor in do scheikunde, dio nota bone een
veel zwaarder examen in de wiskunde heeft
afgelegd, is, volgens den thans aangonomon
uitleg dor wet, die bovoegdheid ontzegd I
2o. Om de ongerijmdheid ten top te voeren
wordt hem in hetzelfde art. 95 de bevoegdheid
verleend van akte B in de scheikunde. Nu
wordt, om akto B te verkrygen, gevorderd,
■dat men akto A reeds bezit. Nu is verder
akte A in de scheikunde geheel en al dezelfde
als akte A in de wiskunde. Niemand kan
dus akte B scheikunde verkrygen, zonder
eerst in hot bezit te zyn van akto A wiskundo.
En toch, eon doctor in do scheikunde heeft
dezelfde bevoegdheid als de bezitter van akte
B, maar inist do bevoegdheid, dio aan het
bezit van akto A verbonden isIHy wordt dus
tot hot meerdere bevoegd verklaard, in het
'mindere als onbevoegd tor zyde gesteld.
3o. Een doctor in de plant- en dierkunde
(waarom zoo bevoorrecht?) kan benoemd
worden tot leoraar in de cosmographie aan
een H. B.-S. met vijfjarigen cursus. Toch
heeft hy op geen enkel oxamen ooit bewys
gegeven van eenige, zelfs do moest elemen
taire konnis der cosmographie.
4o. Daarentegen, volgens de thans geldende
interpretatie, zou een doctor in de wis- en
natuurkunde, ja, let wol, een doctor in de
2)
Zy wist niet, dat mrs. Balmaine alles toe-
Dehoorde en dat Tom geen penning zyn eigen
noemde, anders zou zy tegenover haar schoon
moeder niet zulk een aanmatigenden toon
hebben aangeslagen, dit bevolen en dat ge
boden, on zich over hot geheel zoo gedragen
hebben, alsof zy de moosteres en mrs. Bal
maine oen afgezette, macht©looze potentaat
was. Een week later had de oudo damo dan
ook oen zeer ernstig, om niot te zeggen heftig
onderhoud met haar zoon; zy verlangde, dat
hy Theresa geheel op de hoogte van den stand
der zaken bracht; hy mocht wel op het land
goed biyveu, maar zij zelve wilde dadeiyk met
pak en zak naar Horton vertrekken, waarzy
geboren was.
Die tyding werd door de jonge vrouw met
groote vreugde ontvangen; zy danste en sprong
letterlyk uit blijdschap, dat „de oude wilde
hitknypen", door de k&^aer. Nu was zy
meesteres van het slagveld en brutaal voegde
zy er nog by, dat zy met opzet zoo onvrien-
deiyk was geweeet, em dezon afloop to ver
krygen. Maar zjj klapte niet meer in do han
den en danste eok niet meer door do kamer,
toen zy zag, hoe al de schilderyen, het mooie
porselein, de familiekanten en -diamanten
werden ingepakt en hoe rijtuigen en paarden,
eoowel als de geheolo schare van bedienden,
als met een tooverslag verdwenen.
„Balmaine Court met 600 pond in het
Jaarl" riep zy luid van ontsteltenis. Was
de geheele huwelijksgift van de oude heks?
wis- en sterrenkunde, de bevoegdheid missen
om aan een H. B.-S. onderwys te geven in
de beginselen der cosmographied. w. z. een
doctor in de sterrenkunde ia onbevoegd ver
klaard om aan een H. B.-S. de eerste bogin-
selon van de kennis der hemellichamen uiteen
te zetten I
Het inderdaad belacheiyke, neen, diep be
treurenswaardige van dergeiyke inconsequen
ties aan te toonen, is overbodig.
Zoo zyn er meer. Een candidaat in de wis-
en natuurkunde is benoembaar tot leeraar aan
een gymnasium, doch tot onderwys aan een
H. B.-S. met driejarigen cursus is hy .niet
bevoegd, ofschoon, in de schatting der wet,
dit onderwys minder bekwaamheid vordert
dan dat aan een gymnasium. Doch genoeg.
Wie meer uitvoerige verklaring wenscht, leze
zelf de zeer lezenswaardige brochure van dr.
Justus. Het bovenstaande is meer dan vol
doende, om de dringende noodzakelykheid van
een herziening in het licht to stellen.
In welke richting zal die herziening moeten
geschieden? Wy zyn het volkomen met dr.
Justus oens, dat in het algemeen ieder examen,
hetzy aan de universiteit, hotzy voor een
byzondere commissie afgelegd, bovoegdheid
moot verleenen tot onderwys in die vakken,
waarin men voldoende bewyzen van bekwaam
heid heeft gegeven. Hot is ongorymd, dat,
zooals thans het geval is, een candidaat byv.
in de aard- en delfstof kunde hoegenaamd geen
bevoegdheid heeft, terwyi hy by zijn promotie
d. w. z. na langen tyd zich in geheel andere
studiën verdiept en het vroeger geleerde
wellicht vergeten te hebbeu plotseling be
voegd verklaard wordt tot onderwys in dio
vakken, waarin hy reeds by zyn candidaats-
examen voldoondo bekwaamheid toonde. Wordt
hy door noodlottige omstandigheden genood
zaakt zyn studies te onderbreken, dan staat
hy in de wereld met een gebroken carrière,
door de autoriteiten bekwaam verklaard, doch
door do wet als onbevoegd afgewezen.
Hoo lang nog zullen dergolyko inconsequen
ties en onbillykheden moeten blyvon bestaan,
om geen andere reden dan de moeiiykheid
van te breken met oude sleur en gewoonte?
De heer H. G. Baints, leeraar aan de Ryks-
H. B.-S. te Helder, is, blykens het door hem
aan de Nieuwe Rottei damsche Courant gezonden
stuk, overtuigd, met den Rotterdamschen
rector dr. Warren (van wiens oordeel wy
reeds melding maakten), dat een verscherping
van hot toezicht op het afnemen van do
eindexamens dor gymnasia niet het
juisto middel is om aan de Hoogoschool en
aan de Regeering den vereischten waarborg
to geven voor voldoende ontwikkeling van
hen, die tot do academisch© lesson wenschen
te worden toegelaten.
Do fout schuilt volgens den heer B. in do
regeling der o v er g angs examens. Daarover
moesten niet de curatoren to beslissen hebben,
maar de vergadering van leeraren. By verschil
van gevoelen tusschen curatoren en leeraren
kan do inspecteur der gymnasia beslissen.
Acht men een onkelen inspecteur niet toe
reikond, dan moet het ambtelyk toezicht
uilgebreid worden.
Maar in geen geval moet aan leeken,
zooals curatoren uit den aard van het hun
verleende mandaat zyn, eenige reclitstreekscho
invloed op den gang van zaken worden toe
gestaan.
My is een gymnasium bekend, zegt de
hoer B. waar de leeraren een aardig kapi
taaltje boven hun traktement aan hun eigen
leerlingen verdienen door hot verleenen van ge
heele of godeelteiyke huisvesting, door toezicht
op de studie en door privaatlessen. De hier-
bedoolde leerlingen worden op school wel in
geen enkel opzicht voorgetrokken boven hun
makkers, maar het africhten heeft wol ten
gevolge, dat een aantal leerlingen met minder
goede geestvermogens tot de hoogste klassen
opklimmen. Dezen leveren ook het groote aan
tal van klagers over overlading en te hoog
opgedreven eischon.
Do curatoren, onder wier milde leiding de
africhting plaats vindt, nemen maar al te
gretig hun klachten over, te meer, daar het
leerlingen zyn van ouders, aan wie zy hun
mandaat als curator to danken hebben.
Ton tweede dient overwogen te worden of
het schoolgeld voor het gymnasium niet kan
afgeschaft worden. Mocht dit bezwaariyk gaan,
dan mag het echter in geen geval hooger zyn
dan 25 h 30 gulden por jaar. Nu is het veelal
hoog genoeg gesteld, om den toegang tot het
Dat beteokende immers zooveel als te gaan
bedelen! Dan moost Tom in dienst blyven en
hot landgoed verhuurd worden I Want zy waren
beiden jonge menschen met kostbaro gewoonten
en liefhebberijen.
Na korten tyd was dan ook al het bare
geld uitgegeven on bovendien waren er nog
schulden gemaakt, want kamenier en be
dienden, rytuigen en paarden, partyen en
theaterloges, klooren en juweolen, dat alles
kostte een massa geld. Er bleef niets andera
over dan naar Indió te gaan en de jonge
mrs. Balmaine drong daar des te moer op
aan, daar zy wist, dat dit voor haar schoon
moeder een groot verdriet zou zyn; de be
zwaren der oude dame vonden dan ook slechts
doovo ooren, een groote omkoopingssom werd
stilzvrygond opgestoken en de jonge mrs.
Balmaine vertrok werkeiyk met haar echt
genoot na een wel korte, maar vrooiyko
loopbaan in Engeland naar hot Oosten.
Toen een jaar later Tom in Barrackpore
aan do koorts stierf, zond zyn weduwe haar
eenig kind, een meisje van zes maanden,
naar haar grootmoeder onder de hoede van
een baboe en door een brief vergezeld, welke
zulk een breeden rouwrand had, dat op het
couvert nauwelyks plaats voor het adres was.
„Het „lieve kind", schreef zy, „was veel
to kostbaar, om in het vreesolyke land te
blyven, dat haar van haar geliefden Tom had
beroofd; haar eigen gezondheid had echter
zooveel geleden, dat de doctoren haar hadden
verboden de zeereis te ondernemen; zy ging
daarom in gezelschap van eenige deelnemende
vrienden naar de „heuvelen" en zou pas met
het begin van den warmen tyd naar Engeland
terugkeeren." Maar mrs. Thomas Balmaine
kwam niet terug. Zy hield van Indië; zy
vond daar veel meer vrienden naar haar
smaak dan zy zioh in Engeland vorschaffon
kon, waar zy aan een „boosaardige vrouw,
zooals haar schoonmoeder, zou gekluisterd
zyn", die natuuriyk van haar verwachtte,
dat zy levenslang in zak en asch over den
verloren echtgenoot zou wozen.
Zy trouwdo na verloop van nog geen
jaar met een knappen, jongen ingenieur;
doch deze maakte na vyf jaren door zelfmoord
een einde aan zyn leven on maak to haar voor
do tweede maal weduwe. Maar nog altijd
kwam zy niet thuis. Nog steeds hield zy met
voorliefde haar verblyf op do Indische heuvelen
en al kondigde zy ook tolkons met hetheete
jaargetydo haar vertrek aan, zoo vond zy toch
tolkens een aannemelyko reden om to blyven
waar zy was. EindeJyk had zij oen dorden
man genomen, een bejaarden, onvermogendon
overste, die echter toch eindelyk een mooie
betrokking te Simla had gekregen, en zoo
bestond er voor Rosamund vooreerst niet veel
kans om met haar moeder, do tegenwoordige
mrs. Brice, vereenigd te worden.
Rosamund had haar kinderjaren te Horton
doorgebracht en was vervolgens naar een
deftig instituut te Brighton gegaan. Nu was
Rosamund zeventien jaar en zou na het einde
der vacantia niet weer naar de kostschool
terugkeeren; daarom werd tusschen do oude
dame en Maggs, haar trouwo dienstbode, zeer
dikwyis de vraag behandeld, wat er nu van
het kind moest worden. Zy moest eigeniyk
in de wereld gebracht en gezien worden,
om een goede party te do*>n, maar wie moest
haar daarin brengen? Zy haddenimmorsgeen
kennissen en geen vrienden behalve dokter
Black en zyn vrouw en den ouden dominee,
mr. Cameron.
„Nu, Rosamund la nog jong en heeft nog
al den tyd voor zich," was haar grootmoeder
gewoon aan het slot van zulko redenaties te
zeggen, wanneer Maggs haar naar bed ge
bracht, don slaapdrank, do bonbons voor het
hoesten en het nachtlicht op de gewone plaats
naast haar ledikant gezet had.
Mrs. Balmaine gobruikto haar maaltijden
niot beneden in do eetkamer; Rosamund ont
boet daarom altyd alleen, bracht vervolgens
haar grootmoeder een bezoek, las haar het
morgengebed en de courant voor, werd een
weinig vermaand zich recht te houden en niet
altyd met de ellebogen op do tafel te leunen
of de beenen te kruisen, en was vervolgens vry
voor den gelieelen dag, den lieven, langen dag.
Wanneer zy dan eon beotjo in den tuin
gewandeld, een paar bloemen geplukt en nog
een uur piano gespeeld had, ja, wat moest
zy dan met don eindeloozen, vervelenden
namiddag beginnen? Yooral op een plaats als
Horton, waar geen buron, geen winkels, geen
tennisspel, geen leesbibliotheek, zelfs geen
armenvereeniging was; het was erger dan in
een gesticht, want daar waren ten minste
gezellinnen en volop workl
Daar was nu eon mooi, zelfs opvallend
mooi meisje geheel aan zichzelve overgelaten.
Welk een goede gologenheid voor den boozen
vyand, die altyd voor trage handen nog iets
te doen vindt. De oude mrs. Balmaine slui
merde dus in haar leuningstoel by het raam,
zy sluimerde en werd wakker, knikte en
aliep opnieuw in, of las deugdzame romans
uit haar eigon jougd, sprak ook wel een
weinig met zichzelve en deed zich te goed
aan bonbons, terwyl haar eenige erfgename,
haar mooie kleindochter, ^de Roos van Horton",
met haastigen en luehtigen tred over de groene
weiden van het „moerasland" snelde. Waar
heen? Waartoe?
Natuuriyk, om eon jongen man te ontmoeten.
rxr-tn-^TTT trsrxam
II.
En van waar kondo Rosamund een jongen
man, on hoe kwam zy er op Jien woeien
Juli-avond by, terwyl de sckaduwon reeds
langer werden, een samenkomst mot hem
te hebben? A, daar steokl eon geschiedenis
achter l
Ja, waarlijk I Het zal ongeveer zes woken
geleden zyn, dat Rosamund 6n haar lionrije
Dash op een wandeling zeer ver van huis
waren geraakt. Hot raoisjo wa3 een good«
voetgangster on kende eiken duim breed van
het „Moeras", zooais het landschap hier zoer
terecht word genoemd. Waarom ©ok met?
Hier was Rosamund Immers thuis geweest
van dat zy ioopen konl Op dien dag dooldo
zy op good geluk rond en kwam aan een
ry van elzoboomon, welke een met gras be
groeiden weg omzoomdon, en van daar op
een gedeelte van het moeras, hetwelk naar
alle richtingen door modderig© slooten was
doorsneden. Zy was geen monsch tegenge
komen. Er heerschte een doodscho, drukkend©
stilte en de snelle vlucht van de naar huis
keerende vogels herinnerde haar or plotseling
aan, dat het ook voor haar hoog tyd werd
om den terugtocht to aanvaarden, maar zy
had volstrekt geen lust om donzelfdon wog,'|
dien zy genomen had, terug te gaan. Zy ging
dus dwars over het dielitstbyzynde weiland,
klauterde over een bok on kwam op een
weinig beganen ryweg uit, w zy
wist, naar Horton leidde.
(Wordt Ljy.o'j'l)