LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 20 APRIL. - PERSOVERZICHT. TWEEDE BLAD. Anno 1901. Femlleton. De Roos van Horton. No. 12624 In de April-kroniek van Stemmen voor Waar- eid cn Vrede brengt dr. Bronsveld nog de vraag ter sprake wanneer een bruidspaar echtpaar is geworden. Be huwelijksvoltrekking op 7 Februari te [fs-Gravenhago deed een polemiek ontstaan over de vraag, wanneer men een Bruids- -ipaar mag toespreken als Echtpaar. Mag luien daarmee aanvangen, zoodra zy het Stad- Shuis verlaten, of moet men wachten, totdat Ifcij terugkeeren uit de kerk? Bedrieg ik my ■biet, dan is het de gowoonte van de meeste predikanten in hun toespraak te gewagen Ivan Bruid en Bruidegom. Komt de Bruid I dan ook niet in het bedehuis met den bruids- I krans nog getooid? Maar hieruit leide niemand jnf, dat wij het burgerlijk huwelijk gering I achten. Ik heb opgemerkt, dat de Bruid in de I kerk altijd gezeten is, niet aan do rechter-, I jnaar aan do linkerzijde van den Bruidegom. "Daarmee wordt duidelijk te kennen gegeven, jdat het huwelijk i s voltrokken. Trof den pasgehuwden op wog naar de kerk een onge val, waarbij oen hunner het loven liet de 'overblijvende was weduwe of weduwnaar geworden. In veei streken yan ons vaderland, zelfs in I zeer rochteinnige, bepaalt men zich tot hot burgerlijk huwelijk. Ik vertoefde vier jaren I te Ophemert, waar geen der gehuwdo paren yerscheon in de kerk. In het volkrijke Charlois I waren slechts drie echtparen bekend, die hun huwelijk ook kerkelijk gesloten hadden. Bij de kerkvisitatie is geconstateerd, dat menige kerkeraad zelfs geen trouwboek bezat; by menschen-hougenis was er niemand „in "de kerk getrouwd". Het is een zaak van gewoonte, een zekere adat. Gemeenten, die nog geen uur fan elkander zyn verwijderd, volgon hier do onder ling meest-tegenstrijdige usance. Hot ver wondert ons wel, dat De Standaard met dezen toestand niet scheen bekend te wezen. Men bepaalt zich hier in de meeste gevallen tot de burgerlijke huwelijksvoltrekking, omdat het nu eenmaal „Sitt.e" is. Wy keuren dat af, geiykwy hot diep be treuren, dat zoo velen van het Stadhuis recht streeks terugkeeren, de kerk voorbij, naar hun woonhuis, omdat zij alle gemeenschap mot do kerk verbroken hebben. Een nieuwe, gerevideerde uitgave van ons Trouwformulier behoort echter ook tot onze desiderata. gymnasium tot de kinderen der meest gunstig gefortuneerd en te beperkon. Toch zyn de schoolgelden niet voldoende, om de kosten van het gymnasiaal onderwys te dekken. Jaar lijks moet Staat en gemeente ettelyke honderd guldons op eiken leerling toeleggen, een aar dig cadeautje, uitsluitend bestemd voor ge fortuneerde ouders. Een grooter aantal leer lingen zal vanzelf het getal der intellectueel geschlkten doen toenemen. Ook de heer D. P. A. Yerryp, te Arnhem, In hetzelfde blad, acht de beslissing by de overgangs-examens in handen van cura toren niet gewenscht. „Schuilt er in de bepaling, dat de nlet- deskundigo curatoren over toelating en over gang beslissen, niet veel meer vernederende voor do leeraren, dan in de bepaling, dat de deskundige gecommitteerden in het eind examen een actief deel mogen hebben?" zoo vraagt hy. De heer Yerryp is het overigens, geiyk uit do aangehaalde zinsnede blykt, niet eens met dr. "Warren in het verlangen om den werk kring der gecommitteerden by het eind-examen to beperken. Dr. Warren ziet voorby, zoo meent hy, dat er wei degeiyk onregelmatig heden voorvallen, dio gecommitteerden ver plichten op hun hoede te zyn. Hy wil dezen het recht zien toegekend nieuwe opgaven tydens het examen op te geven, als zy twyfe- len aan do zelfstandigheid van het gemaakte werk, byv. wegons het grooto contrast tus- schen het schrifteiyk en hot mondeling. Een leeraar, die niets op zyn kerfstok heeft, behoeft niet bang te zyn voor meerdere con- tróle van deskundigen. Overigens beaamt de heer Yerrijp de uit spraak van dr. Warren, dat een flinke orga nische hervorming noodig is. Maar zegt hy dan ook flink. Dan van het geheele middelbaar en gymnasiaal onderwys één geheel gemaakt. Dan van een jongen van twaalf jaar niet geöischt, dat hy kiezo, welken weg hy op wil. Maar wolk Minister of welke Kamer zal daartoe eens het initiatief nemen? Men verknoeit by ons te lande veel liever zyn tyd aan gezeur over kiesrecht en quaesties van lager onderwys. Dat is immers voor de groote massa van het volk veel dankbaarder dan de wezoniyk hooge belangen van middel baar en hooger onderwys l Het Sociaal Weekblad stelt de vraag: Is het werkeiyk zoo dwaas en onverantwoor delijk van do vrijzinnig-democraten, dat ze desnoods met sociaal-democraten ter stembus willen optrekken? Het S. W. zou wel eens willen weton wat devryzinnig- democraten anders moesten doen na de afstem ming der bestuurs-voorstellen in do „Liberale Unie". Eu ook ziet het 5. W. niet in wat voor gevaar er op dit oogenblik schuilt in die veel geïncrimineerde samenwerking met de sociaal-democraten. Het S. W. meent, dat het in de „L. U", als zgjndo h. i. een unie van te heterogene bestanddeelon, vroeg of laat toch tot een scheuring moest komen. Is eenmaal de quaeetie van het kiesrecht opgelost, dan staat men h. i. weer op zuiver terrein. Zoodra het algemeen kiesrecht is ingevoerd en deze steen des aanstoots van de baan, dan zullen zich, meent hot S. TT., aaneensluiten alle elementen, die uit zuivore rechtvaardigheidsprincipes de sociale hervormingen willen, langs een anderen weg dan van den klassenstrijd; dan kan do eerste paragraaf uit het program der vrij zinnig democraten vervallen en wordt het eersto, wat het eerste moest zyn, maar thans het tweede is, nl. de paragraaf betreffende do sociale verbeteringen. Dan komen, ver wacht het S. W., over tot do vrijzinnige democraten de meester; van hen, die thans de „Liberale Unie" vormen; of dan zullen de vry- zinnige democraten desverlangd niet aarzelen terug to gaan tot de oude partygeoooten, wanneer dezen do vriendschapshand uitstrek ken door hun program te wyzigon in don geest van wat thans de tweede paragraaf inhoudt der vrijzinnig-democratische party. Yolgens hot S. Wis de verdeeling van het liberale kamp nog lang niet zuiver. Tusschen de oud-liberalen en do vryzinnig-democraten staan velen, die met de strekking der tweede paragraaf van bot program der vryzinnige democraten betreffende de sociale verbeteringen volkomen meegaan, maar de eerste niet durven onderschryven, omdat zy bang zyn, dat het algemeen kiesrecht ons een heel eind achteruit zal brengen. Die allen behoorden h. i. eigeniyk by de vrijzinnig democraten, voor wie toch ook in den grond de tweede paragraaf hoofdzaak, do eerste byzaak, de sociale hervormingen doel, het kiesrecht middel is, en die overtuigd zyn (het is, geeft het S. W. toe, toch maar een quaestie van gelooven van beide kanten), dat het er eer beter dan slechter om zal gaan als we algemeen kiesrecht kragen, en dat de te behalen voordooien ruimschoots opwegen tegen het oponthoud der Grondwetsherziening. En wat nu hot gevaar betreft, gelegen in samenwerking met de sociaal-democraten, dat is, meent het S. W., werkeiyk zoo groot niet als men het gelieft voor te stellen. „Wanneer wy," zegt de schrijver, „door deze samenwerking ook maar eenige kans liepen, in den sociaal-democratischen staat te geraken, zou ik zeggon: zeker, deze tactiek is uiterst gevaarlyk. Maar wat is er tegen, mannen in de Kamer te brengöD, zooals wy nu hebben als vertegenwoordigers der sociaal democratische party; hebben ze er niet een uitmuntend figuur gemaakt, niet alleen qua sociaal democraten, maar ook als Kamerleden? Ze hebben over het algemeen wat veel „ge tuigd", wat veel gepraat voor de gedrukte Handelingen en voor hun kiezers, maar hebben ze niet uitmuntend gestemd? De minste van de vier is, naar myn bescheiden meening, driemaal meer waard dan menig Afgevaar digde der andere partyen. De sociaal-demo cratische Afgevaardigden hebben volstrekt geen kwaad gedaan, maar wel veel goeds. En zou dat veranderen, wanneer er byv. acht in plaats van vier by de volgende verkiezing uit de stembus kwamen, zelfs als ze met hun achten op de politieke wipplank gingen zitten Wy gelooven, dat er ge-en beter bolwerk bestaat tegen de sociaal-democratie dan de vryzinnig democratie. Massa's en massa's, vooral algemeon-stemrecht-mannen en arbei ders, hebben zich, bedriegen wy ons niet, aan gesloten by de sociaal-democraten, omdat ze by deze party het dichtst stonden, omdat zo zich in deze omgeving nog hot best thuis gevoelden, al was er veel, dat hun ook hier allesbehalve beviel. Nu hebben ze een eigen thuis. Als de sociale richting geheel tot haar recht komt (en dat kan ze eerst als het kiesrecht-struikelblok is weggenomen), zal veel ongdykheid, veel onrechtvaardigheid, veel ontevredenheid worden opgeruimd en zal van zelf de richting verdwflaen, wier theoneön tweedracht zaai©* i* de maatechappy*en wier streven ons evenmin bereikbaar schynt als dat der Tolstolanen, op wie zy altyd zoo medoiydond neerziet; daargelaten, dat het ideaal der laatsten my verre verkieslyk voor komt boven de socialistische maatschappy. Ik zie de hoeren sociaal-democraten ook om my medelydend glimlachen." In twee hoofdartikelen, met het opschrift: „Een novum in de wetgeving op den eed" wordt door het Weekblad v. h. Recht een gewichtige beslissing genoemd de aanneming van het amendement-Lohman, waardoor voor do leden van don centralen gezondheidsraad, do hoofdinspecteurs en de inspecteurs en do secretarissen der gezondheidscommissies g e o n eed, maar oen b o 1 e f t o word opgelogd en aan deze belofte bewijskracht voor het proces-v orbaal werd toegekend. „Op zichzelf" schryft het W. v. h. R. o. a. „is hot een zaak van groot belang, dat nu voor het eerst door de Tweede Kamer zonder oenigo tegenspraak en in volkomen overeenstemming met de Regeoring is erkend, dat een ambtelijke verklaring, in den vereischten vorm afgelegd, als bewys in rechten kan dienen, al is dio verklaring niet afgelegd onder verband van don in art. 401 Strafv. bedoelden ambtseed. Van te meer belang, omdat in den tijd, waarin wy leven, hot aantal verbods- en strafbepalingen in byzondere wetten en daarmede het aantal ambtenaren, bevoegd om overtredingen van dio wetten op te sporen en ze to constateeren, voortdurend toeneemt. Grooter nog dan het belang der beslissing zelve is, wy horhalen het, het daardoor ge- iteldo antecedent. Er is om mot don Minister van Bmnenlandsche Zaken te spreken „een voorbeeld gesteld, dat waarschyniyk een begin kan zyn van de definitieve oplossing van het „zoo moeiiyke" en toch o. i. zoo eenvoudige eeds vraagstuk." Er is, het W. v. h. R. erkent hot, door dit „novum" een stap gedaan op don goeden weg, maar toch maakt hot zich do illusie niet, dat dio weg binnen korten tyd zal worden afgelegd tot den eindpaal, waarop ge8chrovon staat: afschaffing niet alleen van den ambtseed, maar ook van den justitioelen eed, met zyn vervanging door eon plechtige belofte, waarvan do opzettelyko schonding even strafbaar is als nu do meineed. En toch kan, gelooft het W. v. h. Rconsequent hot einde, al ligt het waarschyniyk nog in een ver verschiet, een ander niot zyn na hot nu gemaakte begin. Er is nu eenmaal een inbreuk gemaakt op het door volon nog altyd als een heilig instituut geéerbiodigdo stelsel van don justitieelen eed. „Do fictie van den eed kan men hier gerust weg laten" zeide de heer Lobman. Waarom, vraagt hot W. v. h. R., „hier" wel en elders niet? De bovoegdheid om door eon proces-verbaal to doon blyken van strafbare overtredingen, aan do in art. 5 Ontw. bedoelde ambtenaren toegekend, geldt in verband met art. 1 waarlijk niet altyd kleinigheden. Maar daarenboven onderscheid te maken tusschen groote en kloino delicten, zware en minder zware overtredingen, waar het er op aankomt het rechtsgeldig bewys daarvan voor den strafrechter te leveren, -waro toch h. i. op den duur allesbehalve aanbe velenswaardig, al moge het „novum", wordt het wet, tydelyk binnen zekere grenzen zoo danig gevolg hebben. Nu reeds zal, meent het W. v. h. R., het „novum", tot wot verheven, leiden tot dezo tegenstrijdigheid, dat de ambteljjk® verklaring, buiten verband met eenigen eed ia geschnfto gebracht, volledig bewys levert, ofschoon do mondelinge verklaring, ingevolge art. 401 Strafv. ter bevestiging van het verbaal voor den rechter afgelegd om bowyskracht te heb ben, nog altyd onder eede zal moeten ge schieden. Hierin ziet het blad een bewys onder meer, dat de wetgever, wil hy eenigszins logiech te werk gaan, het op den duur niet zal kunnen laten by den eersten stap, nu in de goede richting gedaan. Onder het hoofd „Schrikbeelden" lezen wy in De Nederlander In De Bazuin wordt opnieuw dringend ge waarschuwd voor het aannemen van subsidies uit de Rykskas, omdat daardoor de vryheid van onderwys teloor zou gaan. Het onderwyB moet uitgaan, zegt men, van de ouders en ten bewyze daar van beroept men zich op Gen. 18:19; Dout. 6:69; Spreuken 22:6; Ef. 6:4, welke teksten wy onze lezers uitnoodigen eens na te slaan, om te beoordoelen wat die te maken hebben met de quaestie: de taak van het onderwys berust op de ouders, niet op den Staat. Wy voor ons laten ons door deze ver maningen niet van den rechten weg brengen. Zoodra men ons aantoont, dat door het aannemen van Rijksbijdragen onze vryheid belemmerd of bedreigd wordt, zullen wy ons gewonnen geven. Tot dusver zyn wy van oordeel, dat dio vryheid juist daardoor wordt bevorderd, omdat het Ryksgeld ons in staat stelt zelf scholen op te richten, en aldus te voldoen juist aan datgene, wat in boven staande teksten te vinden is. De dwang, die in onzo „vry'e scholen" vaak den ouders door voorstanders dier scholen wordt aaugotlaan, is verre van denkbeeldig. Zoolang editor het Ryk ons geen andere voorwaarden stelt, dan die oik redelyk voorstander van behoorlyk onderwys goedkeurt, is or geon enkole reden om to spreken van dwang. De bewering, dat de taak van het onder wys als zoodanig berust op do ouders, achten wy onbewezen en onschriftuuriykals men ten minste onder onderwys datgene verstaat, wat in do scholen geleerd wordt. Het „opvoeden in de leoring en vermaning des Heeren" moet geschieden door de ouders, al zyn andoren daarvan niet uitgesloten. Maar het leeren lezen en schryven on rekenen, en elk ander onderwys moot „uitgaan van hem, die daartoe in 6taat is. Dit is met het werk dor ouders, en het is hun dan ook niet door God opgolegd. Wel moet by de keuze van hen, die dat onderwys geven, gelet worden op de verplichtingen, dio de ouders zei ven jegons hun kinderen te vervullen hebben,, opdat do ondorwyzers niot het werk der ouders bederven, doch dit veeleer steunen.' Maar dat is iets geheel anders. Het klinkt wel heel mooi, als do bedoelde scliryvers in De Bazuin hot doen voorkomen In De Telegraaf schryft mr. dr. K. een artikel over do bevoegdheid van docto ren, candidaten en leeraars, en geeft daarin als zyn oordeel to kennen, dat do wetten op het Hooger en Middelbaar Onderwys vol- etrokt niet in ©lkander passen. Aan do hand eener pas verschonen brochure van dr. Justus haalt hy o. a. de volgende bewysen aan: lo. Een doctor in do plant- en dierkunde heeft volgens art. 95 H. O. gelyke bevoegdheid als de bezitter der akte A vau art. 70 M. O. Hy is dus bevoegd tot het geven van ondor- wy-s in do wiskundo aan een H. B.-S. met driejarigen cursus. Voortreffelyk. Doch aan een doctor in do scheikunde, dio nota bone een veel zwaarder examen in de wiskunde heeft afgelegd, is, volgens den thans aangonomon uitleg dor wet, die bovoegdheid ontzegd I 2o. Om de ongerijmdheid ten top te voeren wordt hem in hetzelfde art. 95 de bevoegdheid verleend van akte B in de scheikunde. Nu wordt, om akto B te verkrygen, gevorderd, ■dat men akto A reeds bezit. Nu is verder akte A in de scheikunde geheel en al dezelfde als akte A in de wiskunde. Niemand kan dus akte B scheikunde verkrygen, zonder eerst in hot bezit te zyn van akto A wiskundo. En toch, eon doctor in do scheikunde heeft dezelfde bevoegdheid als de bezitter van akte B, maar inist do bevoegdheid, dio aan het bezit van akto A verbonden isIHy wordt dus tot hot meerdere bevoegd verklaard, in het 'mindere als onbevoegd tor zyde gesteld. 3o. Een doctor in de plant- en dierkunde (waarom zoo bevoorrecht?) kan benoemd worden tot leoraar in de cosmographie aan een H. B.-S. met vijfjarigen cursus. Toch heeft hy op geen enkel oxamen ooit bewys gegeven van eenige, zelfs do moest elemen taire konnis der cosmographie. 4o. Daarentegen, volgens de thans geldende interpretatie, zou een doctor in de wis- en natuurkunde, ja, let wol, een doctor in de 2) Zy wist niet, dat mrs. Balmaine alles toe- Dehoorde en dat Tom geen penning zyn eigen noemde, anders zou zy tegenover haar schoon moeder niet zulk een aanmatigenden toon hebben aangeslagen, dit bevolen en dat ge boden, on zich over hot geheel zoo gedragen hebben, alsof zy de moosteres en mrs. Bal maine oen afgezette, macht©looze potentaat was. Een week later had de oudo damo dan ook oen zeer ernstig, om niot te zeggen heftig onderhoud met haar zoon; zy verlangde, dat hy Theresa geheel op de hoogte van den stand der zaken bracht; hy mocht wel op het land goed biyveu, maar zij zelve wilde dadeiyk met pak en zak naar Horton vertrekken, waarzy geboren was. Die tyding werd door de jonge vrouw met groote vreugde ontvangen; zy danste en sprong letterlyk uit blijdschap, dat „de oude wilde hitknypen", door de k&^aer. Nu was zy meesteres van het slagveld en brutaal voegde zy er nog by, dat zy met opzet zoo onvrien- deiyk was geweeet, em dezon afloop to ver krygen. Maar zjj klapte niet meer in do han den en danste eok niet meer door do kamer, toen zy zag, hoe al de schilderyen, het mooie porselein, de familiekanten en -diamanten werden ingepakt en hoe rijtuigen en paarden, eoowel als de geheolo schare van bedienden, als met een tooverslag verdwenen. „Balmaine Court met 600 pond in het Jaarl" riep zy luid van ontsteltenis. Was de geheele huwelijksgift van de oude heks? wis- en sterrenkunde, de bevoegdheid missen om aan een H. B.-S. onderwys te geven in de beginselen der cosmographied. w. z. een doctor in de sterrenkunde ia onbevoegd ver klaard om aan een H. B.-S. de eerste bogin- selon van de kennis der hemellichamen uiteen te zetten I Het inderdaad belacheiyke, neen, diep be treurenswaardige van dergeiyke inconsequen ties aan te toonen, is overbodig. Zoo zyn er meer. Een candidaat in de wis- en natuurkunde is benoembaar tot leeraar aan een gymnasium, doch tot onderwys aan een H. B.-S. met driejarigen cursus is hy .niet bevoegd, ofschoon, in de schatting der wet, dit onderwys minder bekwaamheid vordert dan dat aan een gymnasium. Doch genoeg. Wie meer uitvoerige verklaring wenscht, leze zelf de zeer lezenswaardige brochure van dr. Justus. Het bovenstaande is meer dan vol doende, om de dringende noodzakelykheid van een herziening in het licht to stellen. In welke richting zal die herziening moeten geschieden? Wy zyn het volkomen met dr. Justus oens, dat in het algemeen ieder examen, hetzy aan de universiteit, hotzy voor een byzondere commissie afgelegd, bovoegdheid moot verleenen tot onderwys in die vakken, waarin men voldoende bewyzen van bekwaam heid heeft gegeven. Hot is ongorymd, dat, zooals thans het geval is, een candidaat byv. in de aard- en delfstof kunde hoegenaamd geen bevoegdheid heeft, terwyi hy by zijn promotie d. w. z. na langen tyd zich in geheel andere studiën verdiept en het vroeger geleerde wellicht vergeten te hebbeu plotseling be voegd verklaard wordt tot onderwys in dio vakken, waarin hy reeds by zyn candidaats- examen voldoondo bekwaamheid toonde. Wordt hy door noodlottige omstandigheden genood zaakt zyn studies te onderbreken, dan staat hy in de wereld met een gebroken carrière, door de autoriteiten bekwaam verklaard, doch door do wet als onbevoegd afgewezen. Hoo lang nog zullen dergolyko inconsequen ties en onbillykheden moeten blyvon bestaan, om geen andere reden dan de moeiiykheid van te breken met oude sleur en gewoonte? De heer H. G. Baints, leeraar aan de Ryks- H. B.-S. te Helder, is, blykens het door hem aan de Nieuwe Rottei damsche Courant gezonden stuk, overtuigd, met den Rotterdamschen rector dr. Warren (van wiens oordeel wy reeds melding maakten), dat een verscherping van hot toezicht op het afnemen van do eindexamens dor gymnasia niet het juisto middel is om aan de Hoogoschool en aan de Regeering den vereischten waarborg to geven voor voldoende ontwikkeling van hen, die tot do academisch© lesson wenschen te worden toegelaten. Do fout schuilt volgens den heer B. in do regeling der o v er g angs examens. Daarover moesten niet de curatoren to beslissen hebben, maar de vergadering van leeraren. By verschil van gevoelen tusschen curatoren en leeraren kan do inspecteur der gymnasia beslissen. Acht men een onkelen inspecteur niet toe reikond, dan moet het ambtelyk toezicht uilgebreid worden. Maar in geen geval moet aan leeken, zooals curatoren uit den aard van het hun verleende mandaat zyn, eenige reclitstreekscho invloed op den gang van zaken worden toe gestaan. My is een gymnasium bekend, zegt de hoer B. waar de leeraren een aardig kapi taaltje boven hun traktement aan hun eigen leerlingen verdienen door hot verleenen van ge heele of godeelteiyke huisvesting, door toezicht op de studie en door privaatlessen. De hier- bedoolde leerlingen worden op school wel in geen enkel opzicht voorgetrokken boven hun makkers, maar het africhten heeft wol ten gevolge, dat een aantal leerlingen met minder goede geestvermogens tot de hoogste klassen opklimmen. Dezen leveren ook het groote aan tal van klagers over overlading en te hoog opgedreven eischon. Do curatoren, onder wier milde leiding de africhting plaats vindt, nemen maar al te gretig hun klachten over, te meer, daar het leerlingen zyn van ouders, aan wie zy hun mandaat als curator to danken hebben. Ton tweede dient overwogen te worden of het schoolgeld voor het gymnasium niet kan afgeschaft worden. Mocht dit bezwaariyk gaan, dan mag het echter in geen geval hooger zyn dan 25 h 30 gulden por jaar. Nu is het veelal hoog genoeg gesteld, om den toegang tot het Dat beteokende immers zooveel als te gaan bedelen! Dan moost Tom in dienst blyven en hot landgoed verhuurd worden I Want zy waren beiden jonge menschen met kostbaro gewoonten en liefhebberijen. Na korten tyd was dan ook al het bare geld uitgegeven on bovendien waren er nog schulden gemaakt, want kamenier en be dienden, rytuigen en paarden, partyen en theaterloges, klooren en juweolen, dat alles kostte een massa geld. Er bleef niets andera over dan naar Indió te gaan en de jonge mrs. Balmaine drong daar des te moer op aan, daar zy wist, dat dit voor haar schoon moeder een groot verdriet zou zyn; de be zwaren der oude dame vonden dan ook slechts doovo ooren, een groote omkoopingssom werd stilzvrygond opgestoken en de jonge mrs. Balmaine vertrok werkeiyk met haar echt genoot na een wel korte, maar vrooiyko loopbaan in Engeland naar hot Oosten. Toen een jaar later Tom in Barrackpore aan do koorts stierf, zond zyn weduwe haar eenig kind, een meisje van zes maanden, naar haar grootmoeder onder de hoede van een baboe en door een brief vergezeld, welke zulk een breeden rouwrand had, dat op het couvert nauwelyks plaats voor het adres was. „Het „lieve kind", schreef zy, „was veel to kostbaar, om in het vreesolyke land te blyven, dat haar van haar geliefden Tom had beroofd; haar eigen gezondheid had echter zooveel geleden, dat de doctoren haar hadden verboden de zeereis te ondernemen; zy ging daarom in gezelschap van eenige deelnemende vrienden naar de „heuvelen" en zou pas met het begin van den warmen tyd naar Engeland terugkeeren." Maar mrs. Thomas Balmaine kwam niet terug. Zy hield van Indië; zy vond daar veel meer vrienden naar haar smaak dan zy zioh in Engeland vorschaffon kon, waar zy aan een „boosaardige vrouw, zooals haar schoonmoeder, zou gekluisterd zyn", die natuuriyk van haar verwachtte, dat zy levenslang in zak en asch over den verloren echtgenoot zou wozen. Zy trouwdo na verloop van nog geen jaar met een knappen, jongen ingenieur; doch deze maakte na vyf jaren door zelfmoord een einde aan zyn leven on maak to haar voor do tweede maal weduwe. Maar nog altijd kwam zy niet thuis. Nog steeds hield zy met voorliefde haar verblyf op do Indische heuvelen en al kondigde zy ook tolkons met hetheete jaargetydo haar vertrek aan, zoo vond zy toch tolkens een aannemelyko reden om to blyven waar zy was. EindeJyk had zij oen dorden man genomen, een bejaarden, onvermogendon overste, die echter toch eindelyk een mooie betrokking te Simla had gekregen, en zoo bestond er voor Rosamund vooreerst niet veel kans om met haar moeder, do tegenwoordige mrs. Brice, vereenigd te worden. Rosamund had haar kinderjaren te Horton doorgebracht en was vervolgens naar een deftig instituut te Brighton gegaan. Nu was Rosamund zeventien jaar en zou na het einde der vacantia niet weer naar de kostschool terugkeeren; daarom werd tusschen do oude dame en Maggs, haar trouwo dienstbode, zeer dikwyis de vraag behandeld, wat er nu van het kind moest worden. Zy moest eigeniyk in de wereld gebracht en gezien worden, om een goede party te do*>n, maar wie moest haar daarin brengen? Zy haddenimmorsgeen kennissen en geen vrienden behalve dokter Black en zyn vrouw en den ouden dominee, mr. Cameron. „Nu, Rosamund la nog jong en heeft nog al den tyd voor zich," was haar grootmoeder gewoon aan het slot van zulko redenaties te zeggen, wanneer Maggs haar naar bed ge bracht, don slaapdrank, do bonbons voor het hoesten en het nachtlicht op de gewone plaats naast haar ledikant gezet had. Mrs. Balmaine gobruikto haar maaltijden niot beneden in do eetkamer; Rosamund ont boet daarom altyd alleen, bracht vervolgens haar grootmoeder een bezoek, las haar het morgengebed en de courant voor, werd een weinig vermaand zich recht te houden en niet altyd met de ellebogen op do tafel te leunen of de beenen te kruisen, en was vervolgens vry voor den gelieelen dag, den lieven, langen dag. Wanneer zy dan eon beotjo in den tuin gewandeld, een paar bloemen geplukt en nog een uur piano gespeeld had, ja, wat moest zy dan met don eindeloozen, vervelenden namiddag beginnen? Yooral op een plaats als Horton, waar geen buron, geen winkels, geen tennisspel, geen leesbibliotheek, zelfs geen armenvereeniging was; het was erger dan in een gesticht, want daar waren ten minste gezellinnen en volop workl Daar was nu eon mooi, zelfs opvallend mooi meisje geheel aan zichzelve overgelaten. Welk een goede gologenheid voor den boozen vyand, die altyd voor trage handen nog iets te doen vindt. De oude mrs. Balmaine slui merde dus in haar leuningstoel by het raam, zy sluimerde en werd wakker, knikte en aliep opnieuw in, of las deugdzame romans uit haar eigon jougd, sprak ook wel een weinig met zichzelve en deed zich te goed aan bonbons, terwyl haar eenige erfgename, haar mooie kleindochter, ^de Roos van Horton", met haastigen en luehtigen tred over de groene weiden van het „moerasland" snelde. Waar heen? Waartoe? Natuuriyk, om eon jongen man te ontmoeten. rxr-tn-^TTT trsrxam II. En van waar kondo Rosamund een jongen man, on hoe kwam zy er op Jien woeien Juli-avond by, terwyl de sckaduwon reeds langer werden, een samenkomst mot hem te hebben? A, daar steokl eon geschiedenis achter l Ja, waarlijk I Het zal ongeveer zes woken geleden zyn, dat Rosamund 6n haar lionrije Dash op een wandeling zeer ver van huis waren geraakt. Hot raoisjo wa3 een good« voetgangster on kende eiken duim breed van het „Moeras", zooais het landschap hier zoer terecht word genoemd. Waarom ©ok met? Hier was Rosamund Immers thuis geweest van dat zy ioopen konl Op dien dag dooldo zy op good geluk rond en kwam aan een ry van elzoboomon, welke een met gras be groeiden weg omzoomdon, en van daar op een gedeelte van het moeras, hetwelk naar alle richtingen door modderig© slooten was doorsneden. Zy was geen monsch tegenge komen. Er heerschte een doodscho, drukkend© stilte en de snelle vlucht van de naar huis keerende vogels herinnerde haar or plotseling aan, dat het ook voor haar hoog tyd werd om den terugtocht to aanvaarden, maar zy had volstrekt geen lust om donzelfdon wog,'| dien zy genomen had, terug te gaan. Zy ging dus dwars over het dielitstbyzynde weiland, klauterde over een bok on kwam op een weinig beganen ryweg uit, w zy wist, naar Horton leidde. (Wordt Ljy.o'j'l)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5