Pink-Pillen EEN FLINK RESÜLTAATr MENGELWERK. De 40 Cents arme jongens, die drie dagen lang geëxami neerd worden, voor de complexe gevoelens van den rector, die het examen moet regelen en leiden en meestal ook examineeren, van de examinatoren, die in een korte spanne tyds moeten aan den dag brengen het resultaat van 6 of meer leerjaren; zoolang de gecom mitteerden daarvoor voelen en toonon, dat zy meenen met fatsoenlijke menschen te doen te hebben en niet overal bedrog speuren, zoolang is de bestaande contróle scherp genoeg. Maar de nieuwe regeling zaait wantrouwen en zal vijandelijkheden oogsten. En wat moet een rector doen als byv. de 3 opgaven worden afgekeurd en de gecommitteerde er zelf een geeft, die aan rector en examinator onaan nemelijk voorkomt? Moet hy zich dan slaafs onderwerpen? Eu wat moet hy doen als een gecommitteerde den examinator telkens door vragen in de rede valt, en de examinator, geprikkeld, eindeiyk er den brui van geeft? Moet hy den examinator, dien hy inwendig geiyk geeft, gelasten voort te gaan? Maar is hy nog wel de leider van het examen? En wat zal er gebeuren by verzet tegea de ge committeerden? Wordt de rector dan geschorst, of het gymnasium gesloten? Het is by ons niet gebruikelyk, dat rectoren van Gymnasia geraadpleegd worden over ver anderingen, die voor hun inrichtingen van levensbelang zyn en waarover zy beter dan iemand anders kunnen oordeelen. Daarom spreek ik hier myn meening over de voor gestelde wetswyziging uit, in de hoop, dat myn voorbeeld zal worden gevolgd en een algemeen protest van rectoren en leeraren aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Op het Bocialistoncongres, dezer dagen te Utrecht gehouden, is een belangryk debat gevoerd over de houding, door de party aan te nemen tegenover kleine pachters. Belangryk, zegt De Nederlander, omdat de party hier in het gedrang kwam met haar monsterachtige leer, dat slechts de belangen van oen deel van het volk moeten behartigd worden. De socialistische party zoekt niet naar het recht van iedereen; zelfs niet naar het belang van iedereen (hetwelk soms het best behartigd wordt door een zwak gedeelte te steunen); maar zy stelt principieel voorop het belang van een deel, dat volgens haar per se strydt mot het belang van het andere deel, en dan by uitsluiting behartiging verdient. Deze driedubbele immers zedeiyke, eco nomische en staat8rechteiyke kettery bracht haar nu voor de vraag: Aan welke zy de moe ten de kleine pachters staan? By de schapen of by de bokken? In beginsel scheen men het er vry wel over eens, dat zy by de bokken bebooren. Dr. Gorter deed namens de afdeeling Naarden- Bussum in dien zin een voorstel. Maar mr. Troelstra vond, dat ze voorloopig by de ver kiezingen niet gemist kunnen worden, en wilde hen daarom, uit tactisch oogpunt, tydely'k by de schapen onder dak brengen. In dien zin werd beslist. Wanneer het niet om te huilen was, zou dit gehaspel om te lachen zyn. Eet Centrum schreef er reeds over, zooals wy in ons vorig Overzicht meldden. Het Handelsblad zegt er van: „Wat over de pachtquaestie in het social, program voorkomt, moet dienon om de stem men der kleine pachters voor de socialistische Kamercandidaten te winnen. De heer Troelstra verklaarde ronduit, dat het daardoor den socialisten al gelukt is op het platteland aan hang te verkrygen en voor hun candidaten aldaar een meerderheid te verwerven, ofschoon geiyk hy er by voegde het in stryd werd geacht met de socialistische leer, dat de party opkomt voor pachters, die zeiven loonarbeiders in dienst hebben. Nog duidelyker onderstreepte dr. Gorter deze tegenstrijdigheid, door te betoogen, dat de socialistische party nooit die van de pach ters kon wezen: „dezen mogen al door de grondeigenaars worden uitgozogen, zy doen het op hun bourt hun arbeiders, en de party is de party voor het proletariaat". Tot het steunen van kleine pachters, die zonder loonarbeiders werken, wilde dr. Gorter dan ook, zeer consequent, dit deel van het pro gram beperken. Maar van deze logische toe passing van beginselen wilde men niet weten. Daardoor zou men de hulp van de andere pach ters by de stem bus verhezen en daarom moest het voorstel-Gorter (Naarden- Bussum) worden op zy geschoven. Het lokaas voor do pachters met loonarbeiders, die zy „uitzuigen", werd aangenomen. Nader zou men de quaestie nog eens „goed bestudeeren". Dat wil zeggen: eerst de stemmen der pachters werven om zetels in de Tweede Kamer en in de Provin ciale Staten te veroveren, en dan, als men de macht heeft gekregen, zich tegen die zelfde pachters keeren. De verkiezingstactiek der socialistische party kwam hier weder duidelyk aan het Jicht. Alle ontevredenen optrommelen om met de socialisten samen te gaan, als de verlossers uit den nood. En als zy met die hulp de meerderheid hebben verkregen, dienzeltden ontevredenen op gevoelige wyze de bons geven en lien ten onder brengen. Hun schouders gebruiken om naar boven te komen en hen dan als „kapitalisten" vertrappen". Prof. A. G. van Hamel verdedigde zich in een artikel, voorkomende in de Ni?uwe hotterdnmsche Courant en dat ook Be Slan- d'iurd, aan welk blad het mede gezonden was, beeft opgenomen, uitvoerig tegen den aanval, waaraan hy van de zyde van dr. Kuyper en van de Vlaamsche stryders bloo»- stond over zy'n lezing in de „Association flamande pour la vulgarisation de la langue fran^aise", te Gent. Men verweet hem, dat by de Vlamingen had gekwetst door het Fransch voor te sr ellen als de volkstaal, torwyl men hem ook kwalyk neemt, dat hy by een toost aan tafel min of meer den gek heeft gestoken met den Vlaming, die presi dent Kruger by zyn komst in Bolgie heeft verwelkomd en wat erg lang van stof was. Prof. Van Hamel geeft nu te kennen, dat hy, sprekende voor een vereeniging, die hot Fransch beoefent en voor wie het Fransch is de moedertaal, niet is afgeweken van het standpunt, dat hy als goed en oprecht Nedor- l&nder inneemt. Hy meent In zyn persoon te bewyzen, dat men kan zyn als letterkundige een beoefenaar van het Nederlandsch en tegelykertyd een groot vriend van de Fransche taal. De opmerking, die hy in den toost maakte, betreurt hy, maar zy werd ingegeven niet door lust tot spot met den Vlaming, maar door de ergernis, die het by hem had gewekt, dat een bepaalde groep Krugor naar zich toe wilde halen ter bevordering van eigen belangen. Dat was in Frankryk voorgekomen en dat kwam ook in België voor. „Ik beu bereid ridderiyk amende honorable te doen," eindigt hy, „maar voorloopig zie ik daartoe geen reden. En wanneer ik lees in het stuk der Vlaamsche stryders: „Met die vyanden van onzen stam en van onze taal heeft prof. A. G. v. H. gejuicht over de uit breiding van den Franschgezmden invloed, dat is over den dood van het Nederlandsche leven in België 1" dan noem ik dat eenvoudig laster of rhetorica, zulk een hartstochtelyke toon waarborgt my niet genoeg de helder ziendheid der manifesteerenden." Tegen dit laatste heeft het bestuur van den Gentschen Tak van het Algemeen Nederlandsch Verbond opmeuw geprotesteerd. De voorzitter, prof. Julius Obrie, en de secretaris, mr. A. Gottegny, geven daarby verscheidene aantee- keningen uit de redevoering van prof. Van Hamel, om te doen uitkomen, dat er wel degelyk alle reden voor het tot prof. Van Hamel gericht verwyt bestaat. Dr. Kuyper plaatst in rqjn blad {Be Standaard) een onderschrift onder den brief van den Groningschen Hoogleeraar, waaraan we dit ontleenen: „We erkennen gaarne, dat de stand der quaestie door dit antwoord wyziging onder ging. Er biykt toch uit, dat de hoeren uit Gent, die hem verleid hebben, hem niet be hoorlyk hadden ingelicht. En er blykt ook uit, dat prof. Van Hamel de rede van den vice president Smet de Nayer wel heeft aan gehoord, maar, in de spanning van wat hy zelf ging zeggen, er niet naar heeft geluisterd. Zoo is hy er ingeloopen, en heeft zyn Vlaam sche broeders gekwetst, zonder het te bedoe len, en de eere van den Nederlandschen stam verloochend, zonder het te weten. Wel een waarschuwing, om zich niet meer op vreemd terrein te wagen, zonder vooraf dat terrein behooriyk te hebben verkend." In Eet Nederlandsche Dagblad komt het volgende ingezonden artikel voor over Kies college of Kerkeraad, dat wy hier een plaats moeten geven omdat wy over namen wat Be Nieuwe Sprokkelaar daarom trent schreef. De redeneeringen van Drin) Nieuwe{n) Sprok kelaar zyn hoogst zonderling, ten deele vooral in verband met de klachten, die dit blad meermalen uilte, n.l. dat tegenwoordig in groote plaatsen met kiescollege véél te jonge predikanten op de drie- en zestallen komen en beroepen worden. Die klacht was billyk. Predikanton, die nog geen 10 jaar (om een getal te noemen) in dienst zyn, en slechts in één (soms zéér kleine) gemeente stonden, hebben veel te weinig ervaring om naar plaatsen als Amster dam, Rotterdam, 's Gravenhage en Utrecht, enz., beroepen te worden, te meer, omdat ze daardoor van af bijv. bun 35ste jaar tot hun dood of emeritaat op één plaats bly ven, waar van het gevolg is, dat hun „gehoor" eindeiyk „verloopt". Be bprokkc'aar vond zulke beroepen vrij wel dwaas (ook omdat daardoor deugdeiyker predikanten gepasseerd werden) en juist de kiescolleges hebben die dwaas heden gedaan I WonderJyk derhalve, dat genoemd blad die lichamen in stand wil houden. Daarby komt, dat kiescolleges op één drietal soms (zooals onlangs te R. 11) pred. plaatsen, die, indion ze elkander ontmoet hadden, zouden hebben uitgeroepen: „Hoe komen w y by elkaar?!" In één woord: Een kiescollege is een heksen ketel, óók omdat de uitslag eener stemming gewoon]yk geheel anders is dan men had verwacht. Be Sprokkelaar meent, dat kiescolleges overeenkomstig de Schrift zyn. En ziet kiescolleges zyn niet gereformeerd, en gereformeerd is (zoo beweert men) in alles overeenkomstig de Schrift. Hoe zit dat? Aldus. Als ergens een nieuwe gemeente wordt gesticht, dan moet men door stemming van alle stembevoegden een kerkeraad kiezen, maar verder behoort zoo'n korkeraad zich- zelven aan te vullen. Dat de kiescolleges (ik spreek van recht zinnig standpunt) enorm veel goed hebben gedaan, is oen feit. Maar ze moesten nu overal worden afgeschaft, waar men vindt, dat de kerkeraad „in goede handen" is. Een kiescollege (of „stemgerechtigden") moest slechts dadr bly ven bestaan of (zooals nu te Neerbosch) ingevoerd worden, waar het modernisme er mede onderdrukt wordt of kan worden. Dat eon kiescollege een trouwe vertegen woordiging van de gemeente is, is absoluut onwaar. In grooto plaatsen zyn dan aliyd partyen, en de éónige vraag is: Welke party heeft de meeste stemmen? Van één stem hangt dit afl En in zoo'n party beslist weer gewooniyk één persoon (by de ultra's altyd de grootste schreeuwer), zoodat ten slotte een enorme gemeente door één persoon ge regeerd wordt. Zoo is het byv. algemeen bekend, dat te Utrecht de ultra's, geholpen door de confessioneelen, een tydiang tiranni seerden. Eén pei^oon, die natuuriyk terstond ouder ling werd (met uitwerping van een uitnemend en beproefd opziener der gemeente), regeerde daar alles. Toon in een doopbeurt een vreemd pred. optrad, kermde de man in zyn heilige onnoozel- heid in de kerke kamer: „Och, Heere, wees met den onbekenden leeraar; althans ik ken hem niet." Dit gebed teekont genoeg don toestand. In Leiden durfde men de heeren prof. Gunning en Van Kempen uitwerpen. In Dordrecht werpen de conf. pred. uit nemende kerkeraadsleden uit. Wel wetende, dat zy daarvoor in den kerke raad niet genoeg hulp zouden krygen, zyn zy zoo ongereformeerd geweest om sterk te y veren voor behoud van 't kiescollege, want nu hebben ze een menigte gedweeë stemmers, die de commando's opvolgen* In Amsterdam regeeren tegenwoordig de z g. „vrienden kringen", en wie daarvan de generaal is, zegt een op elk drietal terugkomende naam vol doende. Een predikant, van wien iemand, die hem goed kent, beweert (als karakteraan duiding), dat hy in zyn eerste gemeente om den anderen „Heer" en „Heere" zeide, ten einde allen te gerieven, wordt, biykens drie tallen, voor confessioneel gehouden, waarover ieder, die hem kent, verbaasd is. Hoe komt dat? Omdat kiescolleges slechts afgaan naar oppervlakkige indrukken I De wyeheid is nooit by velen geweest. Is er een kerkeraad, dan wordt degelyker onder zocht, en dan wordt broederiyk overlegd wien men nemen zal en welke fractie een predikant noodig hoeft. Dan worden praatjes ook niet klakkeloos geloofd. Zoo is een zéér yverig predikant, door vyanden als lui belasterd, onlangs op twoe plaatsen door een kiescollege geweerd, zoodat hy niet eens op een twaalftal kwaml Een kiescollege stemt (raak of niet), een kerkeraad overlegt. In 't kortlaat men de kiescolleges beschouwen als een noodzakeiyk kwaad in die plaatsen, waar ze tegenover het modernisme noodigzyn. Elders bohooren zo te verdwynenl Natuuriyk zyn er uitzonderingen. Dat byv. in een dorp met vele buitenplaatsen een kerkeraad beslist, die uitsluitend vraagt of een predikant wel zuiver is, is óók al ongewenscht. Zoo is er midden in ons land een plaats, waar de vorige rechtzinnige pre dikant allen trok. Na hem kwam er een, die wèl oxtra-zuiver is, maar zoo'n huilerige en saaie voordracht heeft, dat een ontwikkeld menseh hem niet kan aanhooreo. De gevolgen daarvan bleven niet uit. Als reactie kwam er een protestantenbond, en anderen, ook dóarvan niet gediend, gaan nergens ter kerke. Ook in zulke plaatsen zou een kiescollege goed doen] Eet Nieuws van den Bag bespreekt het wetsontwerp tot verhooging der Indische begrooting, den 22sten Maart jl. door de Regeering by de Tweede Kamer aanhangig gemaakt. Het blad wyst er op, dat de Regoering gevoelt hoe zy ten opzichte van do opleiding van do ambtenaren voor den Indischen dienst in de klem is geraakt. „Niet alleen slaakt de memorie van toelichting den noodkreet: „De opheffing van de Indische instolling heeft de totstandkoming van de nieuwe regeling tot een zeer spoedeischende zaak gemaakt," maar ook bevat het ontwerp-besluit noodvoorzie ningen, eensdeels om nog in het loopendejaar met de opleiding van ambtenaren volgens het nieuwe stelsel een aanvang te kunnen maken, anderdeels om in 1903 niet te staan voor een tekort aan ambtenaren. Of de op het geval van zoodanig tekort doelende nood voorziening wel toepassing zal behoeven te erlangen, wordt nog als twyfelachtig voorge steld. Maar waar het bekend is, dat niet alleen smds eenigen tyd in Indié geen overcompleet aan ambtenaren meer bestaat, doch wegens de zoozeer beperkte uitzending van personeel in de laatste jaren reeds de behoefte is ge voeld om menschen op te zoeken en m dienst te nemen, die by de verwerving van het groot-ambtenaars examen diploma geen be noeming deelachtig hadden kunnen worden, biyft er voor twyfel aan een tekort in 1903 weinig plaats, en is het veeleer te voorzien, dat de Regeering het als een geluk zal be schouwen, wanneer zich voor haar de gelegen heid voordoet, om, terugkomend op haar besluit van verleden jaar, in 1901 en 1902 alsnog eenige ambtenaren uit te zenden. Wat hiervan zy, zoker is het, dat de Indi sche dienst in ongelegenheid zou geraken, wanneer de thans by de Staten-Generaal aan hangig gemaakte voordracht met met den moesten spoed in behandeling werd genomen, en nog meer, indien zy verworpon werd wegens bedenkingen tegen het nieuwe Btelsel van opleiding van Indische administratieve ambte naren. Het komt ons echter voor," zoo zegt het blad, „dat tegen bot plan der Regeering geen bezwaar behoeft to worden gemaakt." De bedoelingen der Regeering worden ver volgens uitvoerig door Eet Nieuws van den Bag toegelicht, waarna het blad vervolgt: „Of alles zoo prachtig zal uit vallen als de Regeering het zich voorstelt, staat te bezien, maar er is zeker geen reden om a priori van de toepassing van haar stelsel slechte gevolgen voor den Indischen dienst te voor spellen. Het is iets geheel nieuws, aan twee staat6Commissiën toe te vertrouwen om by examens op nog iets anders te letten dan op de kunde, waarvan de candidaten blyk geven, en aan een van de twee bovendien om studenten eenerzyds met verstandigen raad by te staan, anderzyds, zonder hen in hun vryheid van beweging te belemmeren, toch genoeg in het oog to houden om de Regeering te kunnen waarschuwen als de een of ander onder hen zich mocht ken merken door eigenschappen, die hem voor den Indischen dienst niet bruikbaar moeten doen achten. Alleen de ondervinding zal kunnen uitwyzen of het denkbeeld zoo goed is uit te voeren als het bedoeld is. Doch van een proef neming met de toepassing verwachten wy in geen geval schadelyke, in het ergste geval negatieve uitkomsten, in dien zin, dat de permanente commissiön geen kans zullen zien de candidaten te beoordeelen naar andere gegovens dan die, waarmede gewone examen- commissiën hebben te rekenen. Dat zy door vooroordeel, verkeerd inzicht of kleingeestig heid kwaad zouden stichten, is natuuriyk van de eminente mannen, waaruit de Regee ring de permanente commiasiën wenscht samen te stellen, niet te vreezen." Ten slotte 6preekt het blad nog den vol genden wensch uit: „De aanstaande ambtenaren zullen nu voor het eerst gedwongen worden naar de univer siteit te gaan. Laat ons hopen, dat zy er ook werkelyk in den vollen stroom van het geestesleven zullen medeleven. Helaas, dat juist nu aan de Leidsche universiteit een boogleeraar ontvallen is, die hun daarby zoo goed tot leidsman had kunnen zyn, een hoog leeraar, die zeker een groot aandeel heeft gehad in de „warme sympathie", waarmede de universiteit zich voor het onderwys aan de candidaat-ambtenaren beschikbaar heeft gesteld." MECLiHES. 40 Cents per regel. De heer Kryn Ruik, te Kallantsoog, schryft ons het volgende omtrent het gelukkige resul taat, verkregen door zyn vrouw ten gevolge van het gebruik der Pink-Pillen. „Ik gevoel," zoo zegt hy, „een groote vol doening, U mede te deelen, dat het gebruik der Pink-Pillen zeer gunstig gewerkt heeft op myn vrouw, en ik heb U niet eerder geschreven om te zien of de genezing van duur was, en zulks is zoo. „Zy is gedurende 80 jaron steeds uiterst zwak geweest; zy is 61 jaren oud en gaf van tyd tot tyd bloed op, thans doet zy geregeld haai' huiswerk. De pyn in de borst is verdwenen, de hartkloppingen nog niet Juffrouw RUIK volgens portret. geheel, doch zoo goed als over. Haar gezonde kleur is teruggekomen. Zy was vóór het gebruik Uwer wondervolle Pink Pillen zóó zwak, dat zy niets meor kon verrichten. Haar krachten zyn teruggekomen." In alle gevallen van bloedarmoede, bleek zucht, zenuwziekten, rheumatiek en alge- meene zwakte zullen de een zeer werkdadige uitwerking hebben on snel de verloren krachten terugkomen. Zy handelen op een merkwaardige wyze op het zoo teergevoelige gestel der vrouw. Zy is meer als de man aan storingen van een byzonderen aard onderhevig, die op gemak- kelyke wyze door het gebruik der Pink Pillen worden tegengegaan. Zy geven aan het bloed een nieuwe kracht en veroorloven het een geregelden omloop te hervatten, die zoo noodig is voor een goed lichaamsgestel. Prijs ƒ1.75 de doos; ƒ9.— per 6 doozen. Verkrijgbaar by J. H. I. Snabilté, Steiger 27, Rotterdam, hoofddepothouder voor Nederland, en apotheken. 3342 65 Franco toezending tegen postwissel. Ook echt verkrijgbaar voor Leiden en Om streken by Reyst Krax, Drogoryen, Bees tenmarkt Wyk 6 No. 41, en J. H. Dijxhuib, drogeryen, Hoogstraat No. 6. Hij .fcEiancl.silaa.gte. "Wy hadden don ganschen dag gevochten. Het was nu avond. Afgemat als wy waren, lagen en zaten wy neer, leunend tegen een „klip" of languit uitgestrekt op de moeder aarde, altyd l ereid haar vermoeiden kinderen een rustplaats te verleenen. Ik had dien dag een jongen Franschman naast my gehad in den stryd. Ik kende hem niet. Dit gebeurde meermalen in het vreemde lingen-legioen. Moedig had hy standgehouden toen de kogels der Engelschen als hagel neer kletterden op de steenmassa's, welke ons omringden. Alleen de invallende duisternis had ons, zoowel als den vyand, genoodzaakt het vuren te staken. Thans zat of liever lag hy naast my. Zyn elleboog op den grond geplant, ondersteunde hy zyn hoofd met de hand; een teere, fijne hand, naar het my voorkwam niet aan grof werk gewoon; doch het geweer hanteerde hy met vaardigheid. Wat hem dreef aan dezen oorlog deel te nemen was wellicht wat my ook met vuur bezield had, toen een volk van landbouwers en veehoeders uit have en goed dreigde verdreven te worden, omdat er goud gevonden werd in den bodem, waarop het zyn erven bouwde. Te vermoeid om veel lust tot praten te gevoelen, had ik myn metgezel zwygend myn veldflesch gereikt. Toen hy my deze weder teruggaf, klonk zyn „Merci" my ver- wytend in de ooren. Waarom sprak ik, die zyn taal verstond, niet tot hem? Ik hoorde een onderdrukten zucht. „Tracht te slapen", zeide ik. „Morgen wacht ons de stryd opnieuw." „Gy, Hollanders, zyt niet bygeloovig, wel?" „Ik weet niet, in hoever dit al of niet een eigenaardigheid van myn volk is, doch ik ben het niet, meen ik." „Toch weet ik, dat gy my niet uitlachen zult, als ik zeg, dat ik morgen aan het einde van den dag niet meer onder de levenden zal zyn." „In den oorlog staan wy allen daaraan bloot...." „Neen, by my is het zekerheid. Ik w ee t het." „W e e t gy het?" „Ja. Ik heo dit altoos vooruit geweten van allen, die my na aan het harte lagen. Het is myn noodlot." „Hoe bedoelt gy dit?" „Luister. Zoo ge niet te vermoeid zyt om my aan te hooren, zal ik het u vertellen." Ik gaf myn verlangen daartoe te kennen. „Toen ik nog een kind was en my van deze noodlottige gave nog niet bowust, gebeurde het dat ik met een myner makkers een zwerftocht had ondernomen over de weiden, die zich achter het huis myner ouders zoo ver uitstrekten, als het oog kon reiken, en voor ons, kinderen, een groote bekoorlykheid hadden. Elke s'oot of greppel lokte een wed- stryd uit in het springen en als wy na een flinken aanloop aan den overkant stonden, juichten wy als na een behaalde overwinning. Dit spel herhaalde zich tot in het oneindige. Toen de schemering viel, wilde ik myn makker, die achter my üep, tot huiswaarts keeren aansporen. Ik zag toen, wat zich in myn later leven telkens herhaald heeft: den sluier 1 Iets, dat my belette het aangezicht van myn vriend te zien. „Karell" riep ik angstig. Zonder my destyds daarvan rekenschap te geven, gevoelde ik, dat ik van het hoofd cot de voeten beefde. „Nu deze nog on dan op eon draf naar huis," was het lachend gegeven antwoord. De sloot was breeder dan een der vorige» Was het daardoor of had hy zyn aanloop niet goed genomen?Ik weet slechts, dat ik hem zag terugglyden van den tegenoverlig- genden oever. Toen eon doffe plons in het waterDat was alios. „Karell" riep ik. „Karell" Ik kroop op myn buik langs den waterkant, myn armen uitstrekkend en plassend. Ik zag niets meer van hem Dien avond lag myn vriendje uitgestrekt dood op m|jn legerstede in het huis myner ouders. Men verhaalde, hoe ik druipnat was thuisgekomen en mon uit myn verwarde woorden had opgemaakt, dat er een ongoluk was gebeurd, waarna ik bewusteloos was ineengezakt. Ik herinnerde my van dit alles niets, doch houd het er voor, dat ik nog altyd met dien verschrikkelyken nevel voor myn oogen hem was nagesprongen. Dit voorval zou op zichzelf niet voldoenc'e zyn geweest om het bewustzyu, dat ik do noodlottige gave bezat een dreigend onheil to voorzien, by my tot zekerheid te brengen, indien niet later hetzelfde zich aan my op nog treffender wyze had geopenbaard." „Waartoe deze droevige herinneringen in dezen nacht? Laat ons by het wachtvuur gaan, waar die brave kerels zich den tyd korten met een lied van biyde hoop on ver trouwen. Koml" „Nog niet," zeide hy. „Ik ben nog niet aan het einde. Ik was reeds volwassen, toen ik de vacantie doorbracht op het landgoed van myn oom. Ik was destyds op do Militaire School en de weken, die ik hier jagende en paardrijdende doorbracht, behoorden tot de gelukkigste myns levens. Laat ik u terstond zeggen, dat myn oon» een dochter had, zyn eenig kind, en dat ik dit meisje schoon en goed als een engel liefhad, grenzenloos liefhad, al durfde ik destyds nauwelijks de oogen naar haar opslaan. "Wanneer zy, voor het theeblad gezeten, vroo- lyk schertsend en pratend, my met haar welgevormd handje een kopje aanreikte, ge voelde ik my gelukkig louter door de naby heid vaa dit lieftallige wezen. Haar te verge zellen, wanneer zy bevallige Amazone door bosschen en velden draafde op haar ros, was voor my een eer en een genoegen, te groot om onder woorden te brengen. Zy liet dan somwylen haar paard stappen naast het m(jne, de teugels loshangend in haar hand, en wy spraken over duizend dingen. Dan weder, den straatweg verlatend, ging het over onge baande paden door hot bosch, waarby de laag nederhangende takken ons het aangezicht verkoelden. Hour haar was losgegaan en joeg achter haar aan in het dartel spel van deiv wind. Haar oogen straalden en haar wangen waren hoog rood gekleurd. "Wat was zy schoon 1 „Koml" riep zy my toe, toen ik een weinig achter was gebleven zich tot my omwendend; „Koml Nu den breeden bosch weg op in galop I" Wonderlyk, wonderiykl Nog zooeven had den myn oogen haar liefiyk beeld als ingedron ken en nu zag ik niets meerl De sluierI... De gevreesde sluier had zich als een nevel tusschen ons geplaatst 1 O, ik weet wat gy zeggen zult: gemoeds aandoeningen, inwerkend op de hersenen, het netvlies van het oog verduisterend, nietwaar? Ik weet hetl Ik weet hetl Kon slechts die wysgeerige oplossing het feit te niet doen, dat zich ook nu weder op zoo noodlottige wyze aan my had bewaarheid. Toen myn nichtje zich tot my omgewend had, was haar paard gestruikeld. O weel Zy lag op den grond uitgestrekt, bloedend uit eon gapende wonde aan het hoofd. Ik was by haar neergeknield. Als een waanzinnige ba- zwoer ik haai' niet te sterven. Ik riep haar by den naam lHaar hoofdje aan myn borst, vlood het jonge leven Toen was het, dat deze oorlog uitbrak. Be had de Militaire School verlaten Mtfn ouders meenden, dat nieuwe tooneelen de droevige ervaringen myner jongelingsjaren uit myn herinnering zouden wisschen, en ik begaf mij naar dit land, myn arm ten dionst stellend aan een goede zaak. Heden heb ik aan uw zyde gevochten, heden. Morgen zal ik dit niet meer!" „Niet meer? Wat bedoelt gy?" „Ik heb „den sluier" gezien." „Den sluier?" „Toen ik my hedenmorgen by die „spruit" over het water boog, zag ik hem en wel voor myn eigen gelaat 1" „Het stof, dat op het water drjjft, zal u belet hebben uw gelaat te aanschouwen," bracht ik in het midden. Hy schudde treurig het hoofd. Het was stil om ons heen. Ik overreedde hem wat te gaan rusten en om aan m(jn verlangen te voldoen, streklo hy zich op den grond uit, zyn arm tot hoofdkussen. Nog een wyle bleven myn oogen rusten op zyn jonge gestalte. Toen sliep ook ik in. De dag was aangebroken. „Opzadelen I" Myn makker zat reeds overeind. Hy had een zakspiegoltje te voorschyn gehaald en was bezig zjjn toilet te maken. Zonderling toch, die Frauachenl Waar zy zyn, in het veld of in het salon Daar uitte hy een gesmoorden kreet' „De sluier 1" Het spiegeltje was uit zyn hand gevallen. Ik had hem by den schouder ge grepen. „Sta op", zeide ik. „Laat ons de paarden gaan zoeken." Dien avond was hy niot meer aan myn zyde. Een kogel van den vyand had hem de hersenpan doorboord. Ik had hem zien vallen, en stervend had by my aangeblikt: dat het zoo zyn moest. Hy had het immers geweten dien morgen I ▼oor liet plaatsen Tan Kleine Adver- tentiëu moeten by de advertentie worden gevoegd. Wanneer dit niet geseliiedt, wordt de advertentie niet geplaatst.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 6