Pink-Pillen
EEN FLINK RESÜLTAATr
MENGELWERK.
De 40 Cents
arme jongens, die drie dagen lang geëxami
neerd worden, voor de complexe gevoelens
van den rector, die het examen moet regelen
en leiden en meestal ook examineeren, van
de examinatoren, die in een korte spanne tyds
moeten aan den dag brengen het resultaat
van 6 of meer leerjaren; zoolang de gecom
mitteerden daarvoor voelen en toonon, dat
zy meenen met fatsoenlijke menschen te doen
te hebben en niet overal bedrog speuren,
zoolang is de bestaande contróle scherp genoeg.
Maar de nieuwe regeling zaait wantrouwen
en zal vijandelijkheden oogsten. En wat moet
een rector doen als byv. de 3 opgaven worden
afgekeurd en de gecommitteerde er zelf een
geeft, die aan rector en examinator onaan
nemelijk voorkomt? Moet hy zich dan slaafs
onderwerpen? Eu wat moet hy doen als een
gecommitteerde den examinator telkens door
vragen in de rede valt, en de examinator,
geprikkeld, eindeiyk er den brui van geeft?
Moet hy den examinator, dien hy inwendig
geiyk geeft, gelasten voort te gaan? Maar is
hy nog wel de leider van het examen? En
wat zal er gebeuren by verzet tegea de ge
committeerden? Wordt de rector dan geschorst,
of het gymnasium gesloten?
Het is by ons niet gebruikelyk, dat rectoren
van Gymnasia geraadpleegd worden over ver
anderingen, die voor hun inrichtingen van
levensbelang zyn en waarover zy beter dan
iemand anders kunnen oordeelen. Daarom
spreek ik hier myn meening over de voor
gestelde wetswyziging uit, in de hoop, dat
myn voorbeeld zal worden gevolgd en een
algemeen protest van rectoren en leeraren
aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.
Op het Bocialistoncongres, dezer
dagen te Utrecht gehouden, is een belangryk
debat gevoerd over de houding, door de party
aan te nemen tegenover kleine pachters.
Belangryk, zegt De Nederlander, omdat de
party hier in het gedrang kwam met haar
monsterachtige leer, dat slechts de belangen
van oen deel van het volk moeten behartigd
worden. De socialistische party zoekt niet
naar het recht van iedereen; zelfs niet naar
het belang van iedereen (hetwelk soms het
best behartigd wordt door een zwak gedeelte
te steunen); maar zy stelt principieel voorop
het belang van een deel, dat volgens haar
per se strydt mot het belang van het andere
deel, en dan by uitsluiting behartiging verdient.
Deze driedubbele immers zedeiyke, eco
nomische en staat8rechteiyke kettery bracht
haar nu voor de vraag: Aan welke zy de moe
ten de kleine pachters staan? By de schapen
of by de bokken?
In beginsel scheen men het er vry wel over
eens, dat zy by de bokken bebooren. Dr.
Gorter deed namens de afdeeling Naarden-
Bussum in dien zin een voorstel. Maar mr.
Troelstra vond, dat ze voorloopig by de ver
kiezingen niet gemist kunnen worden, en wilde
hen daarom, uit tactisch oogpunt, tydely'k by
de schapen onder dak brengen. In dien zin
werd beslist.
Wanneer het niet om te huilen was, zou
dit gehaspel om te lachen zyn.
Eet Centrum schreef er reeds over, zooals
wy in ons vorig Overzicht meldden.
Het Handelsblad zegt er van:
„Wat over de pachtquaestie in het social,
program voorkomt, moet dienon om de stem
men der kleine pachters voor de socialistische
Kamercandidaten te winnen. De heer Troelstra
verklaarde ronduit, dat het daardoor den
socialisten al gelukt is op het platteland aan
hang te verkrygen en voor hun candidaten
aldaar een meerderheid te verwerven, ofschoon
geiyk hy er by voegde het in stryd werd
geacht met de socialistische leer, dat de party
opkomt voor pachters, die zeiven loonarbeiders
in dienst hebben.
Nog duidelyker onderstreepte dr. Gorter
deze tegenstrijdigheid, door te betoogen, dat
de socialistische party nooit die van de pach
ters kon wezen: „dezen mogen al door de
grondeigenaars worden uitgozogen, zy doen
het op hun bourt hun arbeiders, en de party
is de party voor het proletariaat". Tot het
steunen van kleine pachters, die zonder
loonarbeiders werken, wilde dr. Gorter dan
ook, zeer consequent, dit deel van het pro
gram beperken. Maar van deze logische toe
passing van beginselen wilde men niet weten.
Daardoor zou men de hulp van de andere pach
ters by de stem bus verhezen en daarom moest
het voorstel-Gorter (Naarden- Bussum) worden
op zy geschoven. Het lokaas voor do pachters
met loonarbeiders, die zy „uitzuigen", werd
aangenomen. Nader zou men de quaestie nog
eens „goed bestudeeren". Dat wil zeggen:
eerst de stemmen der pachters werven om
zetels in de Tweede Kamer en in de Provin
ciale Staten te veroveren, en dan, als men
de macht heeft gekregen, zich tegen die
zelfde pachters keeren.
De verkiezingstactiek der socialistische party
kwam hier weder duidelyk aan het Jicht.
Alle ontevredenen optrommelen om met de
socialisten samen te gaan, als de verlossers
uit den nood. En als zy met die hulp de
meerderheid hebben verkregen, dienzeltden
ontevredenen op gevoelige wyze de bons geven
en lien ten onder brengen. Hun schouders
gebruiken om naar boven te komen en hen
dan als „kapitalisten" vertrappen".
Prof. A. G. van Hamel verdedigde zich
in een artikel, voorkomende in de Ni?uwe
hotterdnmsche Courant en dat ook Be Slan-
d'iurd, aan welk blad het mede gezonden
was, beeft opgenomen, uitvoerig tegen den
aanval, waaraan hy van de zyde van dr.
Kuyper en van de Vlaamsche stryders bloo»-
stond over zy'n lezing in de „Association
flamande pour la vulgarisation de la langue
fran^aise", te Gent. Men verweet hem, dat
by de Vlamingen had gekwetst door het
Fransch voor te sr ellen als de volkstaal,
torwyl men hem ook kwalyk neemt, dat hy
by een toost aan tafel min of meer den gek
heeft gestoken met den Vlaming, die presi
dent Kruger by zyn komst in Bolgie heeft
verwelkomd en wat erg lang van stof was.
Prof. Van Hamel geeft nu te kennen, dat hy,
sprekende voor een vereeniging, die hot
Fransch beoefent en voor wie het Fransch
is de moedertaal, niet is afgeweken van het
standpunt, dat hy als goed en oprecht Nedor-
l&nder inneemt. Hy meent In zyn persoon te
bewyzen, dat men kan zyn als letterkundige
een beoefenaar van het Nederlandsch en
tegelykertyd een groot vriend van de Fransche
taal. De opmerking, die hy in den toost
maakte, betreurt hy, maar zy werd ingegeven
niet door lust tot spot met den Vlaming,
maar door de ergernis, die het by hem had
gewekt, dat een bepaalde groep Krugor naar
zich toe wilde halen ter bevordering van eigen
belangen. Dat was in Frankryk voorgekomen
en dat kwam ook in België voor.
„Ik beu bereid ridderiyk amende honorable
te doen," eindigt hy, „maar voorloopig zie ik
daartoe geen reden. En wanneer ik lees in
het stuk der Vlaamsche stryders: „Met die
vyanden van onzen stam en van onze taal
heeft prof. A. G. v. H. gejuicht over de uit
breiding van den Franschgezmden invloed,
dat is over den dood van het Nederlandsche
leven in België 1" dan noem ik dat eenvoudig
laster of rhetorica, zulk een hartstochtelyke
toon waarborgt my niet genoeg de helder
ziendheid der manifesteerenden."
Tegen dit laatste heeft het bestuur van den
Gentschen Tak van het Algemeen Nederlandsch
Verbond opmeuw geprotesteerd. De voorzitter,
prof. Julius Obrie, en de secretaris, mr. A.
Gottegny, geven daarby verscheidene aantee-
keningen uit de redevoering van prof. Van
Hamel, om te doen uitkomen, dat er wel
degelyk alle reden voor het tot prof. Van
Hamel gericht verwyt bestaat.
Dr. Kuyper plaatst in rqjn blad {Be Standaard)
een onderschrift onder den brief van den
Groningschen Hoogleeraar, waaraan we dit
ontleenen:
„We erkennen gaarne, dat de stand der
quaestie door dit antwoord wyziging onder
ging. Er biykt toch uit, dat de hoeren uit
Gent, die hem verleid hebben, hem niet be
hoorlyk hadden ingelicht. En er blykt ook
uit, dat prof. Van Hamel de rede van den
vice president Smet de Nayer wel heeft aan
gehoord, maar, in de spanning van wat hy
zelf ging zeggen, er niet naar heeft geluisterd.
Zoo is hy er ingeloopen, en heeft zyn Vlaam
sche broeders gekwetst, zonder het te bedoe
len, en de eere van den Nederlandschen stam
verloochend, zonder het te weten. Wel een
waarschuwing, om zich niet meer op vreemd
terrein te wagen, zonder vooraf dat terrein
behooriyk te hebben verkend."
In Eet Nederlandsche Dagblad komt het
volgende ingezonden artikel voor over Kies
college of Kerkeraad, dat wy hier
een plaats moeten geven omdat wy over
namen wat Be Nieuwe Sprokkelaar daarom
trent schreef.
De redeneeringen van Drin) Nieuwe{n) Sprok
kelaar zyn hoogst zonderling, ten deele vooral
in verband met de klachten, die dit blad
meermalen uilte, n.l. dat tegenwoordig in
groote plaatsen met kiescollege véél te jonge
predikanten op de drie- en zestallen komen
en beroepen worden.
Die klacht was billyk. Predikanton, die nog
geen 10 jaar (om een getal te noemen) in
dienst zyn, en slechts in één (soms zéér
kleine) gemeente stonden, hebben veel te
weinig ervaring om naar plaatsen als Amster
dam, Rotterdam, 's Gravenhage en Utrecht,
enz., beroepen te worden, te meer, omdat ze
daardoor van af bijv. bun 35ste jaar tot hun
dood of emeritaat op één plaats bly ven, waar
van het gevolg is, dat hun „gehoor" eindeiyk
„verloopt".
Be bprokkc'aar vond zulke beroepen vrij
wel dwaas (ook omdat daardoor deugdeiyker
predikanten gepasseerd werden) en
juist de kiescolleges hebben die dwaas
heden gedaan I
WonderJyk derhalve, dat genoemd blad die
lichamen in stand wil houden. Daarby komt,
dat kiescolleges op één drietal soms (zooals
onlangs te R. 11) pred. plaatsen, die, indion ze
elkander ontmoet hadden, zouden hebben
uitgeroepen: „Hoe komen w y by elkaar?!"
In één woord: Een kiescollege is een heksen
ketel, óók omdat de uitslag eener stemming
gewoon]yk geheel anders is dan men had
verwacht.
Be Sprokkelaar meent, dat kiescolleges
overeenkomstig de Schrift zyn. En ziet
kiescolleges zyn niet gereformeerd,
en gereformeerd is (zoo beweert men) in
alles overeenkomstig de Schrift. Hoe zit dat?
Aldus. Als ergens een nieuwe gemeente
wordt gesticht, dan moet men door stemming
van alle stembevoegden een kerkeraad kiezen,
maar verder behoort zoo'n korkeraad zich-
zelven aan te vullen.
Dat de kiescolleges (ik spreek van recht
zinnig standpunt) enorm veel goed hebben
gedaan, is oen feit. Maar ze moesten nu
overal worden afgeschaft, waar men vindt,
dat de kerkeraad „in goede handen" is. Een
kiescollege (of „stemgerechtigden") moest
slechts dadr bly ven bestaan of (zooals nu te
Neerbosch) ingevoerd worden, waar het
modernisme er mede onderdrukt wordt of
kan worden.
Dat eon kiescollege een trouwe vertegen
woordiging van de gemeente is, is absoluut
onwaar. In grooto plaatsen zyn dan aliyd
partyen, en de éónige vraag is: Welke party
heeft de meeste stemmen? Van één stem
hangt dit afl En in zoo'n party beslist weer
gewooniyk één persoon (by de ultra's altyd
de grootste schreeuwer), zoodat ten slotte
een enorme gemeente door één persoon ge
regeerd wordt. Zoo is het byv. algemeen
bekend, dat te Utrecht de ultra's, geholpen
door de confessioneelen, een tydiang tiranni
seerden.
Eén pei^oon, die natuuriyk terstond ouder
ling werd (met uitwerping van een uitnemend
en beproefd opziener der gemeente), regeerde
daar alles.
Toon in een doopbeurt een vreemd pred.
optrad, kermde de man in zyn heilige onnoozel-
heid in de kerke kamer: „Och, Heere, wees
met den onbekenden leeraar; althans ik ken
hem niet." Dit gebed teekont genoeg don
toestand. In Leiden durfde men de heeren
prof. Gunning en Van Kempen uitwerpen.
In Dordrecht werpen de conf. pred. uit
nemende kerkeraadsleden uit.
Wel wetende, dat zy daarvoor in den kerke
raad niet genoeg hulp zouden krygen, zyn
zy zoo ongereformeerd geweest om sterk te
y veren voor behoud van 't kiescollege, want
nu hebben ze een menigte gedweeë stemmers,
die de commando's opvolgen* In Amsterdam
regeeren tegenwoordig de z g. „vrienden
kringen", en wie daarvan de generaal is, zegt
een op elk drietal terugkomende naam vol
doende. Een predikant, van wien iemand, die
hem goed kent, beweert (als karakteraan
duiding), dat hy in zyn eerste gemeente om
den anderen „Heer" en „Heere" zeide, ten
einde allen te gerieven, wordt, biykens drie
tallen, voor confessioneel gehouden, waarover
ieder, die hem kent, verbaasd is. Hoe komt
dat? Omdat kiescolleges slechts afgaan
naar oppervlakkige indrukken I De wyeheid
is nooit by velen geweest. Is er een
kerkeraad, dan wordt degelyker onder
zocht, en dan wordt broederiyk overlegd
wien men nemen zal en welke fractie
een predikant noodig hoeft.
Dan worden praatjes ook niet klakkeloos
geloofd. Zoo is een zéér yverig predikant,
door vyanden als lui belasterd, onlangs op
twoe plaatsen door een kiescollege geweerd,
zoodat hy niet eens op een twaalftal kwaml
Een kiescollege stemt (raak of niet), een
kerkeraad overlegt. In 't kortlaat men de
kiescolleges beschouwen als een noodzakeiyk
kwaad in die plaatsen, waar ze tegenover het
modernisme noodigzyn. Elders bohooren
zo te verdwynenl
Natuuriyk zyn er uitzonderingen. Dat byv.
in een dorp met vele buitenplaatsen een
kerkeraad beslist, die uitsluitend vraagt
of een predikant wel zuiver is, is óók al
ongewenscht. Zoo is er midden in ons land
een plaats, waar de vorige rechtzinnige pre
dikant allen trok. Na hem kwam er een, die
wèl oxtra-zuiver is, maar zoo'n huilerige en
saaie voordracht heeft, dat een ontwikkeld
menseh hem niet kan aanhooreo. De gevolgen
daarvan bleven niet uit. Als reactie kwam
er een protestantenbond, en anderen, ook
dóarvan niet gediend, gaan nergens ter kerke.
Ook in zulke plaatsen zou een kiescollege
goed doen]
Eet Nieuws van den Bag bespreekt het
wetsontwerp tot verhooging der
Indische begrooting, den 22sten
Maart jl. door de Regeering by de Tweede
Kamer aanhangig gemaakt.
Het blad wyst er op, dat de Regoering
gevoelt hoe zy ten opzichte van do opleiding
van do ambtenaren voor den Indischen dienst
in de klem is geraakt. „Niet alleen slaakt
de memorie van toelichting den noodkreet:
„De opheffing van de Indische instolling heeft
de totstandkoming van de nieuwe regeling tot
een zeer spoedeischende zaak gemaakt," maar
ook bevat het ontwerp-besluit noodvoorzie
ningen, eensdeels om nog in het loopendejaar
met de opleiding van ambtenaren volgens
het nieuwe stelsel een aanvang te kunnen
maken, anderdeels om in 1903 niet te staan
voor een tekort aan ambtenaren. Of de op
het geval van zoodanig tekort doelende nood
voorziening wel toepassing zal behoeven te
erlangen, wordt nog als twyfelachtig voorge
steld. Maar waar het bekend is, dat niet alleen
smds eenigen tyd in Indié geen overcompleet
aan ambtenaren meer bestaat, doch wegens
de zoozeer beperkte uitzending van personeel
in de laatste jaren reeds de behoefte is ge
voeld om menschen op te zoeken en m dienst
te nemen, die by de verwerving van het
groot-ambtenaars examen diploma geen be
noeming deelachtig hadden kunnen worden,
biyft er voor twyfel aan een tekort in 1903
weinig plaats, en is het veeleer te voorzien,
dat de Regeering het als een geluk zal be
schouwen, wanneer zich voor haar de gelegen
heid voordoet, om, terugkomend op haar
besluit van verleden jaar, in 1901 en 1902
alsnog eenige ambtenaren uit te zenden.
Wat hiervan zy, zoker is het, dat de Indi
sche dienst in ongelegenheid zou geraken,
wanneer de thans by de Staten-Generaal aan
hangig gemaakte voordracht met met den
moesten spoed in behandeling werd genomen,
en nog meer, indien zy verworpon werd wegens
bedenkingen tegen het nieuwe Btelsel van
opleiding van Indische administratieve ambte
naren.
Het komt ons echter voor," zoo zegt het
blad, „dat tegen bot plan der Regeering geen
bezwaar behoeft to worden gemaakt."
De bedoelingen der Regeering worden ver
volgens uitvoerig door Eet Nieuws van den
Bag toegelicht, waarna het blad vervolgt:
„Of alles zoo prachtig zal uit vallen als de
Regeering het zich voorstelt, staat te bezien,
maar er is zeker geen reden om a priori
van de toepassing van haar stelsel slechte
gevolgen voor den Indischen dienst te voor
spellen. Het is iets geheel nieuws, aan twee
staat6Commissiën toe te vertrouwen om by
examens op nog iets anders te letten dan
op de kunde, waarvan de candidaten blyk
geven, en aan een van de twee bovendien
om studenten eenerzyds met verstandigen
raad by te staan, anderzyds, zonder hen in
hun vryheid van beweging te belemmeren,
toch genoeg in het oog to houden om de
Regeering te kunnen waarschuwen als de
een of ander onder hen zich mocht ken
merken door eigenschappen, die hem voor den
Indischen dienst niet bruikbaar moeten doen
achten. Alleen de ondervinding zal kunnen
uitwyzen of het denkbeeld zoo goed is uit te
voeren als het bedoeld is. Doch van een proef
neming met de toepassing verwachten wy in
geen geval schadelyke, in het ergste geval
negatieve uitkomsten, in dien zin, dat de
permanente commissiön geen kans zullen zien
de candidaten te beoordeelen naar andere
gegovens dan die, waarmede gewone examen-
commissiën hebben te rekenen. Dat zy door
vooroordeel, verkeerd inzicht of kleingeestig
heid kwaad zouden stichten, is natuuriyk
van de eminente mannen, waaruit de Regee
ring de permanente commiasiën wenscht
samen te stellen, niet te vreezen."
Ten slotte 6preekt het blad nog den vol
genden wensch uit:
„De aanstaande ambtenaren zullen nu voor
het eerst gedwongen worden naar de univer
siteit te gaan. Laat ons hopen, dat zy er ook
werkelyk in den vollen stroom van het
geestesleven zullen medeleven. Helaas, dat
juist nu aan de Leidsche universiteit een
boogleeraar ontvallen is, die hun daarby zoo
goed tot leidsman had kunnen zyn, een hoog
leeraar, die zeker een groot aandeel heeft
gehad in de „warme sympathie", waarmede
de universiteit zich voor het onderwys aan
de candidaat-ambtenaren beschikbaar heeft
gesteld."
MECLiHES.
40 Cents per regel.
De heer Kryn Ruik, te Kallantsoog, schryft
ons het volgende omtrent het gelukkige resul
taat, verkregen door zyn vrouw ten gevolge
van het gebruik der Pink-Pillen.
„Ik gevoel," zoo zegt hy, „een groote vol
doening, U mede te deelen, dat het gebruik
der Pink-Pillen zeer gunstig gewerkt heeft
op myn vrouw, en ik heb U niet eerder
geschreven om te zien of de genezing van
duur was, en zulks is zoo.
„Zy is gedurende 80 jaron steeds uiterst
zwak geweest; zy is 61 jaren oud en gaf
van tyd tot tyd bloed op, thans doet zy
geregeld haai' huiswerk. De pyn in de borst
is verdwenen, de hartkloppingen nog niet
Juffrouw RUIK volgens portret.
geheel, doch zoo goed als over. Haar gezonde
kleur is teruggekomen. Zy was vóór het
gebruik Uwer wondervolle Pink Pillen zóó
zwak, dat zy niets meor kon verrichten. Haar
krachten zyn teruggekomen."
In alle gevallen van bloedarmoede, bleek
zucht, zenuwziekten, rheumatiek en alge-
meene zwakte zullen de
een zeer werkdadige uitwerking hebben on
snel de verloren krachten terugkomen. Zy
handelen op een merkwaardige wyze op het
zoo teergevoelige gestel der vrouw. Zy is
meer als de man aan storingen van een
byzonderen aard onderhevig, die op gemak-
kelyke wyze door het gebruik der Pink Pillen
worden tegengegaan. Zy geven aan het bloed
een nieuwe kracht en veroorloven het een
geregelden omloop te hervatten, die zoo noodig
is voor een goed lichaamsgestel.
Prijs ƒ1.75 de doos; ƒ9.— per 6 doozen.
Verkrijgbaar by J. H. I. Snabilté, Steiger 27,
Rotterdam, hoofddepothouder voor Nederland,
en apotheken. 3342 65
Franco toezending tegen postwissel.
Ook echt verkrijgbaar voor Leiden en Om
streken by Reyst Krax, Drogoryen, Bees
tenmarkt Wyk 6 No. 41, en J. H. Dijxhuib,
drogeryen, Hoogstraat No. 6.
Hij .fcEiancl.silaa.gte.
"Wy hadden don ganschen dag gevochten.
Het was nu avond. Afgemat als wy waren,
lagen en zaten wy neer, leunend tegen een
„klip" of languit uitgestrekt op de moeder
aarde, altyd l ereid haar vermoeiden kinderen
een rustplaats te verleenen.
Ik had dien dag een jongen Franschman
naast my gehad in den stryd. Ik kende hem
niet. Dit gebeurde meermalen in het vreemde
lingen-legioen. Moedig had hy standgehouden
toen de kogels der Engelschen als hagel neer
kletterden op de steenmassa's, welke ons
omringden. Alleen de invallende duisternis
had ons, zoowel als den vyand, genoodzaakt
het vuren te staken.
Thans zat of liever lag hy naast my. Zyn
elleboog op den grond geplant, ondersteunde
hy zyn hoofd met de hand; een teere, fijne
hand, naar het my voorkwam niet aan grof
werk gewoon; doch het geweer hanteerde
hy met vaardigheid. Wat hem dreef aan dezen
oorlog deel te nemen was wellicht wat my
ook met vuur bezield had, toen een volk van
landbouwers en veehoeders uit have en goed
dreigde verdreven te worden, omdat er goud
gevonden werd in den bodem, waarop het zyn
erven bouwde.
Te vermoeid om veel lust tot praten te
gevoelen, had ik myn metgezel zwygend
myn veldflesch gereikt. Toen hy my deze
weder teruggaf, klonk zyn „Merci" my ver-
wytend in de ooren. Waarom sprak ik, die
zyn taal verstond, niet tot hem? Ik hoorde
een onderdrukten zucht.
„Tracht te slapen", zeide ik. „Morgen wacht
ons de stryd opnieuw."
„Gy, Hollanders, zyt niet bygeloovig, wel?"
„Ik weet niet, in hoever dit al of niet een
eigenaardigheid van myn volk is, doch ik ben
het niet, meen ik."
„Toch weet ik, dat gy my niet uitlachen
zult, als ik zeg, dat ik morgen aan het einde
van den dag niet meer onder de levenden
zal zyn."
„In den oorlog staan wy allen daaraan
bloot...."
„Neen, by my is het zekerheid. Ik w ee t het."
„W e e t gy het?"
„Ja. Ik heo dit altoos vooruit geweten van
allen, die my na aan het harte lagen. Het
is myn noodlot."
„Hoe bedoelt gy dit?"
„Luister. Zoo ge niet te vermoeid zyt om
my aan te hooren, zal ik het u vertellen."
Ik gaf myn verlangen daartoe te kennen.
„Toen ik nog een kind was en my van deze
noodlottige gave nog niet bowust, gebeurde
het dat ik met een myner makkers een
zwerftocht had ondernomen over de weiden,
die zich achter het huis myner ouders zoo
ver uitstrekten, als het oog kon reiken, en
voor ons, kinderen, een groote bekoorlykheid
hadden. Elke s'oot of greppel lokte een wed-
stryd uit in het springen en als wy na een
flinken aanloop aan den overkant stonden,
juichten wy als na een behaalde overwinning.
Dit spel herhaalde zich tot in het oneindige.
Toen de schemering viel, wilde ik myn makker,
die achter my üep, tot huiswaarts keeren
aansporen. Ik zag toen, wat zich in myn
later leven telkens herhaald heeft: den sluier 1
Iets, dat my belette het aangezicht van myn
vriend te zien.
„Karell" riep ik angstig. Zonder my destyds
daarvan rekenschap te geven, gevoelde ik, dat
ik van het hoofd cot de voeten beefde.
„Nu deze nog on dan op eon draf naar huis,"
was het lachend gegeven antwoord.
De sloot was breeder dan een der vorige»
Was het daardoor of had hy zyn aanloop niet
goed genomen?Ik weet slechts, dat ik
hem zag terugglyden van den tegenoverlig-
genden oever. Toen eon doffe plons in het
waterDat was alios.
„Karell" riep ik. „Karell"
Ik kroop op myn buik langs den waterkant,
myn armen uitstrekkend en plassend. Ik zag
niets meer van hem
Dien avond lag myn vriendje uitgestrekt
dood op m|jn legerstede in het huis myner
ouders. Men verhaalde, hoe ik druipnat was
thuisgekomen en mon uit myn verwarde
woorden had opgemaakt, dat er een ongoluk
was gebeurd, waarna ik bewusteloos was
ineengezakt. Ik herinnerde my van dit alles
niets, doch houd het er voor, dat ik nog altyd
met dien verschrikkelyken nevel voor myn
oogen hem was nagesprongen.
Dit voorval zou op zichzelf niet voldoenc'e
zyn geweest om het bewustzyu, dat ik do
noodlottige gave bezat een dreigend onheil to
voorzien, by my tot zekerheid te brengen,
indien niet later hetzelfde zich aan my op
nog treffender wyze had geopenbaard."
„Waartoe deze droevige herinneringen in
dezen nacht? Laat ons by het wachtvuur
gaan, waar die brave kerels zich den tyd
korten met een lied van biyde hoop on ver
trouwen. Koml"
„Nog niet," zeide hy. „Ik ben nog niet aan
het einde. Ik was reeds volwassen, toen ik
de vacantie doorbracht op het landgoed van
myn oom. Ik was destyds op do Militaire
School en de weken, die ik hier jagende en
paardrijdende doorbracht, behoorden tot de
gelukkigste myns levens.
Laat ik u terstond zeggen, dat myn oon»
een dochter had, zyn eenig kind, en dat ik
dit meisje schoon en goed als een engel
liefhad, grenzenloos liefhad, al durfde ik
destyds nauwelijks de oogen naar haar opslaan.
"Wanneer zy, voor het theeblad gezeten, vroo-
lyk schertsend en pratend, my met haar
welgevormd handje een kopje aanreikte, ge
voelde ik my gelukkig louter door de naby
heid vaa dit lieftallige wezen. Haar te verge
zellen, wanneer zy bevallige Amazone
door bosschen en velden draafde op haar ros,
was voor my een eer en een genoegen, te
groot om onder woorden te brengen. Zy liet
dan somwylen haar paard stappen naast het
m(jne, de teugels loshangend in haar hand,
en wy spraken over duizend dingen. Dan weder,
den straatweg verlatend, ging het over onge
baande paden door hot bosch, waarby de laag
nederhangende takken ons het aangezicht
verkoelden. Hour haar was losgegaan en joeg
achter haar aan in het dartel spel van deiv
wind. Haar oogen straalden en haar wangen
waren hoog rood gekleurd. "Wat was zy
schoon 1
„Koml" riep zy my toe, toen ik een weinig
achter was gebleven zich tot my omwendend;
„Koml Nu den breeden bosch weg op in
galop I"
Wonderlyk, wonderiykl Nog zooeven had
den myn oogen haar liefiyk beeld als ingedron
ken en nu zag ik niets meerl De sluierI...
De gevreesde sluier had zich als een nevel
tusschen ons geplaatst 1
O, ik weet wat gy zeggen zult: gemoeds
aandoeningen, inwerkend op de hersenen, het
netvlies van het oog verduisterend, nietwaar?
Ik weet hetl Ik weet hetl
Kon slechts die wysgeerige oplossing het
feit te niet doen, dat zich ook nu weder op
zoo noodlottige wyze aan my had bewaarheid.
Toen myn nichtje zich tot my omgewend had,
was haar paard gestruikeld. O weel Zy lag
op den grond uitgestrekt, bloedend uit eon
gapende wonde aan het hoofd. Ik was by
haar neergeknield. Als een waanzinnige ba-
zwoer ik haai' niet te sterven. Ik riep haar
by den naam lHaar hoofdje aan myn
borst, vlood het jonge leven
Toen was het, dat deze oorlog uitbrak. Be
had de Militaire School verlaten Mtfn ouders
meenden, dat nieuwe tooneelen de droevige
ervaringen myner jongelingsjaren uit myn
herinnering zouden wisschen, en ik begaf mij
naar dit land, myn arm ten dionst stellend
aan een goede zaak. Heden heb ik aan uw
zyde gevochten, heden. Morgen zal ik dit niet
meer!"
„Niet meer? Wat bedoelt gy?"
„Ik heb „den sluier" gezien."
„Den sluier?"
„Toen ik my hedenmorgen by die „spruit"
over het water boog, zag ik hem en wel voor
myn eigen gelaat 1"
„Het stof, dat op het water drjjft, zal u
belet hebben uw gelaat te aanschouwen,"
bracht ik in het midden.
Hy schudde treurig het hoofd.
Het was stil om ons heen. Ik overreedde
hem wat te gaan rusten en om aan m(jn
verlangen te voldoen, streklo hy zich op den
grond uit, zyn arm tot hoofdkussen.
Nog een wyle bleven myn oogen rusten op
zyn jonge gestalte. Toen sliep ook ik in.
De dag was aangebroken.
„Opzadelen I"
Myn makker zat reeds overeind. Hy had
een zakspiegoltje te voorschyn gehaald en
was bezig zjjn toilet te maken. Zonderling
toch, die Frauachenl Waar zy zyn, in het veld
of in het salon
Daar uitte hy een gesmoorden kreet'
„De sluier 1" Het spiegeltje was uit zyn hand
gevallen. Ik had hem by den schouder ge
grepen. „Sta op", zeide ik. „Laat ons de
paarden gaan zoeken."
Dien avond was hy niot meer aan myn
zyde. Een kogel van den vyand had hem de
hersenpan doorboord. Ik had hem zien vallen,
en stervend had by my aangeblikt: dat het
zoo zyn moest. Hy had het immers geweten
dien morgen I
▼oor liet plaatsen Tan Kleine Adver-
tentiëu moeten by de advertentie
worden gevoegd.
Wanneer dit niet geseliiedt, wordt
de advertentie niet geplaatst.