LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 13 APRIL. - TWEEDE BLAD.
PERSOVERZICHT.
Jê"eu-illeton.
Wachten en werken.
So. 1 - 1 s
Anno 190'.
Behalve, zooals we reeds zagen, door Eet
Vaderland en Dt{n) Standaard, is ook door
De(n) Tvd, De Maasbode, Deln) Nederlander en
Bet Centrum gewag gemaakt van het vlug
schrift van rar. P. F. Hubrecht, lid van den
Baad van State, dat dezer dagen het licht
zag b\j Gebrs. Belinfante en tot titel heeft:
Het lastige punt.
De T\jd heeft er twee hoofdartikelen over
gehad van den heer P. N. Kooien Pzn. De
heer K. meent, dat do weg, door mr. Hubrecht
aangewezen, tot oplossing van den schoolstryd
zal leiden. In de onderwyzers-byoenkomsten
moet het vlugschrift worden besproken, en,
een algemeene propaganda voor het tot-stand-
komen van zulke echt vryzinnige onderwys-
wetgeving moet z. L worden gemaakt.
jje redactie zelve van De(n) Tijd verklaart
het wel met den heer Kooien volkomen eens
te zijn wat betreft zyn waardeering van het
streven van den heer Hubrecht en het be
langwekkende van diens geschrift, maar durft
vooralsnog goen definitief oordeel over den
voorgeslagen weg uitspreken.
De Maasbode heeft in vier hoofdartikelen
grooten lof gegeven aan de door den heer
Hubrecht geleverde bestrijding van het neu
traliteitsbegrip en aan zyn warm pleidooi voor
de byzondere scholen. Maar zy heeft beden
king tegen zyn plan. Een zonderlingen eisch
vindt zy het, dat het onderwys der byzondere
school boven het peil der gratis politieschool
moet staan om steun uit de schatkist te erlan
gen. Dit is h. i. immers weer de oude bevoor
rechting der openbare school. En bedenke-
lyker nog is h. i., dat mr. Hubrecht, die de
neutraliteit de groote poort uitjaagt, haar in
zyn nieuw gedacht stelsel door een achter
deurtje weer laat binnensluipen. Dat by, om
zyn politieschool voor ieder toogankelyk te
maken en daarin de „onware" neutraliteit
tegen te gaan, gaat spreken van „streng
toezicht" en van „godsdienstleeraars, die ten
minste gedurende óón dag per week onder
richt komen geven" op die politieschool, be-
wyst h. i. wel zyn goeden wil en zyn op
rechte meening, maar toont te gelyk h. i.
duidelyk aan, dat hy ditmaal in practisch
Inzicht en in het juiste besef van de eischen
eener godsdienstige opvoeding ten eenenmale
te kort geschoten is.
De Nederlander schryft aan het slot van
een hoofdartikel „De vrye school", waarin het
blad een denkbeeld geeft van de bedoeling
en het plan des schryvers:
„Wy bevelen het geschrift aan allen, die
belang stellen in de schoolquaestie, ten zeerste
aan. Als toeken des tyds en als vele voor-
treffelyke gedachten bevattend, is het van
groote waaide. Al plaatsen wy by sommige
gedeelten dor oplossing nog vraagteekens, al
is ons byv. de regeling der „politieschool"
niet geheel duidelyk, noch de maatstaf, waar
naar het byzonder onderwys zal worden ge
steund, wy willen daarop op het oogenblik
met ingaan, maar ons bepalen tot het con-
stateeren van het feit, dat nu ook van gezag
hebbende liberale zyde op de meest besliste
en onomwonden wyze een leus is aangeheven,
die heenwyat in de richting van het „Unie"-
rapport en van „de vrye school voor heel
de natie".
Dit is een nieuwe en belangryke stap óóruit".
Eet Centrum zegt:
"Wy willen er op wyzen, hoe merkwaardig
het is met alleen, dat een man, als deze
liberale Staatsraad, zulk een oplossing aan
de hand geeft, maar ook, dat dit geschieden
kan zondor dat men hem als een verrader
der liberale zaak de deur wyst. Natuurlyk
zullen zeer veel partygenooten van den heer
Hubrecht geen instemming mot de brochure
betuigen, zal men de daarin verkondigde
ideeön te „radicaal" of bever te „clericaal"
achten, zal het aan critiek niet ontbreken.
Maar een alarmkreet, herinnerend aan den
tyd der „palstaanders voor art. 194", laat zich
wachten; en het min of meer ministerieele
Vaderland polemiseert tegen den schryver
<op een toon, welke als een bewys te meer
mag gelden van de kentering, welke gekomen
is in de ideeën.
2)
En dan die stakkerds, die toen reeds in de
vyftig en in de zestig waren; helaas, waar
zyn die thans? Misschien wel ergens, waar
zy haar jeugd en schoonheid weer terugge
kregen hebben. Laat ona het inniglyk voor
haar hopen 1
Het was in den zomer van 1884, een
byzonder lange en warme zomer, zoo'n zomer,
die rheumatieke mensehen grondig geneest en
oude zielen zóó sterk maakt, dat zy nu wel
weer door den winter denken te zullen heen-
sukkelen. Te Broad8tairs was dit jaar de toe
loop van badgasten zóó geweldig, dat de kin
deren op het strand niet Bpelen konden zonder
elkaar mot de ellebogen te stooten, terwyi
de gelederen der baders zóó dicht waren, dat
zy, die achteraan stonden, geen water kregen.
Ten overvloedo schreef men Augustus, de
allerdrukste maand dua van het seizoen.
Bygevolg stonden voor die gasten, die met
den laatsten trein nu nog aankwamen, de
kansen op het vinden van een onderkomen
lang niet gunstig. Ik geloof, dat er teBroad-
etairs drie hotels zyn. In geen van de drie
was meer een bed te krygen. Maar bovendien
heetten ook al de gestoffeerde kamers in het
etadje al bezet te zyn. Men zag rampzalige
vreemdelingen, die gehoopt hadden na eeü
smakeiyk souper hun vermoeide ledematen
op een zacht leger uit te strekken, als ver
twijfelden van woning naar woning dwalen.
Anderen, in deze dingen meei ervaren, wierpen
zlcb in de armen van dienatmannen, portiers
De emeritus rector P. M. Bots gaf in een
zyner „Leidsche Brieven" aan De Residentie
bode de volgende herinnering:
„De hoogbejaarde heer Donner, afgevaar
digde voor Katwyk, maar hier te Leidon op den
Ouden Singel wonend, zal het openbare leven
vaarwel zeggen en stelt zich niet meer her
kiesbaar. Nu, wy zyn dezen achtbaren bond
genoot by zyn henengaan nog een harteiyk
g r a t i a s verschuldigd, want menigeen zal
zich met my nog herinneren, hoe het de heer
Donner was, die by deken Bots mdertyd het
groote Bondgenootschap tusschen de onzen
en de Leidsche anti revolutionairen kwam
inleiden en bespreken. Nog jaren daarna had
de overleden deken Bots er genoegen in, ons
te verhalen, hoe dominee Donner den grond
slag van heel het zoogenaamde Monsterverbond
met dit óéne, kernachtige gezegde had om
schreven: Gy, Pastoor, en ik, de
Dominee, wy steunen beiden op
de bovennatuuriyke openbaring
van God. „En dat was zoo", zeide deken
Bots dan verder; „daartegen viel geen be
zwaar te maken en zoodoende sloten wy,
omtrent deze zaak, houw ea trouw". Aan
beiden, aan den reeds overleden deken, en
aan den nog levenden dominee Donner, moet
de eereroep nagegeven, dat zy als om stryd
voor die Christeiyke politiek onder al de hun
nen hebben geyverd".
De Werkmatisbode, de bewoging, welke tot
de oprichting van den Y r y zi nn i g-demo-
cratischen Bond leidde, besprekende,
schreef o. m.
Zoo er aan iets behoefte bestond, dan was
het aan oen beweging als deze, aan een be
weging, die vooral de kleine luiden, werk
lieden en anderen, niet behoorende toteenige
kerkelyk-politieke richting en niet behoorende
tot de sociaal democratische arbeidersparty, of
niet staande op het standpunt van den klassen-
stryd, kan omvatten en kan dienen tot orgaan.
De liberale party kan daartoe niet dienenze
had het vertrouwen der vryzinnige werklieden
reeds verbeurd lang vóórdat de Grondwets
herziening van 1887 de gelegenheid opende
om het kiesrecht aan een grooter aantal inge
zetenen toe te kennen.
De Nieuwe Rottei damsche Courant toont zich
in hooge mate verwonderd over zulk een
oordeelvelling van die zyde. Het blad noemt
het wel vreemd, dat de heer Heldt van zulk
een gevoelen dan niet reeds in 1887 heeft
doen biyken. Beter toch dan iemand weet hy,
meent de N. R. Ct., dat de werklieden, wier
streven belichaamd is in het Verbond, waar
van hy president is, van den beginne af
tegemoetkoming en medewerking gevonden
hebben by de liberalen.
Wy weten niet vervolgt de N. R. Ct.
tot hoever De Werkmansbode in zyn gedach
ten teruggaat, als hy spreekt van „langen
tyd" vóór de Grondwetsherziening van 1887,
maar wèl weten wy, dat by de liberale party,
naast do zorg voor vryheid en recht en naast
het streven om de algemeene welvaart te b'e:
vorderen, ook op den voorgrond heeft gestaan
zorg voor de belangen der mindergegoede
klassen. In deze richting heeft haar invloed
op de wetgeving zich bewogen, nu en vroeger.
Wy zullen niet weder in een uitvoerige
opsomming van feiten treden. Zy zyn dikwyis
genoeg vermeld en De Werkmansbode kent ze
evengoed als wy. De heer Heldt zelf heeft zo
ook in redevoeringen in vergaderingen dik
wyis genoeg opgesomd, als het gold de liberale
party te verdedigen tegen onbiliyke beschul
digingen. Maar enkele feiten dienen toch tegen
over dergelyke aantijgingen met een kort woord
in herinnering te worden gebracht.
Aan de eerste wet tot beperking van kinder
arbeid en aan de afschaffing van het verbod
van coalities (artt. 414 416 van het vroegere
strafwetboek) wordt misschien thans weinig
waarde gehecht. Nu wy zooveel verder ge
schreden zyn, schynen zulke maatregelen van
wetgeving inderdaad zoo eenvoudig en primi
tief. Maar toch is het een waarheid, dat zy
de eerste stappen waren in de richting van
sociale wetgeving, in een tyd en dit ver-
gete men niet toen er van een sociale
quaestie en van sociale politiek nog niet ge
sproken werd. En hoe eenvoudig die maat
regelen ons thans ook voorkomen, zy zyn
niet tot stand gekomen zonder zwaren stryd
en zy werden destyds in de werkmanskringen
als van veel gewicht beschouwd.
Ook de Rykspostspaarbank een andere
of oberkellners, die gewooniyk in dergelyken
nood nog wel raad weten.
Tot deze laatstgenoemden nu behoorde ook
een heer, uit wiens uiterlyk noch omtrent
zyn stand, noch omtrent zyn leeftyd, noch
omtrent zyn persoonlykheid veel op te maken
viel. Eertyds was er gowoonlyk in het uiterlyk
van iemand, in zyn manieren en zyn kleeding,
iets, wat hem kenmerkte. Dit ligt nu ook al
in het verleden. Alle individuen, op of boven
een zeker peil, zyn tegenwoordig gelyk; en
alles, wat men van iemand zeggen kan, is,
dat hy dit peil al dan niet schynt bereikt te
hebben. Dit peil begint daar, waar de kloe-
deren behooriyk gemaakt zyn en het gedrag
van hem, die ze aanheeft, fatsoeniyk is, waar
de leeftyd zwevende schynt tusschen vyf en
dertig en vyffig, en waar het beroep alles
wezen kan boven dat van winkelier.
De bewuste heer namelyk was zwaar van
stuk en netjes gekleed; hy droeg geen baard,
maar een knevel; hy gedroeg zich kalm en
welgemanierd, en hy had in zyn gezicht een
uitdrukking alsof hy gewoon was gehoorzaamd
te worden niet alleen, maar ook alsof hy van
nature tot diegenen behoorde, wier voorvaderen
dit ook al reeds sinds eeuwen waren geweest.
Wy leven wel in een democratische eeuw,
maar de wet der erfeiykheid laat zich voor-
loopig nog maar niet aan kant zetten.
Hy had zyn valies in het portaal van het
hotel neergezet en aan den huisknecht een
ruime fooi beloofd voor het opsnorren van
een goede kamer. Al spoedig dan ook
terwyl de andere ongelukkigen zich reeds
trachtten te verzoenen met de gedachte vaD
hier of daar op stroo of in een badkoetsje te
zullen moeten slapen volgde hy den huis
knecht, benevens zyn valies, naaz een logeer
huis in de buurt
maatregel van vroegeren datum, in het belang
der'werkende klassen genomen komt ons
thans voor als iets heel gewoons, iets zóó
eenvoudigs, dat men zich verwonderen moet,
dat het niet altyd bestaan heeft. En toch
bewyst de geschiedenis harer wording, dat deze
instelling een zoo heel eenvoudige zaak niet is.
Men zou, gewagende van hetgeen vóór 1887
door de liberalen is gedaan in het belang der
mindergegoeden, maatregelen kunnen noemen
op het gebied der belastingen en nog zooveel
meer; maar, zooals gezegd is, wy willen ons
bepalen tot enkele feiten.
Waarom ook zoo ver teruggegaan, als men
zich beroepen kan op zooveel, dat allen nog
versch in het geheugen ligt?
Als De Werkmansbode klaagde, dat de
ei-tsnlyke sociale wetgeving by ons te lande
lang ten achter is gebleven, wy zouden het
niet tegenspreken. Maar nu wy in een periode
verkeeren van groote werkzaamheid op dit
gebied, nu een liberale regeering zich beijvert
om het verzuimde in te halen, en nu by de
Vertegenwoordiging de gewenschte medewer
king gevonden wordt, nu is hot toch waarlyk
niet het geschikte oogenblik om aan de liberale
party te verwyten, dat zy geen hart heeft
voor do belangen der arbeiders, geen belang
stelling voor sociale hervormingen en ver
beteringen, en op grond daarvan de betrek
king met die party af te breken.
Denkt De Werkmansbode op deze wyze de
belangen der werklieden te dienen?
Als er aan den vruchtbaren arbeid van dit
ministerie een ontydig einde wordt gemaakt
en het regeeringsbeleid overgaat in handen
van de kerkelyke partyen, dan zullen zeker
de werklieden, uit wier naam het orgaan van
den heer Heldt spreekt, de vervulling van hun
wensch naar verdere verbetering van sociale
toestanden niet bespoedigd zien. En daér gaat
hot heen, want hoe kunnen de hervormingsge-
zinden op een ovorwinning by de stembus
hopen, als er onderhen verdeeldheid heerscht?
De briefschryver van De(n) Tijd is niet
optimistisch gestemd ten opzichte van de
verkiezingen voor de Provinciale
Staten. Van de 42 plaatsen;-die in Juni
te bezetten zyn, worden er op dit oogenblik
26 (de vacature-v. d. Lith daaronder begrepen)
door de liberalen ingenomen en 16 door de
anti-liberalen.
De briefschryver meent, dat de liberalen
zeker zyn van Rotterdam met 7, 's-Graven-
hage met 6, Dordrecht, Brielle en Gorkum
ieder met 2 leden, totaal 18 plaatsen. Hy
rekent nog, dat z(j vermoedeiyk Schiedam
met 2 en Zoetermeer met 1 plaats (Blussó)
zullen behouden; te Gouda en Leiden naast
twee anti-rev. wel 1 liberaal zal worden
gekozen en te Delft de plaats van den heer
Vreeburg door hen zal worden genomen. De
liberalen zouden dan van de 42 plaatsen er
24 krygen. Aan de anti-liberalen denkt hy
toe: Leiderdorp, Ylaardingen, Alfen, Ridder
kerk en Sliedrecht, ieder met twee zetels,
Zoetermeer met een, Middelharnis met een,
Gouda en Leiden met 2, te zamen 16, welk
cyfer tot 18 stygt, indien Oud-Beierland „aan
zyn uitspraak van onlangs getrouw blyft."
In dit geval zou „de liberale meerderheid
van 45 tot 43 slinken en de anti-liberale
minderheid van 37 tot 39 stygen". De brief
schryver meent, dat hy by deze berekening
nog te optimistisch is geweest, al geeft hy
toe, dat, zoo de uitslag niet gunstig mocht
wezen, de schuld daarvan zal liggen aan de
anti-liberalen zeiven.
„Zy hebben maar te willen, om te Schiedam
twee, te Gouda, te Leiden en te Zoetermeer
er één zetel meer te veroveren, waardoor, zelfs
al gingen Den Haag en Delft verloren, de
anti-liberalen tot een meerderheid zouden
komen van 44 tegen 38, als Oud-Beierland
geheel anti-liberaal werd, en 42 tot 40, als
het in Juni weer aan de liberalen terug
kwam."
Hy voegt aan deze berekeningen en be
schouwingen ten slotte dezen algemeenen
raad toe:
„Om het groote doel, dat de inzet van den
stryd is, te bereiken, kunnen wy, binnen de
grenzen, die eer en eigenwaarde ons stellen,
byna niet te edelmoedig zyn. De politieke
rol dor Statenleden is gedaan met de ver
kiezing voor leden van Eerste Kamer en
Gedeputeorden. Wie de'kiezers van de leden
der Eerste Kamer en Gedeputeerde Staten
zullen wezen, is een onverschillige zaak uit
Hier werd hy op de benedenverdieping in
een kamer gelaten door de vrouw des huizes,
een dame van middelbaren leeftyd, gekleed
in dat vale zwart, dat de uniform is van haar
beroep. Zy was klem en schraaltjes; haar
gelaat vertoonde de sporen van tobben en
zorgen, en zy droeg een front van zeer licht
blond haar. Dit front was op het oogenblik
juist wat verschoven, hetgeen haar den schyn
gaf alsof zy zoo pas aan het vechten was
geweest met den hond of met de kat.
„Deze kamer," zeide zy, „is juist vanmorgen
vrjj gekomen. Ik kan u haar afstaan tot den
eersten September niet langer, maar ook
niet korter onmogeiyk voor óón of twee
dagen."
„Heel goed. Ik huur de kamer tot den
eersten September."
Zoodra zy zyn stem hoorde, maakte de
goede vrouw een verschrikt gebaar. Toen keek
zy naar zyn valies, waarop met groote letters
te lezen stond: „Mr. H. Ambrose Strange",
en toen werd zy eensklaps bleek en viel op
een stoel.
„Is u niet wèl?" vroeg de heer.
Zy sprong op en liep weg, zoo hard zy
kon, als een op de vlucht gejaagde kip. Hy
keek haar na, niet begrypende welke vlieg
haar opeens gestoken had, dat zy aldus aan
den haal ging terwyl immers de koop nog
pas half beklonken was.
Nu verscheen er een meisje van drie- of
vier en twintig jaar. De heer Strange merkte
op, dat zy haar neusje geweldig hoog droeg
en dat zy gelyk by alle dochters van
kamerverhuurstera een onverzettelijke regel
is het biykbaar diep beneden zich achtte,
met de huurders In huls iets uitstaande te
hebben.
„Moeder is ongesteld," zeide zy heel lakoniek.
een algemeen oogpunt, waarby men zoo toe-
scbieteiyk kan wezen als men wil, indien
men slechts zorgt zyn eigen kiezers niet te
ontstemmen. Dit geldt intusschen evenzeer
voor onze bondgenooten als voor onszelven,
zoodat ook hunnerzyds geen stoere vasthou
dendheid by de besprekingen moet voorzitten."
Met deze slotsom vereenigen wy ons vol
komen, zegt De Residentiebode. Wy meenen
echter, dat de schrijver, die, ofschoon zich
een „outsider" noemend, buitengewoon goed op
de hoogte biykt te zyn van de positiön der
partyen by de verkiezingen voor de Provin
ciale Staten, toch wel wat al te pessimistisch
oordeelt. Wy voor ons geven Den Haag en
Delft nog niet verloren, Wy zien geen enkele
reden, waarom in deze beide districten de
toestand thans minder gunstig zou zyn dan
in. 1898, toen de heer Vreeburg te Delft met
twee anti-rev. is gekozen en er te Den Haag
drie aftredende leden mannen als de heeren
De Vries, Snoück Hurgronje en Hymans
de plaats moesten ruimen voor drie anti libe
ralen. Ook van de vervanging van den heer
Blussó te Zoetermeer door een anti liberaal
achten wy ons verzekerd, terwyl wy de
derde plaats te Leiden en do twee plaatsen
te Schiedam lang nog niet verloren achten.
Omgekeerd zouden wy Oud-Beierland en
zelfs Middelharnis ondanks do goede kan
sen niet onvoorwaardeiyk onder de vaste
districten durven rekenen.
Wy komen dus tot de volgende con
clusie:
Vaste liberale districten zyn: Rotterdam
met 7, Dordrecht, Gorkum en Brielle ieder
met 2, te zamen 13.
Vaste anti-libi districten: Alfen, Ridder
kerk, Sliedrecht, Leiderdorp, Vlaardingen,
Gouda en Zoetermeer ieder met 2, totaal 14.
Twyfelachtige: Den Haag 5, Leiden 3,
Schiedam 2, Oud-Beierland 2, Gouda, Delft
en Middelharnis ieder 1, totaal 15.
Wy rekenen, gelooven wy, niet naar ons
toe, indien wy aannemen, dat door ons wel
genomen zullen worden Den Haag 2, Leiden
2, Oud Beierland o f Schiedam 2, Middelharnis
of Delft 1, totaal 7, waardoor dus voor de
liberalen overbiyven: Den Haag 3, Oud-
Beierland of Schiedam 2, Middelharnis of
Delft 1, Leiden 1, Gouda 1, totaal 8.
Wy komen dan aan 21 liberalen en 21
anti-liberalen, waardoor de verhouding wordt
42 anti-liberalen tegen 40 liberalen, een ver
houding, die wy voor ons veronderstellen,
dat veel gunstiger zal wezen.
Wy laten tot toelichting hiervan de stemmen-
cyfers in 1898 volgen van de meeat begun
stigde liberale, anti-rev. en kathol, oandidaten
in de twyfelachtige districten:
Lib.
Anürov.
Kath.
Den Haag (1ste st.)
3890
4221
4047
(herst.)
5128
5268
4800
Delft
1167
1364
1303
Gouda
2797
2820
2463
Leiden
1410
1793
1668
(herst.)
1981
1828
Middelharnis
1038
1287
(herst.)
129-2
1545
Schiedam
1422
1264
1313
Oud-Beierland
1334
992
Zoetermeer
1325
1686
1771
De Arnhemsche Courant gaf het volgende
te lezen:
Door een zevental geachte ingezetenen is
het plan opgevat tot het stichten eener
Vereeniging, welke maatregelen ontwerpen
en bevorderen zal om het gevaar van
overlading van den geest by het
onderwys tegen te gaan. Over dit plan zelf
weuschen wy ons oordeel op te schorten,
allereerst tot na afloop der byeenkomst, welke
alhier op den 18den dezer maand zal plaats
hebbon en waarin het doel en streven der
Vereeniging en de middelen, waardoor zy dit
doel zal trachten te bereiken, zullen worden
uiteengezet.
Inmiddols heeft De Tijd voor de nieuwe
vereeniging een naam verzonnen, die vooral
door sieriykheld en beknoptheid aanbeveelt:
„Vereeniging tot bestryding van overdryving
op het punt van examens." Op de beslissing
der stichters van de nieuwe vereeniging
omtrent het aanvaarden van dezen naam
willen wy niet vooruitloopen, maar de geluk
kige vondst prikkelt ons tot navolging en
doet den lust by ons opkomen, om het
initiatief te nemen tot het vormen eener
Onder tusschen bad de heer Strange opge
merkt, dat zy werkeiyk een heel knap per
soontje was, met iets Spaansch in haar don
kerheid, dus zonder in het minst te geiyken
op de dame met het vlasharigo front.
„Moeder verzoekt my u te zeggen," hernam
zy, „dat de huur drie guineas bedraagt.
Keukenvuur, gaslicht en bediening extra. U
kunt de kamer voor veertien dagen huren,
niet voor langer en niet voor korter."
Akkoord 1" zeide hy, „en ik betaal vooruit."
Hy telde zes pond en zes shillingen op de
tafel uit.
„Moeder zal u quitantie geven," zeide zy,
terwyl zy het geld met een minachtend ge
baar opstreek. „En," liet zy er op volgen,
„moeder verzoekt my u te vragen of u met
mynheer Harry Strange is, die indertyd, nu
twintig jaar geleden, als leerling in huis was
by dominee Estill op de pastorie te Hilsea."
„Als leerlingI Op de pastorie te HiJseal
Twintig jaar geledenl O ja! By don ouden
Estill! Nu schiet het my te binnon. Jawel,
dat klopt. Maar waarom?"
„Dat weet ik niet. Ik moest het u maar
eens vragen. Om hoe iaat wenscht u te eten?"
„Ik eet in het hotel."
„O zool Het keukenvuur en do bediening,
ziet u, worden toch in rekening gebracht."
„'t Is goed," zeide de huurder, en de jonge
dame verwyderde zich.
„Wat kan dat beteekenen?" mymerde de
heer Strange, toen hy weder alleen was.Wie
is dit oude mensch; om wat heeft zy daarnaar
te vragen? Hilsea, jawel, dat was de laatste
gelegenheid, waar ik tyd en geld vermorste
aan Latyn en Grieksch, vóór ik er van door
ging. En dominee Estill, Ja, ja, die oude Estlli,
met zyn helsche grammatical En moeder
Estill, en Camilla I Jawel, Camilla heette 24.
„Vereeniging tot bestryding van overdryving
op het punt van bestryding van het algemeen
kiesrecht." Deze naam wint hot in lengte en
welluidendheid nog van de vondst van De Tijd
men heeft toch daarin vier keeren achtereen
don uitgang „ing" en driemaal den „y" klank;
de vereeniging voorziet in een met den dag
6tygende behoefte en ook geen gering
voordeel 1 weet terstond tegen wie zy
zich heeft te richten, nl. allereerst togen
De( n) Tijd.
Toen toch een paar weken geleden de
Nieuwe Roltcrdamsche Courant haar lezers als
hooge politieke wysheid do dwaze en opper
vlakkige praatjes van den Staatsraad Den
Beer Boortugael had opgedischt.die het Neder-
landsche volk voor een rechtvaardig kiesrecht
niet ryp oordeelde, omdat de zeden en het
karakter der bevolking van Corsica de erger-
ïykste corruptie, rooveryen en de toepassing
van eigen richting toelaten, is door ons ?n
anderen terstond aangetoond, dat en waarom
zulk een beroep op het ouitenland hoegenaamd
niets beteekent en alleen kon getuigen van
blinde vooringenomenheid en groote opper
vlakkigheid. Niet alleen achtte de N. R. Ct.
het blykbaar overbodig haar lezers te waar
schuwen tegen de doorschijnende drogredenen,
waaraan zy door den naam en de maat-
schappelyke positie van den schryver in de
oogen van den argeloozen lezer zeker relief
.had gegeven, en bewaardo ook de heer Den
Beer Poortugael zelf op de tegenspraak een
hooghartig stilzwygen, maar eenige dagen
later kwam waarlyk ook De Tijd met het
reisverhaal van den Nederlandschen Staats
raad aandragen, om haar lezers tegen de
„heerlijkheden van het algemeen stemrecht"
te waarschuwen. Dat wy daarmede op de
eenig passende wyze den draak gestoken en
aangewezen hebben, hoe op die wyze de
eenvoudige lezer moedwillig misleid werd
De Tijd bekommert er zich eenvoudig niet
om en laat haar lezers onder den valschen
indruk van het geschiedverhaal.
Wie zich mocht hebben voorgesteld, dat
nu toch de onzinnige bewysvoering van
den Nederlandschen Staatsraad in de pers
verder althans zou worden doodgezwogen, zou
zich schromelyk vergissen. Hoe ongelooflyk
ook, toch is het waar, dat nu De Nederlander
zich waarlik nog op het reisverhaal van
generaal Den Beer Poortugael is komen
beroepen, om, instemmende met De{n) Tijd, ook
haar lezers te verzekeren, „dat er geen beter
middel ia om tegen de booze gevolgen van
algemeen kiesrecht te waarschuwen dan dat
kiesrecht te zien in actie, zooals het zich
in de practyk van het leven vertoont in
andere landen."
Wat te zeggen van zulk een kleingeestig
„parti-pris", dat wel zelfs de dwaaste argu
menten ten gunste van eigen meening zyn
lezers opdringt, maar de tegenspraak niet
onder hun oogen durft brengen? De bestryders
van een rechtvaardig kiesrecht moeten zich
wel zwak gevoelen, als hun elk middel vaa
bestryding goed genoeg ls.
Do rector van het Erasmiaansch Gymnasium,
dr. S. J. Warren, schreef een artikel in de
Nieuwe Rotterdamsche Courant, getiteldH e t
geknutsel met de gymn as ia", waarin
hy do aan de Tweede Kamer ter overweging
gegeven wyziging der Wet op het Hooger
Onderwys behandelt, van welke wffziging
hoofddoel ls: de macht der gecommit
teerden voor het elndexamente
versterken.
Aan het slot van dit artikel schryft de
Rotterdamsche rector:
En waarom? De eigeniyko reden biykt te
zyn de wet van 9 Juli 1900, waardoor ook
aan byzondere gymnasia het jus promo
vendi is verleend. Op die scholen moet
vooral scherp toezicht worden uitgeoefend.
Met gepaste bescheidenheid waag ik het te
vragen of het dan niet beter zou zyn voor
die scholen het toezicht te verscherpen door
byv. een tweeden inspecteur te benoemen,
uitsluitend belast mot het toezicht op die
scholen. Nu haar eenmaal het jus promo
tion i s is toegekend, moet hun dat niet
gedealtelyk weer worden ontnomen; en nog
minder moet, omdat men de byzondere gym
nasia niet vertrouwt, oen scherpe resolutie
tegen alle gymnasia worden uitgevaardigd.
Myn meening is deze. Zoolang de gecommit
teerden gewone beschaafde mannen zyn, die
gevoel hebben voor de zenuwachtigheid der
Nu herinner ik het my weer. Zy had vlassig
haar en waterblauwe oogen, zonder wenk
brauwen, en zy had een schelle, kwakerige
stem. Zy was een beetje om een vryer ver
legen en sentimenteel en ik verbeeldde my,
dat ik verliefd op haar was. Camilla, ja, jal
zóó was hetl Camilla 1"
Daar kwam het bewuste meisje weer terug.
„Compliment van moeder," zeide zy, terwyl
zy hem een couvert overhandigde.
Hy opende het, en vond een photographietjo,
voorstellende een jongedame m een verbazend
wyde crinoline, met het haar in een netje en
een hoed met linten in de hand. De tyd, die
meedoogenlooze slooper, had met dit conter-
feitsel een onbarmhartig spel gedreven. Do
Alpen, tusschen welke de jongedame in stond
(gelyk in Engelsche dorpen gebruikeiyk), ver
hieven nog steeds hun besneeuwde spitsen
een paar duim boven haar hoofd. Haar handen
waren nog zichtbaar, hoewel slechts schim
achtig, ook de hoed had zich tameiyk goed
-ehouden, en de crinoline stond nog zoo bol
als ooit te voren, maar het gelaat, het ge
laat, achl waar was het gelaat gebleven?
Twee bleeke holten voor de oogen; slechts
hot flauwste 6poor nog van een neusjeneen
mond, die zijn noordelijke en zuideiyke grens
lijnen geheel verloren had, maar daarentegen,
als tot schadeloosstelling, zich oostwaarts en
westwaarts had uitgestrekt van oor tot oor.
„Wat is dit voor een ding?" vroeg hy, met
verbaasden blik.
„Dat la moeder, geloof ik, zooals zy twintig
jaar geleden was. Zy zegt het ten minste,
ofschoon nittaaand haar er uit hordennen zou."
{Wordl vervolgd.)