LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 13 APRIL. - TWEEDE BLAD. PERSOVERZICHT. Jê"eu-illeton. Wachten en werken. So. 1 - 1 s Anno 190'. Behalve, zooals we reeds zagen, door Eet Vaderland en Dt{n) Standaard, is ook door De(n) Tvd, De Maasbode, Deln) Nederlander en Bet Centrum gewag gemaakt van het vlug schrift van rar. P. F. Hubrecht, lid van den Baad van State, dat dezer dagen het licht zag b\j Gebrs. Belinfante en tot titel heeft: Het lastige punt. De T\jd heeft er twee hoofdartikelen over gehad van den heer P. N. Kooien Pzn. De heer K. meent, dat do weg, door mr. Hubrecht aangewezen, tot oplossing van den schoolstryd zal leiden. In de onderwyzers-byoenkomsten moet het vlugschrift worden besproken, en, een algemeene propaganda voor het tot-stand- komen van zulke echt vryzinnige onderwys- wetgeving moet z. L worden gemaakt. jje redactie zelve van De(n) Tijd verklaart het wel met den heer Kooien volkomen eens te zijn wat betreft zyn waardeering van het streven van den heer Hubrecht en het be langwekkende van diens geschrift, maar durft vooralsnog goen definitief oordeel over den voorgeslagen weg uitspreken. De Maasbode heeft in vier hoofdartikelen grooten lof gegeven aan de door den heer Hubrecht geleverde bestrijding van het neu traliteitsbegrip en aan zyn warm pleidooi voor de byzondere scholen. Maar zy heeft beden king tegen zyn plan. Een zonderlingen eisch vindt zy het, dat het onderwys der byzondere school boven het peil der gratis politieschool moet staan om steun uit de schatkist te erlan gen. Dit is h. i. immers weer de oude bevoor rechting der openbare school. En bedenke- lyker nog is h. i., dat mr. Hubrecht, die de neutraliteit de groote poort uitjaagt, haar in zyn nieuw gedacht stelsel door een achter deurtje weer laat binnensluipen. Dat by, om zyn politieschool voor ieder toogankelyk te maken en daarin de „onware" neutraliteit tegen te gaan, gaat spreken van „streng toezicht" en van „godsdienstleeraars, die ten minste gedurende óón dag per week onder richt komen geven" op die politieschool, be- wyst h. i. wel zyn goeden wil en zyn op rechte meening, maar toont te gelyk h. i. duidelyk aan, dat hy ditmaal in practisch Inzicht en in het juiste besef van de eischen eener godsdienstige opvoeding ten eenenmale te kort geschoten is. De Nederlander schryft aan het slot van een hoofdartikel „De vrye school", waarin het blad een denkbeeld geeft van de bedoeling en het plan des schryvers: „Wy bevelen het geschrift aan allen, die belang stellen in de schoolquaestie, ten zeerste aan. Als toeken des tyds en als vele voor- treffelyke gedachten bevattend, is het van groote waaide. Al plaatsen wy by sommige gedeelten dor oplossing nog vraagteekens, al is ons byv. de regeling der „politieschool" niet geheel duidelyk, noch de maatstaf, waar naar het byzonder onderwys zal worden ge steund, wy willen daarop op het oogenblik met ingaan, maar ons bepalen tot het con- stateeren van het feit, dat nu ook van gezag hebbende liberale zyde op de meest besliste en onomwonden wyze een leus is aangeheven, die heenwyat in de richting van het „Unie"- rapport en van „de vrye school voor heel de natie". Dit is een nieuwe en belangryke stap óóruit". Eet Centrum zegt: "Wy willen er op wyzen, hoe merkwaardig het is met alleen, dat een man, als deze liberale Staatsraad, zulk een oplossing aan de hand geeft, maar ook, dat dit geschieden kan zondor dat men hem als een verrader der liberale zaak de deur wyst. Natuurlyk zullen zeer veel partygenooten van den heer Hubrecht geen instemming mot de brochure betuigen, zal men de daarin verkondigde ideeön te „radicaal" of bever te „clericaal" achten, zal het aan critiek niet ontbreken. Maar een alarmkreet, herinnerend aan den tyd der „palstaanders voor art. 194", laat zich wachten; en het min of meer ministerieele Vaderland polemiseert tegen den schryver <op een toon, welke als een bewys te meer mag gelden van de kentering, welke gekomen is in de ideeën. 2) En dan die stakkerds, die toen reeds in de vyftig en in de zestig waren; helaas, waar zyn die thans? Misschien wel ergens, waar zy haar jeugd en schoonheid weer terugge kregen hebben. Laat ona het inniglyk voor haar hopen 1 Het was in den zomer van 1884, een byzonder lange en warme zomer, zoo'n zomer, die rheumatieke mensehen grondig geneest en oude zielen zóó sterk maakt, dat zy nu wel weer door den winter denken te zullen heen- sukkelen. Te Broad8tairs was dit jaar de toe loop van badgasten zóó geweldig, dat de kin deren op het strand niet Bpelen konden zonder elkaar mot de ellebogen te stooten, terwyi de gelederen der baders zóó dicht waren, dat zy, die achteraan stonden, geen water kregen. Ten overvloedo schreef men Augustus, de allerdrukste maand dua van het seizoen. Bygevolg stonden voor die gasten, die met den laatsten trein nu nog aankwamen, de kansen op het vinden van een onderkomen lang niet gunstig. Ik geloof, dat er teBroad- etairs drie hotels zyn. In geen van de drie was meer een bed te krygen. Maar bovendien heetten ook al de gestoffeerde kamers in het etadje al bezet te zyn. Men zag rampzalige vreemdelingen, die gehoopt hadden na eeü smakeiyk souper hun vermoeide ledematen op een zacht leger uit te strekken, als ver twijfelden van woning naar woning dwalen. Anderen, in deze dingen meei ervaren, wierpen zlcb in de armen van dienatmannen, portiers De emeritus rector P. M. Bots gaf in een zyner „Leidsche Brieven" aan De Residentie bode de volgende herinnering: „De hoogbejaarde heer Donner, afgevaar digde voor Katwyk, maar hier te Leidon op den Ouden Singel wonend, zal het openbare leven vaarwel zeggen en stelt zich niet meer her kiesbaar. Nu, wy zyn dezen achtbaren bond genoot by zyn henengaan nog een harteiyk g r a t i a s verschuldigd, want menigeen zal zich met my nog herinneren, hoe het de heer Donner was, die by deken Bots mdertyd het groote Bondgenootschap tusschen de onzen en de Leidsche anti revolutionairen kwam inleiden en bespreken. Nog jaren daarna had de overleden deken Bots er genoegen in, ons te verhalen, hoe dominee Donner den grond slag van heel het zoogenaamde Monsterverbond met dit óéne, kernachtige gezegde had om schreven: Gy, Pastoor, en ik, de Dominee, wy steunen beiden op de bovennatuuriyke openbaring van God. „En dat was zoo", zeide deken Bots dan verder; „daartegen viel geen be zwaar te maken en zoodoende sloten wy, omtrent deze zaak, houw ea trouw". Aan beiden, aan den reeds overleden deken, en aan den nog levenden dominee Donner, moet de eereroep nagegeven, dat zy als om stryd voor die Christeiyke politiek onder al de hun nen hebben geyverd". De Werkmatisbode, de bewoging, welke tot de oprichting van den Y r y zi nn i g-demo- cratischen Bond leidde, besprekende, schreef o. m. Zoo er aan iets behoefte bestond, dan was het aan oen beweging als deze, aan een be weging, die vooral de kleine luiden, werk lieden en anderen, niet behoorende toteenige kerkelyk-politieke richting en niet behoorende tot de sociaal democratische arbeidersparty, of niet staande op het standpunt van den klassen- stryd, kan omvatten en kan dienen tot orgaan. De liberale party kan daartoe niet dienenze had het vertrouwen der vryzinnige werklieden reeds verbeurd lang vóórdat de Grondwets herziening van 1887 de gelegenheid opende om het kiesrecht aan een grooter aantal inge zetenen toe te kennen. De Nieuwe Rottei damsche Courant toont zich in hooge mate verwonderd over zulk een oordeelvelling van die zyde. Het blad noemt het wel vreemd, dat de heer Heldt van zulk een gevoelen dan niet reeds in 1887 heeft doen biyken. Beter toch dan iemand weet hy, meent de N. R. Ct., dat de werklieden, wier streven belichaamd is in het Verbond, waar van hy president is, van den beginne af tegemoetkoming en medewerking gevonden hebben by de liberalen. Wy weten niet vervolgt de N. R. Ct. tot hoever De Werkmansbode in zyn gedach ten teruggaat, als hy spreekt van „langen tyd" vóór de Grondwetsherziening van 1887, maar wèl weten wy, dat by de liberale party, naast do zorg voor vryheid en recht en naast het streven om de algemeene welvaart te b'e: vorderen, ook op den voorgrond heeft gestaan zorg voor de belangen der mindergegoede klassen. In deze richting heeft haar invloed op de wetgeving zich bewogen, nu en vroeger. Wy zullen niet weder in een uitvoerige opsomming van feiten treden. Zy zyn dikwyis genoeg vermeld en De Werkmansbode kent ze evengoed als wy. De heer Heldt zelf heeft zo ook in redevoeringen in vergaderingen dik wyis genoeg opgesomd, als het gold de liberale party te verdedigen tegen onbiliyke beschul digingen. Maar enkele feiten dienen toch tegen over dergelyke aantijgingen met een kort woord in herinnering te worden gebracht. Aan de eerste wet tot beperking van kinder arbeid en aan de afschaffing van het verbod van coalities (artt. 414 416 van het vroegere strafwetboek) wordt misschien thans weinig waarde gehecht. Nu wy zooveel verder ge schreden zyn, schynen zulke maatregelen van wetgeving inderdaad zoo eenvoudig en primi tief. Maar toch is het een waarheid, dat zy de eerste stappen waren in de richting van sociale wetgeving, in een tyd en dit ver- gete men niet toen er van een sociale quaestie en van sociale politiek nog niet ge sproken werd. En hoe eenvoudig die maat regelen ons thans ook voorkomen, zy zyn niet tot stand gekomen zonder zwaren stryd en zy werden destyds in de werkmanskringen als van veel gewicht beschouwd. Ook de Rykspostspaarbank een andere of oberkellners, die gewooniyk in dergelyken nood nog wel raad weten. Tot deze laatstgenoemden nu behoorde ook een heer, uit wiens uiterlyk noch omtrent zyn stand, noch omtrent zyn leeftyd, noch omtrent zyn persoonlykheid veel op te maken viel. Eertyds was er gowoonlyk in het uiterlyk van iemand, in zyn manieren en zyn kleeding, iets, wat hem kenmerkte. Dit ligt nu ook al in het verleden. Alle individuen, op of boven een zeker peil, zyn tegenwoordig gelyk; en alles, wat men van iemand zeggen kan, is, dat hy dit peil al dan niet schynt bereikt te hebben. Dit peil begint daar, waar de kloe- deren behooriyk gemaakt zyn en het gedrag van hem, die ze aanheeft, fatsoeniyk is, waar de leeftyd zwevende schynt tusschen vyf en dertig en vyffig, en waar het beroep alles wezen kan boven dat van winkelier. De bewuste heer namelyk was zwaar van stuk en netjes gekleed; hy droeg geen baard, maar een knevel; hy gedroeg zich kalm en welgemanierd, en hy had in zyn gezicht een uitdrukking alsof hy gewoon was gehoorzaamd te worden niet alleen, maar ook alsof hy van nature tot diegenen behoorde, wier voorvaderen dit ook al reeds sinds eeuwen waren geweest. Wy leven wel in een democratische eeuw, maar de wet der erfeiykheid laat zich voor- loopig nog maar niet aan kant zetten. Hy had zyn valies in het portaal van het hotel neergezet en aan den huisknecht een ruime fooi beloofd voor het opsnorren van een goede kamer. Al spoedig dan ook terwyl de andere ongelukkigen zich reeds trachtten te verzoenen met de gedachte vaD hier of daar op stroo of in een badkoetsje te zullen moeten slapen volgde hy den huis knecht, benevens zyn valies, naaz een logeer huis in de buurt maatregel van vroegeren datum, in het belang der'werkende klassen genomen komt ons thans voor als iets heel gewoons, iets zóó eenvoudigs, dat men zich verwonderen moet, dat het niet altyd bestaan heeft. En toch bewyst de geschiedenis harer wording, dat deze instelling een zoo heel eenvoudige zaak niet is. Men zou, gewagende van hetgeen vóór 1887 door de liberalen is gedaan in het belang der mindergegoeden, maatregelen kunnen noemen op het gebied der belastingen en nog zooveel meer; maar, zooals gezegd is, wy willen ons bepalen tot enkele feiten. Waarom ook zoo ver teruggegaan, als men zich beroepen kan op zooveel, dat allen nog versch in het geheugen ligt? Als De Werkmansbode klaagde, dat de ei-tsnlyke sociale wetgeving by ons te lande lang ten achter is gebleven, wy zouden het niet tegenspreken. Maar nu wy in een periode verkeeren van groote werkzaamheid op dit gebied, nu een liberale regeering zich beijvert om het verzuimde in te halen, en nu by de Vertegenwoordiging de gewenschte medewer king gevonden wordt, nu is hot toch waarlyk niet het geschikte oogenblik om aan de liberale party te verwyten, dat zy geen hart heeft voor do belangen der arbeiders, geen belang stelling voor sociale hervormingen en ver beteringen, en op grond daarvan de betrek king met die party af te breken. Denkt De Werkmansbode op deze wyze de belangen der werklieden te dienen? Als er aan den vruchtbaren arbeid van dit ministerie een ontydig einde wordt gemaakt en het regeeringsbeleid overgaat in handen van de kerkelyke partyen, dan zullen zeker de werklieden, uit wier naam het orgaan van den heer Heldt spreekt, de vervulling van hun wensch naar verdere verbetering van sociale toestanden niet bespoedigd zien. En daér gaat hot heen, want hoe kunnen de hervormingsge- zinden op een ovorwinning by de stembus hopen, als er onderhen verdeeldheid heerscht? De briefschryver van De(n) Tijd is niet optimistisch gestemd ten opzichte van de verkiezingen voor de Provinciale Staten. Van de 42 plaatsen;-die in Juni te bezetten zyn, worden er op dit oogenblik 26 (de vacature-v. d. Lith daaronder begrepen) door de liberalen ingenomen en 16 door de anti-liberalen. De briefschryver meent, dat de liberalen zeker zyn van Rotterdam met 7, 's-Graven- hage met 6, Dordrecht, Brielle en Gorkum ieder met 2 leden, totaal 18 plaatsen. Hy rekent nog, dat z(j vermoedeiyk Schiedam met 2 en Zoetermeer met 1 plaats (Blussó) zullen behouden; te Gouda en Leiden naast twee anti-rev. wel 1 liberaal zal worden gekozen en te Delft de plaats van den heer Vreeburg door hen zal worden genomen. De liberalen zouden dan van de 42 plaatsen er 24 krygen. Aan de anti-liberalen denkt hy toe: Leiderdorp, Ylaardingen, Alfen, Ridder kerk en Sliedrecht, ieder met twee zetels, Zoetermeer met een, Middelharnis met een, Gouda en Leiden met 2, te zamen 16, welk cyfer tot 18 stygt, indien Oud-Beierland „aan zyn uitspraak van onlangs getrouw blyft." In dit geval zou „de liberale meerderheid van 45 tot 43 slinken en de anti-liberale minderheid van 37 tot 39 stygen". De brief schryver meent, dat hy by deze berekening nog te optimistisch is geweest, al geeft hy toe, dat, zoo de uitslag niet gunstig mocht wezen, de schuld daarvan zal liggen aan de anti-liberalen zeiven. „Zy hebben maar te willen, om te Schiedam twee, te Gouda, te Leiden en te Zoetermeer er één zetel meer te veroveren, waardoor, zelfs al gingen Den Haag en Delft verloren, de anti-liberalen tot een meerderheid zouden komen van 44 tegen 38, als Oud-Beierland geheel anti-liberaal werd, en 42 tot 40, als het in Juni weer aan de liberalen terug kwam." Hy voegt aan deze berekeningen en be schouwingen ten slotte dezen algemeenen raad toe: „Om het groote doel, dat de inzet van den stryd is, te bereiken, kunnen wy, binnen de grenzen, die eer en eigenwaarde ons stellen, byna niet te edelmoedig zyn. De politieke rol dor Statenleden is gedaan met de ver kiezing voor leden van Eerste Kamer en Gedeputeorden. Wie de'kiezers van de leden der Eerste Kamer en Gedeputeerde Staten zullen wezen, is een onverschillige zaak uit Hier werd hy op de benedenverdieping in een kamer gelaten door de vrouw des huizes, een dame van middelbaren leeftyd, gekleed in dat vale zwart, dat de uniform is van haar beroep. Zy was klem en schraaltjes; haar gelaat vertoonde de sporen van tobben en zorgen, en zy droeg een front van zeer licht blond haar. Dit front was op het oogenblik juist wat verschoven, hetgeen haar den schyn gaf alsof zy zoo pas aan het vechten was geweest met den hond of met de kat. „Deze kamer," zeide zy, „is juist vanmorgen vrjj gekomen. Ik kan u haar afstaan tot den eersten September niet langer, maar ook niet korter onmogeiyk voor óón of twee dagen." „Heel goed. Ik huur de kamer tot den eersten September." Zoodra zy zyn stem hoorde, maakte de goede vrouw een verschrikt gebaar. Toen keek zy naar zyn valies, waarop met groote letters te lezen stond: „Mr. H. Ambrose Strange", en toen werd zy eensklaps bleek en viel op een stoel. „Is u niet wèl?" vroeg de heer. Zy sprong op en liep weg, zoo hard zy kon, als een op de vlucht gejaagde kip. Hy keek haar na, niet begrypende welke vlieg haar opeens gestoken had, dat zy aldus aan den haal ging terwyl immers de koop nog pas half beklonken was. Nu verscheen er een meisje van drie- of vier en twintig jaar. De heer Strange merkte op, dat zy haar neusje geweldig hoog droeg en dat zy gelyk by alle dochters van kamerverhuurstera een onverzettelijke regel is het biykbaar diep beneden zich achtte, met de huurders In huls iets uitstaande te hebben. „Moeder is ongesteld," zeide zy heel lakoniek. een algemeen oogpunt, waarby men zoo toe- scbieteiyk kan wezen als men wil, indien men slechts zorgt zyn eigen kiezers niet te ontstemmen. Dit geldt intusschen evenzeer voor onze bondgenooten als voor onszelven, zoodat ook hunnerzyds geen stoere vasthou dendheid by de besprekingen moet voorzitten." Met deze slotsom vereenigen wy ons vol komen, zegt De Residentiebode. Wy meenen echter, dat de schrijver, die, ofschoon zich een „outsider" noemend, buitengewoon goed op de hoogte biykt te zyn van de positiön der partyen by de verkiezingen voor de Provin ciale Staten, toch wel wat al te pessimistisch oordeelt. Wy voor ons geven Den Haag en Delft nog niet verloren, Wy zien geen enkele reden, waarom in deze beide districten de toestand thans minder gunstig zou zyn dan in. 1898, toen de heer Vreeburg te Delft met twee anti-rev. is gekozen en er te Den Haag drie aftredende leden mannen als de heeren De Vries, Snoück Hurgronje en Hymans de plaats moesten ruimen voor drie anti libe ralen. Ook van de vervanging van den heer Blussó te Zoetermeer door een anti liberaal achten wy ons verzekerd, terwyl wy de derde plaats te Leiden en do twee plaatsen te Schiedam lang nog niet verloren achten. Omgekeerd zouden wy Oud-Beierland en zelfs Middelharnis ondanks do goede kan sen niet onvoorwaardeiyk onder de vaste districten durven rekenen. Wy komen dus tot de volgende con clusie: Vaste liberale districten zyn: Rotterdam met 7, Dordrecht, Gorkum en Brielle ieder met 2, te zamen 13. Vaste anti-libi districten: Alfen, Ridder kerk, Sliedrecht, Leiderdorp, Vlaardingen, Gouda en Zoetermeer ieder met 2, totaal 14. Twyfelachtige: Den Haag 5, Leiden 3, Schiedam 2, Oud-Beierland 2, Gouda, Delft en Middelharnis ieder 1, totaal 15. Wy rekenen, gelooven wy, niet naar ons toe, indien wy aannemen, dat door ons wel genomen zullen worden Den Haag 2, Leiden 2, Oud Beierland o f Schiedam 2, Middelharnis of Delft 1, totaal 7, waardoor dus voor de liberalen overbiyven: Den Haag 3, Oud- Beierland of Schiedam 2, Middelharnis of Delft 1, Leiden 1, Gouda 1, totaal 8. Wy komen dan aan 21 liberalen en 21 anti-liberalen, waardoor de verhouding wordt 42 anti-liberalen tegen 40 liberalen, een ver houding, die wy voor ons veronderstellen, dat veel gunstiger zal wezen. Wy laten tot toelichting hiervan de stemmen- cyfers in 1898 volgen van de meeat begun stigde liberale, anti-rev. en kathol, oandidaten in de twyfelachtige districten: Lib. Anürov. Kath. Den Haag (1ste st.) 3890 4221 4047 (herst.) 5128 5268 4800 Delft 1167 1364 1303 Gouda 2797 2820 2463 Leiden 1410 1793 1668 (herst.) 1981 1828 Middelharnis 1038 1287 (herst.) 129-2 1545 Schiedam 1422 1264 1313 Oud-Beierland 1334 992 Zoetermeer 1325 1686 1771 De Arnhemsche Courant gaf het volgende te lezen: Door een zevental geachte ingezetenen is het plan opgevat tot het stichten eener Vereeniging, welke maatregelen ontwerpen en bevorderen zal om het gevaar van overlading van den geest by het onderwys tegen te gaan. Over dit plan zelf weuschen wy ons oordeel op te schorten, allereerst tot na afloop der byeenkomst, welke alhier op den 18den dezer maand zal plaats hebbon en waarin het doel en streven der Vereeniging en de middelen, waardoor zy dit doel zal trachten te bereiken, zullen worden uiteengezet. Inmiddols heeft De Tijd voor de nieuwe vereeniging een naam verzonnen, die vooral door sieriykheld en beknoptheid aanbeveelt: „Vereeniging tot bestryding van overdryving op het punt van examens." Op de beslissing der stichters van de nieuwe vereeniging omtrent het aanvaarden van dezen naam willen wy niet vooruitloopen, maar de geluk kige vondst prikkelt ons tot navolging en doet den lust by ons opkomen, om het initiatief te nemen tot het vormen eener Onder tusschen bad de heer Strange opge merkt, dat zy werkeiyk een heel knap per soontje was, met iets Spaansch in haar don kerheid, dus zonder in het minst te geiyken op de dame met het vlasharigo front. „Moeder verzoekt my u te zeggen," hernam zy, „dat de huur drie guineas bedraagt. Keukenvuur, gaslicht en bediening extra. U kunt de kamer voor veertien dagen huren, niet voor langer en niet voor korter." Akkoord 1" zeide hy, „en ik betaal vooruit." Hy telde zes pond en zes shillingen op de tafel uit. „Moeder zal u quitantie geven," zeide zy, terwyl zy het geld met een minachtend ge baar opstreek. „En," liet zy er op volgen, „moeder verzoekt my u te vragen of u met mynheer Harry Strange is, die indertyd, nu twintig jaar geleden, als leerling in huis was by dominee Estill op de pastorie te Hilsea." „Als leerlingI Op de pastorie te HiJseal Twintig jaar geledenl O ja! By don ouden Estill! Nu schiet het my te binnon. Jawel, dat klopt. Maar waarom?" „Dat weet ik niet. Ik moest het u maar eens vragen. Om hoe iaat wenscht u te eten?" „Ik eet in het hotel." „O zool Het keukenvuur en do bediening, ziet u, worden toch in rekening gebracht." „'t Is goed," zeide de huurder, en de jonge dame verwyderde zich. „Wat kan dat beteekenen?" mymerde de heer Strange, toen hy weder alleen was.Wie is dit oude mensch; om wat heeft zy daarnaar te vragen? Hilsea, jawel, dat was de laatste gelegenheid, waar ik tyd en geld vermorste aan Latyn en Grieksch, vóór ik er van door ging. En dominee Estill, Ja, ja, die oude Estlli, met zyn helsche grammatical En moeder Estill, en Camilla I Jawel, Camilla heette 24. „Vereeniging tot bestryding van overdryving op het punt van bestryding van het algemeen kiesrecht." Deze naam wint hot in lengte en welluidendheid nog van de vondst van De Tijd men heeft toch daarin vier keeren achtereen don uitgang „ing" en driemaal den „y" klank; de vereeniging voorziet in een met den dag 6tygende behoefte en ook geen gering voordeel 1 weet terstond tegen wie zy zich heeft te richten, nl. allereerst togen De( n) Tijd. Toen toch een paar weken geleden de Nieuwe Roltcrdamsche Courant haar lezers als hooge politieke wysheid do dwaze en opper vlakkige praatjes van den Staatsraad Den Beer Boortugael had opgedischt.die het Neder- landsche volk voor een rechtvaardig kiesrecht niet ryp oordeelde, omdat de zeden en het karakter der bevolking van Corsica de erger- ïykste corruptie, rooveryen en de toepassing van eigen richting toelaten, is door ons ?n anderen terstond aangetoond, dat en waarom zulk een beroep op het ouitenland hoegenaamd niets beteekent en alleen kon getuigen van blinde vooringenomenheid en groote opper vlakkigheid. Niet alleen achtte de N. R. Ct. het blykbaar overbodig haar lezers te waar schuwen tegen de doorschijnende drogredenen, waaraan zy door den naam en de maat- schappelyke positie van den schryver in de oogen van den argeloozen lezer zeker relief .had gegeven, en bewaardo ook de heer Den Beer Poortugael zelf op de tegenspraak een hooghartig stilzwygen, maar eenige dagen later kwam waarlyk ook De Tijd met het reisverhaal van den Nederlandschen Staats raad aandragen, om haar lezers tegen de „heerlijkheden van het algemeen stemrecht" te waarschuwen. Dat wy daarmede op de eenig passende wyze den draak gestoken en aangewezen hebben, hoe op die wyze de eenvoudige lezer moedwillig misleid werd De Tijd bekommert er zich eenvoudig niet om en laat haar lezers onder den valschen indruk van het geschiedverhaal. Wie zich mocht hebben voorgesteld, dat nu toch de onzinnige bewysvoering van den Nederlandschen Staatsraad in de pers verder althans zou worden doodgezwogen, zou zich schromelyk vergissen. Hoe ongelooflyk ook, toch is het waar, dat nu De Nederlander zich waarlik nog op het reisverhaal van generaal Den Beer Poortugael is komen beroepen, om, instemmende met De{n) Tijd, ook haar lezers te verzekeren, „dat er geen beter middel ia om tegen de booze gevolgen van algemeen kiesrecht te waarschuwen dan dat kiesrecht te zien in actie, zooals het zich in de practyk van het leven vertoont in andere landen." Wat te zeggen van zulk een kleingeestig „parti-pris", dat wel zelfs de dwaaste argu menten ten gunste van eigen meening zyn lezers opdringt, maar de tegenspraak niet onder hun oogen durft brengen? De bestryders van een rechtvaardig kiesrecht moeten zich wel zwak gevoelen, als hun elk middel vaa bestryding goed genoeg ls. Do rector van het Erasmiaansch Gymnasium, dr. S. J. Warren, schreef een artikel in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, getiteldH e t geknutsel met de gymn as ia", waarin hy do aan de Tweede Kamer ter overweging gegeven wyziging der Wet op het Hooger Onderwys behandelt, van welke wffziging hoofddoel ls: de macht der gecommit teerden voor het elndexamente versterken. Aan het slot van dit artikel schryft de Rotterdamsche rector: En waarom? De eigeniyko reden biykt te zyn de wet van 9 Juli 1900, waardoor ook aan byzondere gymnasia het jus promo vendi is verleend. Op die scholen moet vooral scherp toezicht worden uitgeoefend. Met gepaste bescheidenheid waag ik het te vragen of het dan niet beter zou zyn voor die scholen het toezicht te verscherpen door byv. een tweeden inspecteur te benoemen, uitsluitend belast mot het toezicht op die scholen. Nu haar eenmaal het jus promo tion i s is toegekend, moet hun dat niet gedealtelyk weer worden ontnomen; en nog minder moet, omdat men de byzondere gym nasia niet vertrouwt, oen scherpe resolutie tegen alle gymnasia worden uitgevaardigd. Myn meening is deze. Zoolang de gecommit teerden gewone beschaafde mannen zyn, die gevoel hebben voor de zenuwachtigheid der Nu herinner ik het my weer. Zy had vlassig haar en waterblauwe oogen, zonder wenk brauwen, en zy had een schelle, kwakerige stem. Zy was een beetje om een vryer ver legen en sentimenteel en ik verbeeldde my, dat ik verliefd op haar was. Camilla, ja, jal zóó was hetl Camilla 1" Daar kwam het bewuste meisje weer terug. „Compliment van moeder," zeide zy, terwyl zy hem een couvert overhandigde. Hy opende het, en vond een photographietjo, voorstellende een jongedame m een verbazend wyde crinoline, met het haar in een netje en een hoed met linten in de hand. De tyd, die meedoogenlooze slooper, had met dit conter- feitsel een onbarmhartig spel gedreven. Do Alpen, tusschen welke de jongedame in stond (gelyk in Engelsche dorpen gebruikeiyk), ver hieven nog steeds hun besneeuwde spitsen een paar duim boven haar hoofd. Haar handen waren nog zichtbaar, hoewel slechts schim achtig, ook de hoed had zich tameiyk goed -ehouden, en de crinoline stond nog zoo bol als ooit te voren, maar het gelaat, het ge laat, achl waar was het gelaat gebleven? Twee bleeke holten voor de oogen; slechts hot flauwste 6poor nog van een neusjeneen mond, die zijn noordelijke en zuideiyke grens lijnen geheel verloren had, maar daarentegen, als tot schadeloosstelling, zich oostwaarts en westwaarts had uitgestrekt van oor tot oor. „Wat is dit voor een ding?" vroeg hy, met verbaasden blik. „Dat la moeder, geloof ik, zooals zy twintig jaar geleden was. Zy zegt het ten minste, ofschoon nittaaand haar er uit hordennen zou." {Wordl vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5