MENGELWERK. Onbewoonbaarverklaring moet worden aan gemoedigd; verbetering van slechte woningen desnoods afgedwongen; aanbouw van goede nieuwe woningen door vereeiuglngen, die geen winstbejag beoogen, door goedkoops terrein en kapitaalverschaffing vanwege de overheid aangemoedigd. Vergeten wordt door de ontwerpefi*, dat al die overheidsbemoeiing en vooral de laatst genoemde aanmoediging en winstkansen on zeker maakt, welke tot dusver naarmate van de behoefte speculatieven aanbouw van wonin gen uitlokten. Van daar onvermijdelijk als eerste gevolg der Woningwet bij toenemende be volking schaarschte van beschikbare woningen en rijzing in prijs van de woningen, zonder jjat deze rijzing, als tot dusver, dadelijk nieuwen jpeculatieven aanbouw uitlokt en aldus zich zelf opheft. Als tot dusver nieuw kapitaal naar dezen vorm van belegging toestroomde als zy 8 pCt. beloofde, zal men na invoering der wet uitzicht op bijv. 10 pOt. willen hebben, alvorens het gevaar te loopen, dat philan- thropische overheids-concurrentie de winst tot 8 of 4 pCt. terugbrengt. In de dan ontstaande wanverhouding tus- schen vraag on aanbod van arboiderswoningen kan worden voorzien door aanbouw, van wat ik naar Haagsch spraakgebruik maar zal noemen commissiewoningen, die weinig rente behoeven op te leveren. Zal zulke aanbouw echter inderdaad piaats vinden? Ik betwijfel het Niet alle gemeentebesturen zjjn zóó con sequent als hot door den heer De Boer aan geduide, om hun best te doen, woningen, waarin zich armen kunnen vestigen, op te ruimen, maar de vestiging van gezinnen aan moedigen, die zoo zy al niet dadelijk arm lastig zijn toch heelwat kosten veroorzaken en op zijn best in de laagste klassen van den hoofdelyken omslag een kleinigheid bij dragen, doen zij niet licht. Ieder laat dit gaarne aan de naburige gemeenten over. Ais de verordeningen in streken, waar de levens standaard laag is, wat hooge eischen stellen, zullen nieuwe woningen bovendien te duur worden. In de grootere steden zou, bij ontstentenis van speculatieven aanbouw, die natuurlijk geheel ophoudt, zoodra de overheid ook maar aanstalten maakt, zich de zaak ernstig aan te trekken, de omvang van den commissie- huizenbouw zoo groot moeten worden, dat er schatten mee gemoeid raken. Het kapitaal, niet door winstkansen aangetrokken en voor goed met een matige" rent© afgescheept, kal daarvoor slechts in zeer matige hoeveel heden beschikbaar zijn. De lastige en dikwijls ondankbare gratis-waarneming van het huisjes-melkers-bedryf door commission zou Zich moeten uitbreiden tot zoo goed als don gebeolen nieuwen aanbouw en die taak zal veel lastiger en onaangenamer worden, als toen niet meer als thans te doen heeft met een kleine keurbende van uitgezochte bewoners. Ook langs dezen weg dus geen bevrediging der behoefte op groot© schaal te verwachten. Blotsom dus altijd woninggebrek en dus ook weder vermeerderd bezwaar tegen onbewoon baarverklaring van krotten. De massa, aan welke goede en goedkoope woningen zijn voorgespiegeld, zal natuurlek dan steen en boen klagen en met nieuwe eischen in de lijn van het ontwerp komen, als byv. verplichten aanbouw voor de ge meente, dien men nu zeker nog niet wil, maar later minder goed kan afwijzen, naar mate men reeds meer het goede pad heeft verlaten. Dit alles met verwaarloozing der hoofdzaak ivegneming der bezwaren tegen onteigening voor werkplaats, te beginnen met land, als de algemeene natuurlijke werkplaats by de plattelands arbeiderswoning. Nevens zulke land verschaffing door onteigening is de zóne- onteigening bi) steden ook van waarde; aan deze staat reeds nu geloof ik geen bezwaar In den weg. De meer conservatief gezinde zal daarover zeker gemakkelijkor heenstappen dan over het opleggen van het boven behan delde servituut van niet-bouwen of vernieti ging der gemeentelijke autonomie. Voor de onteigening per zóne ligt het bezwaar meer in de schadeloosstelling. Juist op dit punt is de regeenng voor de ware solutie terug gedeinsd. Zjj laat ook voor hot vervolg aan groeiend© bouwterrein waarde aan de eige naars, daar gemeentelijk© uitbreidingsplannen Biecbts de bestemming „in de naast© toe komst" betreffen. Zjj neemt als tijd van waardebepaling 18 6 maanden voor de publicatie van het onteigeningsplan, terwijl zi) de waard© b y de invoering der wet had moeten nemen met de waardevermeerdering, uit aanwending van kapitaal ontstaan, gelijk In mjjn wetsvoorstel van 1892/3 is ge formuleerd Ik moet hen, die in de gelegen heid zijn, die stukken te raadplegen, ten aan zien van het onderwerp van dezen brief ver- wyzon naar de kamerstukken en naar mijn prae-advies aan de „Vereeniging voor staat huishoudkunde en statistiek" van 1898. De anti liberale partijen vleien zich met de hoop dezen zomer de Staten van Zuid- Holland en Friesland »oni" te zetten, m welk geval de doodsklok over het libera lisme in de Eerste Kamer zal zijn geluid. het Vaderland maakt nu de volgende op- mei kin gen: j,In Friesland staat het zeker zeer hachelijk, en ook in Zuid Holland mogen de liberalen wel op hun tellen passen. Intusschen zelfs in het ongunstigste geval gaat het omzetten der Eerste Kamer nog zoo snel niot. De Tijd zelve rekent ons voor, d3t net nog tot l9i)8 kan duren. Immers, dit jaar is er geen verkiezing van Eeiste Kamer leden, wel het volgende. Dan treden in Zuid Holland drie liberaien af, m Fiiesland één. Worden zjj door anti liberalen vérvangen, dan wordt de verhouding 27 libe ralen legen 23 &nu liberaal. Eerst in 1905, a s er weder drie Zuidhollanders en twee Friezen uuvallen, kan de verhouding worden •_2 iioeralen tegen 23 anti liberaal. Dan even- wol moeten by de provinciale verkiezingen van 1904 de meerderheden in Zuid Holland ti Friesland beide anti-liberaal blijven, wat nog lang niet zeker zou zyn. Gaat dan alleen Frnslaiid om, dau blijft de verhouding 26 tegen 2ö, Eindeuik in 1908 kan, verondor- atoid alweer de provinciale verx>z:ngen in 1907 voor ..©v aoerausme even ongunstig blijven, de verhouding in het enguaaugate geval worden 18 liberalen tegen 82 anti liberalen. Natuurlijk kan deze evolutie bespoedigd worden, als er m de Tweede Kamer een anti liberale meerderheid gevonden wdfdt, die er niet tegen opziet de Eerste Kamer te ont binden. Het is de vraag echter, of de anti-revolu tionaire leider profijt zou hebben van zulk een politiek. Hij heeft nu al moeite genoeg om de bondgenooten, met wie hij ter verove ring van de macht in de Tweede Kamer moet optrekken, binnen proportioneelo grenzon te houden. Het is de vraag, of er in do Eerste Kamer voor de mannen van zyn hart veel plaatsen gevonden zullen worden. Provinciale Statenleden zijn over 't geheel niet erg demo cratisch gestemd, maar bovendien i9 de keus onder democratische anti-revolutionairen voor leden der Eerste Kamer zeer beperkt. De census der verkiesbaarheid zal oorzaak zjjn, dat voornamelijk naar landjonkers omgezien zal moeten worden, die, hoe Christelijk ook, over 't geheel conservatief zyn aangolegd. Het is waar, men mag ook kiezen uit hen, die hooge betrekkingen hebben bekleed, maar ook op die plaatsen afln de calvinistische democraten zeer dun gezaaid. Zoo zou men een Eerste Kamer krjjgen, die voor een volks- thümliche" politiek, eon politiek van sociale hervormingen, zooals toch De Standaard heet te willen, nog minder to vinden zal zjjn dan dit lichaam in zijn tegenwoordige samen stelling. Al schijnt er dus wol reden voor de libe ralen zich niet al te beiorgd te maken, dit ontslaat hen niet van don plicht ora alle krachten in te spannen, ten einde het verlies der meerderheid in Friesland en Zuid-Holland te voorkomen. Als in Fnoslaud, waar de ver houding is 29 tegen 21 on waar 14 liberalen en 11 anti-liberalen aftreden, 5 zetels verloren gaan, in Zuid-Holland, waar de verhouding is 37 tegen 44 en één vacature en waar 25 libe ralen aftreden tegen 16 anti-liberalen, even eens vyf, is het pleit te enzon nadeele beslecht." Om Robert Fruin, zoo lezen wy in De Standaard den rustigen, den stillen, noesten werker, is na zjjn verscheiden een levendige strijd ontbrand. De man, die de lont in 't kruit wierp, was dr. Byvanck, die onmiddellijk na Fruin's orerlyden in een vijftal Gids-artikelen een psychologisch beold van den grooten historieus trachtte te geven. Er was veel interessants in dr. Byranck's arti kelen, doch dat ze zonder verzet zouden wor den geaccepteerd, viel al dadelijk te betwijfelen. Daartoe bevatten zo te vcol vrijmoedigs over het geleerde Leiden in don bloeitijd der Scholtens, Cobets, enz. Ook was het niet onduidelijk, dafc dr. By- vanck'8 „historie-veder" af en toe in den schoot der ongebreidelde phantasie was ge vallen. En bovendien onze tyd staat nu eenmaal in het teeken van het amendement. Niet alleen in het politieke. Ook in do literatuur. Stuk ken van wat aanbelang passeeren, en vaak maar al te recht, maar zelden meer onge havend den presidialen hamer. Prof. Blok zette het eerst zich schrap, en dat nogal vry heftig, tegen het voorstel- of juister de vooistelling-Byvanck. Zijn rede, later ook in druk verschenen, in de „Ac. van Wetonsch." was vrij gepeperd. Dr. Byvanck's vrijmoedigheid in defeekening van het Leidsch Ailieen in Fruin's dagen, scheen dan wel zeer te mishagen 1 Blok's collega, prof. P. L. Mullor, liet By- vanck's artikelen links liggen en richtte zich alleen aan het slot van zijn Fruin biographic togen diens eindconclusie: Fruin een hek sluiter. En nu last not loast komt dr G. W. Kernkamp met een studie: „Over Robert Fruin", (uitgave Komink en Zoon, Utrocht). Zyn werkje bestaat uit twee deelen. Het eerste heet: „Dr. Byvanck over Fruin", en daarin wordt de Haagsche bibliothecaris eens naarstig nagerekend. En dan moet dr. B. nogal eons een veer laten. Meer dan één amendement-Kernkamp kan er door met vlag en wimpel, ook al zouden we durven vol houden, dat dr. Byvanck au fond minder gehavend uit den strijd te voorschijn komt, dan men zoo op het eerste gezicht wel zou wanen. Intusschen wie Byvanck las, moet ook Kernkamp lezen, zoo alleen komt or zuiver heid in zyn voorstelling. Maar veel hooger nog dan het negatieve deel van dr. Kornkaoip's werkje staat zjjn tweede stuk: „Fruin-studién." Dat is voor treffelijk en geheel nieuw. Hier vindt men opmerkingen en gegevens, die men elders nog terergoefs zocht: De historicus, die den historicus tracht te ver staan en te schetsen. Inteekonaars op Fruin's „Verspreido Geschriften" zullon dan ook wél doen met Eernkamp's „Studiën" kennis te maken. Dr. K.'s wjjd stralend zoeklicht Iaat dikwijls een verrassenden schijn vallen over de methode en het werk van don grooten meester. Ot we dan nu oordeelen, dat mot dr Kern kamp het laatste woord gezegd is in dezen? D&t niet, maar stellig zal zyn woord s t d s meetellen en hetgeen hjj schreef, gerekend worden tot het beste te behooren, dat er over den historicus Fruin is gezegd. De strfj 1 om Fruin zal nog wel eens onze aandacht vragen. Iemand, die beweert goed op de hoogte te z'Jn van de toestanden te V eenhuizen, Bchreef over die bedelaarskolonie het een en ander in H>t Vo k, waaruit eon zonderlinge verstandhouding tusschen de beambten en de vaste klanten, de „oudjes", van die inrichting blijkt. Die vaste klanten toch genieten ge woonlijk slechts kort van hun vrybeid en van hun uitgaanskas en laten zich dan weer op zenden. Komen ze dan weer in de inrichting, waar ie met etnige boterhammen ontvangen worden, dan loopt de „majoor van het transport" (een zaalopziener), terwijl zy zitten te schransen, eens heen en weer in de zaal. Hij knikt al een paar malen een „kennis" toe en begint dan een vriendelijk gesprek, mot een paar blykbaar hier wel bekenden. „Ja, nogal goed gehad buiten?" vraagt de majoor. f0, best majoor, en hebt u alles ontvangen?* De majoor knikt; alles in orde. Wat is in orde? De nieuweliog begrijpt er niets van. Do schrijver heldert dit gesprek als volgt op. „Hij, die met den majoor sprak, is hier voor een viertal weken weggegaan met een uitgaanskas van f 80. Nu heeft hij er 60 van verbrast en de andere 20 naar een ambtenaar gezonden. Om het hem present te geven? Neen, slechts gedeeltelijk. Do amb tenaar is nu verplioht om voor een gedeelte van de ontvangen gelden den afzender ge durende zijn straftijd sommige kleine ver snaperingen te leveren, die de man anders niet kan bekomen, zooals bokking, haring, rookvleosch, enz. Natuurlijk doet de ambte naar dit niet voor niots, daar er bij ontdekking gevaar voor ontslag uit zyn betrekking aan verbonden is. Maar geen nood, alles is goed geregeld vóór do kolonist met verlof ging. (Zóó wordt de kleine tyd van vrijheid botitold door de ingewijden). De meesten leggen het aldus aan. Na mot hun uitgaanskas te Assen in vrijheid gearri veerd te zijn, wordt direct een mand of bak met „negotie" gekocht, niet om te venten inderdaad, maar alleen als een soort vrij biljet, om de kolonie weer binnen to gaan. Niet zoodra is de bak of mand gevuld, of de man marcheert weer met gezwinden pas naar de woningen der ambtenaren, die h(j pas den vorigon dag heeft verlaten. Huis aan huis wordt nu aangebeld, schijnbaar om iets te verkoopen. Eindelijk heeft h(j zijn dool bereikt, nl. do woningen van majoor zus, van den zaal opziener zoo on van den opzichter die en die. Is geen dor personen zelf thuis, geen noodl De juffrouw is er immers. Vlug een kleine conferentie, eenige huishoudelijke arti kelen blijven achter by „juffrouw", en ln plaats van er geld voor te betalen, krygt ze nog toe. „Jawel, begrepen 1 Dag man!" In ordel Do „man" heeft nu in eens zyn bekomst van het venten en maakt nü zoo vlug mogeiyk, dat hy weer in Assen komt. Zjjn zaken zyn nu in orde, en hy kan nu met een gerust gemoed zich wyden aan do taak, dio hy zich zelf gesteld beeft, nl. zoo spoedig mogelyk het overblyvende deel van zyn uitgaanskas opmaken. Daartoe biyft hy echter niet te Assen, maar gaat by voorkeur naar Holland en wel naar Amsteidam of naar Den Haag. Staat hy er nog goed by met de centen, dan gaat hy naar de hoofdstad en steekt zich daar ln een fijn pak. Vervolgens logeert hy een paar etmalen in een groot hotel, enstaat dan in óóns weer, schunniger dan ooit, in het Prins Hendrik-plantsoen naby het Centraal station. Hoogstens houdt hy het echter eón dag in dezen „tuin voor gesjochte jongens" vol, niet langer. Immers in Amsterdam nomen ze hem niet op voor de kolonies; daarom vlug naar Den Haag gesjouwd. Dédr staan hem verschillende wegen open, om snol zyn doel te bereiken. Heeft hy byzonder haast om „van de plank" te komen, dan waarschuwt hy even oen politieagent, dat hy gaat „bedelen". Meteen belt hy even aan hot eerste huis het beste aan en vraagt het dienstmeisje, dat opeu doet, om een „reispenning". Eer echter dat goede kind kan antwoorden, komt de agent en neemt hem medo. Dit is een snelle manier van op nemen, maar het kan toch Dog veel eenvoudiger. En dat weet de „gesjochte" jongen ook wel. Als hy er lust in hoeft, loopt hy maar een paar malen de zg. „Witte Sociëteit" voorby in zyn vagebonden-kleoding. Al spoedig wordt hy opgemerkt door een van de_„ hooge" be zoekers van de sociëteit. Een agent van politie is wel in de buurt, en op een wenk van een der heeren is die genoodzaakt den man te arresteeren. (Als de rest even vertrouwbaar is als dit deel van 't verhaal, dan is er niet veol van waar; Red. Haagsche Courant). De meest gevolgde weg is echter in Don Haag, om naar de kolonies te komen, het slapen; nl. drie achtereenvolgende nachten op een politiebureau nachtverbiyf aanvragen. Deze drie nachten „op de plankonbrengen hem ook waar hy zyn wil. Op dat punt zegent de man de Haagsche rechtbank. Voor deze is het voldoende, dat hy maar drie nachten in het bureau vertoefd hoeft. En lang niet alle rechtbanken zyn zoo „goedgeefseh". Bijv. in Utrecht wil men de lui maar niet zoo gauw opzenden. Dóar geeft men den nachtverbiyf- vragers liever do middelen om naar Amsterdam te reizen. Dan zyn ze er in Utrecht goedkoop af. Maar dat brengt den man niet vorder; immers hy moet weer wog, en wel snell Daarom, heil aan Den Haag, daar moet men zyal" JL>e mooie sergeant. „Opent de deuren en vensters, die op den tuin uitzien en laat den gour van lellen en meiklokjes binnendringen 1 Komt, kinderen, speolt in den heerlyken zonneschyn en begroot hem met gejubel. Heden is het Paschen l" Zoo sprak op Paasch Zondag van het jaar 18** een oude officier van hot eerste Keizer- ryk, die zich op z(in landgoed had terug getrokken, waar hy zooals gewoonlyk met Paschon zyn kindoren en talryke kleinkinderen verzameld had. „Vertel ons van uw jeugd, vader", vroegen de kinderen, „u hebt zooveol beleefd in dien veelbewogen tyd." „Heb ik jelui al verteld, dat ik op Paschen van het jaar '10 de eerste woorden van liefde tegen uw moeder gesproken heb?" „Noen, vader." „Tegen uw moeder, de marketentster?" Wy zyn trotsch op haarl" „En dat is zjj waard, kinderen IZy heeft u innig liefgehad.... ons allen.... ook my een boetje", voegde do oude soldaat or by, terwyl zyn oogen zich mot tranen vulden. En aller oogen richtten zich op den ledigen stoel in den hoek by het raam, die steeds uit piëteit voor de verscheidene op de plaats bleef staan, waar zy in de laatste jaren vóór haar dood zoo gaarne had gezeten. „Het was", begon de oude officier, „by de belegering van Lerida, den 22sten April 1810, Paasch-Zondag, des daags vóór de overwinning, welke wy op de troepen van O'Donnel bevoch ten. De onneembare stad, welke Condó niet in staat was te veroveren, is op een vooruit stekend rotsplateau gebouwd en wordt be schermd door forten, die even sterk zyn als die van Gibraltar. Het Arragoneesche garnizoen overstelpte ons met zyn kogels en om ons aan dat vuur te onttrekken, leefden wy in de loopgraven, die door. het doorsijpelende water der Sègre als in een moeras waren herschapen. In een der loopgraven had ook moeder Cardol haar kleine cantine overgebracht, welke nauwelijks door een soort afdak, dat veel overeenkomst had met de zonneschermen voor de winkels in de steden, beschermd word. Vyf of zes van myn kameraden, luitenants als ik, en een sergeant, van wien straks nader, zaten onder dit afdak en waren druk bezig om te beraadslagen over het aanrichten van een „extra-diner" ter gelegenheid van het Paaschfeest. Ofschoon het Paaschlammetje ontbrak, waren er in plaats daarvan toch gekleurde eieren aanwezig, welke met twee flesschen Katalonkchen wyn en een eierenkoek met spek het feestmaal zouden vormen, dat ons van eetlust deed watertanden, ofschoon de kogels ons om de ooren floten. Od# bediendenpersoneel bestond uit de eigenares der cantine, moeder Cardol, en haar dochter Roine, uw moeder, kinderen een lief meisje van zestien jaren. Allen waren wy op dit bescheiden, mooie, jonge kind verliefd, allen, van don overste tot den jongsten tamboer toe. Slechts éón was er, die haar niet het hof maakte, en dat was de sergeant Ghesquière. En juist deze beviel haar het meest; zoo gaat het dikwyis. Voor ons was haar lieve, vrooiyke lach, voor hem haar veelzeggende blik! Sergeant Ghesquière, ofschoon nog zeer jong, was roeds gedecoreerd met het Legioen van Eer. Aan deze onderscheiding had hy het te danken, dat hfl mocht omgaan met de officieren. Men noemde hem den mooien sergeant, omdat hy inderdaad een knap, hupsch, nog baardeloos jongmensch was en beminnenswaardig in den omgang. „Vrienden", zei ik, toen wy in een kring byoen zaten, „morgen zal er slag worden geleverd, een van ons zal allicht by het appèl daarna ontbreken of misschien wel allen 1 Ik stel daarom voor, om van alle onzekerheid bevrijd te zyn, juffrouw Reine te verzoeken te willen zeggen, van wien zy het meest houdt. De anderen moeten zich dan verplichten daarover geen wrok tegen den uitverkorene te toonem Zy kan toch niet iedereen lief hebben." „Neon, neen," sprak Reine, „ik houd van u allen evenveel." „Dat is onmogeiyk!" „Laat het lot uitspraak doen," liet nu moeder Cardol zich hooren, „dan zal niemand jaloersch zyn." „Het lot.... maar hoe?" Do mooie sergeant wendde zich tot my en zeide: „Als de luitenant het veroorlooft, dan heb Ik een idee." „Voor den dag er meel" „Alle eieren in de cantine zyn nog niet hard gekookt; er zyn er nog, waaruit de be roemde spek-eieronkoek moet worden gebakkon. Moodor Cardol moot ze nu slechts even aan de punt stukslaan, opdat de schaal byna onbeschadigd blyve." „En „Ieder schryft dan zyn naam op een der schalen." „En dan „Dan houdt ieder een schaal op eon laadstok en steekt hem boven de loopgraaf, zooals ik nu doe." By doze woorden stak de mooie sergeant een laadstok in een gekleurd ei en hield hem boven de loopgraaf.... Een kogel deed het ei onmiddellijk in duizend stukken springen. „Gy ziet, dat de Engelschen goed uitkykon en dat ze uitstekend schieten. Ieder van ons sla ik nu voor stelt een schaal, met zyn naam voorzien, bloot aan het Engelsche lood. Wiens ei het 't langst uithoudt, wordt tot koning van Reine verklaard. Bevalt myn voor stel aan onze lieftallige schenkster?" Dit toevalsspel prikkelde het bygeloof van het jonge meisje en zy ging op het voorstel in. Zyn niet alle verliefden bygeloovig? Terwfil haar moeder by het breken der eieren voorzichtig te werk ging, bracht een soldaat haar uit naam van den overste een klein pakje. Het was een Paaschei van witte suiker, dat nauweiyks een paar stuivers kostte. „Houd dat boven de loopgraaf", sprak Reine met minachting. „Wacht, kindl" antwoordde haar moeder, „niet zoo haastig, misschien zit er een ver rassing in voor je, kyk maar eens; het kan geopend worden." Werkeiyk haalde Reine er een watje uit. „Och, hoe mooi!" riep zy, en hield twee prachtige paarlen, in goud gevat, omhoog. „Altyd galant toch, de oude," sprak moeder CardoL De „oude" was de bijnaam van den overste by het regiment, die als soldaat was begonnen en de officiers epauletten by Auer- 8tadt had verdiend. Eonige minuten later staken de zeven eier schalen boven de loopgraaf uit. Drie werden ooganblikkelyk stuk geschoten, daarna een vierde, vervolgens een vyfde. Nu hield het vuren voor een oogenblik op. Twee schalen waren nog onaangeroerd: die van Ghesquière en van my. Myn hart klopte hoorbaar. Langen tyd vlogen de kogels daarna aan de eieren voorby en sloegen met een doffen slag in den grond, doch eindeiyk rukte een kogel de voorlaatste eierschaal met den stok, die haar droeg, weg; het was de myne. „Was hy my maar in het hoofd gedrongenI" riep ik als wanhopig uit. De mooie sergeant droeg zyn tropee naar de cantine, docli zonder merkbare geestdrift en zonder erg trotsch op zyn overwinning te zyn. Toen het jonge meisje vernam, dat het lot haar liefde als het ware had gesanctioaneerd, kon zy haar vreu niet bedwingen; zy uitte een jubelkreet ou \iol haar uitverkorene om den hals. Doch zonderling genoog bleef de houding van den sergeant even kool. Mot een luiden lach nam hy de liefkoozing van Reine in ontvangst. Daarna nam hy haar hand en trok haar een eind weegs met zich voort. Tameiyk nieuwsgierig keken wy hot paar na. De sergeant had ona don rug toegekeerd, doch het gelaat van het meisje konden wy zien. De meest verschillende gewaarwordingen weerspiegelden zich er op: verbazing, daarna ongeloovigheid; vervolgens kwam er een glimlach op haar gekat, waarop oen luid gelach volgde. Z(J gaven elkaar een zoon en scheidden. Wat zou de mooie sorgeant haar gezogd hebben? Reine koerde min of meer beschaamd tot ons terug. .Daarna hing zy de beide ringen hotg^ schenk van den overste in haar ooren,. trad op my toe on sprak: „Hoe vindt gy my, ben ik niet mooi?" „Ja, mooi ben je, en zonder deze oorringen zou je nog mooier zijn!" „O, dat is geen antwoord.... Gy hebt my dus lief?" Wy waren in Spanje, en in Spanje spreken de verliefden met do oogen; ik antwoorddel Den volgonden dag worde* wy met het leger van O'Donnel handgemeen, doch wy bleven overwinnaars. Wy hadden veel doodeji en gewonden. De mooie sergeant werd aan den schouder gekwetst. Men bracht hem in het lazaret, op bevel van den dokter. Hy ver zette zich daartegen echter heftig, doch moest ten slotte voor de overmacht bukken. Daags daarna wist iedereen, dat er een vrouw in het leger des Keizers diende 1 De mooie sergeant waa inderdaad niemand anders dan Yirglnie Gheequièro l), de eerste vrouw, die het Legioen van Eer ontving." De boven verhaalde gesebiodenk is historisch juist. Virginia Ghesqnière trad in 1806 in plaat-s van haar ziekelgken tweelingbroeder in het leger, klom op tot den rang van sorgoAnt en ontving in 1808 het Legioen van Eer wagen» h«t redileu van den overste van haar regiment uit een dichten kogelregen. Zij werd daarby gewond en toen ont dekte men, dat zij een vrouw wa». Paascheiereu. Paascheieren-eten is een gebruik, dat ieder kent en hetwelk door de geheele Christen wereld verspreid is. Maar het is al van ouder dagteekening dan de Christen wereld; zelfs beweren de geleerden, dat het ouder is dan de instelling van het Paaschfeest en dat het met Christen- noch Jodendom bepaald samen hangt, maar dat reeds de alleroudst© volkeren, en na hen Perzen en Egyptenaron, Grieken en Romeinen, Germanen en Galliërs, den aanvang der lente hebben gsvierd met eieren-eten, en daaraan een symbolische beteokenie hebben gehecht. Wy willen dus niet zeggen, dat het gebruik zoo oud is als de wereld, noch zelfs als de lente, maar zeker wol zoo oud als er menschen waren, die er kippen op nahielden. By ons is thans alle poëzie en symboliek van de zaak af en de Paaacheieren worden gegeten precies als andere eierenmaar weleer was daar veel plechtigs aan verbonden. De Paascheieren werden door den Priester ge zegend; zo werden mooi geverfd, doorgaans met dezelfde kleur, waar-mee het altaar in de kerk getooid was; ze werden beschilderd met figuren, en met opschriften verrykt, wier zedelijke strekking natuurlyk met den inhoud van het ei naar binnen ging en in den mensch werd opgenomen. Er waron toen met de Paascheieren ook volksfeesten en spelen ver bonden, die in verschillende streken, althans nog door de jeugd, in leven worden gehouden. In 1672 werd to Ingolstad een boek uitge geven: „Ova paschalia sacro emblemata inscripta, descriptaque a Georgio Stengelio Soc. Jesu Theologo." Dr. Halbertsma noemt het „een wonderlyk boek, waarin meer dan honderd fijne koperen platen van Paasch eieren, die ie er met een geestolyk zinstaai beteekend zyn." De „zinstalen", die hier te lande op de eieren voorkwamen, waren Bybelspreuken, stichteiyke vermaningen en zedenlessen van verschillenden inhoud, gewyzigd naar de goostes-richting van hen, die ze er op schre ven, en, by verstandige ouders, vooral ook gewyzigd naar de vatbaarheid der kinderen. Dan, helaas: De eiers werden opgegeten, En de schalen weggesmeten, En de spreuken xfin vergeten 1 Nieuw leven in de Leidscbe muzikale wereld. De orkestklasse, verbonden aan de Maat- schappy voor Toonkunst, alhier, is, na jaren van een kwfinend bestaan, vooral ten gevolge van gebrek aan voldoende muzikale krachten, opgestaan tot een nieuw leven. Eenige leden dier orkestkiasse hebben zich in den zomer van het vorige jaar, onder de leiding van den heer SL van Groningen, gevormd tot een orkset-afdeelmg voor stryk- muziek, geaoeompagneerd door eenige dames, die haar talenten wydden aan de piano. Een reglement voor deze Afdeehng werd, in overleg met het besta ar der M&atschappy voor Toonkunat, vastgesteld, en ée repetities begonnen. Toen dit aanvankeiyk goed ging, kwam by velen de wensch op, een symphonie-orkest te vormen, waartoe natuurlyk keperen en houten instrumenten noodig waren. Aan de vervulling van dien wemeh gevolg te geven was niet gemak kelyk. De blaas instrumenten van de Schuttery alhier, stonden te hoog in stemming; en een onderhandeling met eenige blazers van het 4de regiment infanterie sprong af. Hierop werd de hulp Ingeroepen van den heer Kriens, uit Haariem, die zich bereid verklaarde met eoa deel van zyn harmonie-korps de orkest afdeeling te hulp te komen. Er werd yvorig gestudeerd en gerepeteerd, met dit gevolg, dat men vrijmoedigheid kreeg om met een uitvoering in bet openbaar op te treden. Deze zal nu plaats hebben op Vrydag 19 April a. s. ia den Leidschen Schouwburg. Het ideaal is intusschen een symphonie- orkest te verkrijgen van uitsluitend Leidsche krachten. Mogen de leden van Toonkunst en ook ander# Ingezetenen, door trouwe opkomst toonen, dat zfi de geestdrift, den (Jver der jonge misici op hoogen prijs stellen en, met dank bare waardeering van hetgeen, bovenal de Afdeehng der Maatschappy tot Bevordering der Toonkunst en andere Vereenigmgen hier doen, medewerken tot vermeerdering van den beschavenden Invloed, die «r uitgaat van d# SancU Musical

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 6