MENGELWERK.
Onbewoonbaarverklaring moet worden aan
gemoedigd; verbetering van slechte woningen
desnoods afgedwongen; aanbouw van goede
nieuwe woningen door vereeiuglngen, die geen
winstbejag beoogen, door goedkoops terrein
en kapitaalverschaffing vanwege de overheid
aangemoedigd.
Vergeten wordt door de ontwerpefi*, dat al
die overheidsbemoeiing en vooral de laatst
genoemde aanmoediging en winstkansen on
zeker maakt, welke tot dusver naarmate van
de behoefte speculatieven aanbouw van wonin
gen uitlokten. Van daar onvermijdelijk als
eerste gevolg der Woningwet bij toenemende be
volking schaarschte van beschikbare woningen
en rijzing in prijs van de woningen, zonder
jjat deze rijzing, als tot dusver, dadelijk nieuwen
jpeculatieven aanbouw uitlokt en aldus zich
zelf opheft. Als tot dusver nieuw kapitaal
naar dezen vorm van belegging toestroomde
als zy 8 pCt. beloofde, zal men na invoering
der wet uitzicht op bijv. 10 pOt. willen hebben,
alvorens het gevaar te loopen, dat philan-
thropische overheids-concurrentie de winst tot
8 of 4 pCt. terugbrengt.
In de dan ontstaande wanverhouding tus-
schen vraag on aanbod van arboiderswoningen
kan worden voorzien door aanbouw, van wat
ik naar Haagsch spraakgebruik maar zal
noemen commissiewoningen, die weinig rente
behoeven op te leveren. Zal zulke aanbouw
echter inderdaad piaats vinden? Ik betwijfel
het Niet alle gemeentebesturen zjjn zóó con
sequent als hot door den heer De Boer aan
geduide, om hun best te doen, woningen,
waarin zich armen kunnen vestigen, op te
ruimen, maar de vestiging van gezinnen aan
moedigen, die zoo zy al niet dadelijk arm
lastig zijn toch heelwat kosten veroorzaken
en op zijn best in de laagste klassen van
den hoofdelyken omslag een kleinigheid bij
dragen, doen zij niet licht. Ieder laat dit
gaarne aan de naburige gemeenten over. Ais
de verordeningen in streken, waar de levens
standaard laag is, wat hooge eischen stellen,
zullen nieuwe woningen bovendien te duur
worden.
In de grootere steden zou, bij ontstentenis
van speculatieven aanbouw, die natuurlijk
geheel ophoudt, zoodra de overheid ook maar
aanstalten maakt, zich de zaak ernstig aan
te trekken, de omvang van den commissie-
huizenbouw zoo groot moeten worden, dat
er schatten mee gemoeid raken. Het kapitaal,
niet door winstkansen aangetrokken en voor
goed met een matige" rent© afgescheept,
kal daarvoor slechts in zeer matige hoeveel
heden beschikbaar zijn. De lastige en dikwijls
ondankbare gratis-waarneming van het
huisjes-melkers-bedryf door commission zou
Zich moeten uitbreiden tot zoo goed als don
gebeolen nieuwen aanbouw en die taak zal
veel lastiger en onaangenamer worden, als
toen niet meer als thans te doen heeft met
een kleine keurbende van uitgezochte bewoners.
Ook langs dezen weg dus geen bevrediging
der behoefte op groot© schaal te verwachten.
Blotsom dus altijd woninggebrek en dus ook
weder vermeerderd bezwaar tegen onbewoon
baarverklaring van krotten.
De massa, aan welke goede en goedkoope
woningen zijn voorgespiegeld, zal natuurlek
dan steen en boen klagen en met nieuwe
eischen in de lijn van het ontwerp komen,
als byv. verplichten aanbouw voor de ge
meente, dien men nu zeker nog niet wil,
maar later minder goed kan afwijzen, naar
mate men reeds meer het goede pad heeft
verlaten.
Dit alles met verwaarloozing der hoofdzaak
ivegneming der bezwaren tegen onteigening
voor werkplaats, te beginnen met land,
als de algemeene natuurlijke werkplaats by
de plattelands arbeiderswoning. Nevens zulke
land verschaffing door onteigening is de zóne-
onteigening bi) steden ook van waarde; aan
deze staat reeds nu geloof ik geen bezwaar
In den weg. De meer conservatief gezinde
zal daarover zeker gemakkelijkor heenstappen
dan over het opleggen van het boven behan
delde servituut van niet-bouwen of vernieti
ging der gemeentelijke autonomie. Voor de
onteigening per zóne ligt het bezwaar meer
in de schadeloosstelling. Juist op dit punt is
de regeenng voor de ware solutie terug
gedeinsd. Zjj laat ook voor hot vervolg aan
groeiend© bouwterrein waarde aan de eige
naars, daar gemeentelijk© uitbreidingsplannen
Biecbts de bestemming „in de naast© toe
komst" betreffen.
Zjj neemt als tijd van waardebepaling
18 6 maanden voor de publicatie van het
onteigeningsplan, terwijl zi) de waard© b y
de invoering der wet had moeten nemen
met de waardevermeerdering, uit
aanwending van kapitaal ontstaan,
gelijk In mjjn wetsvoorstel van 1892/3 is ge
formuleerd Ik moet hen, die in de gelegen
heid zijn, die stukken te raadplegen, ten aan
zien van het onderwerp van dezen brief ver-
wyzon naar de kamerstukken en naar mijn
prae-advies aan de „Vereeniging voor staat
huishoudkunde en statistiek" van 1898.
De anti liberale partijen vleien zich met de
hoop dezen zomer de Staten van Zuid-
Holland en Friesland »oni" te zetten,
m welk geval de doodsklok over het libera
lisme in de Eerste Kamer zal zijn geluid.
het Vaderland maakt nu de volgende op-
mei kin gen:
j,In Friesland staat het zeker zeer hachelijk,
en ook in Zuid Holland mogen de liberalen
wel op hun tellen passen.
Intusschen zelfs in het ongunstigste geval
gaat het omzetten der Eerste Kamer nog zoo
snel niot. De Tijd zelve rekent ons voor, d3t
net nog tot l9i)8 kan duren.
Immers, dit jaar is er geen verkiezing van
Eeiste Kamer leden, wel het volgende. Dan
treden in Zuid Holland drie liberaien af, m
Fiiesland één. Worden zjj door anti liberalen
vérvangen, dan wordt de verhouding 27 libe
ralen legen 23 &nu liberaal. Eerst in 1905,
a s er weder drie Zuidhollanders en twee
Friezen uuvallen, kan de verhouding worden
•_2 iioeralen tegen 23 anti liberaal. Dan even-
wol moeten by de provinciale verkiezingen
van 1904 de meerderheden in Zuid Holland
ti Friesland beide anti-liberaal blijven, wat
nog lang niet zeker zou zyn. Gaat dan alleen
Frnslaiid om, dau blijft de verhouding 26
tegen 2ö, Eindeuik in 1908 kan, verondor-
atoid alweer de provinciale verx>z:ngen
in 1907 voor ..©v aoerausme even ongunstig
blijven, de verhouding in het enguaaugate
geval worden 18 liberalen tegen 82 anti
liberalen.
Natuurlijk kan deze evolutie bespoedigd
worden, als er m de Tweede Kamer een anti
liberale meerderheid gevonden wdfdt, die er
niet tegen opziet de Eerste Kamer te ont
binden.
Het is de vraag echter, of de anti-revolu
tionaire leider profijt zou hebben van zulk
een politiek. Hij heeft nu al moeite genoeg
om de bondgenooten, met wie hij ter verove
ring van de macht in de Tweede Kamer moet
optrekken, binnen proportioneelo grenzon te
houden. Het is de vraag, of er in do Eerste
Kamer voor de mannen van zyn hart veel
plaatsen gevonden zullen worden. Provinciale
Statenleden zijn over 't geheel niet erg demo
cratisch gestemd, maar bovendien i9 de keus
onder democratische anti-revolutionairen voor
leden der Eerste Kamer zeer beperkt. De
census der verkiesbaarheid zal oorzaak zjjn,
dat voornamelijk naar landjonkers omgezien
zal moeten worden, die, hoe Christelijk ook,
over 't geheel conservatief zyn aangolegd.
Het is waar, men mag ook kiezen uit hen,
die hooge betrekkingen hebben bekleed, maar
ook op die plaatsen afln de calvinistische
democraten zeer dun gezaaid. Zoo zou men
een Eerste Kamer krjjgen, die voor een volks-
thümliche" politiek, eon politiek van sociale
hervormingen, zooals toch De Standaard heet
te willen, nog minder to vinden zal zjjn dan
dit lichaam in zijn tegenwoordige samen
stelling.
Al schijnt er dus wol reden voor de libe
ralen zich niet al te beiorgd te maken, dit
ontslaat hen niet van don plicht ora alle
krachten in te spannen, ten einde het verlies
der meerderheid in Friesland en Zuid-Holland
te voorkomen. Als in Fnoslaud, waar de ver
houding is 29 tegen 21 on waar 14 liberalen
en 11 anti-liberalen aftreden, 5 zetels verloren
gaan, in Zuid-Holland, waar de verhouding is
37 tegen 44 en één vacature en waar 25 libe
ralen aftreden tegen 16 anti-liberalen, even
eens vyf, is het pleit te enzon nadeele
beslecht."
Om Robert Fruin, zoo lezen wy
in De Standaard den rustigen, den stillen,
noesten werker, is na zjjn verscheiden een
levendige strijd ontbrand. De man, die de
lont in 't kruit wierp, was dr. Byvanck, die
onmiddellijk na Fruin's orerlyden in een vijftal
Gids-artikelen een psychologisch beold van
den grooten historieus trachtte te geven. Er
was veel interessants in dr. Byranck's arti
kelen, doch dat ze zonder verzet zouden wor
den geaccepteerd, viel al dadelijk te betwijfelen.
Daartoe bevatten zo te vcol vrijmoedigs over
het geleerde Leiden in don bloeitijd der
Scholtens, Cobets, enz.
Ook was het niet onduidelijk, dafc dr. By-
vanck'8 „historie-veder" af en toe in den
schoot der ongebreidelde phantasie was ge
vallen.
En bovendien onze tyd staat nu eenmaal
in het teeken van het amendement. Niet alleen
in het politieke. Ook in do literatuur. Stuk
ken van wat aanbelang passeeren, en vaak
maar al te recht, maar zelden meer onge
havend den presidialen hamer.
Prof. Blok zette het eerst zich schrap, en
dat nogal vry heftig, tegen het voorstel- of
juister de vooistelling-Byvanck. Zijn rede,
later ook in druk verschenen, in de „Ac. van
Wetonsch." was vrij gepeperd. Dr. Byvanck's
vrijmoedigheid in defeekening van het Leidsch
Ailieen in Fruin's dagen, scheen dan wel
zeer te mishagen 1
Blok's collega, prof. P. L. Mullor, liet By-
vanck's artikelen links liggen en richtte zich
alleen aan het slot van zijn Fruin biographic
togen diens eindconclusie: Fruin een hek
sluiter.
En nu last not loast komt
dr G. W. Kernkamp met een studie: „Over
Robert Fruin", (uitgave Komink en Zoon,
Utrocht).
Zyn werkje bestaat uit twee deelen. Het
eerste heet: „Dr. Byvanck over Fruin", en
daarin wordt de Haagsche bibliothecaris eens
naarstig nagerekend. En dan moet dr. B.
nogal eons een veer laten. Meer dan één
amendement-Kernkamp kan er door met vlag
en wimpel, ook al zouden we durven vol
houden, dat dr. Byvanck au fond minder
gehavend uit den strijd te voorschijn komt,
dan men zoo op het eerste gezicht wel zou
wanen.
Intusschen wie Byvanck las, moet ook
Kernkamp lezen, zoo alleen komt or zuiver
heid in zyn voorstelling.
Maar veel hooger nog dan het negatieve
deel van dr. Kornkaoip's werkje staat zjjn
tweede stuk: „Fruin-studién." Dat is voor
treffelijk en geheel nieuw.
Hier vindt men opmerkingen en gegevens,
die men elders nog terergoefs zocht: De
historicus, die den historicus tracht te ver
staan en te schetsen. Inteekonaars op Fruin's
„Verspreido Geschriften" zullon dan ook wél
doen met Eernkamp's „Studiën" kennis te
maken. Dr. K.'s wjjd stralend zoeklicht Iaat
dikwijls een verrassenden schijn vallen over
de methode en het werk van don grooten
meester.
Ot we dan nu oordeelen, dat mot dr Kern
kamp het laatste woord gezegd is in dezen?
D&t niet, maar stellig zal zyn woord
s t d s meetellen en hetgeen hjj schreef,
gerekend worden tot het beste te behooren,
dat er over den historicus Fruin is
gezegd. De strfj 1 om Fruin zal nog wel eens
onze aandacht vragen.
Iemand, die beweert goed op de hoogte te
z'Jn van de toestanden te V eenhuizen,
Bchreef over die bedelaarskolonie het een en
ander in H>t Vo k, waaruit eon zonderlinge
verstandhouding tusschen de beambten en de
vaste klanten, de „oudjes", van die inrichting
blijkt. Die vaste klanten toch genieten ge
woonlijk slechts kort van hun vrybeid en van
hun uitgaanskas en laten zich dan weer op
zenden.
Komen ze dan weer in de inrichting, waar
ie met etnige boterhammen ontvangen worden,
dan loopt de „majoor van het transport" (een
zaalopziener), terwijl zy zitten te schransen,
eens heen en weer in de zaal.
Hij knikt al een paar malen een „kennis"
toe en begint dan een vriendelijk gesprek,
mot een paar blykbaar hier wel bekenden.
„Ja, nogal goed gehad buiten?" vraagt de
majoor. f0, best majoor, en hebt u alles
ontvangen?* De majoor knikt; alles in orde.
Wat is in orde? De nieuweliog begrijpt er
niets van.
Do schrijver heldert dit gesprek als volgt op.
„Hij, die met den majoor sprak, is hier
voor een viertal weken weggegaan met een
uitgaanskas van f 80. Nu heeft hij er 60
van verbrast en de andere 20 naar een
ambtenaar gezonden. Om het hem present
te geven? Neen, slechts gedeeltelijk. Do amb
tenaar is nu verplioht om voor een gedeelte
van de ontvangen gelden den afzender ge
durende zijn straftijd sommige kleine ver
snaperingen te leveren, die de man anders
niet kan bekomen, zooals bokking, haring,
rookvleosch, enz. Natuurlijk doet de ambte
naar dit niet voor niots, daar er bij ontdekking
gevaar voor ontslag uit zyn betrekking aan
verbonden is. Maar geen nood, alles is goed
geregeld vóór do kolonist met verlof ging.
(Zóó wordt de kleine tyd van vrijheid botitold
door de ingewijden).
De meesten leggen het aldus aan. Na mot
hun uitgaanskas te Assen in vrijheid gearri
veerd te zijn, wordt direct een mand of bak
met „negotie" gekocht, niet om te venten
inderdaad, maar alleen als een soort vrij biljet,
om de kolonie weer binnen to gaan. Niet
zoodra is de bak of mand gevuld, of de man
marcheert weer met gezwinden pas naar de
woningen der ambtenaren, die h(j pas den
vorigon dag heeft verlaten. Huis aan huis
wordt nu aangebeld, schijnbaar om iets te
verkoopen.
Eindelijk heeft h(j zijn dool bereikt, nl. do
woningen van majoor zus, van den zaal
opziener zoo on van den opzichter die en
die. Is geen dor personen zelf thuis, geen
noodl De juffrouw is er immers. Vlug een
kleine conferentie, eenige huishoudelijke arti
kelen blijven achter by „juffrouw", en ln
plaats van er geld voor te betalen, krygt ze
nog toe. „Jawel, begrepen 1 Dag man!" In
ordel Do „man" heeft nu in eens zyn bekomst
van het venten en maakt nü zoo vlug mogeiyk,
dat hy weer in Assen komt. Zjjn zaken zyn
nu in orde, en hy kan nu met een gerust
gemoed zich wyden aan do taak, dio hy zich
zelf gesteld beeft, nl. zoo spoedig mogelyk
het overblyvende deel van zyn uitgaanskas
opmaken. Daartoe biyft hy echter niet te
Assen, maar gaat by voorkeur naar Holland
en wel naar Amsteidam of naar Den Haag.
Staat hy er nog goed by met de centen, dan
gaat hy naar de hoofdstad en steekt zich daar
ln een fijn pak. Vervolgens logeert hy een
paar etmalen in een groot hotel, enstaat
dan in óóns weer, schunniger dan ooit, in het
Prins Hendrik-plantsoen naby het Centraal
station. Hoogstens houdt hy het echter eón
dag in dezen „tuin voor gesjochte jongens"
vol, niet langer.
Immers in Amsterdam nomen ze hem niet
op voor de kolonies; daarom vlug naar Den
Haag gesjouwd. Dédr staan hem verschillende
wegen open, om snol zyn doel te bereiken.
Heeft hy byzonder haast om „van de plank"
te komen, dan waarschuwt hy even oen
politieagent, dat hy gaat „bedelen". Meteen belt
hy even aan hot eerste huis het beste aan en
vraagt het dienstmeisje, dat opeu doet, om
een „reispenning". Eer echter dat goede kind
kan antwoorden, komt de agent en neemt
hem medo. Dit is een snelle manier van op
nemen, maar het kan toch Dog veel eenvoudiger.
En dat weet de „gesjochte" jongen ook wel.
Als hy er lust in hoeft, loopt hy maar een
paar malen de zg. „Witte Sociëteit" voorby
in zyn vagebonden-kleoding. Al spoedig wordt
hy opgemerkt door een van de_„ hooge" be
zoekers van de sociëteit. Een agent van politie
is wel in de buurt, en op een wenk van een
der heeren is die genoodzaakt den man te
arresteeren. (Als de rest even vertrouwbaar
is als dit deel van 't verhaal, dan is er niet
veol van waar; Red. Haagsche Courant).
De meest gevolgde weg is echter in Don
Haag, om naar de kolonies te komen, het
slapen; nl. drie achtereenvolgende nachten
op een politiebureau nachtverbiyf aanvragen.
Deze drie nachten „op de plankonbrengen
hem ook waar hy zyn wil. Op dat punt zegent
de man de Haagsche rechtbank. Voor deze
is het voldoende, dat hy maar drie nachten
in het bureau vertoefd hoeft. En lang niet
alle rechtbanken zyn zoo „goedgeefseh". Bijv.
in Utrecht wil men de lui maar niet zoo gauw
opzenden. Dóar geeft men den nachtverbiyf-
vragers liever do middelen om naar Amsterdam
te reizen. Dan zyn ze er in Utrecht goedkoop
af. Maar dat brengt den man niet vorder;
immers hy moet weer wog, en wel snell
Daarom, heil aan Den Haag, daar moet men
zyal"
JL>e mooie sergeant.
„Opent de deuren en vensters, die op den
tuin uitzien en laat den gour van lellen en
meiklokjes binnendringen 1 Komt, kinderen,
speolt in den heerlyken zonneschyn en begroot
hem met gejubel. Heden is het Paschen l"
Zoo sprak op Paasch Zondag van het jaar
18** een oude officier van hot eerste Keizer-
ryk, die zich op z(in landgoed had terug
getrokken, waar hy zooals gewoonlyk met
Paschon zyn kindoren en talryke kleinkinderen
verzameld had.
„Vertel ons van uw jeugd, vader", vroegen
de kinderen, „u hebt zooveol beleefd in dien
veelbewogen tyd."
„Heb ik jelui al verteld, dat ik op Paschen
van het jaar '10 de eerste woorden van liefde
tegen uw moeder gesproken heb?"
„Noen, vader."
„Tegen uw moeder, de marketentster?"
Wy zyn trotsch op haarl"
„En dat is zjj waard, kinderen IZy
heeft u innig liefgehad.... ons allen.... ook
my een boetje", voegde do oude soldaat or
by, terwyl zyn oogen zich mot tranen vulden.
En aller oogen richtten zich op den ledigen
stoel in den hoek by het raam, die steeds uit
piëteit voor de verscheidene op de plaats bleef
staan, waar zy in de laatste jaren vóór haar
dood zoo gaarne had gezeten.
„Het was", begon de oude officier, „by de
belegering van Lerida, den 22sten April 1810,
Paasch-Zondag, des daags vóór de overwinning,
welke wy op de troepen van O'Donnel bevoch
ten. De onneembare stad, welke Condó niet
in staat was te veroveren, is op een vooruit
stekend rotsplateau gebouwd en wordt be
schermd door forten, die even sterk zyn als
die van Gibraltar. Het Arragoneesche garnizoen
overstelpte ons met zyn kogels en om ons
aan dat vuur te onttrekken, leefden wy in
de loopgraven, die door. het doorsijpelende
water der Sègre als in een moeras waren
herschapen.
In een der loopgraven had ook moeder
Cardol haar kleine cantine overgebracht, welke
nauwelijks door een soort afdak, dat veel
overeenkomst had met de zonneschermen voor
de winkels in de steden, beschermd word.
Vyf of zes van myn kameraden, luitenants
als ik, en een sergeant, van wien straks
nader, zaten onder dit afdak en waren druk
bezig om te beraadslagen over het aanrichten
van een „extra-diner" ter gelegenheid van
het Paaschfeest.
Ofschoon het Paaschlammetje ontbrak,
waren er in plaats daarvan toch gekleurde
eieren aanwezig, welke met twee flesschen
Katalonkchen wyn en een eierenkoek met spek
het feestmaal zouden vormen, dat ons van
eetlust deed watertanden, ofschoon de kogels
ons om de ooren floten.
Od# bediendenpersoneel bestond uit de
eigenares der cantine, moeder Cardol, en haar
dochter Roine, uw moeder, kinderen
een lief meisje van zestien jaren. Allen waren
wy op dit bescheiden, mooie, jonge kind verliefd,
allen, van don overste tot den jongsten tamboer
toe. Slechts éón was er, die haar niet het hof
maakte, en dat was de sergeant Ghesquière.
En juist deze beviel haar het meest; zoo gaat
het dikwyis. Voor ons was haar lieve, vrooiyke
lach, voor hem haar veelzeggende blik!
Sergeant Ghesquière, ofschoon nog zeer jong,
was roeds gedecoreerd met het Legioen van Eer.
Aan deze onderscheiding had hy het te danken,
dat hfl mocht omgaan met de officieren. Men
noemde hem den mooien sergeant, omdat hy
inderdaad een knap, hupsch, nog baardeloos
jongmensch was en beminnenswaardig in den
omgang.
„Vrienden", zei ik, toen wy in een kring
byoen zaten, „morgen zal er slag worden
geleverd, een van ons zal allicht by het appèl
daarna ontbreken of misschien wel allen 1 Ik
stel daarom voor, om van alle onzekerheid
bevrijd te zyn, juffrouw Reine te verzoeken
te willen zeggen, van wien zy het meest
houdt. De anderen moeten zich dan verplichten
daarover geen wrok tegen den uitverkorene
te toonem Zy kan toch niet iedereen lief
hebben."
„Neon, neen," sprak Reine, „ik houd van
u allen evenveel."
„Dat is onmogeiyk!"
„Laat het lot uitspraak doen," liet nu
moeder Cardol zich hooren, „dan zal niemand
jaloersch zyn."
„Het lot.... maar hoe?"
Do mooie sergeant wendde zich tot my en
zeide: „Als de luitenant het veroorlooft, dan
heb Ik een idee."
„Voor den dag er meel"
„Alle eieren in de cantine zyn nog niet
hard gekookt; er zyn er nog, waaruit de be
roemde spek-eieronkoek moet worden gebakkon.
Moodor Cardol moot ze nu slechts even aan
de punt stukslaan, opdat de schaal byna
onbeschadigd blyve."
„En
„Ieder schryft dan zyn naam op een der
schalen."
„En dan
„Dan houdt ieder een schaal op eon laadstok
en steekt hem boven de loopgraaf, zooals
ik nu doe."
By doze woorden stak de mooie sergeant
een laadstok in een gekleurd ei en hield hem
boven de loopgraaf.... Een kogel deed het
ei onmiddellijk in duizend stukken springen.
„Gy ziet, dat de Engelschen goed uitkykon
en dat ze uitstekend schieten. Ieder van ons
sla ik nu voor stelt een schaal, met zyn
naam voorzien, bloot aan het Engelsche lood.
Wiens ei het 't langst uithoudt, wordt tot
koning van Reine verklaard. Bevalt myn voor
stel aan onze lieftallige schenkster?"
Dit toevalsspel prikkelde het bygeloof van
het jonge meisje en zy ging op het voorstel
in. Zyn niet alle verliefden bygeloovig?
Terwfil haar moeder by het breken der
eieren voorzichtig te werk ging, bracht een
soldaat haar uit naam van den overste een
klein pakje. Het was een Paaschei van witte
suiker, dat nauweiyks een paar stuivers
kostte.
„Houd dat boven de loopgraaf", sprak
Reine met minachting.
„Wacht, kindl" antwoordde haar moeder,
„niet zoo haastig, misschien zit er een ver
rassing in voor je, kyk maar eens; het kan
geopend worden."
Werkeiyk haalde Reine er een watje uit.
„Och, hoe mooi!" riep zy, en hield twee
prachtige paarlen, in goud gevat, omhoog.
„Altyd galant toch, de oude," sprak moeder
CardoL De „oude" was de bijnaam van den
overste by het regiment, die als soldaat was
begonnen en de officiers epauletten by Auer-
8tadt had verdiend.
Eonige minuten later staken de zeven eier
schalen boven de loopgraaf uit. Drie werden
ooganblikkelyk stuk geschoten, daarna een
vierde, vervolgens een vyfde. Nu hield het vuren
voor een oogenblik op. Twee schalen waren nog
onaangeroerd: die van Ghesquière en van my.
Myn hart klopte hoorbaar. Langen tyd vlogen
de kogels daarna aan de eieren voorby en
sloegen met een doffen slag in den grond,
doch eindeiyk rukte een kogel de voorlaatste
eierschaal met den stok, die haar droeg, weg;
het was de myne.
„Was hy my maar in het hoofd gedrongenI"
riep ik als wanhopig uit.
De mooie sergeant droeg zyn tropee naar de
cantine, docli zonder merkbare geestdrift en
zonder erg trotsch op zyn overwinning te zyn.
Toen het jonge meisje vernam, dat het lot
haar liefde als het ware had gesanctioaneerd,
kon zy haar vreu niet bedwingen; zy uitte
een jubelkreet ou \iol haar uitverkorene om
den hals.
Doch zonderling genoog bleef de houding
van den sergeant even kool. Mot een luiden
lach nam hy de liefkoozing van Reine in
ontvangst. Daarna nam hy haar hand en trok
haar een eind weegs met zich voort. Tameiyk
nieuwsgierig keken wy hot paar na.
De sergeant had ona don rug toegekeerd,
doch het gelaat van het meisje konden wy
zien. De meest verschillende gewaarwordingen
weerspiegelden zich er op: verbazing, daarna
ongeloovigheid; vervolgens kwam er een
glimlach op haar gekat, waarop oen luid
gelach volgde. Z(J gaven elkaar een zoon en
scheidden.
Wat zou de mooie sorgeant haar gezogd
hebben?
Reine koerde min of meer beschaamd tot
ons terug.
.Daarna hing zy de beide ringen hotg^
schenk van den overste in haar ooren,.
trad op my toe on sprak: „Hoe vindt gy my,
ben ik niet mooi?"
„Ja, mooi ben je, en zonder deze oorringen
zou je nog mooier zijn!"
„O, dat is geen antwoord.... Gy hebt my
dus lief?"
Wy waren in Spanje, en in Spanje spreken
de verliefden met do oogen; ik antwoorddel
Den volgonden dag worde* wy met het
leger van O'Donnel handgemeen, doch wy
bleven overwinnaars. Wy hadden veel doodeji
en gewonden. De mooie sergeant werd aan
den schouder gekwetst. Men bracht hem in
het lazaret, op bevel van den dokter. Hy ver
zette zich daartegen echter heftig, doch moest
ten slotte voor de overmacht bukken.
Daags daarna wist iedereen, dat er een
vrouw in het leger des Keizers diende 1
De mooie sergeant waa inderdaad niemand
anders dan Yirglnie Gheequièro l), de eerste
vrouw, die het Legioen van Eer ontving."
De boven verhaalde gesebiodenk is historisch
juist. Virginia Ghesqnière trad in 1806 in plaat-s
van haar ziekelgken tweelingbroeder in het leger,
klom op tot den rang van sorgoAnt en ontving in
1808 het Legioen van Eer wagen» h«t redileu van
den overste van haar regiment uit een dichten
kogelregen. Zij werd daarby gewond en toen ont
dekte men, dat zij een vrouw wa».
Paascheiereu.
Paascheieren-eten is een gebruik, dat ieder
kent en hetwelk door de geheele Christen
wereld verspreid is. Maar het is al van ouder
dagteekening dan de Christen wereld; zelfs
beweren de geleerden, dat het ouder is dan
de instelling van het Paaschfeest en dat het
met Christen- noch Jodendom bepaald samen
hangt, maar dat reeds de alleroudst© volkeren,
en na hen Perzen en Egyptenaron, Grieken en
Romeinen, Germanen en Galliërs, den aanvang
der lente hebben gsvierd met eieren-eten, en
daaraan een symbolische beteokenie hebben
gehecht. Wy willen dus niet zeggen, dat het
gebruik zoo oud is als de wereld, noch zelfs
als de lente, maar zeker wol zoo oud als er
menschen waren, die er kippen op nahielden.
By ons is thans alle poëzie en symboliek
van de zaak af en de Paaacheieren worden
gegeten precies als andere eierenmaar weleer
was daar veel plechtigs aan verbonden. De
Paascheieren werden door den Priester ge
zegend; zo werden mooi geverfd, doorgaans
met dezelfde kleur, waar-mee het altaar in de
kerk getooid was; ze werden beschilderd met
figuren, en met opschriften verrykt, wier
zedelijke strekking natuurlyk met den inhoud
van het ei naar binnen ging en in den mensch
werd opgenomen. Er waron toen met de
Paascheieren ook volksfeesten en spelen ver
bonden, die in verschillende streken, althans
nog door de jeugd, in leven worden gehouden.
In 1672 werd to Ingolstad een boek uitge
geven: „Ova paschalia sacro emblemata
inscripta, descriptaque a Georgio Stengelio
Soc. Jesu Theologo." Dr. Halbertsma noemt
het „een wonderlyk boek, waarin meer dan
honderd fijne koperen platen van Paasch
eieren, die ie er met een geestolyk zinstaai
beteekend zyn."
De „zinstalen", die hier te lande op de
eieren voorkwamen, waren Bybelspreuken,
stichteiyke vermaningen en zedenlessen van
verschillenden inhoud, gewyzigd naar de
goostes-richting van hen, die ze er op schre
ven, en, by verstandige ouders, vooral ook
gewyzigd naar de vatbaarheid der kinderen.
Dan, helaas:
De eiers werden opgegeten,
En de schalen weggesmeten,
En de spreuken xfin vergeten 1
Nieuw leven in de Leidscbe muzikale wereld.
De orkestklasse, verbonden aan de Maat-
schappy voor Toonkunst, alhier, is, na jaren
van een kwfinend bestaan, vooral ten gevolge
van gebrek aan voldoende muzikale krachten,
opgestaan tot een nieuw leven.
Eenige leden dier orkestkiasse hebben zich
in den zomer van het vorige jaar, onder de
leiding van den heer SL van Groningen,
gevormd tot een orkset-afdeelmg voor stryk-
muziek, geaoeompagneerd door eenige dames,
die haar talenten wydden aan de piano.
Een reglement voor deze Afdeehng werd,
in overleg met het besta ar der M&atschappy
voor Toonkunat, vastgesteld, en ée repetities
begonnen.
Toen dit aanvankeiyk goed ging, kwam
by velen de wensch op, een symphonie-orkest
te vormen, waartoe natuurlyk keperen en
houten instrumenten noodig waren.
Aan de vervulling van dien wemeh gevolg
te geven was niet gemak kelyk. De blaas
instrumenten van de Schuttery alhier, stonden
te hoog in stemming; en een onderhandeling
met eenige blazers van het 4de regiment
infanterie sprong af. Hierop werd de hulp
Ingeroepen van den heer Kriens, uit Haariem,
die zich bereid verklaarde met eoa deel van
zyn harmonie-korps de orkest afdeeling te hulp
te komen.
Er werd yvorig gestudeerd en gerepeteerd,
met dit gevolg, dat men vrijmoedigheid kreeg
om met een uitvoering in bet openbaar op
te treden. Deze zal nu plaats hebben op
Vrydag 19 April a. s. ia den Leidschen
Schouwburg.
Het ideaal is intusschen een symphonie-
orkest te verkrijgen van uitsluitend Leidsche
krachten.
Mogen de leden van Toonkunst en ook ander#
Ingezetenen, door trouwe opkomst toonen,
dat zfi de geestdrift, den (Jver der jonge
misici op hoogen prijs stellen en, met dank
bare waardeering van hetgeen, bovenal de
Afdeehng der Maatschappy tot Bevordering
der Toonkunst en andere Vereenigmgen hier
doen, medewerken tot vermeerdering van den
beschavenden Invloed, die «r uitgaat van d#
SancU Musical