MENGELWERK. De 40 Cents Mariette, de veehoedster Mariette, de kleine veehoedster, rees van haar legerstede op, tegen hefc uur, waarop de sterren verbleeken, om nog, alvorens zy 'naar de stallen zou gaan, alles klaar te maken wat haar grootvader dien dag zou kunnen behoeven, want zy zou eerst des avonds huiswaarts keeren. Haar dik stuk roggebrood zou haar wel tot middagmaal verstrekken. Maar met grootvader was het iets anders; hy was oud, zóó oud zelfs, dat hy nog den grooten Keizer gezien en gediend had. Des Zondags spelde Mariette hem zyn Sint-Helena-medaille op de versleten jas, en liet dan niet af hem te bewonderen. Hy was zooveel als haar Napoleon; had hy het niet tot korporaal gebracht? Maar de arme invalide herinnerde zich die vroegere grootheid niet meer. Hy had zyn eigen geheugen en verstand overleefd en kon nog slechts met wozenlooze uitdrukking glim lachen en alles eten, wat hy voor zich zag staan, somtyds zelfs Mariette's portie. Zy omhelsde hem dan nog ééns zoo teeder, bm te vergeten, dat zy honger had, en het ?noodige kind slaagde daarin. "Wanneer zy in den vroegen morgen haar koebeesten ging afhalen, die haar kenden, had zy reeds het huishouden aan kant. Vader i Du val vond zyn kleeren voor zyn bedstede uitgespreid, zyn ontbyt stond klaar, zyn eten behoefde enkel op het vuur gezet te worden door de buurvrouw, en zy keerde tegen den avond weer, meer vermoeid nog dan wel hongerig. Dikwyis ook, want zy was op do boerdery bemind, kwam zy terug met eenige koeken, vruchten of zelfs een stuk schapevleesch maar dat alles was voor grootvader. Had zy nog niet allen tyd om van het goede der aarde to genieten, terwyi de grysaard.... ach, die arme man! Dien dag begaf zy zich, naar gewoonte, op weg zoodra zy met haar werk gereed was, nadat zy den slapenden oude, dien zy voor niets ter wereld zou hebben gewekt, nog een blik vol liefde had toegeworpen. "Wie kon zeggen, of hy niet van het groote leger en van de dagen zyner jeugd droomde? Het was vroeger dan anders, maar Mariette was niet spaarzaam met haar tyd. Zy wist, dat baar dieren, en vooral bonte Lize, vol ongeduld op haar wachtten. Zy hunkerden er naar den stal te verlaten om te gaan grazen op de frissche weiden, nog besprenkeld roet de tranen van den nacht. Met vlugge hand maakte zy hen los van hun zware koperen ringen, en hen met haar zachte stem roepende om haar te volgen, trok zy met haar zonderlinge makkers, wier klokjes de lucht vau een droomerige muziek vervolden, de weiden id. Het was heeriyk weor. De zonnestralen speelden op de bladeren, de hagedoorn zond wierookgeuren naar om hoog, de vlinders fladderden boven de bloemen, ©n het grasveld scheen een reusachtige ruiker. Mariette liet glimlachend haar blikken over dit alles glyden. Zy had het reeds zoo dik wijls aanschouwd, en toch werd zy het nooit moede, en haar hart kromp ineen by de ge dachte, dat, in de dagen haars grootvaders, do logge oorlogswagens over deze velden waren gegaanmadeliefjes en boterbloempjes hadden afgesneden en dit groene tapyfc om woeld hadden. „Goeden morgen, Mariette", sprak een stem, die zy aanstonds herkende, en zich omkoerende, stak zy de hand toe aan Jan, den joDgen herder, die met zyn kudde schapen uit een naburige hoeve kwam. „Goeden dag, Jan," zeide zy, „ik ben biy je weer te ziendat is ton minste een teeken, dat je beter bent." „Men moet wel weer voort," gaf de jonge ling op droefgeestigen toon ten antwoord, „of wel, zy zouden my afdanken; het is al heel veel, dat men tot hiertoe zoo geduldig is geweest." „Ben je dus nog niet hersteld?" „O, ik zal niet meer genezen, maar het is al gelukkig, dat ik weer uit kan. Je moet my daarom niet beklagen, Mariette. Als ik my Bterk en gezond voelde, wie weet, of ik dan fiiet tegen het lot in opstand zou komen, lerwfl nu rHet is en blyft toch heel hard/' en haar blik vestigde zich op de fljnbesneden trekken van den knaap, die een byzonder fraai gelaat vol uitdrukking bezat, maar wiens arm, tenger lichaam gebocheld was. „Je hadt het anders gehoopt, nietwaar?" „Ja, Mariette, men had my tot onderwyzer willen opleiden; men begon my les te geven, en daar het niet al te kwaad met my ging, voorspelde men my al, dat ik nog eens professor zou worden, wat een heel hooge betrekking is. Maar ik werd ziek, en de dokter verbood my eiken hersenarbeid. Ik wilde er toch mee doorgaan, totdat men zeide, dat het niet langer mocht, en my dezen post bezorgde. Het is altyd iets." „Je moet toch biy zyn zooveel dingen te weten. Ikzelve heb zoo dikwyis gewenscht, dat ik lezen en schryven kon." De jonge herder hief het schilderachtige hoofd op, en zyn donkere oogen tuurden ver voor hem uit. Ja, het is heeriyk iets te weten," mompelde hy, „het maakt, dat ik my nooit verlaten gevoel. Daarginds, op de vlakte, waar niemand zich ophoudt, herinner ik my wat ik leerde; denk ik na over hetgeen de menscben ver richten, en als ik my hun wreedheid, hun haat en twisten voor den geest haal, wordt de eenzaamheid my slechte des te liever. Ik ken ook de geschiedenis van elke bloem en haar taak op aarde; ik zoek de kruiden op, die anderen kunnen genezen; en als de avond neerdaalt, noem ik de sterren by haar naam ©n peins ik over de herders van weleer, die meenden in haar de gebeurtenissen der wereld te kunnen ontcyferen. Dat doet my vergeten, dat ik pyn heb en nimmer gelukkig zal zyn." Mariette had hem als een orakel aangehoord. Nooit te voren had hy haar aldus toegesproken. Zy was een en al bewondering voor hem, en het vertrouwen, dat hy in haar scheen te stellen, schonk haar opeens moed om te •:ggen: „Je zoudt een groot man zyn geworden, maar is het waar, wat men op het dorp vertelt, dat je niet altyd geweest bent.... aooals nu?" Een bittere trek plooide den mond van den knaap, en zyn stem klonk kortaf en scherp, toen hy antwoordde: „Het is waar. Er ls een tyd geweest, waarop er ln heel de streek geen flinker gebouwd kind leefde dan ik. Men had my naar schoo gestuurd, en, tot myn ongeluk, werd ik spoedig boven andere knapen van myn leeft yd ge plaatst. Byna al de jongens namen dat goed op, maar onder hen bevond zich Maurita Balmer, de zoon van den ryksten boer uit de gemeente. Hy was vier jaar ouder dan ik en nog maar altyd aan het A-B-C. Toen ik hem over het hoofd sprong, ik, die geen penning bezat, begon hy my uit al zyn macht te haten, en na my mede naar huis te hebben genomen, onder voorwendsel van my appels te willen geveD, liet hy my een hooiberg beklimmen, en nauweiyks waren wy boven gekomen, of hy slingerde my van die hoogte af. Ik werd voor dood weggedragen, myn ledematen waren gebroken, en zoo ik leven bleef, ge ziet wat er van my is geworden. Ik bleef zelfs zóó zwak, dat ik niet meer naar school kon gaan." „En heeft hy nooit berouw gehad over zyn slechte daad?" „Nooit. Het is zelfs, alsof hy sedert nog ééns zoo verwoed op my is. Dat komt, omdat, ofschoon zyn ouders myn moeder geld toe stopten om haar te laten zwygen, en dat de arme ziel er ook nooit over gesproken heeft, de zaak toch aan het licht is gekomen, en hy zich schaamt, als hij my door het dorp ziet gaan, Maurits weet zeer goed, dat ik, na moeders dood, nog alleen maar leef van het weinigje, dat ik mot het rondleiden der kudde verdien. Weinul Toen hy, verleden winter, hoorde, dat ik ziek was, kwam hy by myn meesters, om bun een anderen herder aan te bieden. Zy hebben er ditmaal niet van willen hooren, maar zal dit altyd het geval zyn? Het gure weer haalt my telkens weer dia hoestbuien op den hals, waardoor ik dan opnieuw bloed opgeef, en misschienmaar ik moet je niet over dit alles spreken, kind, men moet den goeden God laten zorgen, en men kan maar eenmaal sterven, of het van honger zy of van wat anders. Ik zal trouwens ook niet altyd voortleven. De kwaal, waaraan ik ïyd, is ongeneeslyk, en meer dan één zomer zal je hier je Yee komen laten grazen, zonder my onderweg te ontmoeten." Mariette had moeite om haar tranen te be dwingen. De jongeling boezemde haar diep medelyden in, en zy bedacht, hoe de thans zoo schoone natuur haar heel dor en somber zou toeschynen, als zy weten zou, dat zy hem nooit of nimmer uit een der lanen of bloeiende velden te voorschyn kon zien komen. M .ar zy wachtte er zichwel voor hem dit te zeggen, en zwygend schreden zy samen verder tot het kruispad, waar zy Yan elkander moesten gaan. Op het oogenblik zelf, dat zy hem goeden dag wilde wenschen, weerklonk er een vreeso- ïyke kreet, die beiden met schrik vervulde. Zy keken om en bemerkten een ruiter, in woeste vaart door zyn hollend paard voort- gedragen. Aan behoud viel voor hem niet meer te denken, want aan het eind van het pad bruiste een stroom, die nog nooit een prooi bad afgestaan. „Maurits," bromde de gebochelde, terwyi er een lichtstraal in zyn oogen flikkerde. Het was inderdaad zyn vyand, Gn het uur der vergelding zou eindeiyk slaan 1 Bevend klemde het jonge meisje zich aan haar metgezel vast. Zy had de oogen gesloten en durfde niet toekyken. Of men hem veracht of niet, het is ontzettend een mensch te zien sterven. Aan Jan's borst ontsnapte een reutelende toon; hy scheen tot zichzelf te spreken en zeide: „Gy hebt my al myn geluk, heel myn levenskracht ontstolen, en gy zoudt willen Neen, neen, laat hom sterven, hem, wien alles toelacht 1" Groote zweetdroppelen parelden hem op het voorhoofd. Het was, alsof hy worstelde tegen een wil, dio sterker was dan de zyne, en eensklaps, toen het wilde dier nog slechts op enkele passen van hem verwyderd was, sprong hy toe, en het by den teugel grypende, liet hy zich tien of twaalf soconden voort sleuren, waarna het beest neerstortte en op hem viel. Het paard was spoedig weder overeind, en ook Maurits stond heelhuids op, en wilde ditmaal zyn -redder te hulp komen, doch Mariette was hem vóór geweest en met gloeiende oogen en trillende neusvleugels riep zy hem toe: „Weg van hierl Thans heb je hem heel en al gedood. Terug 1 Je hebt het recht niet hem aan te raken, jy, zyn moordenaar 1" En zy wees hem met zulk een heftig gebaar terug, dat hy zyn gewonen overmoed verloor en zich met gebogen hoofd verwyderde, ter- wyi hy het met schuim bedekte paard by den teugel greep. De jonge herder lag achterover, met wyd geopende oogen. Zyn bloed stroomde uit een wond aan bet hoofd en kleurde de witte madeliefjes aan den zoom van het pad purper rood. Mariette knielde aan zyn zydo neder en verscheurde haar katoenen kleedje, om er zyn kwetsuren mede te verbinden. „Ik dank je," sprak hy op zachten toon, „maar het is niet noodig meer. De dood is naby." „Waarom heb je dat dan ook gedaan?" vroeg zy snikkond, terwyl de koeien en schapen nieuwsgierig om hen heen kwamen staan. „Was je leven niet veel meer waard dan het zyne?" „rk wilde het ook niet doen," antwoordde hy gelaten, „maar God is sterker geweest dan ik. Hy verlangde dat van my, en ik kon Hem toch niet ongehoorzaam zyn, ik, Zyn onwaardige dienaar 1 Ween niet, Mariette, ik laat niemand achter om my te betreuren, en wat myzelven betreft, ik had maar één vreugde op aarde, en zy wag zoo onzinnig, dat ik den dood wel moet voelen naderen om je haar te durven zeggen. De doodsstryd begon hem bet spreken te verhinderen. Van angst vervuld, boog het arme meisje zich nog dichter over den zieltogende heen. „Zeg het gauw," stamelde zy, „is er iets, dat ik voor je doen kan?" „Ja," hernam hy met inspanning. „Breng voor my de schapen naar huis en bedank uit myn naam de meesters. Zy hebben my uit medelyden gevoed, gedurende myn ziekte. En volg ook somtyds eens den nieuwen herder, zie toe of hy wel goed voor myn kudde ls. Mocht dat niet bet geval zyn, zeg hem dan, dat de beesten evengoed ïyden als wy onder de wreedheid der monschen." „En wat is er nog meer Ik zou zoo gaarne alles voor je doen." „Je kunt niets meer verrichten dan hier te biy ven tot ik dood ben. Och, God is zoo goed 1 Ik dacht altyd, dat ik geheel alleen den laatsten adem zou uitblazen, op een winter nacht, in myn hutje, ver van alle levenden, en nu zyt gy by my, Mariette 1 Luister, je houdt my voor beter dan ik ben, en dat mag je niet blyven denken. Zoo ik vergiffenis kon schenken, toen ik nog klein was, sedert een jaar was my dat niet mogelyk meer, ik vloekte den maD, wiens leven ik daar straks heb gered. Dat komt, omdatmaar je zult er my misschien om minachten. Ik zal je afkeer inboezemen, ik, die zoo mismaakt en leeiyk ben." „Neen, spreek slechts, ik kan niet anders dan je bewonderen." De gekwetste wenddo een bovenmenschelyke inspanning aan om zich op te heffen en haar recht in het gelaat te zien. „Het kwam, doordien ik anders had willen zyn, om je te mogen liefhebben." En terwyl hy zwaar achterover viel, boog Mariette zich nog dieper tot hem en fluisterde door haar tranen heen: „Het is goed, dat je het niet deedt: ik was je niet waardig." En haar hand zocht die van den ongelukkige en drukte haar teeder. Hy blikte nog eenmaal op en slaakte toen een diepen zucht, den laatsten. Dien avond keerde de kleine veehoedster zeer laat huiswaarts. Grootvader beknorde haar, zonder iets te begrypen van haar ver baal. Toch was zy zorgzamer dan ooit voor hem, maar voor het eerst in haar leven zocht zy tevergeefs den slaap. Toen zy, aah haar dakvenstertje geleund, de sterren zag ver bleeken, toefden haar gedachten nog by hem, die thans eenzaam en levenloos op zyn stroo- leger uitgestrekt lag, en gevoelde zy zich als verlaten op aarde. RECLAMES, a 40 Cents per regel. Bet leycii eener vrouw. Wie kent de uitdrukkiüg niet: Ik heb als een martelaar geleden Evenwel de folteringen van een martelaar duren gewooniyk niet lang; nauweiyks een oogenblik, op z'n hoogst een uur. Op de een of andere wyze verdwynthet ïyden spoedig. In meer dan één geval van marteling bestaat er zelfs geen pyn. Dit komt doordat de grootste lichamelyke-aandoeningen met meer of minder geduld verdragen worden. Wy zyn menscheiyker dan onze voorouders, wy verbranden onze geiyken niet meer. De onmeedoogende natuur faalt evenwel nimmer ons te bestraffen, telkens waDneer wy ons niet aan haar wetten houden, zy heeft zulks steeds gedaan en zal zulks blyven doen. Hoeveel personen zyn er niet, die niet door de natuur begunstigd zyn en, ondanks een geregeld leven, veel ïyden te doorstaan hebben, zoo was het ook met de volgende persoon gesteld. Niet gedurende oen uur, niet gedurende een geheelen dag, maar gedurende jaren ver droeg Juff. de Wed. Ververs, te Kaatsheuvel (Noordbrabant), zoo goed mogelyk als zooveel anderen, de folteringen van het kwaad, pynen in de ingewanden en zyden, benauwdheden en maakten haar het leven ondraagiyk. Zy leed ook aan maagpyn, op die wyze ontbrak het voedsel aan haar lichaam. Op zekeren dag vernam zy door het lezen der vele genezingen, dat er een middel tot redding bestond, dat, ln gevallen als het hare, onover- treffeiyk was. Zy had reeds zooveel middelen genomen, dat zy aarzelde ook dit nieuwe middel te nemen, doch zy besloot er toe over te gaan en bestelde eenige doosjes der echte Pink-Pillen van Dr. Williams. „Nauweiyks had ik een doos genomen of ik gevoelde my wat beter. Oordeelt myn vreugde, want na verloop van eenigen tyd nam deze beterschap toe en werd ik van dag tot dag dikker. Dank den Pink-Pillen, kan ik my met meer lust om myn zaken bekommeren; ik zal ze een ieder aanraden", voegde zy onzen verslaggever toe, die zich van hetgeen hier voorafgaat persoonlyk overtuigd heeft. De Pink-Pillen zyn een zoowel werkdadige als krachtige spier versterker, zy doen eveneens verdwynen: bloedarmoede, bleekzucb t, neuras thenie, maagaandoeningen, lendenpynen, rheu- matiek en algemeene verzwakking, zoowel by den man als by de vrouw. Prys f 1.75 de doos; f9.— per 6 doozen. Verkrygbaar by J. H. I. Snabilié, Steiger 27, Rotterdam, hoofddepothouder voor Nederland, en apotheken. Franco toezending tegen postwissel. Ook echt verkrygbaar voor Leiden en Om streken by Reyst Kbax, Drogeryen, Bees tenmarkt Wyk 6 No. 41, en J. H. Dijkhuis, Drogeryen, Hoogstraat No. 6. Wacht evenwel voor de namaaksels, ver- schalt U de echte Pink-Pillen alleen by den heer Snabiliéte Rotterdam, of by de depot houders, die onder de attesten in de couranten zyn aangegeven. Alle andere personen verkoopen goedkoopere zoogenaamde Pink-Pillen) zulks is slechtsom het publiek te bedriegen. Onze ver slaggever vernam op verschillende plaatsen in Nederland, hoe de personen er ingeloopen zijn en hoegenaamd niet de minste uitwerking dezer nagemaakte Pink-FiUm ondervonden hadden onnoodig te zeggen, dat deze personen spoedig met het gebruik der echte Pink-Pillen weder zyn begonnen. Het namaaksel der Pink-PiUm heeft nog nooit iemand genezen. Hiernevens afbeelding der VJ? ral doos met de echte Pink- Kp Pillen. 2341 82 Programma rail Muziekuitvoeringen. ZOMERZORG. Zondag 17 Maart. Matinée, te reven door bet Strykorke9t van het 4de Regiment ufanterie, Directeur: de Heer W. Van Erp. Eorete aldoeling: No. 1. Marcbe du Progrès, Gael; 2. Ouverture „Don Juan'% Mozart; 3. „La Rose Hongroise", Introduction et Valse. Schmeling; 4. „Uie Schmetterlingejagd". Ballet, Kéler Béla. Tweede afdeeling: No. 5. Ouverture „Preciosa", Von Weber; 6. Serenade voor Fluit en Hoorn, Titl; 7. Fantasie op de Opéra „Der Freisohütz", Stasny; S. The Washington Post, Souaa. De legerwetten gevallen. Onder het opschrift „Halfheid" schryft de „Nieuwe Arnhemsche Courant": Geen anderen naam wenschen wy te kiezen voor de daad van hen, die hebben meegewerkt om het tot-stand-komen der legerorganisatie te beletten, door den minister van oorlog, den heer Eland, ten val te brengen. De verontschuldiging, dat men dit gevolg niet had voorzien, kan ditmaal niet gelden. De houding van den Minister tegenover het amendement-Yan Gilse was zoo beslist en ondubbelzinnig mogelyk. Dit werd dan ook door den voorsteller erkend. Evenmin kan men doen gelden, dat de Minister de Kamer in het onzekere heeft ge laten omtrent de beweegreden, welke hem dwong zich te verzetten tegen de vastlegging in de wet van den 8-maandschen oefeniDgstyd. In zyn vorklaring toch, den 6den Maart ge geven: „Als proef heb ik aan de Kroon voor gesteld om den oefeningstyd tot 8 maanden te beperken. M. ar van het oogenblik af, dat ik dat voorstel deed, heeft het steeds by my vastgestaan, dat die termyn van 8 maanden niet in do wet moest worden opgenomen", lag een voldoende vingerwyzing voor wie geen vreemdeling is in het Parlement, ook al was men onbekend met het verzet, hetwelk de voorstellen des Ministers in de hooge militaire kringen vonden. Ook kan niet als rechtvaardiging gelden, dat het hier een beginsel gold. Want al gaf vastlegging in de wet eenigen meerderen waarborg tegen pogingen om den verkorten oefentijd te vervangen door den 12-maandschen, een beletsel was die bepaling allerminst. Immers, een Kamer, bereid een volgenden minister de daarvoor by begrootingspost aan gevraagde gelden toe te staan, zou evenzeer bereid zyn geweest het belemmerend voor schrift uit de wet to verwyderen. Trouwens, hoe by deze stemming, althans wat sommige voorstemmers betreft, alle be ginsel zoek was, bewyst wel de houding van den heer De Ras, die 20 Februari verklaarde „Ik zou my by den 8-maandschen eerste- oefeningatyd (ofschoon schoorvoetend) kunnen neerleggen, mits dan ook de Minister de consequentie zyner overtuiging aanvaardt", en, nu de Minister die consequentie niet aan vaardt, toch de 8 maanden gebiedend eischt en Dog wel vastgelegd in de wet. Als middel, om een ongewenschten minister te doen vallen, wiens stelsel bovendien in stryd was met de inzichten der Kamer, zou de aanneming van het amendement verdedig baar zyn. Maar juist het tegendeel was het geval. De Minister wordt overstelpt met vriendeiyke woordjes; hy wordt „buitenge woon sympathiek" genoemd, en zyn stelsel wordt, schynbaar althans, door een sterke fractie in de Kamer aanvaard. Men mocht werkeiyk verwachten, dat nu eindelijk aan den onbevredigenden toestand van ons defensie wezen een einde zou komen, en wy zouden geraken uit het moeras, waarin we steeds dieper dreigen te verzinken. Aan die verwachting is voor onberekenbaren tyd de bodem ingeslagen, en dat nietterwiJle van een beginsel, een overtuiging, welke moet worden geëerbiedigd, ook al deelt men ze niet. Wy kunnen er ons indenken, dat men het: „geen man en geen cent 1" als leuze kioat; maar de noodzakeiykheid van een leger en verbetering van den toestand daarvan te erkennen, en toch de eenige poging, om daartoe te geraken, te verydelen, is een treurig staaltje van hall held. De „Zutfensche Courant" is van oordeel, dat de dag van Dinsdag jl. in onze parlemen taire geschiedenis zal geboekstaafd worden als een dag van groote politieke kort zichtigheid. Een amendement, door de democratische liberalen voorgesteld, heeft den minister van oorlog uit het zadel geworpen, omdat het, na door den Minister onaannemeiyk te zyn ver klaard, desondanks door den steun van de roomsch-katholieken en sociaal-democraten werd aangenomen. Hadden de voorstellers bedoeld, den Minister ten val te brengen? Men mag aannemen van niet, want ten opzichte van het hoofdverschil, de duur van den oefeningstyd der miliciens, stond de minister van oorlog in beginsel geheel aan de zyde der voorstellers van hefc amendement. En niet alleen in beginsel, maar ook in de practyk, want de minister Eland heeft gedurende zyn ganschen bewindstyd, vaak tegen de adviezen der bevelvoerende officieren in, al het mogeiyke gedaan om don eersten oefeningstyd te verkorten. Het blad meent, dat het verschil tusschen het amendement-Yan Gilse en hefc voorstel van den Minister niet groot genoeg was om de legerwetten en den Minister er door ten val te brengen. Het gelooft, dat de heeren Van Gilse c. s. dit ook niet bedoeld hebben. Doch zy hebben evenmin begrepen, dat de katholieken en sociaal-democraten achter hen gereed stonden om hun een handje te helpen, niet zoozeer om de „hoogstens 12 en minstens 8 maanden" van den Minister te veranderen in de „minstens 87a en hoogstens 12" van de heeren Yan Gilse c. s. Maar om den Minister een échec te bezorgen, dat hem tot aftreden zou noodzaken en de legerwetten van de baan zou brengen. Dien toeleg niet te hebben doorzien, is, naar het ons voorkomt, de fout van de heeren Van Gilse c. s. Hun kortzichtigheid heeft ten gevolge gehad, dat de zooveelate poging tot herziening onzer legerwetten ia mislukt. Eu de bestaande zwaardere diensttyd zoowel als geheel ons gebrekkig militie- en legerstelse) (de schuttery er by inbegrepen) blyven voor- loopig voor jaren ongewyzigd. De nederlaag, door de Regeering geleden, is niet alleen een nederlaag voor baar, zegt „Het Volk." Om de beteekenis der gevallen beslissing goed te begrypen, moet men lezen, wat „een outsider" heden in „Het Vad." schreef: „Dat de Minister zich zoo nadrukke-yk verzet tegen hot opnemen van den korteren kazernetyd in de wet, niettegenstaande hy overtuigd is, dat die tyd ruim voldoende ie voor hot doel, dat er mede wordt beoogd, en de meerderheid der Kamer hem als hy ten der desbetreffende amendementen had overgenomen - zeker zou zyn bygevallen, geeft, zooals de heer Kerdyk terecht op merkte, den indruk, „dat er voor Z.Ek. nog andere redenen naast do door hem aangevoerde moeten zyn; redenen, die wy tot dusver niet van den Minister vernomen hebben." Reeds geruimen tyd te voren hebben er zonderlinge geruchten omtrent die zaak ge- loopen, en werd zelfs voorspeld, dat zich dit incident zou voordoen; dat de Minister niet vry meer was.... Het zou stellig een groote gerustheid zyn geweest, als 's Ministers op treden een beter démenti aan die geruchten had gegeven." Dat démenti die tegenspraak heeft de Minister niet gegeven; integendeel is hy tot het laatst by zyn zonderlinge houding blyven volharden, daarin door de anti-revolu tionairen en de meeste conservatieve liberalen gesteund. Wat was het dan, dat den Minister verhin derde, zyn eigen wil, 8 maanden oefenings tyd, in de wet vast te leggen? Ieder Kamerlid woefc op deze vraag het antwoord te geven; want hefc werd in de Kamer algemeen „gefluisterd", dat niemand minder dan de Koningin zich verzette tegen opneming van den verkorten oefeDtyd in de wet. De hooge militaire autoriteiten, die acht maandon kazernetyd niet voldoende vindon, zoudon de Koningin voor hun inzichten hebben gewonnen. Was de heer Eland aan zyn verleden ver plicht, over die acht maandon, in plaats van 12, te praten hy zou zich moeten hebben verbinden, ze in geen geval in de wet te zetten, opdat ieder minister van oorlog vry zou zyn, de miliciens 12 maanden te laten dienen. De Kamer zou dan de lichting hebben ver hoogd van 11,000 op 17,500 man, in de hoop, daartegenover een verkorten oefeutyd te heb ben. Die 17,500 man zouden wel, die ver korte oefentyd niet in de wet staandr- weg voor een enorme verzwaring van lasten ware gebaand, met hulp der door een in de lucht hangende verkorting van den diensttyd gepaaide „voorstanders van het volksleger." Om het den laatsten nog boter mogelyk te maken, op dit bedrieglyke droombeeld in te gaan, hadden de heeren Kerdyk en Yerhey een paar amendementen voorgesteld, die de voorafgaande oefeningen bevorderden en zich „in de richtiDg van volksweerbaarheid be wogen." Ware de Kamer met dit spek gevangen, dan kon de militaire kliek zich vergenoeg in de handen wry ven en zou voor den heer Eland de schyn zyn gered. Maar dit spelletje liep mis. INGEZONDEN. Mijnheer de Redacteur! Sinds Zaterdag 9 Maart heb ik in Uw blad tevergeefs uitgezien naar eenigo opmerkinr over een klein gedeelte van wat U onder het ingezonden stukje van den heer W. Bergen» plaatste, en wel ditEn daar uit de ramingen van B. en Ws. blykt, dat men het ingevoerde ik, ten behoeve van de keuring, ongevosr even zwaar wil belasten als het in Leiden geslachte, enz. Mynheer de Redacteur! Na lang aarzelen heb ik besloten de pen ter hand te nemen, aangezien ik vermeen als medelid der onlangs opgerichte vereeniging „Leiden's Belang", in deze niet te mogen zwygen. Wat zullen de gevolgen van het door U aangehaalde zyn? Geen voordeel voor den slager en winkelier en dubbele schade voor den minderen man. Weldra zal onze gemeente door een bebouwden rand weer worden ingesloten en zich aldaar slagers en winkeliers in spek, enz. vestigen. Die kunnen dan zoowel met kleine hoeveel heden by de klanten rondbrengen als wel door hen in den winkel worden gehaaldhier kan alsdan de sfeadsslager en winkelier niet tegen concurreeren en wat den minderen man belangt, die zal ten eerste waar men gauw in de buurt een onsje spek haalt duurder moeten betalen (Is dat dan ook al te veel voor hem, een onsje of halfonsje spek?). Doch nog iets, hy zal ook nog minder dan voorheen verzekerd zfln, dat hefc weinigje wat hy krygfc goed is, want het verhoogde keurloon zal voorzeker hefc insmokkelen in de hand werken. Invoerrechten ter bescherming van onze vaderland8che industrie vind ik kostelyk, vooral op het afgewerkte hout, enz., wat hier de werkeloosheid in de hand werkt, doch in de eerste plaats uitzondering van graanrechten, daar het brood nu duur genoeg is, maar een stedeiyke bescherming heeft myns inziens meer een slechte dan een goede zyde, als die niet uiterst voorzichtig wordt bewerkt. Onder dankzegging, UEd. Dw. Dr., J. Bijlevbld Jr» Ned. Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde. De Bloemen- en Plantencommissie heeft in haar Maart-vergadering, gehouden in „Artis", te Amsterdam, de navolgende onderscheidin gen toegekend, als: Getuigschriften 1ste klasse, aan: 1. „Iris persica Heldreichi (stenophylla)", ingezonden als nieuw ingevoerde plant door den heer P. W. Yoet, teOvervoen, by Haarlem. 2. „Hyacinthus Madame Boraki", ingezon den als nieuwe plant door denzelfden inzender. Getuigschrift van Yerdienste, aan: 3. „Narcissus poeticus ornatus King Edward VH", ingezonden als nieuwe plant door de heeren D. Nieuwenhuis en Zonen, te Lisse. Botanisch Getuigschrift, aan: 4. „Greyia Sutherlandi", ala onvoldoend bekende plant ingezonden door den heer H. D. Willink van Collen, te Breukelen. Zilveren Medaille, aan 6. „Yriesia hieroglyphics", als uitmuntend gekweekte plant ingezonden door mr. H. 0. Hacke, te Baarn, (tuinbaas de heer Th. Hendriksen). Dankbetuiging, aan: 6. Een vaas afgesneden rozen, ter opluiste ring ingezonden door den heer mr. J. H. Scbober, te Putten. ▼oor hot plaateen Tan Kleine Ad Ter. tentiën moeten bij de advertentie worden gevoegd. Wanneer dit niet geschiedt,1 de advertentie niet geplaatst,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 6