MENGELWERK.
De 40 Cents
Mariette, de veehoedster
Mariette, de kleine veehoedster, rees van
haar legerstede op, tegen hefc uur, waarop
de sterren verbleeken, om nog, alvorens zy
'naar de stallen zou gaan, alles klaar te maken
wat haar grootvader dien dag zou kunnen
behoeven, want zy zou eerst des avonds
huiswaarts keeren. Haar dik stuk roggebrood
zou haar wel tot middagmaal verstrekken.
Maar met grootvader was het iets anders;
hy was oud, zóó oud zelfs, dat hy nog den
grooten Keizer gezien en gediend had.
Des Zondags spelde Mariette hem zyn
Sint-Helena-medaille op de versleten jas, en
liet dan niet af hem te bewonderen.
Hy was zooveel als haar Napoleon; had
hy het niet tot korporaal gebracht?
Maar de arme invalide herinnerde zich die
vroegere grootheid niet meer. Hy had zyn
eigen geheugen en verstand overleefd en kon
nog slechts met wozenlooze uitdrukking glim
lachen en alles eten, wat hy voor zich zag
staan, somtyds zelfs Mariette's portie.
Zy omhelsde hem dan nog ééns zoo teeder,
bm te vergeten, dat zy honger had, en het
?noodige kind slaagde daarin.
"Wanneer zy in den vroegen morgen haar
koebeesten ging afhalen, die haar kenden,
had zy reeds het huishouden aan kant. Vader
i Du val vond zyn kleeren voor zyn bedstede
uitgespreid, zyn ontbyt stond klaar, zyn eten
behoefde enkel op het vuur gezet te worden
door de buurvrouw, en zy keerde tegen den
avond weer, meer vermoeid nog dan wel
hongerig.
Dikwyis ook, want zy was op do boerdery
bemind, kwam zy terug met eenige koeken,
vruchten of zelfs een stuk schapevleesch
maar dat alles was voor grootvader.
Had zy nog niet allen tyd om van het
goede der aarde to genieten, terwyi de
grysaard.... ach, die arme man!
Dien dag begaf zy zich, naar gewoonte, op
weg zoodra zy met haar werk gereed was,
nadat zy den slapenden oude, dien zy voor
niets ter wereld zou hebben gewekt, nog een
blik vol liefde had toegeworpen. "Wie kon
zeggen, of hy niet van het groote leger en
van de dagen zyner jeugd droomde?
Het was vroeger dan anders, maar Mariette
was niet spaarzaam met haar tyd. Zy wist,
dat baar dieren, en vooral bonte Lize, vol
ongeduld op haar wachtten. Zy hunkerden
er naar den stal te verlaten om te gaan
grazen op de frissche weiden, nog besprenkeld
roet de tranen van den nacht.
Met vlugge hand maakte zy hen los van
hun zware koperen ringen, en hen met haar
zachte stem roepende om haar te volgen,
trok zy met haar zonderlinge makkers, wier
klokjes de lucht vau een droomerige muziek
vervolden, de weiden id. Het was heeriyk
weor. De zonnestralen speelden op de bladeren,
de hagedoorn zond wierookgeuren naar om
hoog, de vlinders fladderden boven de bloemen,
©n het grasveld scheen een reusachtige ruiker.
Mariette liet glimlachend haar blikken over
dit alles glyden. Zy had het reeds zoo dik
wijls aanschouwd, en toch werd zy het nooit
moede, en haar hart kromp ineen by de ge
dachte, dat, in de dagen haars grootvaders,
do logge oorlogswagens over deze velden
waren gegaanmadeliefjes en boterbloempjes
hadden afgesneden en dit groene tapyfc om
woeld hadden.
„Goeden morgen, Mariette", sprak een stem,
die zy aanstonds herkende, en zich omkoerende,
stak zy de hand toe aan Jan, den joDgen
herder, die met zyn kudde schapen uit een
naburige hoeve kwam.
„Goeden dag, Jan," zeide zy, „ik ben biy
je weer te ziendat is ton minste een teeken,
dat je beter bent."
„Men moet wel weer voort," gaf de jonge
ling op droefgeestigen toon ten antwoord, „of
wel, zy zouden my afdanken; het is al heel veel,
dat men tot hiertoe zoo geduldig is geweest."
„Ben je dus nog niet hersteld?"
„O, ik zal niet meer genezen, maar het is
al gelukkig, dat ik weer uit kan. Je moet my
daarom niet beklagen, Mariette. Als ik my
Bterk en gezond voelde, wie weet, of ik dan
fiiet tegen het lot in opstand zou komen,
lerwfl nu
rHet is en blyft toch heel hard/' en haar
blik vestigde zich op de fljnbesneden trekken
van den knaap, die een byzonder fraai gelaat
vol uitdrukking bezat, maar wiens arm, tenger
lichaam gebocheld was. „Je hadt het anders
gehoopt, nietwaar?"
„Ja, Mariette, men had my tot onderwyzer
willen opleiden; men begon my les te geven,
en daar het niet al te kwaad met my ging,
voorspelde men my al, dat ik nog eens
professor zou worden, wat een heel hooge
betrekking is. Maar ik werd ziek, en de dokter
verbood my eiken hersenarbeid. Ik wilde er
toch mee doorgaan, totdat men zeide, dat het
niet langer mocht, en my dezen post bezorgde.
Het is altyd iets."
„Je moet toch biy zyn zooveel dingen te
weten. Ikzelve heb zoo dikwyis gewenscht,
dat ik lezen en schryven kon."
De jonge herder hief het schilderachtige
hoofd op, en zyn donkere oogen tuurden ver
voor hem uit.
Ja, het is heeriyk iets te weten," mompelde
hy, „het maakt, dat ik my nooit verlaten
gevoel. Daarginds, op de vlakte, waar niemand
zich ophoudt, herinner ik my wat ik leerde;
denk ik na over hetgeen de menscben ver
richten, en als ik my hun wreedheid, hun
haat en twisten voor den geest haal, wordt de
eenzaamheid my slechte des te liever. Ik ken
ook de geschiedenis van elke bloem en haar
taak op aarde; ik zoek de kruiden op, die
anderen kunnen genezen; en als de avond
neerdaalt, noem ik de sterren by haar naam
©n peins ik over de herders van weleer, die
meenden in haar de gebeurtenissen der wereld
te kunnen ontcyferen. Dat doet my vergeten,
dat ik pyn heb en nimmer gelukkig zal zyn."
Mariette had hem als een orakel aangehoord.
Nooit te voren had hy haar aldus toegesproken.
Zy was een en al bewondering voor hem, en
het vertrouwen, dat hy in haar scheen te
stellen, schonk haar opeens moed om te
•:ggen:
„Je zoudt een groot man zyn geworden,
maar is het waar, wat men op het dorp
vertelt, dat je niet altyd geweest bent....
aooals nu?"
Een bittere trek plooide den mond van den
knaap, en zyn stem klonk kortaf en scherp,
toen hy antwoordde:
„Het is waar. Er ls een tyd geweest, waarop
er ln heel de streek geen flinker gebouwd
kind leefde dan ik. Men had my naar schoo
gestuurd, en, tot myn ongeluk, werd ik spoedig
boven andere knapen van myn leeft yd ge
plaatst. Byna al de jongens namen dat goed
op, maar onder hen bevond zich Maurita
Balmer, de zoon van den ryksten boer uit
de gemeente. Hy was vier jaar ouder dan ik
en nog maar altyd aan het A-B-C. Toen ik
hem over het hoofd sprong, ik, die geen penning
bezat, begon hy my uit al zyn macht te haten,
en na my mede naar huis te hebben genomen,
onder voorwendsel van my appels te willen
geveD, liet hy my een hooiberg beklimmen,
en nauweiyks waren wy boven gekomen, of
hy slingerde my van die hoogte af. Ik werd
voor dood weggedragen, myn ledematen waren
gebroken, en zoo ik leven bleef, ge ziet wat
er van my is geworden. Ik bleef zelfs zóó
zwak, dat ik niet meer naar school kon gaan."
„En heeft hy nooit berouw gehad over zyn
slechte daad?"
„Nooit. Het is zelfs, alsof hy sedert nog
ééns zoo verwoed op my is. Dat komt, omdat,
ofschoon zyn ouders myn moeder geld toe
stopten om haar te laten zwygen, en dat de
arme ziel er ook nooit over gesproken heeft,
de zaak toch aan het licht is gekomen, en
hy zich schaamt, als hij my door het dorp
ziet gaan, Maurits weet zeer goed, dat ik, na
moeders dood, nog alleen maar leef van het
weinigje, dat ik mot het rondleiden der kudde
verdien. Weinul Toen hy, verleden winter,
hoorde, dat ik ziek was, kwam hy by myn
meesters, om bun een anderen herder aan
te bieden. Zy hebben er ditmaal niet van
willen hooren, maar zal dit altyd het geval
zyn? Het gure weer haalt my telkens weer
dia hoestbuien op den hals, waardoor ik dan
opnieuw bloed opgeef, en misschienmaar
ik moet je niet over dit alles spreken, kind,
men moet den goeden God laten zorgen, en
men kan maar eenmaal sterven, of het van
honger zy of van wat anders. Ik zal trouwens
ook niet altyd voortleven. De kwaal, waaraan
ik ïyd, is ongeneeslyk, en meer dan één
zomer zal je hier je Yee komen laten grazen,
zonder my onderweg te ontmoeten."
Mariette had moeite om haar tranen te be
dwingen. De jongeling boezemde haar diep
medelyden in, en zy bedacht, hoe de thans
zoo schoone natuur haar heel dor en somber
zou toeschynen, als zy weten zou, dat zy hem
nooit of nimmer uit een der lanen of bloeiende
velden te voorschyn kon zien komen.
M .ar zy wachtte er zichwel voor hem dit
te zeggen, en zwygend schreden zy samen
verder tot het kruispad, waar zy Yan elkander
moesten gaan.
Op het oogenblik zelf, dat zy hem goeden
dag wilde wenschen, weerklonk er een vreeso-
ïyke kreet, die beiden met schrik vervulde.
Zy keken om en bemerkten een ruiter, in
woeste vaart door zyn hollend paard voort-
gedragen. Aan behoud viel voor hem niet
meer te denken, want aan het eind van het
pad bruiste een stroom, die nog nooit een
prooi bad afgestaan.
„Maurits," bromde de gebochelde, terwyi
er een lichtstraal in zyn oogen flikkerde.
Het was inderdaad zyn vyand, Gn het uur
der vergelding zou eindeiyk slaan 1
Bevend klemde het jonge meisje zich aan
haar metgezel vast. Zy had de oogen gesloten
en durfde niet toekyken. Of men hem veracht
of niet, het is ontzettend een mensch te zien
sterven.
Aan Jan's borst ontsnapte een reutelende
toon; hy scheen tot zichzelf te spreken en
zeide: „Gy hebt my al myn geluk, heel myn
levenskracht ontstolen, en gy zoudt willen
Neen, neen, laat hom sterven, hem, wien alles
toelacht 1"
Groote zweetdroppelen parelden hem op
het voorhoofd. Het was, alsof hy worstelde
tegen een wil, dio sterker was dan de zyne,
en eensklaps, toen het wilde dier nog slechts
op enkele passen van hem verwyderd was,
sprong hy toe, en het by den teugel grypende,
liet hy zich tien of twaalf soconden voort
sleuren, waarna het beest neerstortte en op
hem viel.
Het paard was spoedig weder overeind, en
ook Maurits stond heelhuids op, en wilde
ditmaal zyn -redder te hulp komen, doch
Mariette was hem vóór geweest en met
gloeiende oogen en trillende neusvleugels riep
zy hem toe:
„Weg van hierl Thans heb je hem heel
en al gedood. Terug 1 Je hebt het recht niet
hem aan te raken, jy, zyn moordenaar 1" En
zy wees hem met zulk een heftig gebaar
terug, dat hy zyn gewonen overmoed verloor
en zich met gebogen hoofd verwyderde, ter-
wyi hy het met schuim bedekte paard by den
teugel greep.
De jonge herder lag achterover, met wyd
geopende oogen. Zyn bloed stroomde uit een
wond aan bet hoofd en kleurde de witte
madeliefjes aan den zoom van het pad purper
rood. Mariette knielde aan zyn zydo neder en
verscheurde haar katoenen kleedje, om er
zyn kwetsuren mede te verbinden.
„Ik dank je," sprak hy op zachten toon,
„maar het is niet noodig meer. De dood is
naby."
„Waarom heb je dat dan ook gedaan?"
vroeg zy snikkond, terwyl de koeien en
schapen nieuwsgierig om hen heen kwamen
staan. „Was je leven niet veel meer waard
dan het zyne?"
„rk wilde het ook niet doen," antwoordde
hy gelaten, „maar God is sterker geweest
dan ik. Hy verlangde dat van my, en ik kon
Hem toch niet ongehoorzaam zyn, ik, Zyn
onwaardige dienaar 1 Ween niet, Mariette, ik
laat niemand achter om my te betreuren, en
wat myzelven betreft, ik had maar één vreugde
op aarde, en zy wag zoo onzinnig, dat ik
den dood wel moet voelen naderen om je
haar te durven zeggen.
De doodsstryd begon hem bet spreken te
verhinderen.
Van angst vervuld, boog het arme meisje
zich nog dichter over den zieltogende heen.
„Zeg het gauw," stamelde zy, „is er iets,
dat ik voor je doen kan?"
„Ja," hernam hy met inspanning. „Breng
voor my de schapen naar huis en bedank
uit myn naam de meesters. Zy hebben my
uit medelyden gevoed, gedurende myn ziekte.
En volg ook somtyds eens den nieuwen
herder, zie toe of hy wel goed voor myn
kudde ls. Mocht dat niet bet geval zyn, zeg
hem dan, dat de beesten evengoed ïyden als
wy onder de wreedheid der monschen."
„En wat is er nog meer Ik zou zoo gaarne
alles voor je doen."
„Je kunt niets meer verrichten dan hier te
biy ven tot ik dood ben. Och, God is zoo goed 1
Ik dacht altyd, dat ik geheel alleen den
laatsten adem zou uitblazen, op een winter
nacht, in myn hutje, ver van alle levenden,
en nu zyt gy by my, Mariette 1 Luister, je
houdt my voor beter dan ik ben, en dat mag
je niet blyven denken. Zoo ik vergiffenis kon
schenken, toen ik nog klein was, sedert een
jaar was my dat niet mogelyk meer, ik
vloekte den maD, wiens leven ik daar straks
heb gered. Dat komt, omdatmaar je
zult er my misschien om minachten. Ik zal
je afkeer inboezemen, ik, die zoo mismaakt
en leeiyk ben."
„Neen, spreek slechts, ik kan niet anders
dan je bewonderen."
De gekwetste wenddo een bovenmenschelyke
inspanning aan om zich op te heffen en haar
recht in het gelaat te zien.
„Het kwam, doordien ik anders had willen
zyn, om je te mogen liefhebben."
En terwyl hy zwaar achterover viel, boog
Mariette zich nog dieper tot hem en fluisterde
door haar tranen heen:
„Het is goed, dat je het niet deedt: ik
was je niet waardig."
En haar hand zocht die van den ongelukkige
en drukte haar teeder. Hy blikte nog eenmaal
op en slaakte toen een diepen zucht, den
laatsten.
Dien avond keerde de kleine veehoedster
zeer laat huiswaarts. Grootvader beknorde
haar, zonder iets te begrypen van haar ver
baal. Toch was zy zorgzamer dan ooit voor
hem, maar voor het eerst in haar leven zocht
zy tevergeefs den slaap. Toen zy, aah haar
dakvenstertje geleund, de sterren zag ver
bleeken, toefden haar gedachten nog by hem,
die thans eenzaam en levenloos op zyn stroo-
leger uitgestrekt lag, en gevoelde zy zich als
verlaten op aarde.
RECLAMES,
a 40 Cents per regel.
Bet leycii eener vrouw.
Wie kent de uitdrukkiüg niet: Ik heb als
een martelaar geleden Evenwel de folteringen
van een martelaar duren gewooniyk niet lang;
nauweiyks een oogenblik, op z'n hoogst een
uur. Op de een of andere wyze verdwynthet
ïyden spoedig. In meer dan één geval van
marteling bestaat er zelfs geen pyn. Dit komt
doordat de grootste lichamelyke-aandoeningen
met meer of minder geduld verdragen worden.
Wy zyn menscheiyker dan onze voorouders,
wy verbranden onze geiyken niet meer. De
onmeedoogende natuur faalt evenwel nimmer
ons te bestraffen, telkens waDneer wy ons
niet aan haar wetten houden, zy heeft zulks
steeds gedaan en zal zulks blyven doen.
Hoeveel personen zyn er niet, die niet
door de natuur begunstigd zyn en, ondanks
een geregeld leven, veel ïyden te doorstaan
hebben, zoo was het ook met de volgende
persoon gesteld.
Niet gedurende oen uur, niet gedurende
een geheelen dag, maar gedurende jaren ver
droeg Juff. de Wed. Ververs, te Kaatsheuvel
(Noordbrabant), zoo goed mogelyk als zooveel
anderen, de folteringen van het kwaad, pynen
in de ingewanden en zyden, benauwdheden
en maakten haar het leven ondraagiyk. Zy
leed ook aan maagpyn, op die wyze ontbrak
het voedsel aan haar lichaam. Op zekeren
dag vernam zy door het lezen der vele
genezingen, dat er een middel tot redding
bestond, dat, ln gevallen als het hare, onover-
treffeiyk was. Zy had reeds zooveel middelen
genomen, dat zy aarzelde ook dit nieuwe
middel te nemen, doch zy besloot er toe over
te gaan en bestelde eenige doosjes der echte
Pink-Pillen van Dr. Williams. „Nauweiyks had
ik een doos genomen of ik gevoelde my wat
beter. Oordeelt myn vreugde, want na verloop
van eenigen tyd nam deze beterschap toe en
werd ik van dag tot dag dikker. Dank den
Pink-Pillen, kan ik my met meer lust om
myn zaken bekommeren; ik zal ze een ieder
aanraden", voegde zy onzen verslaggever toe,
die zich van hetgeen hier voorafgaat persoonlyk
overtuigd heeft.
De Pink-Pillen zyn een zoowel werkdadige
als krachtige spier versterker, zy doen eveneens
verdwynen: bloedarmoede, bleekzucb t, neuras
thenie, maagaandoeningen, lendenpynen, rheu-
matiek en algemeene verzwakking, zoowel
by den man als by de vrouw.
Prys f 1.75 de doos; f9.— per 6 doozen.
Verkrygbaar by J. H. I. Snabilié, Steiger 27,
Rotterdam, hoofddepothouder voor Nederland,
en apotheken.
Franco toezending tegen postwissel.
Ook echt verkrygbaar voor Leiden en Om
streken by Reyst Kbax, Drogeryen, Bees
tenmarkt Wyk 6 No. 41, en J. H. Dijkhuis,
Drogeryen, Hoogstraat No. 6.
Wacht evenwel voor de namaaksels, ver-
schalt U de echte Pink-Pillen alleen by den
heer Snabiliéte Rotterdam, of by de depot
houders, die onder de attesten in de couranten
zyn aangegeven. Alle andere personen verkoopen
goedkoopere zoogenaamde Pink-Pillen) zulks is
slechtsom het publiek te bedriegen. Onze ver
slaggever vernam op verschillende plaatsen in
Nederland, hoe de personen er ingeloopen zijn
en hoegenaamd niet de minste uitwerking dezer
nagemaakte Pink-FiUm ondervonden hadden
onnoodig te zeggen, dat deze personen spoedig
met het gebruik der echte Pink-Pillen weder
zyn begonnen.
Het namaaksel der Pink-PiUm heeft nog nooit
iemand genezen.
Hiernevens afbeelding der VJ? ral
doos met de echte Pink- Kp
Pillen.
2341 82
Programma rail Muziekuitvoeringen.
ZOMERZORG. Zondag 17 Maart. Matinée, te
reven door bet Strykorke9t van het 4de Regiment
ufanterie, Directeur: de Heer W. Van Erp.
Eorete aldoeling: No. 1. Marcbe du Progrès, Gael;
2. Ouverture „Don Juan'% Mozart; 3. „La Rose
Hongroise", Introduction et Valse. Schmeling;
4. „Uie Schmetterlingejagd". Ballet, Kéler Béla.
Tweede afdeeling: No. 5. Ouverture „Preciosa",
Von Weber; 6. Serenade voor Fluit en Hoorn,
Titl; 7. Fantasie op de Opéra „Der Freisohütz",
Stasny; S. The Washington Post, Souaa.
De legerwetten gevallen.
Onder het opschrift „Halfheid" schryft
de „Nieuwe Arnhemsche Courant":
Geen anderen naam wenschen wy te kiezen
voor de daad van hen, die hebben meegewerkt
om het tot-stand-komen der legerorganisatie
te beletten, door den minister van oorlog,
den heer Eland, ten val te brengen.
De verontschuldiging, dat men dit gevolg
niet had voorzien, kan ditmaal niet gelden.
De houding van den Minister tegenover het
amendement-Yan Gilse was zoo beslist en
ondubbelzinnig mogelyk. Dit werd dan ook
door den voorsteller erkend.
Evenmin kan men doen gelden, dat de
Minister de Kamer in het onzekere heeft ge
laten omtrent de beweegreden, welke hem
dwong zich te verzetten tegen de vastlegging
in de wet van den 8-maandschen oefeniDgstyd.
In zyn vorklaring toch, den 6den Maart ge
geven: „Als proef heb ik aan de Kroon voor
gesteld om den oefeningstyd tot 8 maanden
te beperken. M. ar van het oogenblik af, dat
ik dat voorstel deed, heeft het steeds by my
vastgestaan, dat die termyn van 8 maanden
niet in do wet moest worden opgenomen",
lag een voldoende vingerwyzing voor wie geen
vreemdeling is in het Parlement, ook al was
men onbekend met het verzet, hetwelk de
voorstellen des Ministers in de hooge militaire
kringen vonden.
Ook kan niet als rechtvaardiging gelden,
dat het hier een beginsel gold. Want al gaf
vastlegging in de wet eenigen meerderen
waarborg tegen pogingen om den verkorten
oefentijd te vervangen door den 12-maandschen,
een beletsel was die bepaling allerminst.
Immers, een Kamer, bereid een volgenden
minister de daarvoor by begrootingspost aan
gevraagde gelden toe te staan, zou evenzeer
bereid zyn geweest het belemmerend voor
schrift uit de wet to verwyderen.
Trouwens, hoe by deze stemming, althans
wat sommige voorstemmers betreft, alle be
ginsel zoek was, bewyst wel de houding van
den heer De Ras, die 20 Februari verklaarde
„Ik zou my by den 8-maandschen eerste-
oefeningatyd (ofschoon schoorvoetend) kunnen
neerleggen, mits dan ook de Minister de
consequentie zyner overtuiging aanvaardt",
en, nu de Minister die consequentie niet aan
vaardt, toch de 8 maanden gebiedend eischt
en Dog wel vastgelegd in de wet.
Als middel, om een ongewenschten minister
te doen vallen, wiens stelsel bovendien in
stryd was met de inzichten der Kamer, zou
de aanneming van het amendement verdedig
baar zyn. Maar juist het tegendeel was het
geval. De Minister wordt overstelpt met
vriendeiyke woordjes; hy wordt „buitenge
woon sympathiek" genoemd, en zyn stelsel
wordt, schynbaar althans, door een sterke
fractie in de Kamer aanvaard. Men mocht
werkeiyk verwachten, dat nu eindelijk aan
den onbevredigenden toestand van ons defensie
wezen een einde zou komen, en wy zouden
geraken uit het moeras, waarin we steeds
dieper dreigen te verzinken.
Aan die verwachting is voor onberekenbaren
tyd de bodem ingeslagen, en dat nietterwiJle
van een beginsel, een overtuiging, welke
moet worden geëerbiedigd, ook al deelt men
ze niet. Wy kunnen er ons indenken, dat
men het: „geen man en geen cent 1" als leuze
kioat; maar de noodzakeiykheid van een
leger en verbetering van den toestand daarvan
te erkennen, en toch de eenige poging, om
daartoe te geraken, te verydelen, is een treurig
staaltje van hall held.
De „Zutfensche Courant" is van oordeel,
dat de dag van Dinsdag jl. in onze parlemen
taire geschiedenis zal geboekstaafd worden
als een dag van groote politieke kort
zichtigheid.
Een amendement, door de democratische
liberalen voorgesteld, heeft den minister van
oorlog uit het zadel geworpen, omdat het, na
door den Minister onaannemeiyk te zyn ver
klaard, desondanks door den steun van de
roomsch-katholieken en sociaal-democraten
werd aangenomen.
Hadden de voorstellers bedoeld, den Minister
ten val te brengen? Men mag aannemen van
niet, want ten opzichte van het hoofdverschil,
de duur van den oefeningstyd der miliciens,
stond de minister van oorlog in beginsel
geheel aan de zyde der voorstellers van hefc
amendement.
En niet alleen in beginsel, maar ook in
de practyk, want de minister Eland heeft
gedurende zyn ganschen bewindstyd, vaak
tegen de adviezen der bevelvoerende officieren
in, al het mogeiyke gedaan om don eersten
oefeningstyd te verkorten.
Het blad meent, dat het verschil tusschen
het amendement-Yan Gilse en hefc voorstel
van den Minister niet groot genoeg was om
de legerwetten en den Minister er door ten
val te brengen. Het gelooft, dat de heeren Van
Gilse c. s. dit ook niet bedoeld hebben.
Doch zy hebben evenmin begrepen, dat de
katholieken en sociaal-democraten achter hen
gereed stonden om hun een handje te helpen,
niet zoozeer om de „hoogstens 12 en minstens
8 maanden" van den Minister te veranderen
in de „minstens 87a en hoogstens 12" van
de heeren Yan Gilse c. s. Maar om den
Minister een échec te bezorgen, dat hem tot
aftreden zou noodzaken en de legerwetten
van de baan zou brengen.
Dien toeleg niet te hebben doorzien, is,
naar het ons voorkomt, de fout van de heeren
Van Gilse c. s.
Hun kortzichtigheid heeft ten gevolge gehad,
dat de zooveelate poging tot herziening onzer
legerwetten ia mislukt.
Eu de bestaande zwaardere diensttyd zoowel
als geheel ons gebrekkig militie- en legerstelse)
(de schuttery er by inbegrepen) blyven voor-
loopig voor jaren ongewyzigd.
De nederlaag, door de Regeering geleden,
is niet alleen een nederlaag voor baar, zegt
„Het Volk."
Om de beteekenis der gevallen beslissing
goed te begrypen, moet men lezen, wat „een
outsider" heden in „Het Vad." schreef:
„Dat de Minister zich zoo nadrukke-yk
verzet tegen hot opnemen van den korteren
kazernetyd in de wet, niettegenstaande hy
overtuigd is, dat die tyd ruim voldoende ie
voor hot doel, dat er mede wordt beoogd, en
de meerderheid der Kamer hem als hy
ten der desbetreffende amendementen had
overgenomen - zeker zou zyn bygevallen,
geeft, zooals de heer Kerdyk terecht op
merkte, den indruk, „dat er voor Z.Ek. nog
andere redenen naast do door hem aangevoerde
moeten zyn; redenen, die wy tot dusver niet
van den Minister vernomen hebben."
Reeds geruimen tyd te voren hebben er
zonderlinge geruchten omtrent die zaak ge-
loopen, en werd zelfs voorspeld, dat zich dit
incident zou voordoen; dat de Minister niet
vry meer was.... Het zou stellig een groote
gerustheid zyn geweest, als 's Ministers op
treden een beter démenti aan die geruchten
had gegeven."
Dat démenti die tegenspraak heeft
de Minister niet gegeven; integendeel is hy
tot het laatst by zyn zonderlinge houding
blyven volharden, daarin door de anti-revolu
tionairen en de meeste conservatieve liberalen
gesteund.
Wat was het dan, dat den Minister verhin
derde, zyn eigen wil, 8 maanden oefenings
tyd, in de wet vast te leggen?
Ieder Kamerlid woefc op deze vraag het
antwoord te geven; want hefc werd in de
Kamer algemeen „gefluisterd", dat niemand
minder dan de Koningin zich verzette tegen
opneming van den verkorten oefeDtyd in de wet.
De hooge militaire autoriteiten, die acht
maandon kazernetyd niet voldoende vindon,
zoudon de Koningin voor hun inzichten hebben
gewonnen.
Was de heer Eland aan zyn verleden ver
plicht, over die acht maandon, in plaats van
12, te praten hy zou zich moeten hebben
verbinden, ze in geen geval in de wet te
zetten, opdat ieder minister van oorlog vry zou
zyn, de miliciens 12 maanden te laten dienen.
De Kamer zou dan de lichting hebben ver
hoogd van 11,000 op 17,500 man, in de hoop,
daartegenover een verkorten oefeutyd te heb
ben. Die 17,500 man zouden wel, die ver
korte oefentyd niet in de wet staandr-
weg voor een enorme verzwaring van lasten
ware gebaand, met hulp der door een in de
lucht hangende verkorting van den diensttyd
gepaaide „voorstanders van het volksleger."
Om het den laatsten nog boter mogelyk te
maken, op dit bedrieglyke droombeeld in te
gaan, hadden de heeren Kerdyk en Yerhey
een paar amendementen voorgesteld, die de
voorafgaande oefeningen bevorderden en zich
„in de richtiDg van volksweerbaarheid be
wogen."
Ware de Kamer met dit spek gevangen,
dan kon de militaire kliek zich vergenoeg
in de handen wry ven en zou voor den heer
Eland de schyn zyn gered.
Maar dit spelletje liep mis.
INGEZONDEN.
Mijnheer de Redacteur!
Sinds Zaterdag 9 Maart heb ik in Uw blad
tevergeefs uitgezien naar eenigo opmerkinr
over een klein gedeelte van wat U onder het
ingezonden stukje van den heer W. Bergen»
plaatste, en wel ditEn daar uit de ramingen
van B. en Ws. blykt, dat men het ingevoerde
ik, ten behoeve van de keuring, ongevosr
even zwaar wil belasten als het in Leiden
geslachte, enz.
Mynheer de Redacteur! Na lang aarzelen
heb ik besloten de pen ter hand te nemen,
aangezien ik vermeen als medelid der onlangs
opgerichte vereeniging „Leiden's Belang", in
deze niet te mogen zwygen. Wat zullen de
gevolgen van het door U aangehaalde zyn?
Geen voordeel voor den slager en winkelier
en dubbele schade voor den minderen man.
Weldra zal onze gemeente door een bebouwden
rand weer worden ingesloten en zich aldaar
slagers en winkeliers in spek, enz. vestigen.
Die kunnen dan zoowel met kleine hoeveel
heden by de klanten rondbrengen als wel
door hen in den winkel worden gehaaldhier
kan alsdan de sfeadsslager en winkelier niet
tegen concurreeren en wat den minderen man
belangt, die zal ten eerste waar men gauw
in de buurt een onsje spek haalt duurder
moeten betalen (Is dat dan ook al te veel voor
hem, een onsje of halfonsje spek?). Doch nog
iets, hy zal ook nog minder dan voorheen
verzekerd zfln, dat hefc weinigje wat hy krygfc
goed is, want het verhoogde keurloon zal
voorzeker hefc insmokkelen in de hand werken.
Invoerrechten ter bescherming van onze
vaderland8che industrie vind ik kostelyk,
vooral op het afgewerkte hout, enz., wat
hier de werkeloosheid in de hand werkt,
doch in de eerste plaats uitzondering van
graanrechten, daar het brood nu duur genoeg
is, maar een stedeiyke bescherming heeft
myns inziens meer een slechte dan een goede
zyde, als die niet uiterst voorzichtig wordt
bewerkt. Onder dankzegging,
UEd. Dw. Dr., J. Bijlevbld Jr»
Ned. Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde.
De Bloemen- en Plantencommissie heeft in
haar Maart-vergadering, gehouden in „Artis",
te Amsterdam, de navolgende onderscheidin
gen toegekend, als:
Getuigschriften 1ste klasse, aan:
1. „Iris persica Heldreichi (stenophylla)",
ingezonden als nieuw ingevoerde plant door
den heer P. W. Yoet, teOvervoen, by Haarlem.
2. „Hyacinthus Madame Boraki", ingezon
den als nieuwe plant door denzelfden inzender.
Getuigschrift van Yerdienste, aan:
3. „Narcissus poeticus ornatus King Edward
VH", ingezonden als nieuwe plant door de
heeren D. Nieuwenhuis en Zonen, te Lisse.
Botanisch Getuigschrift, aan:
4. „Greyia Sutherlandi", ala onvoldoend
bekende plant ingezonden door den heer H.
D. Willink van Collen, te Breukelen.
Zilveren Medaille, aan
6. „Yriesia hieroglyphics", als uitmuntend
gekweekte plant ingezonden door mr. H. 0.
Hacke, te Baarn, (tuinbaas de heer Th.
Hendriksen).
Dankbetuiging, aan:
6. Een vaas afgesneden rozen, ter opluiste
ring ingezonden door den heer mr. J. H.
Scbober, te Putten.
▼oor hot plaateen Tan Kleine Ad Ter.
tentiën moeten bij de advertentie
worden gevoegd.
Wanneer dit niet geschiedt,1
de advertentie niet geplaatst,