N«w 12596 LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 16 MAART. - TWEEDE BLAD. Anno 1901. PERSOVERZICHT. F'euilleton. De „Morgenstond". De Maasbode verlangt voor' de komende ptembus een nieuw katholiek program. Het oude, zegt het blad dat in den aan vang met veel vreugde begroet werd, heeft hot algemeen vertrouwen verloren, omdat het niet verhinderde, dat de Roomsche Kamer leden by persoonleken dienstplicht en leerplicht gedeeld stonden. Als er nu een nieuw program komt, dient ook de grondfout van '97 vermeden, dat de Kamerleden zelf het program maken. Met overneming van de revolutionaire ter minologie, besluit het blad: „Niet de lasthebbers moeten den lastgevers een gedragsiyn opleggen. De lastgevers dieuen den last te geven. Mocht onze Kath. Kamerclub wellicht nog een concept wenscben te ontwerpen, soit. Doch dan zy het niet meer dan een concept een ontwerp, dat geamendeerd en bekrachtigd dient te worden door onze kiesvereenigingen. Niet toegejuicht door een min of meer enthusiasts meeting van deputaten, maar vast gesteld door onze organisaties zelvon, in kalm beraad en ryp overleg. Een aldus gegroeid program kan practisch tot iots leiden. Een opgedrongen program zal niet licht metterdaad door de massa der Katholieke kiezers worden aanvaard. Een inzender in 11et Volk schreef onlangs onder het opschrift „Partycontributie en Troelstra's traktement", dat het jammer ras, dat op den beschrijvingsbrief voor het socialisten-congres het voorstel werd gedaan, om 1 cent per lid en per week meer te doen betalen. Het werkmansinkomen kon dit, naar de schrijver uiteenzette, moeiiyk dragen. Na vervolgens gewezen te hebben op de ƒ2000 traktement der socialistische Kamer leden, besloot hy: „We zouden den hoofdredacteur willen vragen, of hy de ƒ1500, die hy als redacteur van ons blad ontvangt, niet zou kunnen missen. Zeker, ik ben er in hot algemeen geen voor stander van om diensten te vragen zonder belooning, maar toch zou het m. i. in het belang der party zyn, als Troelstra de vele opoffern ^n, die hy zich reeds getroost, nog met éóu vermeerderde door nl. zoolang hy Kamerlid is, do 1 500, welke hy als redacteur ontvangt, in de party-kas te storten. Dan zullen anderen, „die met arbeid buiten de .party 2000 of meer verdienen", gaan be- s*- icn, dat het hun plicht is, ook naar ver mogen er toe mee te werken, dat een te zware belasting op arbeidersbeurzen niet noodig is." De Hollander noemt dit stukje „plomp en brutaal", en acht hot feit, dat mr. Troelstra het nog noodig acht op zulke dingen uitvoerig en met allerlei persoonlyko confidentiëu te antwoorden, het doorslaand bewys, dat de socialistische volgelingen niet zoo hoog staan als de heer Troelstra vaak in de Kamer zegt, en dat het er treurig uitziet met de kieschheid van het „meest verlichte" en „beste deel" der werklieden. Mr. Troolstra's antwoord luidt aldus: „Welja, waarom niet? Dat kan or immers nog wel by. Ol' Troelstra's vrouw, die by den harden stryd haar gezondheid heeft ingeboet, dan door zorgen wordt ondermynd, komt er niet op aan: die kleine opoffering moet hy zich ook nog getroosten. Of hy zyn kinderen een opleiding volgens hun aanleg kan geven, dat komt er ook minder op aan: als soc.-dem. propagandist moet hy zich het idee, om voor het loon van zyn arbeid te zorgen, dat zyn kinderen althans geen nadeel ondervinden van zyn streven, maar uit zyn hoofd zetten. Of hy dan de renten en aflossing wel kan betalen van de schuld, die op hem rust, daar hy in een tyd, toen hy, om aan zyn financieelo verplichtingen te kunnen voldoen, gold moest verdienen, zyn bestaan er aan moest geven, wat nood: ook düt moet hy er voor over hebben en hot staat zelfs wel gekleed, zyn crediteuren niet te betalen. Het is wol hard, dat men na jaron van bitteren stryd nog zóó iets moot zeggen. Maar nu de praatjes van de zyde der tegen- party, om Troolstra's onbaatzuchtigheid in verdenking te brengen, zelfs onder party- gonooton beginnen in te slaan, zy het hier eens en voor al gezegd: Troelstra zal nog jarenlang boven zyn ge woon levensonderhoud een be- langryke som moeten verdienen, om te kunnen voldoen aan de financieele verplichtingen, die hy op zich heeft moeten laden, om zich geheel aan de Party te kunnen wydon. Wil men, dat hy die som verdient met arbeid buiten de Party, de gelegenheid daartoe staat hem ruimschoots open; gaat men voort, hem het bescheiden 6alaris als hoofdredacteur van dit blad te misgunnen, dan zal men hem moreel dwingen, die gelegenheid aan te gry'pen, daar hy eeriyk man wenscht te blijven en, als ieder ander, voor zyn gezin dient op te komen. En zal nu dat treurige geklets over die verdiensten van enkele partygenooten, dat door do tegenparty in alle bladen met wellust wordt overgenomen, eens ophouden? De arbeiders in onze party hebben de cyfers wyzen liet uit slechts bitter weinig voor de partykas te betalen: niet eens éón cent per week wordt gemiddeld opgebracht. Byna al 't geld komt van meer gegoeden, waar onder er zyn, die jaarlyks 1000 en meer voor de partykas opbrcngon. Dit is gocn gowonschto toestand niet nog zoozeer ter wille dier enkele personen, maar omdat het de moreele waarde der party verhoogt, wanneer zy óók financieel meer op de arbeiders dan op een klein getal gegoeden dryft. Evenwel, dit zal eerst gebeuren, naarmate de arbeiders meer i n onze gelederen treden en de coöporatie als in Belgiö een deel harer winsten aan de paitykas afstaat. Do geest, die bovenstaand schry ven bezielt, nl. om zooveel mogeiyk allen druk te leggen op enkele personen, is in stryd met de waardigheid der Party". Niet „met wellust", zooals mr. Troelstra meent, maar met weerzin maken wy van dit alles melding, aldus De Nederlander. Uit ons zelf zouden wy er nooit toe komen zulke personaliteiten van een tegenstander tepubli- ceeren. Maar nu de heer Troelstra ze zelf in zyn eigen blad publiceert, kunnen we niet zien, dat het hem onaangenaam is, wanneer eon ander blad ze overneemt. En dit zoo zynde, nemen we ze hier over, omdat in al deze onverkwikkelykheden toch ook een les besloten ligt. De Hollander noemt liet stukjo van den inzender plomp on brutaal. Volkomen juist. Maar tochin zekeren zin krygt mr. Troelstra, zooals het volk zegt, zyn eigen trekken thuis. Wie heeft den socialistischen arbeiders ge loerd om alles door dezen bril te bezien? Wie heeft hun de monsterachtige idee gesuggereerd lo. dat geluk en geld hand aan hand gaan, 2o. dat oen gulden voor alle individuen gelyke waarde heeft; zoodat ieder surplus van geld boven een gomiddold arbeidersinkoraen een surplus van geluk vertegenwoordigt, waarop do bezitter geen recht heeft, zoolang niet alle menschen hot normale peil van geluk bereikt hebben? Het zyn deze waanvoorstellingen deze materialisoering van het geluk en deze looche ning van het feit, dat ook materieel geluk oen verhouding is tusschen behoefte en werke- lykheid die de basis vormen van het socialisme onder het volk. En het zyn deze waanvoorstellingen, die zich nu keeron tegen mr. Troelstra. Welke verplichtingen zyn positie hom ook oplegge, en hoezeer hy ook verlangt zyn kin deren volgens hun „aanleg" (of wordt bedoeld „stand"?) op to voeden, do socialistische logica is niet aan zyn zyde, maar aan die van den inzender. Mocht mr. Troelstra meenen, dat dit niet getuigt voor de socialistische lógica, dan zyn wy het met hem ééns. De Nieuwe Courant herinnert er aan, dat art. 1 der On ge vallen wet niet kan worden ingevoerd en dus de ongevallenverzekering niet feiteiyk kan bestaan voordat de wet regelende het hooger beroep in working is getreden. De Regcering heeft nu pas nog verklaard, dat het ontwerp-Beroepswet „bin nen niet te langen tyd" by do Tweede Kamer zal worden ingediend. De Nieuwe Courant merkt op, dat in de Beroepswet de berechting van geschillen tusschen particuliere personen en de admi* nistratie zal worden geregeld, een stuk admi nistratieve rechtspraak dus, een moeiiyk onder werp. Geen wonder, dat de Regeering niet meer zeggen kan, dan dat zy hoopt het ontwerp „binnen niet te langen tyd" gereed te hebben. De reden voor de vertraging der indiening zal echter ook maken, dat de behandeling in het parlement niet in een ommezien afloopt. Dezo incidenteele regeling van een brok administratieve rechtspraak zal terdege moeten gewikt en gewogen worden. Wyseiyk heeft de Regeering indertyd gezegd, dat 1 Januari 1902 de termyn was, binnen welken er zeker van het in-werking-treden der ongevallen verzekering geen sprake was. Demogeiykheid bestaat zelfs, dat die termyn verre zal worden overschreden. Immers, het is niet zeker, dat het ontwerp-Beroepswet nog in dit zittingjaar door do Kamers zal kunnen worden behandeld met den ernst, dien de zaak verdient. Geschiedt dit niet, dan zal een nieuw ministerie het ontwerp, dat het tegenwoordige ministerie zal indienen, wellicht terugnomen en de in-weiking treding der ongevallenverzekering zal opnieuw worden vertraagd. Zoo wreekt zich tweeërlei kwaad. Ware niet deze Ongevallenwet bewerkt op een zoo uiterst centralistisch stramien; ware niet do administratie zoozeer in de regeling be trokken; men had het wellicht zonder een Beroepswet als do toekomstige kunnon stellen. Doch ook omgekeerd: had men niet jaren- en jarenlang oen zoo gewichtig onderwerp als de administratieve rechtspraak verwaar loosd, de thans geboren moeilykheid ware vermeden. Sociale wetgeving maakt regeling der administratieve rechtspraak dubbel noodzake- lyk. Die onafwendbare noodzakelijkheid is het, welke de in-werking-treding der ongevallen verzekering vertraagt en vertragen zal. In Hollands Kerkblad werd dezer dagen betoogd, dat de wetgever niets te maken heeft met het hoofd eenor byzondere school, maar enkel met de vereen iging, waaraan de school behoort. De onderwyzer is in dienst der vereeniging; ontvangt van haar zijn instructie, of zyn orders van het bestuur. Derhalve heeft de overheid van de vereeniging, niet van den onderwyzer, de overlegging dor vaccine- bewyzen te vorderen; met haar over de sub sidie te onderhandelen, en dezo aan haar uit te keeren, zonder dat zy zich ooit met de bezoldiging van den onderwijzer heeft in te laten. Zelfs behoorde de subsidie zich niet te richten naar het getal onderwyzers, maar naar dat der kinderen. De overheid heeft geen politie in de school uit te oefenen, aller minst door den onderwyzer, wien zy ook geen werk mag opleggen. Thans gaat zy het bestuur, alsof dit uit kwajougons bestond, voorby, en vertrapt de vrijheid. Dat alles is socialistisch. De Nederlander vraagt of dit juist is; zy meent, dat er wel wat tegen in te brengen is. De ouders kunnen hun kinderen zonden naar een school, waarin_.zU niets te zeggen hebben, of naar een, waarin de verhouding tusschen ouders, schoolbostuur en onderwijzer op een of andere wyze geregeld is. En het dunkt het blad, dat de overheid zich met al die regelingen niet heeft in te laten, want, moest zy dit doen, dan zou daardoor de vryhoid der vereeniging evengoed als van den onderwyzer aan banden worden gelegd. En dan zegt het blad: „Wy moeten ons de overheid niet per se voorstellen als een vyand, die onze vryheden belaagt, maar veeleer als een beschermer van onze rechten en vry heden, al moeten wy ook zorgen, dat zy in haar zucht om te be schermen niet verder gaat dan noodig is. Nu heeft ten allen tyde het socialisme heeft daarmee niets uit te staan do over heid toezicht uitgeoefend op de volksschool. Ieder, die iets van het schoolwezen weet, zal toegeven, dat dit toezicht onontbeeriyk is, en dat, waar het geheel achterwege blijft, soms de ellendigste toestanden zyn ontstaan, waar van de kinderen hun geheele leven lang het slachtoffer zyn geweest. Er is de historie van alle landen toont het een zekere dwang noodig om de volksschool te doen beantwoorden aan haar doel. I>e overheid kan daarin te ver gaau, maar niet zich geheel aan de school onttrekken. Met die regeling en dat toezicht heeft ieder te rekenen, die met de 6chool in aanraking komt; ook dus de ouders, de schoolbesturen, do onderwyzers." De Nederlander TJindt de minst drukkende wyze van uitoefening van dwang de bemoeiing met den onderwyzer zeiven. „Wie beter dan hy weet en moet weten wat er omgaat? Welk een omslag zou het zyn, indien telkens de correspondentie moest gaan langs den weg van het bestuur, dat in de meeste gevallen toch weer tot den onder wyzer moet komen, om zich op de hoogte te stellen? Hoe vele onzer dorps schoolbesturen zouden met de ministeriöele aanschryvingen verlegen zitten, en tobben reeds nu met het geen, byv. ton aanzien der subsidies, i3 voor geschreven van overheidswege? De onderwyzers zyn, althans in vele ge vallen, aangesteld door de veieonigingon; maar zy oefenon ook een beroep uit, waarby zy, evenals vele anderen, die een beroep uit oefenen, geneosheeren, advocaten, bouw meesters, enz., aan allerhande hun by de wet opgelegde verplichtingen zyn onder worpen. Het is met de uitoefening van dat beroep, dat de overheid te maken heeft; niet met de verhouding van den onderwyzer tot hem, die van zyn diensten gebruik maakt, of mot de vereenigingen. Het zou ons dan ook zeer verkeerd toe- schynen, als onze vrienden den raad volgen om geen zitting te nemen in de schoolcom- missiön, ten einde de vryheiddoodonde over heid te bemoeilyken. Het zou trouwens niets helpen; do overheid kan het in dit opzicht best zonder ons. Maar wy zouden moedwillig onze positie slechter maken. Het is niet de goede manier om voor onze vryheid te stryden!" In het Utrcchtsch Dagblad wordt er op gewezen, dat De Standaard en andere tegen standers der liberalen voortdurend van twee groepen Bprekon in de party, terwyi er feitelyk drie zyn. Het blad onder scheidt ze aldus: do conservatief-hberalen, onder Yan Houten, Röell, Mees, De Beaufort, die nooit met do „Liberale Unie" te maken haddon; de gematigden onder Macalester Loup, Borgesius c. s., die in de „Liberale Unie" teruggebleven zynde radicalen, zich noemende vryzinnig democraten, onder Kerdyk, Treub, Zelveldor en hun aanhang, die uit de „Liberale Unie" zyn getreden. Het Utrechtsch Dagblad is het dan ook niet met mr. Van Houten eens, die de vryzinnig- democraten buiten de groote liberale party wil gesloten zien. Het blad wyst er op, dat er, als men aldus wil handelen, alleen een compromis zou te treffen zyn tusschen mr. Van Houten c. s. en mr. Borgesius c. s. en betwyfelt of daar wel veel van terecht zou komen. De overwinning by do herstemming van 1897 is bohaald doordat de geheele linkerzijde zich voreenigde, van Mees tot Troelstra. Het blad acht het goed zich reeds by eerste stemming zooveel mogelyk over een dergely'ke tactiek te verstaan en zoo met de toen opgedane ervaring zyn voordeel te doen. De St miljard zot aldus het belang der a. s. Statenverkiezingen uiteen De provinciale stembus zal dit jaar nog wel zoo belangryk zyn als die voor de Kamer. Of wil men, de verplaatsing In do Eerste Komer zal wol zoo belangryk kunnon zyn als die in de Tweede. Gaan do Prov. Staten van Zuid-Holland en Friesland om, waarop zeor zeker uitzicht is, dan geeft dit voor de Eerste Kamer oen ver plaatsing van 10 -j- 4 leden. Daar nu voor Noord-Brabant 6, voor Limburg 3, voor Gelderland 6, voor Zeeland 2 on voor Utrecht 2 ledon in de Eerste Kamer zitten, die nu reeds tot de oppositie behooren, d. i. samen 19 leden, zoo zou, by het omgaan van Zuid-Holland en Friesland, dit 19-tal klimmen op 33 van de 60 leden, zoodat slechts 17 liberalen tegen de 33 zouden overstaan. En wel zou dit resultaat in den gewoDen weg eerst allengs bereikt worden, overmits slechts oen derde gedeelte om de drie jaren aftreedt, en er alzoo nog jaren moeten ver- loopen eer men zoo ver was. Maar het spreekt toch vanzelf, dateenont- binder der Eerste Kamer het proces kan versnellen en onvorwyid den uitslag van de provinciale stombus zou kunnen doorwerken. In de Haugschc Courant lezon we onder het hoofd Postzaken: Nadat er al jarenlang om la govraagd, is er eindelijk een algemeene boweging losge komen, om een maatregel te verkrygen, waaraan inderdaad dringend behoefte bestaat. Herhaaldeiyk hebben wy roeds betoogd, hoe hinderiyk het ia, dat men niet in staat is, in een brief aan iemand in het buitenland een postzegel voor antwoord in te slui ten, niet alleen als beleefdheidsmaatregel, maar vooral, omdat men zich alleen d&irdoor in menig geval het gewonschte antwoord verzekert, wanneer men byv. aan een onbe kende een inlichting, de toezending van een krant of rapport of iets dergolyks heeft te vragen. Wy drongen daarom meermalen aan op het invoeren van internationale post zegels, geldig voor het geheele gebied der Postunie. Men antwoordde daarop, dat dit onmogeiyk was: or zou misbruik van worden gemaakt zoo heette het o. m. om van het koersver schil voordeeltjes te trekken; want i2'/2 cts. is immers iets meer dan 25 centimen, en een brief u 11 Buitschland kost slechts 20 pfen- nigen, d.i. 12 centen. Een Nederlandsche Kamer van Koophandel heeft er na iets op uitgevonden, en viordfc daarin gaandeweg door verscheiden andere gesteund: men stelle zeide ze aan de (voornaamste) Nederlandsche postkantoren postzegels van andere landen verkrygbaar. Dat iy kt heel eenvoudig, maar is het toch niet zoo erg. Vooreerst: Wat zyn de voornaamste post kantoren.? En waarom zou iemand byv. te Loosduinen niet evenzeer de behoefte aan zulke postzegels hebben als iemand in Den Haag? Maar dan: Welke zyn de voornaamste vreemde staten, en welke postzegels moet men in voorraad hebben? Waarom niet Rus land en Turkye evengoed aLs Belgiö en Enge land; waarom niet de Kaap en Braziliö, de Vereenigde Staten en Australië? En als men in den regel behoefte heeft aan zegels van ongeveer 12l/a on 2'/a cents, toch zal er ook vraag zyn naar andere. Zullen dus niet alle postkantoren een byna volledige verzameling van alle postzegels ter wereld in voorraad moeten hebben? En hoeveel stel wel? Wat eon kapitaal en wat een omhaal van beheer alweer by den toch reeds over laden dienst der postambtenaren 1 En dit waartoe? Omdat men niet wil erkennen, naar het schynt, dat het anders en eenvoudiger kan. Er is daartoe immers een middelde Post unie stelle international zegels in, van ver schillende waarde, van éón algemeen geldend model en gelyke kleuren, die elk land overigens zelf laat maken en met de aanwyzing van zyn eigen geldswaarde voorziet, —doch onder bepaling, dat zy overal worden verkocht tegen een prys van byv. 10 pCt. boven de nominale waarde: die van 12ets. dus byv. voor 14 ets., die van 20 pfenn. voor 23, enz., waar door men elke speculatie op het koersverschil afsnydt. Hongarye brengt ons woer oen kleine, maar zeer nuttige verbetering. Iedereen weet, hoe lastig het is, een voor raad postzegels zindelyk te bewaren, te zorgen, dat zy niet aan elkaar kleven, enz. Do Hongaarsche post geeft; de zegels nu uit als „blocknotes", in blaadjes van zes stuks, van elkaar gescheiden door blaadjes oliepapior. Elk „couponboekje" bevat vier blaadjes zegels, dus 24 stuks, en is in een omslag van de kleur dor zegels, waarop tevens een uittreksel uit het tarief, enz. is gedrukt. Elk couponboekje kost slechts I cent meer dan do gezameniyke prys der 24 zegels. Het ligt voor de hand, dat dezo coupon boekjes even doelmatig zyn voor het publiek als voor de postambtenaren, omdat een groot deel van do briovenschryvonde menschheid nu de zogels by die vaste hoeveelheden te gelyk koopt, in plaats van, zooals ten onzent, by allerlei denkbare getallen, wat tot een eindeloos gescharrel met klein geld en ook nogal eens tot vergissingen, meest ton nadeele der postbeambten, aanleiding geeft. Het vernuftige denkbeeld zy daarom ter navolging in overweging gegeven. 12) De landraad had reeds by het eerste ge sprek uit juffrouw Sidonie's van goud schitte renden mond vernomen, dat hy een dichteres voor zich had! Daar hg echter tot dusver tevergeefs naar het dagboek der antieke schoone had gevischt en toch wist met hoeveel jubelende geestdrift harerzyds de „lyrische ontboezemingen" van een bedaagde jonkvrouw door het publiek waren opgenomen, hield hy het voor zyn plicht, de dichteres Sidonie „te ontdekken", om haar, vry willig of god wongen, met haar verzen onsterflyk te maken. De landraad deelde daarom juffrouw Sidonie don volgenden morgen na de reunion mede, dat hy als eerelid en „toekomstige" onbe storven weduwnaar tot den bond was toege treden en het hem zeer veel genoegen zou doen, wanneer hy zyn schoone jonge vriendin als getrouwe Toggenburg van de „overzyde" kon vereeren 1 wat „tantetje Onversaagd" aller liefst vond. Dat zou immers nog meer dan tot dusver door iedereen opgemerkt worden !en verhoogde haar triomfen 1 Dientengevolge kocht zy zich, ofschoon zy gewoonlyk niets van geld uitgeven hield, tegen hoogen prys een plaats in den vrooiyken vrouwenburcht en had reeds dienzelfden morgen de voldoening een bouquet rozen, benevens een rozebriefje, te krygen. Dit bevatte de verzekering, dat haar getrouwe aanbidder haar bepaald een gedicht zou gezonden hebben, wanneer hy maar een zweem van haar verheven, poétischen geest had beietenf De schrijver stond daarby op zyn parapluie geleund op den wal van den man lijken strandburcht en keek door zyn verre- kykor naar hot vrouwelyk „tehuis", om nauwkeurig op te merken, welk een indruk zulk een morgengroet op de „Morgenstond", die zich schilderachtig op den grond had neergeviyd, zou maken. Eerst kwam per tele gram een „kushandje 1" Daarna natuuriyk het zoozeer verlangde gedicht: „Geheel eenzaam lag ik in het zand, Rondom my heen een deel van Westerland, Ja, waren hier nog maar wat boomen, Dan was het romantisch, kon men dcoomen I Daar kreeg ik in rozen een heerlyken groet O, welk een geluk zoo is het goed!" De landraad was voorzichtigheidshalve de tent binnengegaan, om daar het vers te lezen; hy hield zich de zyden vast van lachen. „Zulk een naüping van Gasparone is toch wat sterk. Meent deze Sappho misschien, dat men by ons te lande geen operetten hoort? 1 Ik zou aan een parodie gelooven, wanneer niet vele slotregelen in proza vol roeronde bescheidenheid voor juffrouw Sidonio aan spraak maakten op al den roem, die er met een gedicht kan behaald worden l Nu, zooveel te beter. Opus I hebben we; wy verzoeken om No. H." Dit liet niet lang op zich wachten. Wel had het geenerlei betrekking op het teedere briefje van den landraad, maar diende slechts om te vragen of men 's namiddag in het Victoria- boschje zou gaan wandelen. Daar moest zulk een interessante boom zyn, waaraan zich eens een minnend paar had opgehangen. Dit aan- doeniyk feit had haar zeer getroffen en aan het dichten gebracht. Hy zou zekor met haar en da arme, gebroken harton voelen, daarom had zy dit vers voor hem neerge schreven „Er staat oen boom op Nordlands koude hoogten, Anders is or niets aan hem te zien! Waarom Is dio boom zoo verwelkt en verdord? Wyi eens twee menschen hun leven daaraan hebben bekort 1" Ditmaal las de landraad op den wal en daar do dichteres nu van haar kant een verrokyker in een zeer dramatische houding op hem ge richt hield en hem nauwlettend gadesloeg, haalde hy zyn zakdoek te voorschijn en snikte, 's Namiddags gingen zy naar het Victoria- boschje en wel geheel alleen, want het arme, kleine gansje Lisa had hoofdpyn en bleef thuis. De landraad bevond zich in een droefgeestige stemming, zyn gesprek was somberder en vol onderdruk^ smart en hy beschouwde eiken boom vol droevige belangstelling of het mis schien ook die was, waaraan het minnend paar zich had opgehangen?! Toen juffrouw Sidonie echter iets van liefde, trouwen en een „spoedige beslissing" sprak, slaakte haar aan bidder een diepen zucht en zeide vol weemoed „U kunt niet vermoeden, juffrouw Sidonie, hoezeer uw elegie, die wonderschoone verzen, myn hart getroffen hebben l Ik ben een teer gevoelig man, een govoolmensch en op don grond en bodem, waar zich eens twee onge lukkige verliefden om het leven hebben ge bracht, kan ik niet aan geluk en zaligheld denken, zonder my zelf in de hoogste mate profaan voor te komen I Spreek my niet van lyrische dingen, maar van de diepe treurigheid van dit aardsch bestaan, in overeenstemming met de omgeving I" Juffrouw Bach was zeer verbluft en zag in, dat zy de zaak verkeerd aangevat had; tot een liefdesverklaring behoort een guitige, vroolyke stomming; daarom zouden haar ge dichten in het vervolg niets dan vroolykhetd ademen. Toen de landraad dan ook don volgendon morgen den manly ken burcht binnentrad, kwam er reeds dadeiyk, via het bemiddelings bureau, een briefje voor bein aanfladderen: „Wolkom, schoone jongeling 1 Óy sieraad der natuur l Met het gegomde kneveltje 'sMorgons vroeg om negen uurl" Het begin kwam den lezer weer ontzettend bekend voor, maar juist d&t verhoogde de bekoorlykheid er van, want allo gedichten van „tantetje Onversaagd" hadden verbazend veel overeenkomst met dio der oude meesteres, en Erksdorff juichte, toen de heerlyke gezangen in zyn portefeuille zich vermeerderden, en overlegde reeds, welken uitgever hy met dezen „onvrywilligen humor" gelukkig zou maken. Maar, torwyi hy gelukkig en onbekommerd by den dag leefde en van het oogenblik go- noot, gelyk aan de lichtzinnige heidenen, die slechts aan het hedeu en nooit aan den dag van morgen dachten, trokken zich ver aan den horizon sombere onweerswolken samen en de bliksemstralen, welke die onheilspellend doorkliefden, verlichtten een reusachtige pan toffel en een paar voorhangsels, waarachter een predikatie verzonnen werd, welke niet juist tot tekst had: „Verbiyd u, myn ziel 1" Lisa was sinds den róunionavond onwel en niet voor den kleinen vriendenkring zichtbaar geweest. Rectow had meermalen getracht, de jonge dame een teeken van leven te zenden, maar zyn bloemen en de schrifteiyke informaties naar haar welzyn waren zonder antwoord gobiovon. Hoe meer zy hem echter ontweek, des te grooter werd zyn verlangen, oen be rouwvolle bekentenis vóórhaar af te leggen en zyn zonderling gedrag door het ontmaskeren der beide heeren te rechtvaardigen.- Een zenuwachtige onrust maakte zich van hem meester. De tyd van zyn verbiyf daar was over twee dagen verstreken, want de rest van zyn vorlof moest hy by zyn moeder doorbrengen, om zooals elk jaar den ver jaardag der oude dame in het ouderiyk h,uis te vieren. Hy besloot daarom do vrouw van den professor op te zoeken, om haar de kleine comedie op te heldoren en haar eeriyk toe te vertrouwen, hoe hot met zyn hart stond, want, dat hy tot over de ooren op Lisa ver liefd, dat hy vast besloten was, om haar aan zoek te doen en nooit oen andere dan haa* de zyne te noemen, was hem juist in de laatste dagen tot eon zalige zekerheid ge worden, toen hy door de scheiding had ge voeld, hoe onontbeeriyk de lachende, blauwe meisjesoogen hem geworden waren. Hy snelde naar de woning van don professor, waar de hospita hem echtar dadeiyk meedeolde, dat do familie juist uitgegaan was. „Juffrouw Rudloff ooi?" De vrouw aarzelde een oogenblik, doch knipoogde daarna schalks togen hem. „Natuuriykl achter door den tuin, over de weilanden naar de duinen van het damesstrand t Daar is zy de laatste dagen heimeiyk heenge gaan, wyi zy werkevs en ongestoord zyn wilde! Ik mocht bet volstrekt niet verraden, maar de familie wil morgen in alle vroegte vertrekken en nu dacht ik, dat mynheer de juffrouw zeker nog wel gaarne goeden dag zou willen zeggen l* CWvrdt vervetfdj

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5