MENGELWERK.
waaruit later de verslaalï&eid aaD drank: voor
komt. Toch beelde men zich niet, dat hiermede
dit kwaad te stuiten is. Men kan drinken In
de gelagzaal en voor de toonbank, maar men
kan ook by de üesch koopen, en thuis of op
weg drinken; en niet zelden is hot deze
laatste wyze van drinken, die tot de grootste
uitspattingen leidt.
Ten bewijze citeert het blad een kleine
dorpsstatistiek. Twee onderwijzers ondervroe
gen na afloop der huwelijksfeesten de jongens
van 7 tot 9 jaar in hun klas van de bijzon
dere school over het drinken van sterkedrank
by het foost op dit stille, kleine, tamelijk
afgelegen dorp, dat voor vroom en ordentelijk
bekend staat:
„Van do 53 jongens waren er slechts 23,
die g e e sterken drank haddon gebruikt.
Van de overige dertig, die dit w e 1 hadden
gedaan, wisselde de portie af tusschen een
en vijf glazen jenever, maar degenen, die
bepaald dronken waren geweest, konden
zich niet meer herinneren, hoeveel zij
hadden gehad.
Eén der jongens, oud 8 jaar, had by zyn
familie Bwien met brandowien or dóór" ge
had, zoodat hy dronken was geworden.
Een andere knaap (we zullen hem I. noemen,
maar deze letter is gefingeerd) was door zyn
.familie meegenomen naar een herberg en was
daarna zoo duizelig in zyn hoofd en zoo wankel
ter been, dat hy by den optocht onder één
van de paaiden zou zijn geraakt, als een man
hem niet had teruggesleurd.
L. was door zijn moeder meegenomen
naar de herberg en had daar bier en brande
wijn gedronken. Hy kon de symptomen zijner
dronkenschap levendig beschry ven, hoewel hy
nog maar acht jaar is.
K. (do letters zyn gefingeerd) is e 11 Hoe
veel hy gehad had, dat wist hy niet meer,
maar hy was, uit de herberg komende, „plat
uut oiiver et durp" gevallen, en zou later
byna in een sloot zijn getuimeld, als niet
iemand hem nog bytyds had aangegrepen.
B., oud acht jaar, heeft in de herberg
'„boerenjongens" gehad en toen heeft hy „ge-
spiêd, dat et z'n neusgèten uutkwam".
Het is opmerkeiyk, dat van al deze kinderen
slechts een viertal thuis drank hadden ge
had. Deze leerlingen waren door hun familie
leden byna allen meegenomen naar de
herberg. En het grootst aantal dezer
kleine kroegloopers werd juist in de laagste
klasse gevonden".
De Standaard geeft toe, dat men een feest
dag niet als maatstaf mag nemen voor wat
gemeeniyk plaats grypt, en ook erkent het
blad, dat in andere kringen op zulk een feest
dag advocaat, port, madeira of fijne likeur
wordt gedronken, en dat wie zich die hooge
weelde vergunt, niet schynheilig neer mag
zien op eenvoudige en arme lieden, die, by
gebrek aan iets anders, hun toevlucht tot
jenevor of brandewijn nemen.
Maar ook na, ter wille van stipte biliyk-
heid, dit erkend te hebben, biyft het feit toch
verontrustend, dat ouders van de betere soort
zich niet ontzien, hun kinderen op zoo joug-
digen leeftyd, in den roes der opgewondenheid,
aan zulk een vergiftiging bloot te stellen.
Het toont dan toch, hoe de ingeroeste
gewoonte van bitter-drinken voor den eten,
by begrafenissen, op feestmalen, en op dagen
van pret, ten slotte zóó aan het kwaad went,
dat men zich voor zyn jongo kinderen zelfs
niet schaamt, en die kinderen niet ontziet,
maar ze mee aftrekt naai* eigen zedeiyke
zelf verlaging.
Het verraadt een gemis aan ernst by de
opvoeding, die u huiveren doet, en het bewyst
Bterker dan de diepzinnigste redeneering, wat
werk de kerkelyke onderwyzing en de kerke-
lyke tucht nog te verrichten heeft, eer zo
dezen Augias-stal zal hebben gereinigd.
En nu zegge men niet, gaat De Standaard
voort, dat we hiermede tegen ons zelf getui
gen. Want vooreerst, we zyn vyanden van
struisvogelpolitiek, en ontzagen ons nooit het
kwaad ook in eigen boezem aan te tasten.
"Wie dat doet laat het zitten, en is oorzaak,
dat het voortzweert. En ten anderen, consta
teering der feiten in andere kringen zou ver
moedelijk nog wel erger dingen aan het licht
brengen, want onze fout is juist, dat we ons
omtrent de zedeiyke veerkracht onder het
volk ter afwering van de alcoholische vergif
tiging, over het algemeen een veel te gunstig
denkbeeld vormen.
Zeer zeker zyn we nog niet zoo diep uit
gegleden als Normandiö. Daar is de vergifti
ging van het volk tot een graad gestegen,
die op volksverwoesting uitloopt. Naar men
zegt, zyn jonge meisjes van 15 en 16 jaren
daar gewoon, voor den middag soms reeds
zes en meer glaasjes cider te drinken, en het
gevolg is dan ook, dat de vruchtbaarheid er
afneemt en enkele dorpen reeds uitgestorven
en verlaten zyn.
Maar al mogen we, vergeleken by zulk
een toestand, nog van geluk spreken, toch
toont een verschyosel als waarop we de aan
dacht vestigden, dat het ook te onzent ge
vaarlijker staat dan de meesten zich wel be
kennen willen.
Of de ouden van dagen al voortgaan zich
ouder gewoonte te bezondigen, indien onder
het jongo geslacht maar tegenzin opkomt, is
er hope, dat een betere toekomst dagen zal.
Maar als het jonge geslacht, en zelfs kleine
kinderen van 7 a 8 jaar, zoo weinig door
hun ouders ontzion worden, en ongemerkt in
het kwarto worden meegetrokken, dan doet
zich byna allerwegen het droef verschynsel
voor, dat zulk een volkszonde verergert.
Natuuriyk zullen we het dorp niet noemen,
dat we op het oog hebben; maar wat we
wel hopen is, dat onze korte mededeeling
er toe leiden zal, om soortgoiyk onderzoek
ook elders in te stellen, en met name dat
schoolbesturen en kerkbesturen toch uit zulk
'een jammeriyk feit aanleiding mogen nemen,
om de consciëntie der ouders wakker te
schudden, opdat zoo fatale kindervergiftiging
gestuit worde. Want al erkennen we, dat
een feestdag exceptie maakt, toch is niet te
berekenen, wat boozen invloed zulk een daad
van de zyde der ouders nog op later leeftyd
op hun kinderen uitoefent
CORRESPONDENTIE. Ingezonden stuk
ken of mededeelingen, waarvan de Inzenders
hun naam niet aan de Redactie bekend maken,
worden ongeplaatst ter zyde gelegd.
09 die zee!
Noodweer was het. De wind beukte de
ramen der kleine visschershut en deed het
fijne duinzand in kringen opstuiven om het
voort te jagen over do duinen tot het In het
lagere hakhout hangen bleef; de zee zong
een woest lied en de golven bulderden tegen
de kust en lieten het schuim op haar kuiven
dansen tot het plotseling in den gapenden
afgrond verdween, om een eind verder zege
vierend omhoog te ryzen en het eigen spel
te herhalen tot in het oneindige. In de hut
was het stilnu en dan slaakte vrouw Harmsz
een zucht en hief de oogen omhoog, en grootje
zat met doffen blik door het venster te turen
in den zwarton nacht en prevelde: „Eerst
Gerrit; toen twee te geiyk en later myn
blonde lieveling, myn jongste, maar die komt
terug, die is niet.... doodl" en by dit
woord sidderde ze en ze vouwde de handen
en een „God, laat het genoeg zynl" kwam
over haar lippen. Daar verhief de wind zich
weer met donderend geweld en dreigde het
hutje to vernielen. Yrouw Harmsz viel op
haar knieën voor de grooto bedstede, waar
kleine Jan rustig sliep; ze nam het krulle-
bolletje tegen zich aan en zei angstig: „Niet
waar, Jan, jy niet; de zee mag jou niet
hebben; ik houd je; ik ben je moeder; die
stoute zee heeft vader ook al meegenomen.
Zeg, Jan, blijf je by me?" En het kind, half
slaperig, nog met gesloten oogjes: „Ja, moe,
by grootje blijven."
Do zon ging den volgeDden morgen heerlyk
op over al het vernielingswerk. De visschors-
vrouwen stonden by groepjes te praten en ze
wezen naar de zee, naar dat groote graf, dat
graf van alles, wat ze liefhadden. Vandaag
zouden ze binnenkomen, de „Maria", de „Kryn
Harmsen", de „Voorspoed." En ze kwamen
ook thuis. Maar in plaats van gejuich en
vroolykheid heerschte er een doodeiyke stilte,
toen de namen weerklonken van de stoere
mannen, die over boord sloegen en niet te
redden waren geweest. En menige vrouw
ging wanhopend huiswaarts. Voortaan had
ze alléén voor het gezin te zorgen.
Kleine Jan was een aardige, vrooiyke
jongen. Op school had moester pleizier in
hem, ofschoon hy met tot de gemakkeiyke
leerlingen behoorde en dikwerf in plaats van
het opgegeven werk een mast of roer zyn
lei versierde. Als meester hem dan ernstig
aankeek en hoofdschuddend sprak: „Jan, Jan,
wat moet er toch van je groeien?" dan was
zyn verlegenheid zoo beminnelijk en zyn
donkere, open oogen keken zoo vertrouweiyk
rond, terwijl hy halfluid zeide: „Zeeman,
meester," dat meester het niet over zich kon
verkrygen den krullebol zwaar te straffen.
Het moeiiykste was hem een goede plaats
in school te geven, zóó, dat hy niet voort
durend de zee zag, want dan zwierven zyn
gedachten steeds op de golven. Hy zat dus
met zyn rug naar de onmetelyke vlakte, wat
echter niet belette, dat hy twintigmaal in
het uur omkeek en evenveel malen tot de
orde moest worden geroepen, zoodat er
eindeiyk een groote landkaart achter hem werd
opgehangen, waardoor de verleidster uit het
oog was. Des te heerlijker waren dus de
vrye dagen, vooral als de schopen voor anker
lagen en het vloed wasdan trok hy schoenen
en kousen uit, waadde dikwyls tot aan het
middel door het water, klom op een pink,
ging plat op zyn rug liggen en bleef urenlang
in dezelfde houding, terwyi de golven het
scheepje op en neer deden gaan en hot schuim
dikwyls in zyn gezicht spatte; dan sloot hy
zyn oogen van verrukking of neuriede eon
liedje, dat het visschersvolk by het vertrek
zong. Dan vergat hy alles om zich hoen: de
kameraadjes aan het strand en het arme hutje
in de duinen; ja, zelfs het beeld van moeder
en grootje verbleekte by het klapwieken dor
meeuwen, die over het water streken, by
het zingen der golven, by het dobberen van
het scheepje.
„Hoor eens, Jan," zeide vrouw Harmsz op
zekeren dag, „het wordt tyd voor je om een
beroep te kiezen. Gisteren ben ik by baas
Reinders geweest en hy wil je in de scheeps
timmerwerf nemen. Als je goed oppast en
erg je best doet, kan je vooruitkomen. De
volgende week ga je er heen. Zorg dan, dat
er geen klachten komen."
„Naar baas Reinders?" vroeg Jan, die met
groote, verbaasde oogen geluisterd had.
„Ja, waarheen anders?" klonk het streng.
„Naar zee, moeder, naar zeel Ik wil niet
anders 1"
„Wat? Denk je, dat ik je daar ook wil
verliezen? Heeft ze niet genoeg genomen, die
zee," en ze balde de vuist, terwyi ze driftig
voortging: „Heeft ze je vader niet aan ons
ontstolen Heeft ze myn broers niet alle vier
betooverd met haar bruisen en schuimen?
Heeft ze niet het heele gezin van je tante
geplunderd, tot de arme vrouw van verdriet
is gestorven? Heeft ze niet in elke familie
dood en ellende gebracht? Het gebeurt niet,
hoor je, je gaat naar de werf en daarmee
uitl Sedert wanneer zouden de kinderen meer
te zeggen hebben dan de ouders En zonder
tegenspraak af to wachten ging zy voort met
haar werk en zuchtte: „Heere, vergeef het
my; ik kan niet anders.... myn kind, myn
jongen 1"
Van dien dag af heerschte er een pynlyke
stilte in de hut; de vrooiyke lach van den
jongen werd niet meer gehoord; hy ging
naar zyn werk en deed zyn plicht, maar als
moeder en zoon samen waren, was er altyd
een ongenoode gast by, die het heiden lastig
maakte. Haar vroeg hy voortdurend: „Waarom
kykt je jongen zoo treurig? En hem keek
hy spottend aan en zei plagend: „Is dat nu
die moeder, die zoovoel van je houdt?" Zoo
rees er twyfel in zyn hart, twyfel aan haar
groote liefde. Als zy over haar werk gebogen
zat, wierp hy een onderzoekenden blik op
haar om een oplossing voor het raadsel te
vinden; maar keek ze op, dan wendde hy
het hoofd om. Zoo kwam langzaam, maar
zeker de groote verwydoring; de onmetelyko
zee lag tusschen hen, de zee met al haar
bekoring en haar eindelooze wreedheid. Twee
lange jaren gingen voorby, jaren met veel
stil verdriet Jan ging van de werf naar de
hut, van de hut uaar de werf. Of de schepen
uitgingen of binnenkwamen, of de vangst goed
was of niet, of er veel of weinig offers door
de zee werden geëischt, het deerde hem niet.
Hy kreeg een ïydenden trek om zyn mond
en zyn donkere oogen waren als met een
vochtig waas bedekt. Moeder zag het wel;
zy had het niet willon zien, eerst, maar dat
hielp niet: de jongen ging er door onder. Nu
volgde er een reeks slapelooze nachten; zy
bad en smeekte om een teeken, wat zy doen
moest. Er kwam echter geen teeken. Zy
streed tegen haar egoïstische liefdezy sprak
zich moed in, zeggende: „Anderen keeren
toch ook wel terug"maar als zy dan meende
overwonnen te hebben, kwamen óón voor
één de beelden der gestorvenen voor haar
geest, enhet offer was ook zoo groot I
Eindeiyk liet zy haar besluit van allerlei
gebeurtenissen afhangen: „Als de „Maria"
morgen thuiskomt, mag hy gaan." Maar de
„Maria" had meer kans om overmorgen binnen
te loopen, wat ook gebeurde. „Als het drie
dagen mooi weer is." Maar het was in den
regentyd. „Als ik vannacht niet van hem
droom." Maar iederen nacht stond zyn bleek
gelaat voor haar en zyn verwytende oogen
staarden haar aan. Het ging zoo niet langer.
Het leven werd ondraaglyk, maarer
kwam geen verandering in.
Het was verscheiden dagen lang gloeiend
warm geweest en do drukkende nachten
brachten geen verkwikking. De enkele bloemen
in de duinen hadden zuchtend het hoofd ge
bogen en zagen verlangend naar den regen
uit, om iederen morgen weer door een stralende
zon begroot te worden, die zengend boven
do teere blaadjes lachte. Jan had druk werk
gehad den laatsten tyd, en als hy 's avonds
vermoeid thuiskwam, bood de arme hut met
baar kleine ramen en haar doffe stilte zoo
weinig opwekkends aan, dat hy meestal tegen
een duin ging liggen, met de armen onder
het hoofd, om te genieten van het niets-doen.
O, hoe bebaagiyk voelde hy zich in die oogen-
blikken! Niet, dat zoovele schoone droomen
hem een wonderland voorspiegelden, maar
juist die volkomen afwezigheid van gedachten
en wenschen, veroorzaakt door de onmetelyke,
zwygende ruimte, het halfduister, de warmte
en den zachten geur der planten, bracht hem
in een toestand van sluimeren, waarin de
geluiden uit de verte toch nog even tot hem
doordrongen en er een gevoel van ontspan
ning over hem kwam, weldadig voor lichaam
en geest
Op zekeren avond, toen hy weer naar de
verte lag to turen, trof hem het ruischen
der golven meer dan gewoonlyk. In laDgen,
langen tyd was hy niet aan het strand ge
weest. Hy was byna bang voor de zee en
vermeed haar, als iemand, die men liefheeft
en niet bezitten mag, en waarvan het zien
alleen nieuwe wenschen en nieuw verlangen
schept. Onwillekeurig stond hy op en richtte
zyn schreden naar de verlokkende watervlakte.
Het was reeds laat, zoodat de huizen langs
de duinenry gesloten waren; hier en daar
blonk een flauw schynsel van licht. De maan
stond helder en het schuim der golven danste
ala sneeuw op het donkere water, dat zacht
plassend over hot land streek. Een heerlyk
zilte geur, versterkend en betooverend, hing
in de lucht, en Jan snoof hem met welbe
hagen op. Hot was, alsof zyn geheele gelaat
veranderde: zyn oogen schitterden en do
lydende trek om zijn mond werd zachter, ja,
zelf3 vriendelyk. Hy haalde diep adem, als
eon, die na een lange bezwyming tot het
leven wederkeert. H(j liep een eind In het
water en lachte stil voor zich heen, als het
nat als diamanten in het maanlicht danste.
Vol verlangen 6trekte hij zyn armen uit.
O, kon hy haar naar zich toe trekken, die
zee, die zoo verleideiyk zong en zoo schoon
was! Maar iedere golf, die statig naderde,
ging weer terug als zy gebroken was. Jan
liep haar te gemoet, en als de kruin het
hoogst geheven was, liet hy het schuim
tegen zich aankomen en boog zich voorover
als wilde hy het tooverlied verstaan, dat hem
alle zinnen benevelde. Verder en verder ging
hy, waar de golven als bergen omhoogrezen,
en eindeiyk zag men niets meer dan de zee,
het land en de lachende sterren daarboven I
Enkele dagen later vond men het lyk van
een jongen man, met de armen over de borst
gekruist, alsof hy in een omhelzing gestorven
ware..
En de zee had gezegevierd!
Hen onbegrijpelijke daad.
Onder dit opschrift schreef het „Hbl." In
de rubriek „van dag tot dag" dezer dagen
het volgende, dat ook nu nog, met het oog
op koning Eduards bezoek aan Duitschland,
van kracht is:
Elke daad van don Duitschon Keizer pogen
wy steeds te beoordeelen, zyn impulsief
karakter in gedachten houdende. Z. M. heeft
menig woord gesproken onder den voorby-
gaanden indruk van het oogenblik. En de
Ryk8kan8elier heeft dan dorgeiyke overhaaste
woorden vergoeiykt, als ze het Duitschevolk
hadden gehinderd.
By alles wat de Keizer deed en zeide
hoe oneens men er het mede mocht zyn en
hoezeer men het ook afkeurde kon men
echter aan de overtuiging vasthouden dat
Z. M. alleen handelde met het oog op Duit-
Bche belangen. Duitschland ter wille, waren
hy en de Keizerin zelfs de gasten van den
Sultan.
Dit was een heldendaad van zelfopoffering,
welke menigeen alles behalve bewonderde,
maar waarvan men de grootsche bedoeling
begreep.
Doch Zr. Ma. laatste daad om graaf Roberts
de hoogste onderscheiding to verleenen, welke
in Duitschland te geven is, dwingt ons ver
wonderd on zeer ontsteid den Keizer aan te
kt kon.
De Zwarte Adelaar, welke alleen wordt
uitgereikt aan zeer enkelen als belooning voor
weergalooze diensten aan het Duitsche Ryk
bewezen, wordt uitgereikt midden in den oorlog
door den vorst van een onzedig Ryk aan den
opperbevelhebber van een overmachtig ryk,
die niet als overwinnaar terug is gekeerd,
maar integendeel al het moeiiyke werk aan
zyn opvolger overliet, daar zyn haastige wy ze
van oorlogvoeren niets beslist, maar tallooze
levens gekost had.
Deze hoogste onderscheiding wordt niet
uitgereikt na den oorlog, als zo geen zede-
ïyken invloed meer hebben kan.
NeeD, de Keizer doet wat de vorst van een
neutrale mogendheid niet doen mag.
Midden in den oorlog, terwyi de Boeren
aanvallend in het vyandeiyk land optreden,
wordt de opperbevelhebber van dien vyand
dus geëerd en beloond, wat het zeer onjuiste
denkbeeld moet doen ontstaan by de arme
vryhoidshelden dat Duitschland tegen hen party
trektwat Dultschland's verantwoordeiyke
regeering en goed-voelend volk niet doen.
Doch men kan zich voorstellen welk mis
bruik Milner, de verbitterde vyand der onaf-
hankeiyke mannen van Zuid-Afrika, zal maken
van deze hooge onderscheiding aan lord
Roberts verleend.
Ons schynt daarom de daad des Keizers
zoo incorrect en onverdedigbaar als wel moge-
ïyk is.
Indien de Nederlandsche regeering De Wet
commandeur der Militaire Willemsorde maakte,
zou Engeland toornen over zulke schennis
der onzydigheid.
Moet dan aan de geheele wereld nog eens
bewezen worden dat er twee soorten van maten
en gewichten zfin voor groote en kleine Ryken?
dat men straffeloos de onzydigheid mag schen
den in het belang van den machtigen over
weldiger en veroveraar? dat men geen cour
toisie en edelmoedigheid schuldig is aan het
kleine volk, dat voor zyn vryheld tQt het
uiterst strydt?
Voorwaar onze stamgenooten in Duitschland
oordeelen beter.
Ze keuren nagenoeg eenstemmig de opzich
tige daad van den Keizer af.
Zy hebben diepen eerbied, de bewondering
van vryheidlievende mannen voor het harts
tocht eiyk geloof in eigen bestaan en toekomst
der helden van Nederduitschen stam in Zuid-
Afrika.
Zy weten, dat de Engelsche cohorten stryden
niet met een leger, maar met een geheel volk,
mannen, vrouwen, kinderen.
Zy kunnen geen geestdrift gevoelen voor
het laats redmiddel, dat de regeonng aan
lord Roberts voorschreef om een nederlaag af te
weren, namelyk het platbranden van steden
en dorpen en het opsluiten van vrouwen en
kinderen in versterkte kampen.
Waar was het medeiyden, waar de edel
moedigheid, waar de eerbied aan helden ver
schuldigd van den Duitschen keizer, toen hy
lord Roberts zoo hoog verhief als het hem
mogeiyk was?
Voorwaar, geen wensch, hoe oprecht ook
gevoeld om den Duitschen keizer welwillend
te beoordeelen, is bestand tegen deze daad.
Aan de beteekenis, aan het prestige van
de orde van den Zwarten Adelaar heeft de
Keizer een zwaren slag toegebracht en zeer
zeker oischte het belang van den Duitschen
Staat deze schennis der onzydigheid ten voor
deel© van den machtige niet.
Burgerlijke Stand ran Leidon.
BEVALLEN: E. Van der Drift geb. B v?Z.
A. H. Blonk geb. Schuite D. H. Pet geo. Zand
vliet D. A. Scbnijders geb. Huson Z. J. Bekooy
geb. De Vos D. A. E. Biansjaar geb. Bink D.
M. De Bruin geb. Stakenburg D. G. Helver-
steyu geb. Joosten Z. M. Van Poelgeest geb.
Heen D. W. M. Van Leeuwen geb. De Graaf
Z. P. Van den Berg geb. Van Itoyen Z. J.
W. 0. Sohouten geb. Buis D. J. Hoogeboom
geb. Van Vliet D. G. Hoogeboom geb. Key D.
.11. Harland geb. Fielemon Z. W. Velt man geb.
Van Berge Henegouwen Z. J. S. Favier geb.
Wiekbart Z. J. Eeyken geb. Van Egmond Z.
J. M. L. Briejer geb. Van Leeuwen Z. A. E.
Habraken geb. Werter Z. 8. Van der Linden
;eb. Velthuyzen D. C. S. M. Schouten geb.
Sfieuwenburg Z. M. P. Favier geb. De Zeenw
Z. M. J. Callenberg geb. De Koning D. C.
Van den Berg geb. Gerritsen Z. H. Van de
Kooy geb. Brmjstens Z. A. Smits geb. Zwang
Z. A. De Bolster geb. Vrgbloed D. M.
Klaverwjjden geb. Van Aokeren D. M. W.
Srjpestijn geb. Van Hatteni Z. M. Post geb.
"Willeras D. J. C. Singerling geb. Vallentgoed
Z. J. Devilee geb. Devileo Z. C. v. Weeren
;eb. Mugge Z. J. Bleije geb. Holswilder Z.
d. Van Hooidonk geb. O verduin Z. P. Droef
geb. Kroon D. E. H. Schlagwein geb. Chaudron
Z. AL Cohen ceb. Sittera JL>.
GEHUWD: J. De Braak jm. enG. Jelgersmaid.
J. Stouten im. en VV. Cornet id. N. De Wolfjm.
en G. v. a. Lelie jd. L. Van Egmond jm. en
W. Haarland jd. H. Boekkooi jm. en C. Ar-
noldus id.
OVERLEDEN: P. Le Maitre Z. 4 j. J. M.
C. Goddyn geb. Colla V. 66 j. W. v. Schooten
D. 9 mnd. A. Louwrier Z. 4 j. J. J. Van
Hijselendoorn M. 83 j. M. P. Jansen D.5m.
J. Van Poelgeest D. 1 dag. J. Van Weizen
Z. 2 j. J. Jansen Z. 2 j. C. Van der Woerd
geb. Vilders W. 28 j. J. J. Blansjee Z. 4 j.
J. CampfeDS M. 82 j. E. Van der Leek D. 1 j.
J. Verhoeven Z. 21 m. A. Van Loef D. 21 m. W.
Van Egmond Z. 11 m. M. F. Oostveen Z. 8m.
J. Van Riinswou D. 64 j. M. Middendorp geb.
Wallaart Z. levenL Al. C. De Vos D. 10 m.
H. W» M. Broers D. 5 m. S. Stikkelorum D.
5 j. A. M. Schouten Z. 19 m. M. J. Bonnet
D. 17 m. A. Sira D. 2 m. - W. De Vrind Z.
2 j. H. De Keyzer M. 54 j. D. Zandvliet
geb. Mulder D. levenl. H. v. T trui ver geb. v.
Wijngaarde W. 86 j. L. Ververs D. 3 j. J.
Van der Vos D. 2 j. J. Sobaft D. 5 j.
Gemeenteraad Tan Aarlandcrveen.
Vervolg van het vorig nummer.)
De Voorzitter zegt, dat de braudmeester C.
Kempen aan hem persoonlijk bet verzoek beeft
gericht om verhooging van zijn salaris als zoo
danig van f 7 tot 10 en van bot salaris van de
commandeurs van f8.50 tot fh.
B. en We. hebben naar aanleiding van dat
verzoek gemeend aan den Raad te moeten voor
stellen de jaarwedden in den gevraagden zin te
moeton vernoogen.
De beer Ruting, het woord vragende, mndt die
verbooging zoo geriDg, dat bfi daarvan geen nat
verwacht. Wordt de toelage aan bet personeel
beschouwd als jaarwodde, dan is de behoning
te gering, maar de betrekking van brandmeester,
enz. is steeds beschouwd als een eerepost en dan
is een vergoeding voor temaken onkosten a f 7.50
voldoende. Het verzoek om verbooging acht hij
kleingeestig.
De beer Van der KDijff ia eveneens tegen de ver-
hoogiDg; ook bij vindt, evenals de beer M. Van
Muiswinkel, bet bedrag der verbooging zeer gering.
De Voorzitter, het den sprekers toegevende, dat
de gevraagde vermeerdering weinig is, zou toch
gaarne de vervulliog van den wensch van bet
apuitpersoneel op het dorp zien, omdat hij vreest,
dat, Dij weigering, bet personeel bodanken zal,
wat te betreuren zon zijn, omdat dat personeel
al meermalen beeft bewezen, zoo uitstekend go-
schikt voor zijn taak te zijn.
De beer Van Borssum Waalkes, bet voorstel vau
B. en Ws. verdedigende, zegt, dat soms van bot
personeel veel tijd wordt gevergd bij brand of
schouw.
De boereu Van Muiswinkel en Van der Knijff
zullen, na de inlichtingen van bet D. B., zich brj
bet adres neerleggen.
Het voorstel van B. en Ws. wordt hierna aan*
genomen. De beor J. H. Ruting stemde tegen.
Benoemd wordt tot lid van de commissie tot
wering van schoolverzuim, in plaats van den beer
W. Scherpen zeel, die bedankt heeft, de heer \V.
Barreveld.
Vaal^esteld het huishoudelijk reglement van do
commissie tot wering van scboolvorzuim.
Vastgesteld een verzoek aan H. M. de Koningin,
om het maximum van het aantal te verleenen
vergunningen, volgens de Drankwet met ingang
van 1 Mei 1901, vast te stellen op negen.
Hierna wordt do vergadering gesloten.
INGEZONDEN.
De Slaclilkuis-qnaeslie.
Geachte Heer Redacteurl
Nog eenmaal verzoek ik U eenigo plaats
ruimte, om het ingezonden stuk van den
heer A. F. Muller te beantwoorden. Vooraf
deel Ik ZEd. mede, dat A. Zdie om voor
hem overwegende redenen aldus teekent, niet
de pen heeft opgenomen, om ten behoeve
van politieke doeleinden het Leidsche Slacht
huis tegen te werken, zich ook niet bewust
is een insinuatie gebruikt te hebben; dat hy
een vry onafhankeiyk persoon is, die na het
arrest van den Hoogen Raad, met goéde be
doelingen zyn meening heeft willen zeggen.'
Met den heer Muller keurt hy het ingezonden
stuk van „geen slager" af. De zaak is te
ernstig en van te groot belang, om den lecïen
van den gemeenteraad, en vooral den juristen
uit dien Raad, een hateiykheid to zeggen.
„Geen slager" schynt al zeker te zyn, dat
het Leidsche Slachthuis er niet komen zal,
en daarvan ia A. Z., al is het zyn wensch,
nog zoo zeker niet en is het dus volstrekt
geen mosterd na den maaltyd, wanneer hy
de argumenten tegen het Leidsche Slachthuis
nog eens in den breede aanvoert.
Maar de heer Muller schynt het schreven
van A. Z. slechts oppervlakkig gelezen te
hebben, want geen der argumenten van A. Z.
wordt door ZEd. ontzenuwd. Dit is misschien
ook wel wat moeiiyk.
Sprak ik tot hiertoe meest in den Sden
persoon, ik wil nu vervolgea in den Isten
persoon en begin met te herinneren, dat ik
schreef, voorstander van een slachthuis te
zyn, indien ffien daarbij de zekerheid heeft,
dat alle knoeierijen voorlcomen kunnen worden
Die zekerheid heb ik helaas met.
Kan de heer Muller my die verschaffen Wel
heb ik op hot oogenblik de zekerheid, dat de
keuring, zooals die hier plaats heeft, uitstekend
is, hetgeen wy in hoofdzaak zeker aan den
kundigen Dr. De Jong te danken hebben en
welke keuring ik toch inderdaad zeer vol
doende acht.
Ik kan my niet voorstellen, dat een
slachthuis de knoeieryen, die nu nog plaats
hebben, zal doen ophouden of verminderen.
Zoo iets acht ik een illusie. Myn argumenten
tegen het Leidsche Slachthuis zfin verder de
hooge kosten en de plaats waar zal worden
gebouwd. Hierover zegt de heer Muiier niets.
Meer bepaald mfrkte ik nog op, dat de
Leidenaars, die toch ten slotte hun slachthuis
moeten betalen, vooraf wel eens willen zien,
wat gebouwd zal worden.
Waarom niet vooraf het ontwerp gepubli
ceerd? Dit is in het belang van den bouw.
Misschien (heel misschien zeker wel), zou men
dan moeten bekennen: ja, een slachthuia
moet 4 ton kosten, en zou men, van tegen
stander om der hooge kosten wil, voorstander
worden.
En dan de plaats waarmaar laat ik
daarover verder maar zwygen.
Ten slotte geloof ik, dat er na het arrest
van den Hoogen Raad, wel degeiyk een
slachthuis-quaestie in den lande bestaat, ook
al is tot den bouw van een Leidsch slacht
huis besloten; anders zou prof. Drucker toch
niet verlof gevraagd hebben de beide Ministers
van Binnenl. Zaken en W. H. en N. te mogen
interpelleeren.
Ik herhaal echter myn wensch, dat ik hoop,
dat de meerderheid van onzen Raad besluite,
voorloopig niet tot den bouw over te gaan,
maar ook daartoe nooit zal overgaan, tenzy
overtuigend biyke, dat een slachthuis alle
knoeieryen voorkomt, een betere plaats wordt
uitgezocht en alle buitensporige uitgaven
worden vermeden.
Dit is myn laatste woord over de slacht-
huisquaestie en zeg ik U vriendelyk dank
voor de opname ook van deze regelen en
verbiyf Hoogachtend
Uw abonnó
A. Z.
Gemengd Nieuws.
De koffer van dr. Leyds. Drj
Leyds deelt ook aan den Brusselschen corres
pondent van de „Frf. Ztg." mede, dat niet
zyn koffer ontvreemd ia uit het hotel te
Brussel, doch die van zyn dochtertje, waarin
geen politieke documenten waren geborgen.
Een treurige vergissing. Aan
de universiteit te Kiel is weder een jong
geleerde op treurige wyze omgekomen. Hy
strooide aan het ontbyt by vergissing in
plaats van zout, arsenicum op zjjn brood, en
was binnen een kwartier een lyk.
In „Popular Astronomy" geeft
„Asaph Hall" het volgend merkwaardig
lekenspel.
1X94-2 11
12X9--3 lli
123X9-4-4 1111
1234X9+5 11111
12346X9- -6 111111
123456X9--7 1111111
1234567X9--8 11111111
12346678X9+9 111111111
1X8+1 9
12X8- -2 98
123X8- -3 987
1234X8--4 9878
12345X8- -5 98765
123456X8--6 98765 4
1234567X8- -7 9876543
12345678X8- -8 98765432
123456789X8+9 987654321