LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 23 FEBRUARI. - TWEEDE BLAD.
PERSOVERZICHT.
F'euilleton.
VERBODEN LIEFDE.
No. 12578
Anno 1901.
Maria 0. schreef in Het Centrum (Zon-
jageblad) over Zondagsrust:
In een tijd, waarin zooveel wordt gewerkt
r0t verbetering op menig gebied, is er toch
éód zaak, waaraan nog steeds te weinig aan
lacht wordt geschonken: Zondagsrust en
Soadagsheiligingi En toch wordt het alge
meen begrepen, hoevele goede vruchten daar
aan zouden kunnen voortkomen voor hot
jodsdienstig en maatschappelijk leven.
„Zes dagen zult g(j arbeiden en
gon zevenden dag rusten." Indien
dit Goddoljjk voorschrift algemeen en trouw
jverd nageleefd, zou de goede uitwerking
.daarvan spoedig op ieder gebied z(jn waar
to nemen, zou ook het bewustzijn, dat de
nonsch niet voor deze aarde geschapen, maar
;ot hooger doel geroepen is, krachtiger door
hingen.
In onzen tijd van stijgende concurrentie
noot hard gewerkt worden met de handen
en met den geest.
Wie niet rusteloos in de weer is, wordt
overvleugeld.
,l Maar evenals in de middeleeuwen de Gods-
nredo het voeren van oorlog op bepaalde
flagen verbood, zoo moesten ook thans allen
sot het besef der noodzakelijkheid komen, om
althans op éón dag van de zeven den arbeid
te laten rusten en den geest naar hooger
dan aardsche zaken te richten.
Zondagsrust en Zondagsheiliging kan op
rwschlllende wijze, verkregen worden.
Dat geen slafelijke arbeid op Zondag mag
verricht worden, zal bijna niemand betwisten.
Maar om eon voorbeeld te noemen: sporen,
Btoombooten en trams hebben vaak geen
drukker dagen. Pleiziertreinen en -booten zijn
in de zomermaanden aan de orde van den
<jagl Maar men bedenkt daar niet bij, dat
zoodoende aan velen allo Zondagsrust wordt
onthouden en van Zondagsheiüging heelgoen
sprake kan zijn
Zes dagen is men in de gelegenheid om
inkoopen te doen. Maar velen zijn er, die
daar nog niet genoeg aan hebben en wenschen,
dat ook voor hun gemak des Zondags zal
verkocht worden, zich niet afvragende, of zU,
die achter de toonbank staan, ook niet gaarne
dien óónen dag in de week voor zichzelven
zouden willen hebben, en of ook Gods eer niet
moor zou bevorderd worden door dien personen
gelegenheid te geven, meermalen dan ééns
per Zondag ter kerke te gaan.
Ook kan de Zondagsrust meer dan tot
dusver het geval is betracht worden door
een mLnder ijverig bezoek van koffiehuizen,
bierhallen, enz., plaatsen van ontspanning,
waar do een zijn rust neemt en den ander
laat werken. Men behoeft iemand hot glas
bier, ja zelfs een borrel niet te misgunnen,
om te beweren, dat dit alles evengoed thuis
gebruikt kan worden als in oen herberg of
andere plaats van ontspanning, waar do ver
leiding ook des to grooter is.
Dat ieder (Jvere in zijn eigen kring en
naar zjjn vermogen voor Zondagsrust en
Zondagsheiliging, "waarvan moer afhangt dan
men oppervlakkig denkt.
Zonder Zondagsrust en Zondagsheiliging
toch gaat de maatschappij steeds verder op
den weg naar.... ontbinding.
Door dr. G. V. Bruinsma is in de Hygiënische
Bladen een opstel geplaatst over de zorg
voor de gezondheid van school
gaande kinderen, in verband met de
leerplicht-wet. De wet verleent wel door ver
schillende bepalingen tijdelijke of onbepaalde
vrijstelling van het bezoeken der school voor
zekere categorieën van kinderen. Het valt
echter niet te ontkennen, dat nog andere
kinderen althans tijdelijk somwjjlen van school
afwezig moeten blijven, niet omdat het school
gaan voor hen zelf en hun gezondheid schade
lijk is, maar omdat hun toestand gevaar op
levert voor hun mede-scholieren. Er zijn tal
van ongesteldheden, van meer of minder
ernstigen aard, die overgebracht en voort
geplant kunnen worden van het eene op het
andere kind, zonder dat by het samenkomen
in éón lokaal het laatste in staat is zich daar
tegen te beschermendoorafdoendemaatregelen.
Allerlei huiduitslag, hoofdzeer en dergelijke
'komen op kinderlijken leeftyd veelvuldig voor
en zfjn in hooge mate besmettelijk; niet alle
besmetteiyke ziekten zfin in de epidemie-wet
opgenoemd, zooals byv. kinkhoest en mazelen
daarin ontbreken. Niet alleen mogen en moeten
dus de kinderen uit gezinnen, waar een dezer
laatste heerscht, de school bezoeken, maar
het gebeurt niet zelden, dat kinderen, die zelf
reeds ïydendd zyn, toch op school verschijnen»
Vooral met kinkhoest is dit het geval en het
is in de laagste klassen eoner school geen
ongewoon verschynsel om een kind dooreen
hoestaanval van de bank te zien vallen, térwyi
sedert het schrappen der mazelen uit de
epidemie-wet een kind met mazelenvlekjes in
het gelaat op school hier en daar geen zeld
zaamheid is.
Nu moge het waar zyn, dat vooral de laatste
ziekte toch niet is te ontgaan en als regel
ongovaariyk is, 6omwyien komen tydperken
voor, waarin zy een zeer ernstig karakter
draagt en veel sterfgevallen niet uitbiyven;
het zal alsdan van het hoogste belang zyn
do kinderen tegen besmetting te behoeden.
In do meeste grooto plaatsen bestaan in-
tusschen gemoenteiyke verordeningen, die ook
daaraan te gemoet kunnen komen. Maar de
inzichten der gemeentebesturen over zulke
quaestiën zyn zeer uiteenloopend, en de hand
having laat in veel gevallen alles te wenschen
over; ook ontbreken in de meeste kleine ge
meenten die verordeningen geheel, hoezeer ze
daar noodig zouden zyn. Dr. Bruinsma komt
dus tot de slotsom, dat gewenscht is:
lo. vorplichting van ieder gemeentebestuur
tot het maken van een verordening, waarby
het schoolgaan is verboden van kinderen,
ïydende aan bepaalde ongesteldheden, en aan
gifte moet worden gedaan van sommige
ziekten, niet in de epidemie-web genoemd,
onder gehoudenhoid der ouder3 om hun andere
kinderen van school thuis te houden, zoolang
een dier ziekten in het gezin voorkomt;
2o. dito verplichting tot het benoemen van
minstens één geneesheer, die in alle gevallen,
waarin om gezondheidsredenen verlof tot
schoolverzuim wordt gevraagd of verleend,
kosteloos onderzoek doet, advies geeft aan
de ouders en hoofden der 6cholen en de ver
schillende schrifteiyke verklaringen opmaakt.
In De Gids komt 69n artikel voor van
mr. B. Gewin over arbelderskoloniën,
waarin wordt aanbevolen om van overheids
wege van arbeiderskoloniön party te trekken
tot een meer doeltreffende bestryding der
bedelary en vagebondage.
Schryver verwacht daarvan o. m. een be
perking der recidive, die thans bedelaars en
landloopers in haar noodlottigen cirkel houdt.
De hier te lande bestaande koloniön worden
aldus beschreven:
„De geheelo oppervlakte aan bouwterrein
beslaat ongeveer 27 H.A. Hiervan is pl.m.
7 H.A. boscbgrond, 6 H.A. heide, 7 H.A.
bouwgrond en 7 H.A. weiland, terwyi onge
veer 3 H.A. in huur is. De voortbrengselen
dezer gronden zyn rogge, boekweit, aard
appelen, erwten, hooi, mangels, kool, zaad, enz.,
die, voor zoovor niet voor eigen gebruik die
nend, ter markt worden gebracht. De vee
stapel dient zoowel voor bemesting der woeste
gronden als voor de ^uiveibereiding. De ge
middelde bevolking der kolonie beloopt 50 a
60 man, die er twee tot twaalf maanden
verbiyf houden.
Ook het „Leger des Heils" is op dit gebied
met succes werkzaam.
Behalve een zestal stadkolonièn (te Amster
dam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Dordrecht
en Arnhem), bezit het onder de gemeente Lun-
teren een landkolonie, de „Groote Batelaar".
In de verschillende koloniön worden uit
sluitend „mannen" opgenomen, en wel zy,
die, zwervensmoede, niet meer weten waar
heen. De opneming geschiedt geheel vry willig,
fcerwyi men ook vry is te vertrekken, wanneer
men verkiest. In de stadkoloniön houden de
ongooefenden zich bezig met papiersorteering
en het vervaardigen van bosjos hout, terwyi
de vakman verschillend soort vakarbeid ver
richt. De verpleegden behooren voor een
gloot deel tot hen, die uit Veenhuizen zyn
ontslagen.
In de landkolonie de „Groote Batelaar", te
Lanteren, groot 80 bunders, waarvan 11
boschgrond, 16 onontgonnen en 53 bunder
in cultuur gebrachte heidegrond, kunnen zy
worden opgenomen, die ©enigen tyd in een
der stadkoloniön verbiyf hebben gehouden.
In deze landkolonie houdt men zich onder
meer bezig met warmoezery, bloemkweekery,
byenteelt, landbouw, veeteelt en heideont-
ginning.
Gedurende de maanden October 1899 tot
Oct. 1900 werden in de verschillende stad
koloniön 2779 personen opgenomen, terwyi
In de landkolonie op dit oogenblik 80 kolo
nisten werk vinden".
Volgens schryver hebben arbeiderskoloniön
boven rykswerkinrichtingen veel voor:
De arbeiderskoloniön in den bovengeschet-
sten geest toch hebben boven de rykswerk
inrichtingen als asyl of „malson de refuge"
zeker zeer veel voor. In de eerste plaats,
omdat ze als product van het particulier
initiatief meer gelegenheid geven tot speciail-
seering en indlvidualiseering, maar ook, omdat
ze uit haar aard zich slechts met een beperkt
aantal verpleegden bezighouden, waardoor
contröle, toewyding en hulseiyihold beïangryk
winnen. Bovendien heeft in ne particuliere
inrichting het besef van een zekere mato van
vryheid, gepaard aan een geregeld en ordeiyk
leven, met do gepaste mate van discipline,
waaraan men zich vry willig onderwerpt, op
den volwaseen man, die een vry en onge
bonden leven gewoon ls, een verheffenden
invloed,
In de rykswerkinrichting daarentegen moet
het gevoel van straf te ondergaan deprimee-
rend werken, fcerwyi ook de verslappende
invloed van een verplichte verzorging zonder
tegenpraestatie van de zyde der verzorgden,
zich krachtig moet doen gevoelen."
Schr. zou dan willen aubsldloering en toe
zicht door de overheid.
Wanneer deze overheidsbemoeiing zich alleen
tot de inrichting, alsook tot het stellen van
ei8chen van zedelykheid, veiligheid, enz., be
paalt en zich niet met de richting der ver-
eeniging inlaat, zal hiertegen wel geen be
zwaar bestaan.
Evenals dit by de verpleging van jeugdige
misdadigers geschiedt, zou de Regeering ook
hier de instelling, die de zorg voor de voor-
waardeiyk veroordeelde bedelaars op zich
neemt, behooren te subsidieeren, en wel in
de eerste plaats in don vorm van kostgeld,
per hoofd uit te keeren.
Doch bovendien zou het gewenscht zyn, dat
van overheidswege rentelooze voorschotten
werden verstrekt tot oprichting van arbeiders
koloniön en aankoop van woeste gronden.
Wanneer de 8taat het voordeel overweegt,
dat deze inrichtingen hem kunnen aanbrengen,
kan er van zyn zyde tegen een dusdanige
aanmoediging en steun van het -particulier
initiatief geen bezwaar bestaan.
Voorts gelooft 6chr., dat arbeiderskoloniön
nuttig zouden zyn voor ontslagen gevangenen.
„Hot is maar al te bekend, dat velen de
gevangenis verlaten, voor wie een verbiyf In
eon doorgaanshuis niet alleen wenscheiyk,
maar zelfs hoogst noodzakelyk is. Onze straf
gevangenissen toch worden voor een deel
bevolkt door lieden, die, hoewel tot werken
bereid, de vereischten missen om aanstonds
in de vrye maatschappy zich met geregelden
arbeid bezig te houden. Aan do?e lieden is
by ontslag doorgaans wolnig hulp te bieden.
Na korter of langer tyd keeren ze óf in de
cel terug óf worden naar Veenhuizen opge
zonden.
Was men in staat deze betere elementen
onder de gevangenisbewoners gedurende ©eni-
gon tyd onder te brengen in een asyl als
byv. bet „Hoogeland", zoo zou daarmede voor
velen de verdorfeiyke cirkelgang, gevangenis,
Veenhuizen en omgekeerd, zyn gestuit. Reeds
nu beweegt zich het „Hoogeland" met succes
op dit gebied. Voor haar diensten, die niet
alleen in verzorging, maar ook vooral in
plaatsing na ontslag uit de kolonie bestaan,
gewerd haar een subsidie van de zyde van
hot „Nederlandsch Gonootschap tot zedelijke
vórbelering van gevangenon."
Schr. acht het feit, dat do bedoelde onge-
lukkigen, na het doorbrengen van zekeren
asyltyd in do kolonie, in de maatschappy
teruggekeerd weer den kost kunnen verdie
nen, van zooveel belang voor den Staat, dat
hy elke poging, die daartoe kan leiden, met
alle middelen dient te steunen.
In Eet Nieuwe Schoolblad, onder redactie
van J. Lohr en C. F. A. Zernlke, tevens het
orgaan der Vereeniging van Hoofden van
Scholen in Nederland, komt een artikel voor
van den heer Jb. Hage, te Alfen aan den
Ryn, getiteld: De School aan deVrouw?
©n luidende als volgt:
Eenigermato beleedigend was het zeker voor
de onderwyzers, toen Thugater Voor ©en paar
jaren zei, dat de onderwyzeressen in bescha
ving boven de manneiyke collega's uitstaken.
Maar het kan niet ontkend worden, dat die
uitspraak een kern van waarheid bevat, als
men zekere vormen, het zich gemakkeiyk be
wegen, enz. een der kenmerken van bescha
ving noemen wil. Die vormen missen de
onderwyzers ©enigermate, ofschoon minister
Heemskerk ze „heele hoeren" noemde aan
den avond van den dag, dat hy een onzer
collega's ontmoet had, die tusschen ƒ3000
en f 4000 inkomen heeft. Het kan ook niet
anders, waar de Nederlandsche onderwyzers
gerecruteerd worden uit het volk.
In veel opzichten strekt dit ons land tot
eer, daar alle standen, van boer tot edelman,
hun kroost voor het ontvangen van lager
ondorwys toevertrouwen aan die mannen, uit
eenvoudige, burgerlyke kringen voortgekomen.
Is de democratie dan zoo by uitstek ge
schikt voor het onderwys? zou men zich
afvragen; hebben dan jonge mannen uit
andere, een beetje hoogere kringen, nooit
roeping voor dit schoone, edele beroep?
Roeping? Het is ronduit gezegd eenig en
alleen.... de geldvraag. Voor hem, die een
weinig in goeden doen is, is het loon van
den onderwyzer te gering om zyn zoons daar
voor op te leiden. Voor dergelyke inkomens
willen professoren, dootoren, advocaten, nota
rissen, predikanten, leeraars, officieren, ge
zeten burgers, ja goed-gesalarieerde hoofden
van scholen hun jongens niet laten werken;
zy denken er geen minuut over hen tot onder
wyzer te doen opleiden.
My Is verteld, dat een gewezen onderwyzer,
zoon van een onderwyzer, als student in de
medicynen door een professor op het ten
tamen gevraagd werd, of hy verder wilde
springen dan zyn vader, waarop zeer terecht
geantwoord werd, dat het de vraag was, of
dit verder springen was. Toch had de professor
gelyk, financieel wilde hy verder springen en
ook maatschappeiyk, want hot onderwijzers-
ambt is als zoodanig niet in tel voor den man.
Voor de vrouw is dat wat anders. De tyd
is gekomen, dat vele vrouwen ongehuwd
moeten blijven, niet vrouwen uit de werk
mansklasse, och noen, die trouwen byna
allen, doch dochters uit de hierboven door
my genoemde gezeten burgerklassen en uit
de ambtenaarswereld.
Het onderwys nu werd een middel om op
een nette manier in-het onderhoud te voor
zien en ziedaar een zich werpen van de vrouw
op dit vak.
Verre zy het van my over de geschiktheid
van de vrouw in de schooi den staf te bre
ken, ik respecteer de vrouwoiyke werkkracht,
doch onomwonden noem ik het niettemin
een treurig versGhynsei. Treurig, dat dit vak
voor jongeus te gering, voor de meisjes van
professoren, doctoren, enz. niet te min wordt
geacht. Waar de zoons zooveel, dikwyis te
veel kosten, is het een schoone uitkomst de
dochters goedkoop opgeleid to krygen tot een
ambt, dat de ouders van hun zorg ontlast
en waarvan het loon juist voldoende is om
in den ongehuwdon staat zelfstandig televen
en net te biyven. Zoo kwamen de onderwy
zeressen met andere vormen, met moer uiter-
ïyke kenteekenen van wat men beschaving
gelieft te noemen, en nu in zulken geLalé,
dat zy de loonen van het manneiyk per
soneel, die afhankeiyk zyn van vraag en
aanbod, omlaag houden.
In do genoemde 3tanden is het een wed
strijd voor de meisjes om akten by het lager
onderwys te halen. Het aantal vrouwoiyke
candidaten nam in de laatste jaren steeds
toe, zoodat in 1900 togonover 827 manneiyk
geslaagden 949 vrouwelijke staaa en volgende
jaren zal het verschil nog grooter zyn.
Naast dit wassen van de animo voor het
onderwyzersambt onder de dames staat het
afnemen er van onder de eenvoudige burger
jongens. Het aantal manneiyko kweekelingen
op normaalscholen en gemengde kweekscholen,
byv. te Amsterdam, is veel geringer dan dat
der vrouwoiyke; soms is de verhouding
als 1 6.
Voor den eonvoudigon burger is de tyd
voorby, dat hy een jongen tot 19 jaar zonder
verdiensten kan onderhouden en dat deze
daarna voor een schraal loon zal werken.
Alle loonen en traktementen zyn wassende,
behalve by het onderwys; vele ambten zyn
do laatste jaren ontstaan, die een netto positie
verschaffen aan den burgerjongen, byv. poste
ryen, spoor- en tramwezen, en zoo neemt
het aantal mannelyke kweekelingen niet toe,
misschien af.
Zoo is dan de tyd niet verre wellicht, dat
het onderwys in Nederland grootendeels in
handen van do vrouw zal komen, voor wie
het tegenwoordige loon nog niet te gering
is. Alle verschijnselen wyzen daarheen, zoodafc
als zy, die de koorden der beurs in handen
hebben, langer aarzelen om de traktementen
der onderwyzers te verhoogen en pensioen
voor hun weduwen en weezen te verschaffen,
men komt to staan voor de beantwoording
der vraag, of het gewenscht is, dat een volk
geheel wordt opgeloid door de vrouw, omdat
deze voor lager loon te krygen is.
Die vraag dient overwogen, ze is van groote
urgentie.
De Nederlander, een artikel over minimum
loon van Patrimonium besprekende, wyst
er op, dat, wil men de loonsbepaling laton
uitgaan van de overheid, men dan staat
op socialistisch terrein. Het loon is datgene,
wat voor de waarde van den arbeid betaald
wordt, en de waardebepaling kan slechts het
resultaat zyn van vrye overeenkomst of een-
zydige beslissing. Onze economische toe
standen berusten geheel op vrye overeenkomst.
Nu wordt wel is waar in Patrimonium
alleen gesproken van „gemoenteiyke bestek
ken", en hot laat zich wellicht verdedigen,
dat, als de overheid een werk laat verrichten,
zy, evenals dit van een gegoed particulier
mag verwacht worden, zorg draagt, dat den
werkman geen loon beneden het normale
peil worde uitbetaald, waarby echter nimmer
uit het oog mag worden verloren, dat de
overheid geen ryk particulier is, doch een
arme stakkerd, die alles uit de zakken moet
halen der belastingschuldigen; voorts, dat
het goed riemen snijden is uit eens ander
mans loerl
Het is intusschen geen geheim, dat het
aandringen op vaststelling van een minimum
loon in de bestekken veel verdere strekking
hoeft dan het tegengaan van h->t zoogenaamde
„sweating systeem." Men wil niet enkel be
letten, dat in oen speciaal geval beneden het
normale loon worde gearbeid, maar men wil
het normaio loon kunstmatig opdrijven.
Als do gemeonteiyke overheid, die zich
niet aan de eischen van hot vrije verkeer
behoeft te storen, omdat zy de Ingozetonen
stoods dwingen kan te betalen wat zy vast
stelt, het loon opdryft, dan moeten de
particulieren wol volgen, ovenals, indien de
wet de onderwyzerstraktemonton voor de
openbare scholen vaststelt, do particuliere
scholen wel volgen moeten. Maar evenals dit
kunstmatig ingrypen in de natuuriyke ont
wikkeling den ondergang van vele particuliere
scholen ten gevolge zal hebben, zoo zullen
ook vele particulieren, niet in staat om dat
hoogo loon te betalen, zich genoodzaakt zien
minder werk te doen verrichten, waardoor
menig werkman werkeloos moet worden.
Aldus wordt door die bemoeienis met het
loon wei dogeiyk een stap gedaan op socialis
tisch terrein. Niet de vrye overeenkomst,
maar de overheid bepaalt, zy het ook voor-
loopig nog langs een omweg, het loon, en
dit is iets, dat alleen in don socialistischen
staat op zjjn plaats is. Door geen principieel
onderscheid te maken tusschen de loonsbe
paling en de voorwaarden, waaronder do
werkman moet arbeiden (welke laatste wól
door de overheid mogen worden gecontroleerd),
bewoegt men zich, onbewust wellicht, in
socialistische richting.
De Standaard steunt van heeler harte het
petitionnement by de Regeering en de Kamers,
om met de komende drankwetherzie
ning alle publieke gelegenheden, waar sterke
drank wordt verkocht, te sluiten voor wie
onder do 18 jaar is.
Publiek drankdebiet heeft plaats op een
terrein, waarop de Overheid politie uitoefent.
Zy draagt dus zekere mate van verantwoorde-
ïykheid voor het kwaad, dat ze door haar
politietoezicht niet afwendt. En zonder nu de
grens nader te bepalen, die hier burgervryheid
en politietoezicht vaneen scheidt, leidt hot
toch geen twyfel, of dit politietoezicht kan
en moot zich ten dienste stellen van de be
scherming van minderjarigen. Een verbod is
hier te eer van pas, omdat in dio jeugdige
jaren de prikkel van het jonge leven sterk
genoeg is, om eiken verderen prikkel te
kunnen ontberen; ook omdat op jougdige
jaren zulk een bykomende prikkel dubbel
verhit; en eindeiyk omdat op die jaren het
gemakkeiykst zekere hebbeiykheid ontstaat,
B2)
Hy zonk achterover, tegen de leuning van
de bank. Zyn hand maakte een afwerend go-
baar; toen hield hl) haar voor zyn oogen.
Het kindermeisje, verschrikt over dit zonder
linge doen en het plotseling verbleeken van
don man, trok de kinderen mee. De kleine
huilde.
Lang zat hy nog. Hoog boven hem dreven
■witte wolken aan don blauwen hemel, en de
Octoberzon speelde door de twygen, de wind
droeg de dorre bladeren in zyn lustigen dana
voor zich heen.
Toen Achim opstond, wist hy hethet was
gedaan. Tusschen hem en Sabine kon geen
band gesloten worden.
De wilde droom waa over; wakker ge
worden, zag hy het graf Weer; over dat graf
ttocht hy haar de hand niet reiken.
Hoe hy dezen dag eigeniyk ten einde bracht,
vermocht Achim zich later nooit duidelyk te
herinneren.
's Avonds zat hy aan zyn schryftafel, in
hoogen ernat, na heeten atryd tot oen onwrik
baar besluit gekomen.
Hy schreef haar den volgenden brief:
„Lieve Sabinot
Toen wy een paar dagen geleden af
scheid namen, verliet Ik je, om een be
slissing over ons leven tot stand te
brengen. Sneller en anders dan ik dacht
is die beslissing gevallen, onnogbytyds;
lateo wy dat onthouden by al one leed.
Lieve, dierbare Sabinol Er is een open
baring over my gekomen. Het Noodlot
zond onschuldige boden tot my, lieve
engelen, die my met groote oogen aan
staarden... je kinderen, Sabine, je eigen,
heerlyke kinderendie ook de kinderen
zyn van heml
Toen ik zo kussen wilde, met de liefde
van een toekomstig vader, van den man,
die de echtgenoot hunner moeder zou
worden, toen, Sabine, gebeurde er iets
verschrikkeiyks. Een hallucinatie deed
my terugdeinzen; de doode man scheen
zich tusschen my en die kinderen te
plaatsen, en elke toenadering te verbie
den Laat Ik zwygen over wat er in
my omging I
Haar ik heb ervaren, dat er dingen
zyn, waarover de stoutste gedachte, het
reinste gevoel niet kan zegevieren. Ik
mag niet je man, niet do vader van je
kinderen wordenl Steeds zou het ver-
leden als een spook tusschen onB zyn;
en je zoon zou ons richten, als hy man
geworden was. Wy mogen je kindoren
niet aan zoo'n positie blootstellen.
Dit ls myn onomstootelyk oordeel.
Lieve Sablne, voor dit harde, bitter
harde lot zyn wy niet verantwoordelyk.
Toch sta ik voor je als iemand, die om
vergeving smeekt. Ik had de kracht en
zelfbeheersching moeten hebben, je nooit
weer te zien na het eerste oogenblik,
waarin ik vermoedde, dat ik je dier-
baar was.
Ik heb daarover in het diepst myner
ziel berouw. Meer kan ik niet zeggen;
het la een hard woerd voor een man.
O, ik bid je, geef je niet over aan
droefheid. He sla je; tracht, zooals ik,
niet alleen den toestand, maar ook one
gevoel met helderen blik te doorgronden.
Trok werkeiyk een groote, onsterflijke,
eeuwige liefde ons tot elkaar aan? Was
het niet het wilde vuur van den harts
tocht? Was het 't leven of slechts een
droom van zon en geluk, dien zy zoo
gaarne droomen, die in het duister etaan?
Hen zegt, dat ware, echte liefde zelfs
den dood overwint.... de myne zag ik
weifelen, schipbreuk lyden. Of ie datgene,
wat tusschen ons staat, van dien aard,
dat zelfs ware liefde er tegen te pletter
moet stooten?
Overal zie ik my van vragen omringd,
die ik niet kaiyjploseen I
Al wat vurige wenschen, Innige dank
baarheid, onuitroeibare vereering voor je
kunnen afsmeeken aan vrede en geluk, dat
bid ik voor jou. Denk aan je kinderen
en leef voor hen! En als lk het wagen
mag, te vragen, of je myner wilt geden
ken, vergeet dan niet geheel den man,
die stil zich verwydert uit je loven.
Gedenk hem zonder wrok. Vaarwel!
Achim."
X.
Het was vier dagen later, te Rome. Sablne
was op haar kamer, toen Suzanne binnen
kwam met brieven. Ja, ze wist wel, dat er
heden een zou komen; ze had het al uit
gerekend.
„Een brief voor je uit Mühiau", zei Suzanne
met voorgewende onverschilligheid. Ze had
do lettere A. v. K. wel gezien achter op
het couvertmaar ze zwegen over den naam
en den man; sinds dien avond van Venetië
was er iets ais een stil verwyt tusschen haar
belden.
„Geef maar hier. Je weet wel, van wien
hy komt."
„Ja, helaas 1"
Sabine rukte het couvert stukzalig
glimlachend ontvouwde ze het papieren
toen een gil
„Wat ie er?" riep Suzanne, haar verschrikt
aanziende.
Daar stond ze, bleek en bevend, over den
brief gebogen, en ze las lasDaar
wankelde ze, en Suzanne moest haar onder
steunen tot ze op de 6ofa zat. Ze rilde, als
van kou en mompelde„Uit Iuit Iuit I"
„Sabine.... lieve Sabinel Wat scheelt je?
Wat ia er gebeurd?"
„Leesl" zei Sablne heesch.
Het meieje nam den brief uit haar koude
vingers en Isb. Van haar wangen week de
frissche blos. Weenend knielde ze naast de
ongelukkige. Ze wist wel, dat hier geen troost,
geen hulp, geen hoop meer was. Hoe kon
Sabine voortleven, nu ze hem verloren had?
Ze zou sterven, het verstand verliezen
of erger nog; zelf den dood zoeken.
In het hoofd van het jonge meieje ontstond
een heillooze angst en verwarring. Zy om
helsde Sabine, bedekte haar wangen met
kussen, smeekte haar kalm to blyven.
„Hyn leven wou lk geven, om hem voort
je te winnen," fluisterdo zy. „Maar het ls
Immers waarhet kan niethet zou
tegen de natuur, tegen elk menBcheiyk
gevoel geweest zynt Sabine, lieve, arme
Sabinel...."
Plotseling richtte de jonge vrouw zich op.
Haar oogen schoten vlammen en ze zei:
„Ik haat hemt Ik haat heml Ik haat heml"
Het klonk als een dreigende kreet.
Suzanne vreaade voor de bleeke vrouw, die
daar stond, als een schoone demon. Haar
jonge hart wist Dog niet, wat die lieldeshaat
beteekende; zy wist niet, dat het slechts de
wanhoopskreet was van hooge liefde, het
verweer van een trotsche ziel tegen het juk
van een hepelooze passie.
„Sabinel" jammerde zy, „hoe kan je zoo
zynl"
De andere ging onrustig ln de kamer heen
en weer, snel, zwygend, ale een gevangen
tygerin.
„Denk toch aan heml" smeekte Suzanne;
„wat zal zyn smart groot zynl"
„Zyn Bmart?" riep Sabine hoonend. „Heb
je met gelezen, hoe hy twyfelt, of het wel
liefde was Geen hartstocht Geen droom 1
Weet je, wat dat beduidt? Ik zal het je zeggen
zoo vraagt hy om de enoode waarheid in een
mooien vorm to zeggen. Zoo wil hy my er
in betrekken 1 Hy kan toch niet zeggen: „Ik,
de man, heb slechts een vluchtige paesle voor
je gevoeld, alleen myn zinnen spraken, niet
myn hart"Nu is hy wakker geworden,
zoodra hy ver van my was. Zyn gevoel was
sleohts een echoeen armzalige echo 1"
„Maar dat is niet mogelykl" stamelde
Suzanne.
„Niet mogeiyk? By een man is iets niet
mogelyk?"
Sabine lachte luid.
Toen hief zy hoogmoedig het hoofd op en
hernam haar rustelooze wandeling.
(Wordt vervolgd).