LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 23 FEBRUARI. - TWEEDE BLAD. PERSOVERZICHT. F'euilleton. VERBODEN LIEFDE. No. 12578 Anno 1901. Maria 0. schreef in Het Centrum (Zon- jageblad) over Zondagsrust: In een tijd, waarin zooveel wordt gewerkt r0t verbetering op menig gebied, is er toch éód zaak, waaraan nog steeds te weinig aan lacht wordt geschonken: Zondagsrust en Soadagsheiligingi En toch wordt het alge meen begrepen, hoevele goede vruchten daar aan zouden kunnen voortkomen voor hot jodsdienstig en maatschappelijk leven. „Zes dagen zult g(j arbeiden en gon zevenden dag rusten." Indien dit Goddoljjk voorschrift algemeen en trouw jverd nageleefd, zou de goede uitwerking .daarvan spoedig op ieder gebied z(jn waar to nemen, zou ook het bewustzijn, dat de nonsch niet voor deze aarde geschapen, maar ;ot hooger doel geroepen is, krachtiger door hingen. In onzen tijd van stijgende concurrentie noot hard gewerkt worden met de handen en met den geest. Wie niet rusteloos in de weer is, wordt overvleugeld. ,l Maar evenals in de middeleeuwen de Gods- nredo het voeren van oorlog op bepaalde flagen verbood, zoo moesten ook thans allen sot het besef der noodzakelijkheid komen, om althans op éón dag van de zeven den arbeid te laten rusten en den geest naar hooger dan aardsche zaken te richten. Zondagsrust en Zondagsheiliging kan op rwschlllende wijze, verkregen worden. Dat geen slafelijke arbeid op Zondag mag verricht worden, zal bijna niemand betwisten. Maar om eon voorbeeld te noemen: sporen, Btoombooten en trams hebben vaak geen drukker dagen. Pleiziertreinen en -booten zijn in de zomermaanden aan de orde van den <jagl Maar men bedenkt daar niet bij, dat zoodoende aan velen allo Zondagsrust wordt onthouden en van Zondagsheiüging heelgoen sprake kan zijn Zes dagen is men in de gelegenheid om inkoopen te doen. Maar velen zijn er, die daar nog niet genoeg aan hebben en wenschen, dat ook voor hun gemak des Zondags zal verkocht worden, zich niet afvragende, of zU, die achter de toonbank staan, ook niet gaarne dien óónen dag in de week voor zichzelven zouden willen hebben, en of ook Gods eer niet moor zou bevorderd worden door dien personen gelegenheid te geven, meermalen dan ééns per Zondag ter kerke te gaan. Ook kan de Zondagsrust meer dan tot dusver het geval is betracht worden door een mLnder ijverig bezoek van koffiehuizen, bierhallen, enz., plaatsen van ontspanning, waar do een zijn rust neemt en den ander laat werken. Men behoeft iemand hot glas bier, ja zelfs een borrel niet te misgunnen, om te beweren, dat dit alles evengoed thuis gebruikt kan worden als in oen herberg of andere plaats van ontspanning, waar do ver leiding ook des to grooter is. Dat ieder (Jvere in zijn eigen kring en naar zjjn vermogen voor Zondagsrust en Zondagsheiliging, "waarvan moer afhangt dan men oppervlakkig denkt. Zonder Zondagsrust en Zondagsheiliging toch gaat de maatschappij steeds verder op den weg naar.... ontbinding. Door dr. G. V. Bruinsma is in de Hygiënische Bladen een opstel geplaatst over de zorg voor de gezondheid van school gaande kinderen, in verband met de leerplicht-wet. De wet verleent wel door ver schillende bepalingen tijdelijke of onbepaalde vrijstelling van het bezoeken der school voor zekere categorieën van kinderen. Het valt echter niet te ontkennen, dat nog andere kinderen althans tijdelijk somwjjlen van school afwezig moeten blijven, niet omdat het school gaan voor hen zelf en hun gezondheid schade lijk is, maar omdat hun toestand gevaar op levert voor hun mede-scholieren. Er zijn tal van ongesteldheden, van meer of minder ernstigen aard, die overgebracht en voort geplant kunnen worden van het eene op het andere kind, zonder dat by het samenkomen in éón lokaal het laatste in staat is zich daar tegen te beschermendoorafdoendemaatregelen. Allerlei huiduitslag, hoofdzeer en dergelijke 'komen op kinderlijken leeftyd veelvuldig voor en zfjn in hooge mate besmettelijk; niet alle besmetteiyke ziekten zfin in de epidemie-wet opgenoemd, zooals byv. kinkhoest en mazelen daarin ontbreken. Niet alleen mogen en moeten dus de kinderen uit gezinnen, waar een dezer laatste heerscht, de school bezoeken, maar het gebeurt niet zelden, dat kinderen, die zelf reeds ïydendd zyn, toch op school verschijnen» Vooral met kinkhoest is dit het geval en het is in de laagste klassen eoner school geen ongewoon verschynsel om een kind dooreen hoestaanval van de bank te zien vallen, térwyi sedert het schrappen der mazelen uit de epidemie-wet een kind met mazelenvlekjes in het gelaat op school hier en daar geen zeld zaamheid is. Nu moge het waar zyn, dat vooral de laatste ziekte toch niet is te ontgaan en als regel ongovaariyk is, 6omwyien komen tydperken voor, waarin zy een zeer ernstig karakter draagt en veel sterfgevallen niet uitbiyven; het zal alsdan van het hoogste belang zyn do kinderen tegen besmetting te behoeden. In do meeste grooto plaatsen bestaan in- tusschen gemoenteiyke verordeningen, die ook daaraan te gemoet kunnen komen. Maar de inzichten der gemeentebesturen over zulke quaestiën zyn zeer uiteenloopend, en de hand having laat in veel gevallen alles te wenschen over; ook ontbreken in de meeste kleine ge meenten die verordeningen geheel, hoezeer ze daar noodig zouden zyn. Dr. Bruinsma komt dus tot de slotsom, dat gewenscht is: lo. vorplichting van ieder gemeentebestuur tot het maken van een verordening, waarby het schoolgaan is verboden van kinderen, ïydende aan bepaalde ongesteldheden, en aan gifte moet worden gedaan van sommige ziekten, niet in de epidemie-web genoemd, onder gehoudenhoid der ouder3 om hun andere kinderen van school thuis te houden, zoolang een dier ziekten in het gezin voorkomt; 2o. dito verplichting tot het benoemen van minstens één geneesheer, die in alle gevallen, waarin om gezondheidsredenen verlof tot schoolverzuim wordt gevraagd of verleend, kosteloos onderzoek doet, advies geeft aan de ouders en hoofden der 6cholen en de ver schillende schrifteiyke verklaringen opmaakt. In De Gids komt 69n artikel voor van mr. B. Gewin over arbelderskoloniën, waarin wordt aanbevolen om van overheids wege van arbeiderskoloniön party te trekken tot een meer doeltreffende bestryding der bedelary en vagebondage. Schryver verwacht daarvan o. m. een be perking der recidive, die thans bedelaars en landloopers in haar noodlottigen cirkel houdt. De hier te lande bestaande koloniön worden aldus beschreven: „De geheelo oppervlakte aan bouwterrein beslaat ongeveer 27 H.A. Hiervan is pl.m. 7 H.A. boscbgrond, 6 H.A. heide, 7 H.A. bouwgrond en 7 H.A. weiland, terwyi onge veer 3 H.A. in huur is. De voortbrengselen dezer gronden zyn rogge, boekweit, aard appelen, erwten, hooi, mangels, kool, zaad, enz., die, voor zoovor niet voor eigen gebruik die nend, ter markt worden gebracht. De vee stapel dient zoowel voor bemesting der woeste gronden als voor de ^uiveibereiding. De ge middelde bevolking der kolonie beloopt 50 a 60 man, die er twee tot twaalf maanden verbiyf houden. Ook het „Leger des Heils" is op dit gebied met succes werkzaam. Behalve een zestal stadkolonièn (te Amster dam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Dordrecht en Arnhem), bezit het onder de gemeente Lun- teren een landkolonie, de „Groote Batelaar". In de verschillende koloniön worden uit sluitend „mannen" opgenomen, en wel zy, die, zwervensmoede, niet meer weten waar heen. De opneming geschiedt geheel vry willig, fcerwyi men ook vry is te vertrekken, wanneer men verkiest. In de stadkoloniön houden de ongooefenden zich bezig met papiersorteering en het vervaardigen van bosjos hout, terwyi de vakman verschillend soort vakarbeid ver richt. De verpleegden behooren voor een gloot deel tot hen, die uit Veenhuizen zyn ontslagen. In de landkolonie de „Groote Batelaar", te Lanteren, groot 80 bunders, waarvan 11 boschgrond, 16 onontgonnen en 53 bunder in cultuur gebrachte heidegrond, kunnen zy worden opgenomen, die ©enigen tyd in een der stadkoloniön verbiyf hebben gehouden. In deze landkolonie houdt men zich onder meer bezig met warmoezery, bloemkweekery, byenteelt, landbouw, veeteelt en heideont- ginning. Gedurende de maanden October 1899 tot Oct. 1900 werden in de verschillende stad koloniön 2779 personen opgenomen, terwyi In de landkolonie op dit oogenblik 80 kolo nisten werk vinden". Volgens schryver hebben arbeiderskoloniön boven rykswerkinrichtingen veel voor: De arbeiderskoloniön in den bovengeschet- sten geest toch hebben boven de rykswerk inrichtingen als asyl of „malson de refuge" zeker zeer veel voor. In de eerste plaats, omdat ze als product van het particulier initiatief meer gelegenheid geven tot speciail- seering en indlvidualiseering, maar ook, omdat ze uit haar aard zich slechts met een beperkt aantal verpleegden bezighouden, waardoor contröle, toewyding en hulseiyihold beïangryk winnen. Bovendien heeft in ne particuliere inrichting het besef van een zekere mato van vryheid, gepaard aan een geregeld en ordeiyk leven, met do gepaste mate van discipline, waaraan men zich vry willig onderwerpt, op den volwaseen man, die een vry en onge bonden leven gewoon ls, een verheffenden invloed, In de rykswerkinrichting daarentegen moet het gevoel van straf te ondergaan deprimee- rend werken, fcerwyi ook de verslappende invloed van een verplichte verzorging zonder tegenpraestatie van de zyde der verzorgden, zich krachtig moet doen gevoelen." Schr. zou dan willen aubsldloering en toe zicht door de overheid. Wanneer deze overheidsbemoeiing zich alleen tot de inrichting, alsook tot het stellen van ei8chen van zedelykheid, veiligheid, enz., be paalt en zich niet met de richting der ver- eeniging inlaat, zal hiertegen wel geen be zwaar bestaan. Evenals dit by de verpleging van jeugdige misdadigers geschiedt, zou de Regeering ook hier de instelling, die de zorg voor de voor- waardeiyk veroordeelde bedelaars op zich neemt, behooren te subsidieeren, en wel in de eerste plaats in don vorm van kostgeld, per hoofd uit te keeren. Doch bovendien zou het gewenscht zyn, dat van overheidswege rentelooze voorschotten werden verstrekt tot oprichting van arbeiders koloniön en aankoop van woeste gronden. Wanneer de 8taat het voordeel overweegt, dat deze inrichtingen hem kunnen aanbrengen, kan er van zyn zyde tegen een dusdanige aanmoediging en steun van het -particulier initiatief geen bezwaar bestaan. Voorts gelooft 6chr., dat arbeiderskoloniön nuttig zouden zyn voor ontslagen gevangenen. „Hot is maar al te bekend, dat velen de gevangenis verlaten, voor wie een verbiyf In eon doorgaanshuis niet alleen wenscheiyk, maar zelfs hoogst noodzakelyk is. Onze straf gevangenissen toch worden voor een deel bevolkt door lieden, die, hoewel tot werken bereid, de vereischten missen om aanstonds in de vrye maatschappy zich met geregelden arbeid bezig te houden. Aan do?e lieden is by ontslag doorgaans wolnig hulp te bieden. Na korter of langer tyd keeren ze óf in de cel terug óf worden naar Veenhuizen opge zonden. Was men in staat deze betere elementen onder de gevangenisbewoners gedurende ©eni- gon tyd onder te brengen in een asyl als byv. bet „Hoogeland", zoo zou daarmede voor velen de verdorfeiyke cirkelgang, gevangenis, Veenhuizen en omgekeerd, zyn gestuit. Reeds nu beweegt zich het „Hoogeland" met succes op dit gebied. Voor haar diensten, die niet alleen in verzorging, maar ook vooral in plaatsing na ontslag uit de kolonie bestaan, gewerd haar een subsidie van de zyde van hot „Nederlandsch Gonootschap tot zedelijke vórbelering van gevangenon." Schr. acht het feit, dat do bedoelde onge- lukkigen, na het doorbrengen van zekeren asyltyd in do kolonie, in de maatschappy teruggekeerd weer den kost kunnen verdie nen, van zooveel belang voor den Staat, dat hy elke poging, die daartoe kan leiden, met alle middelen dient te steunen. In Eet Nieuwe Schoolblad, onder redactie van J. Lohr en C. F. A. Zernlke, tevens het orgaan der Vereeniging van Hoofden van Scholen in Nederland, komt een artikel voor van den heer Jb. Hage, te Alfen aan den Ryn, getiteld: De School aan deVrouw? ©n luidende als volgt: Eenigermato beleedigend was het zeker voor de onderwyzers, toen Thugater Voor ©en paar jaren zei, dat de onderwyzeressen in bescha ving boven de manneiyke collega's uitstaken. Maar het kan niet ontkend worden, dat die uitspraak een kern van waarheid bevat, als men zekere vormen, het zich gemakkeiyk be wegen, enz. een der kenmerken van bescha ving noemen wil. Die vormen missen de onderwyzers ©enigermate, ofschoon minister Heemskerk ze „heele hoeren" noemde aan den avond van den dag, dat hy een onzer collega's ontmoet had, die tusschen ƒ3000 en f 4000 inkomen heeft. Het kan ook niet anders, waar de Nederlandsche onderwyzers gerecruteerd worden uit het volk. In veel opzichten strekt dit ons land tot eer, daar alle standen, van boer tot edelman, hun kroost voor het ontvangen van lager ondorwys toevertrouwen aan die mannen, uit eenvoudige, burgerlyke kringen voortgekomen. Is de democratie dan zoo by uitstek ge schikt voor het onderwys? zou men zich afvragen; hebben dan jonge mannen uit andere, een beetje hoogere kringen, nooit roeping voor dit schoone, edele beroep? Roeping? Het is ronduit gezegd eenig en alleen.... de geldvraag. Voor hem, die een weinig in goeden doen is, is het loon van den onderwyzer te gering om zyn zoons daar voor op te leiden. Voor dergelyke inkomens willen professoren, dootoren, advocaten, nota rissen, predikanten, leeraars, officieren, ge zeten burgers, ja goed-gesalarieerde hoofden van scholen hun jongens niet laten werken; zy denken er geen minuut over hen tot onder wyzer te doen opleiden. My Is verteld, dat een gewezen onderwyzer, zoon van een onderwyzer, als student in de medicynen door een professor op het ten tamen gevraagd werd, of hy verder wilde springen dan zyn vader, waarop zeer terecht geantwoord werd, dat het de vraag was, of dit verder springen was. Toch had de professor gelyk, financieel wilde hy verder springen en ook maatschappeiyk, want hot onderwijzers- ambt is als zoodanig niet in tel voor den man. Voor de vrouw is dat wat anders. De tyd is gekomen, dat vele vrouwen ongehuwd moeten blijven, niet vrouwen uit de werk mansklasse, och noen, die trouwen byna allen, doch dochters uit de hierboven door my genoemde gezeten burgerklassen en uit de ambtenaarswereld. Het onderwys nu werd een middel om op een nette manier in-het onderhoud te voor zien en ziedaar een zich werpen van de vrouw op dit vak. Verre zy het van my over de geschiktheid van de vrouw in de schooi den staf te bre ken, ik respecteer de vrouwoiyke werkkracht, doch onomwonden noem ik het niettemin een treurig versGhynsei. Treurig, dat dit vak voor jongeus te gering, voor de meisjes van professoren, doctoren, enz. niet te min wordt geacht. Waar de zoons zooveel, dikwyis te veel kosten, is het een schoone uitkomst de dochters goedkoop opgeleid to krygen tot een ambt, dat de ouders van hun zorg ontlast en waarvan het loon juist voldoende is om in den ongehuwdon staat zelfstandig televen en net te biyven. Zoo kwamen de onderwy zeressen met andere vormen, met moer uiter- ïyke kenteekenen van wat men beschaving gelieft te noemen, en nu in zulken geLalé, dat zy de loonen van het manneiyk per soneel, die afhankeiyk zyn van vraag en aanbod, omlaag houden. In do genoemde 3tanden is het een wed strijd voor de meisjes om akten by het lager onderwys te halen. Het aantal vrouwoiyke candidaten nam in de laatste jaren steeds toe, zoodat in 1900 togonover 827 manneiyk geslaagden 949 vrouwelijke staaa en volgende jaren zal het verschil nog grooter zyn. Naast dit wassen van de animo voor het onderwyzersambt onder de dames staat het afnemen er van onder de eenvoudige burger jongens. Het aantal manneiyko kweekelingen op normaalscholen en gemengde kweekscholen, byv. te Amsterdam, is veel geringer dan dat der vrouwoiyke; soms is de verhouding als 1 6. Voor den eonvoudigon burger is de tyd voorby, dat hy een jongen tot 19 jaar zonder verdiensten kan onderhouden en dat deze daarna voor een schraal loon zal werken. Alle loonen en traktementen zyn wassende, behalve by het onderwys; vele ambten zyn do laatste jaren ontstaan, die een netto positie verschaffen aan den burgerjongen, byv. poste ryen, spoor- en tramwezen, en zoo neemt het aantal mannelyke kweekelingen niet toe, misschien af. Zoo is dan de tyd niet verre wellicht, dat het onderwys in Nederland grootendeels in handen van do vrouw zal komen, voor wie het tegenwoordige loon nog niet te gering is. Alle verschijnselen wyzen daarheen, zoodafc als zy, die de koorden der beurs in handen hebben, langer aarzelen om de traktementen der onderwyzers te verhoogen en pensioen voor hun weduwen en weezen te verschaffen, men komt to staan voor de beantwoording der vraag, of het gewenscht is, dat een volk geheel wordt opgeloid door de vrouw, omdat deze voor lager loon te krygen is. Die vraag dient overwogen, ze is van groote urgentie. De Nederlander, een artikel over minimum loon van Patrimonium besprekende, wyst er op, dat, wil men de loonsbepaling laton uitgaan van de overheid, men dan staat op socialistisch terrein. Het loon is datgene, wat voor de waarde van den arbeid betaald wordt, en de waardebepaling kan slechts het resultaat zyn van vrye overeenkomst of een- zydige beslissing. Onze economische toe standen berusten geheel op vrye overeenkomst. Nu wordt wel is waar in Patrimonium alleen gesproken van „gemoenteiyke bestek ken", en hot laat zich wellicht verdedigen, dat, als de overheid een werk laat verrichten, zy, evenals dit van een gegoed particulier mag verwacht worden, zorg draagt, dat den werkman geen loon beneden het normale peil worde uitbetaald, waarby echter nimmer uit het oog mag worden verloren, dat de overheid geen ryk particulier is, doch een arme stakkerd, die alles uit de zakken moet halen der belastingschuldigen; voorts, dat het goed riemen snijden is uit eens ander mans loerl Het is intusschen geen geheim, dat het aandringen op vaststelling van een minimum loon in de bestekken veel verdere strekking hoeft dan het tegengaan van h->t zoogenaamde „sweating systeem." Men wil niet enkel be letten, dat in oen speciaal geval beneden het normale loon worde gearbeid, maar men wil het normaio loon kunstmatig opdrijven. Als do gemeonteiyke overheid, die zich niet aan de eischen van hot vrije verkeer behoeft te storen, omdat zy de Ingozetonen stoods dwingen kan te betalen wat zy vast stelt, het loon opdryft, dan moeten de particulieren wol volgen, ovenals, indien de wet de onderwyzerstraktemonton voor de openbare scholen vaststelt, do particuliere scholen wel volgen moeten. Maar evenals dit kunstmatig ingrypen in de natuuriyke ont wikkeling den ondergang van vele particuliere scholen ten gevolge zal hebben, zoo zullen ook vele particulieren, niet in staat om dat hoogo loon te betalen, zich genoodzaakt zien minder werk te doen verrichten, waardoor menig werkman werkeloos moet worden. Aldus wordt door die bemoeienis met het loon wei dogeiyk een stap gedaan op socialis tisch terrein. Niet de vrye overeenkomst, maar de overheid bepaalt, zy het ook voor- loopig nog langs een omweg, het loon, en dit is iets, dat alleen in don socialistischen staat op zjjn plaats is. Door geen principieel onderscheid te maken tusschen de loonsbe paling en de voorwaarden, waaronder do werkman moet arbeiden (welke laatste wól door de overheid mogen worden gecontroleerd), bewoegt men zich, onbewust wellicht, in socialistische richting. De Standaard steunt van heeler harte het petitionnement by de Regeering en de Kamers, om met de komende drankwetherzie ning alle publieke gelegenheden, waar sterke drank wordt verkocht, te sluiten voor wie onder do 18 jaar is. Publiek drankdebiet heeft plaats op een terrein, waarop de Overheid politie uitoefent. Zy draagt dus zekere mate van verantwoorde- ïykheid voor het kwaad, dat ze door haar politietoezicht niet afwendt. En zonder nu de grens nader te bepalen, die hier burgervryheid en politietoezicht vaneen scheidt, leidt hot toch geen twyfel, of dit politietoezicht kan en moot zich ten dienste stellen van de be scherming van minderjarigen. Een verbod is hier te eer van pas, omdat in dio jeugdige jaren de prikkel van het jonge leven sterk genoeg is, om eiken verderen prikkel te kunnen ontberen; ook omdat op jougdige jaren zulk een bykomende prikkel dubbel verhit; en eindeiyk omdat op die jaren het gemakkeiykst zekere hebbeiykheid ontstaat, B2) Hy zonk achterover, tegen de leuning van de bank. Zyn hand maakte een afwerend go- baar; toen hield hl) haar voor zyn oogen. Het kindermeisje, verschrikt over dit zonder linge doen en het plotseling verbleeken van don man, trok de kinderen mee. De kleine huilde. Lang zat hy nog. Hoog boven hem dreven ■witte wolken aan don blauwen hemel, en de Octoberzon speelde door de twygen, de wind droeg de dorre bladeren in zyn lustigen dana voor zich heen. Toen Achim opstond, wist hy hethet was gedaan. Tusschen hem en Sabine kon geen band gesloten worden. De wilde droom waa over; wakker ge worden, zag hy het graf Weer; over dat graf ttocht hy haar de hand niet reiken. Hoe hy dezen dag eigeniyk ten einde bracht, vermocht Achim zich later nooit duidelyk te herinneren. 's Avonds zat hy aan zyn schryftafel, in hoogen ernat, na heeten atryd tot oen onwrik baar besluit gekomen. Hy schreef haar den volgenden brief: „Lieve Sabinot Toen wy een paar dagen geleden af scheid namen, verliet Ik je, om een be slissing over ons leven tot stand te brengen. Sneller en anders dan ik dacht is die beslissing gevallen, onnogbytyds; lateo wy dat onthouden by al one leed. Lieve, dierbare Sabinol Er is een open baring over my gekomen. Het Noodlot zond onschuldige boden tot my, lieve engelen, die my met groote oogen aan staarden... je kinderen, Sabine, je eigen, heerlyke kinderendie ook de kinderen zyn van heml Toen ik zo kussen wilde, met de liefde van een toekomstig vader, van den man, die de echtgenoot hunner moeder zou worden, toen, Sabine, gebeurde er iets verschrikkeiyks. Een hallucinatie deed my terugdeinzen; de doode man scheen zich tusschen my en die kinderen te plaatsen, en elke toenadering te verbie den Laat Ik zwygen over wat er in my omging I Haar ik heb ervaren, dat er dingen zyn, waarover de stoutste gedachte, het reinste gevoel niet kan zegevieren. Ik mag niet je man, niet do vader van je kinderen wordenl Steeds zou het ver- leden als een spook tusschen onB zyn; en je zoon zou ons richten, als hy man geworden was. Wy mogen je kindoren niet aan zoo'n positie blootstellen. Dit ls myn onomstootelyk oordeel. Lieve Sablne, voor dit harde, bitter harde lot zyn wy niet verantwoordelyk. Toch sta ik voor je als iemand, die om vergeving smeekt. Ik had de kracht en zelfbeheersching moeten hebben, je nooit weer te zien na het eerste oogenblik, waarin ik vermoedde, dat ik je dier- baar was. Ik heb daarover in het diepst myner ziel berouw. Meer kan ik niet zeggen; het la een hard woerd voor een man. O, ik bid je, geef je niet over aan droefheid. He sla je; tracht, zooals ik, niet alleen den toestand, maar ook one gevoel met helderen blik te doorgronden. Trok werkeiyk een groote, onsterflijke, eeuwige liefde ons tot elkaar aan? Was het niet het wilde vuur van den harts tocht? Was het 't leven of slechts een droom van zon en geluk, dien zy zoo gaarne droomen, die in het duister etaan? Hen zegt, dat ware, echte liefde zelfs den dood overwint.... de myne zag ik weifelen, schipbreuk lyden. Of ie datgene, wat tusschen ons staat, van dien aard, dat zelfs ware liefde er tegen te pletter moet stooten? Overal zie ik my van vragen omringd, die ik niet kaiyjploseen I Al wat vurige wenschen, Innige dank baarheid, onuitroeibare vereering voor je kunnen afsmeeken aan vrede en geluk, dat bid ik voor jou. Denk aan je kinderen en leef voor hen! En als lk het wagen mag, te vragen, of je myner wilt geden ken, vergeet dan niet geheel den man, die stil zich verwydert uit je loven. Gedenk hem zonder wrok. Vaarwel! Achim." X. Het was vier dagen later, te Rome. Sablne was op haar kamer, toen Suzanne binnen kwam met brieven. Ja, ze wist wel, dat er heden een zou komen; ze had het al uit gerekend. „Een brief voor je uit Mühiau", zei Suzanne met voorgewende onverschilligheid. Ze had do lettere A. v. K. wel gezien achter op het couvertmaar ze zwegen over den naam en den man; sinds dien avond van Venetië was er iets ais een stil verwyt tusschen haar belden. „Geef maar hier. Je weet wel, van wien hy komt." „Ja, helaas 1" Sabine rukte het couvert stukzalig glimlachend ontvouwde ze het papieren toen een gil „Wat ie er?" riep Suzanne, haar verschrikt aanziende. Daar stond ze, bleek en bevend, over den brief gebogen, en ze las lasDaar wankelde ze, en Suzanne moest haar onder steunen tot ze op de 6ofa zat. Ze rilde, als van kou en mompelde„Uit Iuit Iuit I" „Sabine.... lieve Sabinel Wat scheelt je? Wat ia er gebeurd?" „Leesl" zei Sablne heesch. Het meieje nam den brief uit haar koude vingers en Isb. Van haar wangen week de frissche blos. Weenend knielde ze naast de ongelukkige. Ze wist wel, dat hier geen troost, geen hulp, geen hoop meer was. Hoe kon Sabine voortleven, nu ze hem verloren had? Ze zou sterven, het verstand verliezen of erger nog; zelf den dood zoeken. In het hoofd van het jonge meieje ontstond een heillooze angst en verwarring. Zy om helsde Sabine, bedekte haar wangen met kussen, smeekte haar kalm to blyven. „Hyn leven wou lk geven, om hem voort je te winnen," fluisterdo zy. „Maar het ls Immers waarhet kan niethet zou tegen de natuur, tegen elk menBcheiyk gevoel geweest zynt Sabine, lieve, arme Sabinel...." Plotseling richtte de jonge vrouw zich op. Haar oogen schoten vlammen en ze zei: „Ik haat hemt Ik haat heml Ik haat heml" Het klonk als een dreigende kreet. Suzanne vreaade voor de bleeke vrouw, die daar stond, als een schoone demon. Haar jonge hart wist Dog niet, wat die lieldeshaat beteekende; zy wist niet, dat het slechts de wanhoopskreet was van hooge liefde, het verweer van een trotsche ziel tegen het juk van een hepelooze passie. „Sabinel" jammerde zy, „hoe kan je zoo zynl" De andere ging onrustig ln de kamer heen en weer, snel, zwygend, ale een gevangen tygerin. „Denk toch aan heml" smeekte Suzanne; „wat zal zyn smart groot zynl" „Zyn Bmart?" riep Sabine hoonend. „Heb je met gelezen, hoe hy twyfelt, of het wel liefde was Geen hartstocht Geen droom 1 Weet je, wat dat beduidt? Ik zal het je zeggen zoo vraagt hy om de enoode waarheid in een mooien vorm to zeggen. Zoo wil hy my er in betrekken 1 Hy kan toch niet zeggen: „Ik, de man, heb slechts een vluchtige paesle voor je gevoeld, alleen myn zinnen spraken, niet myn hart"Nu is hy wakker geworden, zoodra hy ver van my was. Zyn gevoel was sleohts een echoeen armzalige echo 1" „Maar dat is niet mogelykl" stamelde Suzanne. „Niet mogeiyk? By een man is iets niet mogelyk?" Sabine lachte luid. Toen hief zy hoogmoedig het hoofd op en hernam haar rustelooze wandeling. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5