LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 9 FEBRUARI. - TWEEDE BLAD. PERSOVERZICHT. Feuilleton. VERBODEN LIEFDE. No. 12506 Anno 190?. Dc Tijd geeft aanteekeningen op het ont werp tot herziening der schoolwet Het eerste handelt over de traktementen der onderwijzers. Op die der bijzondere onder wijzers heeft het ontwerp direct geen invloed. Dit heeft oen aantal bijzondere onderwijzers teleur gestold. Ten onrechte, meent De Tijd. De Staat is niet bevoegd en in staat voor personen, dio niet in dienst zijn van openbare lichamen, een bepaalden loonstandaard vaat te stellen. Welke traktementen besturen van bijzondere scholen aan hun onderwijzers be- hooren te geven, hangt daarvan af wat zij kunnen geven. Bij het verleenen van subsidies mag de Staat daaromtrent ook geen voor waarden stellen. Het zou met de vrijheid der bijzondere scholen gedaan zijn, zoo de Staat bet financieel beheer aan de besturen er van uit handen ging nemen en zelf door vast stelling der onderwijzerstrakteinenten de rekening en balans dezer scholen ging op maken* Indirect zullen echter de bijzondere onderwijzers proüteeren van de bij het ont werp voorgestelde verhoogingen der trakte menten der onderwijzers bij de openbare scholen. In hoeverre nu komen de openbare onder wijzers daardoor in betere conditie? De minima-salarissen voor onderwijzers worden met f 100 verhoogd, de hoofden van scholen met f 60. Dit is op zichzelf niet van veel betoekenis. Reeds nu waren traktementen beneden de som waarop het minimum thans komt, uitzondering. Do njd meent dat de opvatting der Regeering in deze juist is. Aanzienlijke verhooging van het door de praktijk gevestigde aanvangstraktement was onnoodig. Verhooging was noodig voor onder- Wijzers, die het hunne hebben gedaan, na de onderwijzers- ook de hoofdonderwijzers-akte verwierven, en een aantal jaren les gaven, doch geen hoofd eener school konden worden. Bovendien moeten ijver en werklust ver elappen, indien, by trouwe plichtsvervulling, Alle uitzicht op verhooging is afgesneden, en niet eenige lotsverbetering het loon is van groote vrijwillige inspanning, zooals het be halen der hoofdakte. De Ttjd gaat na welke verhoogingen, uit dit oogpunt bezien, toe juiching verdienen, en vervolgt dan: Do hoogste minima voor onderwijzers wor den derhalve na 20 of meer dienstjaren f 800 en f 900 dus hooger dan de minima voor hoofden van scholen, zelfs met tien of vijftien dienstjaren. Op zichzelf beschouwd ügt hierin zekere onregelmatigheid, die echter naar wij ge- looven in de praktijk weinig schaden zal. Sollicitanten toch voor de betrekking van boofd aan een school met minimum-salaris zullen in den regel wel zijn jongere onder wijzers, die bij hun aanstelling ünanciöel vooruitgaan. In elk geval weegt deze onregel matigheid niet op jegen het groote voordeel, dat de positie van veel onderwijzers (geen hoofden, doch roods mannon van 30 a 40 jaar, op den leeftijd derhalve, waarop do meesten door zorgen van een gezin worden gedrukt), aanzienlijk zal verbeteren. Het weekblad Dt Katholieke School brengt het tegenwoordige kabinet een eeresaluut, ook voor de loyale wijze, waarop het zijn belofte aan dr. Schaepman bü het leerplicht-debat thans is nagekomen. Ook de wijze, waarop de tegenwoordige Regeering getracht heeft, de rechtvaardigheid tegenover de voorstanders der vrije school te betrachten, verdient een woord van oprechte waardeering. Het blad is dus dankbaar, ja, maar.... niet voldaan. Het wijst er op, dat de verhooging dei- minima voor do openbare onderwijzers indirect ook die voor de bijzondere onderwijzers ten gevolge zal hebben. De Regeering zegt zelf in de Memorie van Toelichting, dat de ver hooging der minima niet alleen geschiedt om het meerdere werk, van de onderwijzers door de invoering der leerplichtwet gevorderd, maar ook omdat de levensstandaard hooger gewor den is, met wolken do stijging der salarissen geen gelijken tred hield. Dit laatste argument heeft met de leerplichtwet niets te maken. En, ofschoon liet blad de voorgestelde ver hooging van ganscher harte toejuicht, zegt het: „Door de koppeling der verhooging van de salarismlnima aan de tegemoetkoming wegens do invoering van den leerplicht, snijdt in het wetsontwerp het mes van twee kanten. Maar 17) Doch roeds den eersten dag bleek het, dat broer en zuster niet goed wisten, wat ze met elkander moesten aanvangen. Beiden waren fijnbesnaarde naturen, doch bij hem uitte zich dat in zekere geslotenheid, bij haar had het een innerlijke vrijheid ontwikkeld, die aan haar bewegingen een ongedwongen zekerheid gaf. Waren ze nu samen, dan toonde Roinald een soort ongeduld. Toch hadden zy elkaar hartelijk lief. De kinderen vonden in Reinald een goeden oom; zy hadden zich dadelijk van „Heinsdorf" meester gemaakt, of het slechts voor hen bestond. De groote, ouderwetsche tuin, het ruime boerenerf en de stallingen met paarden en vee boden rjjke afwisseling. Van zwakheid scheen by Leo geen sprake meer te zijn, als hij, door een knecht bewaakt, trotsch boven op een der langzaam voortstappende werk paarden zat. Den tweeden avond na hun aankomst on weerde het, en er was geen sprake van een wandeling naar de Fransche linde. Den derden dag wachtte zij koortsachtig den avond. Terwijl Liesbeth de kiDderen te bed bracht en haar broeder naar zijn meisje reed, verliet zy den hof, wandelde bet hek uit, den straatweg op en sloeg spoedig een zijpad in, dat omhoog leidde naar een heuveltje, het hoogste punt van „Heinsdorf', waar een oude linde stond, de Fransche linde genaamd, wijl daar, volgens een overlevering, in den tijd van den Grooten Keurvorst een Fransch- man was gedood en begraven. dit snijden zal, vreezen w(J, de bijzondere school op veel plaatsen niet in beter finan- olöele conditie brengen, wat trouwens door den minister tot geruststelling zijner liberale vrienden erkend is. Ja, het is zelfs de vraag, of hier en daar de vermeerderde inkomsten tegen de verhooging der uitgaven, op grond eener dubbele noodzakelijkheid zullen opwegen. „Wy gelooven, dat van oen liberaal Kabinet bijna niet meer mocht verwacht worden, dan ons door dit wetsontwerp wordt aangeboden. Men zal het in ons echter billijken, dat wy ons plaatsen niet op een liberaal standpunt, maar op dat der door ons noodzakelijk geoor- doolde rechtvaardigheid. Bovendien, wanneer deze subsidie-verhooging tot stand komt, dan is de kans voor een radicale, definitieve op lossing der onderwijsquaestie zeer waarschijn lijk voor langen tijd verkeken. Men zal natuur lijk van zekere zijde niet in gebreke blijven den voorstanders der vrije school to herinneren, dat nu „dan ook de uiterste grens bereikt is."" Het blad hoopt, dat een der Kamerleden een poging zal aanwenden om het wetsontwerp in dien zin te amendeeren, dat ook voor schoolmeubelen, leermiddelen en schoolbiblio theken per leerling een vaste bijdrage b.v. 50 cents, van rijkswege zal toegekend worden, zoowel aan de bijzondere als aan de openbare school. „Indien de wijziging, als vallende bulten het kader van het wetsontwerp, van de hand gewezen werd, dan bleef er natuurlijk geen ander middel over, dan een rechtstreeksch amendement tot een nieuwe verhooging der door de regeering voorgestelde riJks-bydrage voor het onderwijzend personeel. „Nog eens, nu de Regeering-zelve het dubbel karakter der subsidie-verhooging met ronde woorden heeft erkend, dient zjj ook met ronde getallen te komen, om de besturen onzer bijzondere scholen in staat te stellen zich van hun dubbele wettelijke en zede lijke verplichting ten volle te kwijten. „Met de erkenning van dit rechtsbeginsel zal het kabinet Pierson-Borgesius, naar onze overtuiging inderdaad plegen een daad van „sociale rechtvaardigheid."" Aan de strafvermindering der gebroeders Hogerhuis ter gelegen heid van het huwelijk van H. M. de Koningin toegekend, wijden Het Volkdagblad en het dagblad Het Volk eenige regelen. Eerst genoemd blad zegt o. m.: Deze beslissing der regeering zal zeker algemeen worden betreurd, daar wel haast algemeen een volledige gratie werd verwacht, vooral na de audiëntie aan do deputatie van bet Landelijk Hogerhuis-comlté verleend en na de afwachtende houding der justitie ten aanzien van de aanklacht tegen Ringia inge diend. De regeering heeft ook ditmaal weer een half besluit genomen. Zy heeft ook nu weer kool en geit willen sparen. Voor de moeder dor Hogorhuizen moet de gevallen beslissing al zeer bedroevend zyn, nu twee van haar zonen nog drie en vier jaren in de gevangenis zullen moeten zuchten, en haast niet minder groot zal de teleur stelling zijn van de velen, die stellig over tuigd zijnde van de onschuld der veroordeel den, hun y verig pogen in het belang der drie broeders op deze wijze zien beloond. Tot de kalmeering der goederen zal de ge vallen beslissing zeker niet bijdragen. Het Volk schrijft: Het huweiyk der Koningin bood ongezocht den minister nu gelegenheid het onrecht te niet te doen. Alleen reeds een gemiddeld regeerdersverstand zou er van hebben gepro fiteerd, om aan dat roepen over de onschuldig gokerkerden, dat zich door geen klasse-onder drukking ter wereld zal laten verstikken, een einde te maken. Zelfs dat heeft de kleinzielige grootwaardig- heldsbekleeder niet mogen begrypen. Hy, de trouwe dienaar van den troon, heeft niet mogen inzien, dat hij het koningschap geen beter dienst kan bewyzen, dan het te omgeven met den stralenkrans van de hoogste ge rechtigheid, dan het te vestigen in het besef van het volk als de laatste toevlucht van bet recht. Enghartig en kortzichtig tot het uiterste, heeft hy bewerkt, dat de Koningin op den gelukkigsten dag van haar loven voor „het volk", de arbeiders want van regeeringszyde allereerst is de Hogorhuisbeweging beschouwd Onder die linde had men een fraai ver gezicht over het vriendelijke, afwisselende landschap. Breed zag men hier den horizon voor zich uitgestrekt. Sabine ging zitten op de bank onder de linde en tuurde naar de zon, die reeds ge deeltelijk tot onder den gezichteinder was gedaald. Het dal werd groener, het bosch donkerder, de lucht vochtiger. In de verte vervloeidon lynon en tinten. De zon was nu geheel weg en rozig word de hemel. Zy wachtte. Niemand kwam. Koud, door de invallende avondkoelte, zwaar in alle leden, ging zy langzaam heen. De teleurstelling ver lamde lichaam en ziel. Dus zyn hart had toch niet begrepen Haar trots ontwaakte en stelde haar gerust: haar slotwoorden waren een afscheid geweest. Toch gevoelde zy pyn. Teleurstelling scheen haar van alle kwel lingen des levens de wreedste. Uren, dagen, nachten zyn slechts te doorstaan geweest door heimeiyk, zalig wachten op een oogen- blik van geluk. Dat oogenblik komt, het ge luk blyft uitdat moet wel leder mensch zeer doen, dacht Sabine, maar my het aller meest; want ik heb zoo vurig verlangd en reeds zoo veel geleden! Den volgenden morgen aan het ontbyt kondigde Reinald verheugd een bezoek zyner aanstaande schoonouders aan tegen dien avond. Met moeite dwong Sabine zich tot een be langstellend glimlachje; ze vond, dat die brave Heden wel wèt dikwyis kwamen. Zy was opgestaan met het vaste voor nemen, dien avond in geen geval naar de linde te gaan, om niet de marteling eener tweede teleurstelHng te hebben. Nu zy zeker wiet, dat de omstandigheden baar zouden als een deel van de arbeidersbeweging- geen andere daad over heeft dan een bestendiging van onrecht, gepaard aan het wijken voorde macht der agitatie. Want door het gevangen houden van Marten en Wiebren laat de minister de Koningin over hen het schuldig uitspreken en betrekt hy Haar In zyn eigen misgrepen, maar door het ver korten van hun straftijd en het vrylaten van Keimpe doet hy Haar mede erkennen, dat er iets moest worden gedaan om do agitatie tot rust te brengen. „Groot zyn in alles waarin een klein volk groot kan zyn", was de leus vin de Koningin by haar troonsbestyging. „Kleih zyn ln alles waarin een klein volk groot kan zyn'is de moraal van deze gratie, die geen recht is. [De voorlooplge hechtenis van de gebroeders Hogerhuis begon op 9 December 1896; zy zyn veroordeeld, onder aftrek van de voorlooplge hechtenis, Keimpe tot 6, Marten tot II en Wiebren tot 12 jaar gevangenisstraf. Keimpe zou dus in December van dit jaar zyn vry gekomen.] Al behoort de zoo blfide huweiyks- dag weer tot, het verledene, zoo komt het ons uiet ongepast voor in dit Persoverzicht thans in het kort melding te maken van de fee8tnommers en feestartikelen, welke tal van couranten aan het heugiyk feit hebben gewyd. Zoo bladen van allerlei riohting het deden, dan biykt daaruit wel, hoezeer Oranje is het symbool der nationale eenheid. Het Hdbld. dan bevatte een artikel van den heer Ch. Boissevain: „De groote dagh gaet in". Daarin heet het o. m.: „O Koningin, onze Koningin, moge trouwe liefde Uw Huis heiligen en U gelukkig maken, zoodat een type van het ouderwetsche, liefde volle Nederlandsche gezin ons tegenstrale uit uw Paleizen. „Uw geluk zal ons tot zegen zyn. Reeds nu brengt Ge jong en liefhebbend de lente in het oude vaderland, en de geur van uw oranjebloesems bezielt ons. „Gy verpersoonlijkt voor ons de traditie en het ideaal van ons land te geiyk. Dankbaar zien we terug in het verleden en hoopvol blikken wy in de toekomst. „Het verleden is niet dood, het herleeft mot Uwo lente, o Koningin. „De lente is daar, üranje's nieuwo voorjaarl „Wy hebben lief, wy hopen, als weTJ voor ons uit zien gaan, o Koninklyke Bruid! „Wy gaan vertrouwend, door uw zachte hand goloid, de toekomst tegemoet. „Eq de liefde en trouw, die u voortaan ver sterken in uw eigen thuis, zyn daarom tevens aan uw volk tot kracht* „Gods heilige zegen ruste op Uw echt, en gove der Koningin-Moeder tot wie alle moeder8 van Nederland, als door één aan drift gedreven, vol harteiyke sympathie zich wonden in het geiuk van haar kind de grootste vreugde van het moederhart". De N. R. trt. herinnerende, hoe do Koningin steeds aller harten heeft gewonnen reeds in 1898, toen zy by haar inhuldiging den eed aflegde, en later ook, toen zy het door den geweldenaar besprongen on, naar het scheen, byna doed getrapte Boerenvolk van Zuid- Afrika de edelmoedige hand reikte en de eenige was onder de Machtigen der aarde, die in een wereld van onrecht voor het recht durfde staan, zeide o. m.: „Wat ons, haar volk, op dezen bruiloftsdag het hart beweegt, is nog iets anders, hooger en dieper, dan de romantische eeredienst, waarmee de wereld een jonge, schoone, ridder- lyke Koningin viert. „Voor ons is dezo bruid de erfdochter der Oranje's, tusschen wie en het Nederlandsche volk de historie als een band des bloods ge legd heeft; en met dezen trouwdag ryst voor dat volk de hoop op een weder opbloeien van het Huis, waaraan hot als volk alles te danken, waarvan het alles te wachten heeft; van het Huis, dat het snoer zyner eenheid, het schild der vryheld, het pand der toekomst is. „Maar niet om onzentwii alleen is het hoog- tyd in den lande; ook om harentwil, de lieve Wilhelmina, die nu het nieuwe leven, door het licht der liefde bestraald, intreedt." En dan uiteenzettend dat de Koningin veel in haar jeugd heeft moeten missenomdat zy Koningin was; dat zy toen niet mocht vieren den teugel aan het speelziek hart; dat zy nimmer uit de plooi mocht zyn, altfid af- gemeton zyn; dat nu vele Staatszorgen op haar schouders rusten; dat zy telkenmale verhinderen, dacht zy spytig; Dus hier ook dwang l De vierde dag op „Heinsdorf" leek haar een pynigende eeuwigheid. Z\j was zoo bleek, dat haar broeder zich beangst maakte. Hy vreesde, dat het haar aan verstrooiing ontbrak. „Zondag eten Hallendorf en Blaser hier," vertelde hy. „Martha komt dan alleen, zonder de oudelui; dat kan immers heel goed, nu jy hier bont. We zullen wel schik hebben; die Hallendorf is een uitstekende vent." Dien dag ontbrak Sabine zelfs de energie om zich veel met haar kinderen te bemoeien. Eindeiyk echter werd het avond; met klop pend hart snelde zy naar haar lievelings plekje, zonder hoed of mantel, als was zy maar eventjes den tuin in gegaan. Zy had hot zichzelve beloofd: komt hy vandaag niet, dan ben ik hem onverschillig en zal hem geen gedachte meer gunnen. „Vyf minuten zal ik wachten, niet langer," dacht zy. Toen ze nog drie schreden van de linde verwyderd was, kon ze een vreugdekreet niet onderdrukken. Daar zat hy; verscholen achter den ouden stam, had ze hem niet eerder gezien. Hy hoorde haar kreet en sprong op. Bleek, hevig inwendig ontroerd, stonden ze tegenover elkaar. Sabine wankelde; hy legde zacht den arm om haar heen en geleidde haar naar de bank. „Acht dagen... acht dagen 1" prevelde zy. Ja, in acbt dagen had ze hem niet gezien. Het wachten had haar week gemaakt; ze wist er niets meer van, dat zy over haar hart wilde waken; dat een vrouw zich niet zoo mocht verraden. Zy voelde slechts een zinneloos geluk, hem te zien, een wild, harts tochtelijk geluk. Haar blikken hingen aan zyn ▼oor allerlei moeieiykheden komt te staan, betoogt de N. R. Ct., dat nu zy een nieuw leven is Ingetreden, in alles heel een omkeer zal komen. „Yan een Jonge Koningin is het dubbel waar: „'sLants arbelt eischt een stut en minnelyckon troost." Een stut als voor Koningin Yictoria de Coburger, voor Maria Theresia haar Frans is geweest; den minne- lycken troost in een eigen, vertrouwden, warmen familiekring, waar zy eens niet Koningin behoeft te zyn; waar geen Staats zorgen binnentreden; waar zy gade, en is haar dit geluk beschoren moeder ls. „Zy heeft haar Moeder, ja, een Moeder uit duizenden, dio alies voor baar ls wat een moeder zyn kan. Maar ook de liefste dochter zal de liefste moeder verlaten om haren man aan te hangen. Zoo is de wet des levens. „En den man, aan wlen zy zich verbindt, heeft geen hoogere Staatkunde haar toebe- schikt. Zelve heeft zy hem gekozen toen ln de Thüring6che dalen do jonge harten voor elkaar opengingen. Of zy gelukkig is? Vraag dat maar aan ieder, die haar aan de zyde van haren Hendrik heeft gezien. „Heil u, Koninklyke Bruid, lust en hoop van het land! U en den man dien gy lief- hebt. Vindt in hem den stut en minneiycken troost, waarvan uw hart dreomt, en zie uwen echt bekroond met den ryksten huweiyke- zegen." De Nederlander, het orgaan des heeren De Savornin Lobman, gaf evenals by de inhul digingefeesten een feestnummer, geheel in oranjedruk, mot van binnen het portret van H.H. M.M.. De heer Lohman zelf schryft er deze bydrage in: „Hoofd des gezins en onderdaan Vrouwe en Koningin, ziedaar een verhouding waaruit herhaaldeiyk een stryd van verplichtingen moet ontstaan, die niet vermeden of opgelost kan worden zonder diep plichtbesef; zonder groote wysheld, zonder geheele toewyding aan elkander, aan het land, aan God. Zal ook het Nederlandsche volk dit steeds beseffen en by de beoordeeling van zjjn Koningshuis bedenken?" Verder geven eenige personen van naam er artikelen in, o. m. de oud-hoogleeraar J. H. Gunning te Meran, prof. L. Lindeboom, prof. S. D. Van Veen en de heer A. J. Hoogen- birk. Ook zyn er een paar gedichten in op genomen. Het geheel is een zeer lezenswaard feestnummer. De Kamper Courant verscheen geheel op oranjepapier gedrukt. In een hoofdartikel zet zy uiteen dat de dag van 7 Febr. voor Nederland een nieuw verschiet opent. Door het huweiyk der Koningin toch is de wensch door ds. Van Koetsveld tien jaar geleden geuit, by het graf van wyien Z. M. Willem III, dat eens de boom een spruit zal worden als vroeger, nader tot zyn vervulling gebracht. En na opgemerkt te hebben, dat heel Nederland deelt in het geluk der jeugdige Voistin, zooals Nederland en Oranje drie eeuwen lang lief en leed gedeeld hebben, richt zy een enkel woord tot Hertog Hendrik: „Strove hy er naar, werkeiyk Nederlander te zyn, niet enkol naar de wet, maar met hart en ziel. Strove hy er naar, den eerenaam te verdienen, eens aan dien anderen Prins Hendrik gegevon: „Sieraad en vreugd van zyn Huis". Het Nederlandsche volk, dat hem nu reeds genegen is en vol vertrouwen tot hem opziet, alleen omdat een veelgeliefde Koningin hem waardig gekeurd heeft aan haar zyde te staan, het zal hem zoo dankbaar wezen, wanneer hy den nauwen band tusschen ons populair Koningshuis en Nederland helpe bevestigen, ons nationaal bestaan helpt ver sterken, de vaderland8che tradities helpt ver levendigen en hot zyne weet te doen om handel, nijverheid on landbouw te bevorderen, kunst en wetenschap ln eere te houden. Bovenal sta hem steeds voor den geest dat treffende en mooie woord van dien anderen Prins Hendrik: dat ons kleine land gezegend en groot is door de v r y h e i d." Het Haagsche Dagblad] zeide in haar feest- wensch, dat thans een nieuw tydperk zich opent voor Koningin Wilhelmina aan de zyde van haar Gemaal van alouden en Doorluchtigen Huize, vermaagschapt aan den Oranjestam. „Moge dit onder Gods zegen zyn een tyd- spanno van geluk en voldoening op beider levenspad, van groei en bloei van het stam huis, dat in alle Nederlandsche harten woont. „Moge het Nodorlandsche volk, van welks gelaat; haar yskoude hand drukte telkens weer de zyne. „O myn Hemel 1" zei hy, diep getroffen. Ze zaten stil by elkaar. Sabine zag hem aan, of ze nog altyd niet begrypen kon, dat hy het werkeiyk was. Langzaam spreidde zich een gelukkige glimlach over haar gelaat en het doodeiyk bleek verdween. Achim kampte zwaar. Ik moet manbiyven! dacht hy vertwyfeld. Hy zag het, hy moest het nu wel begrypen, wat hy lang reeds sidderend had gevreesd: die eohoone vrouw gloeide van liefde voor hem. „Hoe gaat liet met Leo?" vroeg hy eindelijk, zich tot kalmte dwingend. „Goed!" antwoordde Sablne werktuiglyk. Weder zwegen ze. „Gisteren wachtte ik hier tevergeefs." „En ik eergisteren." Hy drukte haar de handze hadden elkaar nog niet losgelaten. 't Was stil by den avondval. Trachtende zich te oeheerschen, vroeg zy „Hoe zyt ge gekomen? Toch niet te voet? Vondt ge de plek gomakkeiyk?" „Ik heb myn paard by den herbergier ln het dorp gestald. De linde had ik dadeiyk gezocht op de stafkaart van dezen omtrek." Na deze alledaagscho woorden vonden ze niets meer te zeggen. Dat, wat hen pyniyk ontroerde, moesten ze zwygen, en daarbuiten scheen de geheele wereld hun te onbeduidend om er over te spreken. De minuten vervlogen; langzaam sloop het daglicht heen, aarzelend, de schoone, zomer- sche aarde verlatende. Achim was zich het gevaar van dat lange zwygen bewust. Hoe zou hy er een einde aan maken, zender zichzelven, zonder haar p(jn te doen? levendige belangstelling ln het geluk van haar en haar Huls H. M. zoo diep overtuigd is (proclamatie 17 Oct. 1900), getuige zyn van de zegening en van een gelukkigen en lang- durigen echt en de schoone vruchten zien van een gezin, waar de vreeze Gods, liefde, deugd en eendracht samenwonen. „Het Nederlandsche volk bidt in zyn liefde, aanhankeiykheid en verknochtheid, die wen- schen het hooge echtpaar vurig toe. „Geluk, driewerf geluk, is do kroet, welke uit het volk opwelt. En als die juichkreet do borst doet zwellen van biyde stemming, dan past hlerby doze hartgrondige uiting: „O, moge de zonneschyn van dat geluk slechts schaduwen afwerpen, welke de af schaduwing van dat geluk z(jin." De Maasbode geeft een vei*3 „ter bruilofte van Koningin Willemyne en Hertog Henrick", in OudhoHandschen styi. Het Gentrum bevat eveneens een feestlied. Ook De Ttjd geeft een paar gedichten en een hoofdartilol „De nationale feestdag". Daarin wordt er de aandacht op gevestigd, dat in de laatste dagen te zien was het verbiydend schouwspel van een natie, die, van de hoogste tot de laagste standen, één was in woord en daad, éón in willen en wenschen tot heil en voorspoed van het nu gevestigd vorstelijk gezin. „Een verbiydend, een hartverheffend feit ln onze geschiedenis! Een feit, waardoor hot Vorstenhuis ten onzent zich toont wat het wezen moet: het symbool en tevens de bin dende kracht van ons nationaal leven. Het zinnebeeld van ons volksbestaan, dat, uit vor- sohillende elementen gevoed, de onderlinge eenheid vinden zal, niet enkel, niet vooral zelfs, in gemeenschap van taal en gebruiken, maar bovenal ln het verband, door de ge schiedenis der voorgeslachten gelegd tusschen elk dier bestanddeelen en het Koningshuis, dat ons regeert." Na verder nog uiteengezet te hebben, dat het voor haar geen twyfel lydt of met het bohoud van ons historisch Koningschap is ten nauwste verbonden de toekomst van ons vaderland, zegt De Tijd ten slotte: „W\j zien hi het echtverbond, dat in het vorsteiyk 's-Gravenhage werd gesloten, niet enkel het sluiten van een vereeniging tusschen twee personen, die op verschillende wyze on in verschillende mate recht hebben op onze sympathie, niet enkel is het nieuwe gezin dat zich ging vestigen, voor ons het eerste, het h o o g 8 t e gezin in den lande, bestemd om een toonbeeld te wezen waarnaar tallooze anderen zich zullen richten, voor ons be- teekent het vorsteiyk huweiyk de besten diging van hetgeen wy, met het oog op het volksleven onzer natie, als een onwaar deerbare gave Gods hebben te beschouwen. En flfórom dan ook, déórom vooral, stemde het Katholieke volk van Nederland op den huweiyksdag zyner Koningin van heeler harte den lofzang aanTe Deum laudamust U, o God, U loven wyi In Het N. v. d. D. deelde de heer Joh. Dyserinck een en ander mede aangaande het onderhoud, dat H.H. M.M. verleden jaar hadden met prof. dr. N. Beots, waartoe hy van H. M. verlof had bekomen. Toen by dat bezoek in den loop van het gesprek Harer Majesteits liefde tot al wat Nederland8ch was in land en volk en taal op het tapyt kwam, sprak Zy onbewimpeld tot den gryzen bard: „Niemand kan Nederland- schor zyn dan ik." Een wyzig taalkundige zou misschien de wenkbrauwen fronsen by het ho oren van zulk een allerbedenkeiyksten vergeiykenden trap; doch ik zeg, dat 's menschen hart by de vor ming van zyn taal méér is, dan wolke dorre regel der spraakkunst ook, al ware het zelfs onder een wet van Perzen on Meden. „Niemand kan Nederlandschor zyn dan Ik" dat kostbaar woord adelt haar, die het s; Maar kostbaar was het ook voor den 86-jarige, wiens gomoed onveranderd is gebleven in de liefde voor zyn vaderland en zyn taal. En toch, dat woord, dacht ik, behoort niet slechts aan den nestor onzer dichters; ik durf zeggen: het behoort aan het flansck Nederlandsche volk. In die welgegronde ovei tuiging verzocht Ik vergunning hot openbaar te maken. Alom worde het dan nu vernomen en ga hot als een gevleugeld woord van mond tot mond en doe in ieder vaderlandsch hart een snaar trillen von zuivere liefde tot onze Koningin. „Niemand 3:an iprlandscher zyn dan ik", Sabine scheurde het ftordyn dier stilte plotseling vaneen. Weer had het haar go- klonken als die kiDderstem„Papa papa 1" Zou dit haar vervolgen, als een dwangvoor stelling? Haar elk samenzyn vergallen? „'t Wordt donker en koud," sprak zy, opstaande. „Donker en koudherhaalde hy. „Morgen kan ik niet hier komen, over morgen ook niet: dan heeft myn broeder gasten." „Dat weet ik. Hallendorf vertelde aan tafel, dat hy te „Heinsdorl" genoodigd was. Hal lendorf spreekt zeer dikwyis over u." Zy haalde de schouders op. Langzaam ging zy den weg terug. De boomen teekenden nu zwart tegen een violetten hemelgeen zuchtje deed de bladeren trillen. Achim liep naast Sabine. Hy kon het af scheidswoord niet vinden. Eindelyk reikte ze hem de hand. iiy blaarde in het bleeko gezicht; het scheen smeekend naar hem opgeheven. „Goeden nacht!" fluisterde zy. „Goeden nacht." Zyn hoofd boog zich over baar en zy neigde zich tot hem. Hy kuste het donkore haar, vluchtig, als een ademtocht. Zy ging» on hy zag haar licht kleed in het avonddonkor, tot ze binnen het hek van het buitengoed verdween. Sabine vond het heeriyk, op den hof en in huis alles stil, roods byna ln slaap te vinden. Zy genoot ln van ge dachten zware eenzaamheid; heel haar wezen leefde ln herinnering aan dat zalige halfuur {Wordt *trvoty<L)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5