LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 9 FEBRUARI. - TWEEDE BLAD.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
VERBODEN LIEFDE.
No. 12506
Anno 190?.
Dc Tijd geeft aanteekeningen op het ont
werp tot herziening der schoolwet
Het eerste handelt over de traktementen der
onderwijzers. Op die der bijzondere onder
wijzers heeft het ontwerp direct geen invloed.
Dit heeft oen aantal bijzondere onderwijzers
teleur gestold. Ten onrechte, meent De Tijd.
De Staat is niet bevoegd en in staat voor
personen, dio niet in dienst zijn van openbare
lichamen, een bepaalden loonstandaard vaat
te stellen. Welke traktementen besturen van
bijzondere scholen aan hun onderwijzers be-
hooren te geven, hangt daarvan af wat zij
kunnen geven. Bij het verleenen van subsidies
mag de Staat daaromtrent ook geen voor
waarden stellen. Het zou met de vrijheid der
bijzondere scholen gedaan zijn, zoo de Staat
bet financieel beheer aan de besturen er van
uit handen ging nemen en zelf door vast
stelling der onderwijzerstrakteinenten de
rekening en balans dezer scholen ging op
maken* Indirect zullen echter de bijzondere
onderwijzers proüteeren van de bij het ont
werp voorgestelde verhoogingen der trakte
menten der onderwijzers bij de openbare
scholen.
In hoeverre nu komen de openbare onder
wijzers daardoor in betere conditie? De
minima-salarissen voor onderwijzers worden
met f 100 verhoogd, de hoofden van scholen
met f 60. Dit is op zichzelf niet van veel
betoekenis. Reeds nu waren traktementen
beneden de som waarop het minimum thans
komt, uitzondering. Do njd meent dat de
opvatting der Regeering in deze juist is.
Aanzienlijke verhooging van het door de
praktijk gevestigde aanvangstraktement was
onnoodig. Verhooging was noodig voor onder-
Wijzers, die het hunne hebben gedaan, na de
onderwijzers- ook de hoofdonderwijzers-akte
verwierven, en een aantal jaren les gaven,
doch geen hoofd eener school konden worden.
Bovendien moeten ijver en werklust ver
elappen, indien, by trouwe plichtsvervulling,
Alle uitzicht op verhooging is afgesneden, en
niet eenige lotsverbetering het loon is van
groote vrijwillige inspanning, zooals het be
halen der hoofdakte. De Ttjd gaat na welke
verhoogingen, uit dit oogpunt bezien, toe
juiching verdienen, en vervolgt dan:
Do hoogste minima voor onderwijzers wor
den derhalve na 20 of meer dienstjaren f 800
en f 900 dus hooger dan de minima voor
hoofden van scholen, zelfs met tien of vijftien
dienstjaren.
Op zichzelf beschouwd ügt hierin zekere
onregelmatigheid, die echter naar wij ge-
looven in de praktijk weinig schaden zal.
Sollicitanten toch voor de betrekking van
boofd aan een school met minimum-salaris
zullen in den regel wel zijn jongere onder
wijzers, die bij hun aanstelling ünanciöel
vooruitgaan. In elk geval weegt deze onregel
matigheid niet op jegen het groote voordeel,
dat de positie van veel onderwijzers (geen
hoofden, doch roods mannon van 30 a 40
jaar, op den leeftijd derhalve, waarop do
meesten door zorgen van een gezin worden
gedrukt), aanzienlijk zal verbeteren.
Het weekblad Dt Katholieke School brengt
het tegenwoordige kabinet een eeresaluut, ook
voor de loyale wijze, waarop het zijn belofte
aan dr. Schaepman bü het leerplicht-debat
thans is nagekomen. Ook de wijze, waarop
de tegenwoordige Regeering getracht heeft,
de rechtvaardigheid tegenover de voorstanders
der vrije school te betrachten, verdient een
woord van oprechte waardeering. Het blad is
dus dankbaar, ja, maar.... niet voldaan.
Het wijst er op, dat de verhooging dei-
minima voor do openbare onderwijzers indirect
ook die voor de bijzondere onderwijzers ten
gevolge zal hebben. De Regeering zegt zelf
in de Memorie van Toelichting, dat de ver
hooging der minima niet alleen geschiedt om
het meerdere werk, van de onderwijzers door
de invoering der leerplichtwet gevorderd, maar
ook omdat de levensstandaard hooger gewor
den is, met wolken do stijging der salarissen
geen gelijken tred hield. Dit laatste argument
heeft met de leerplichtwet niets te maken.
En, ofschoon liet blad de voorgestelde ver
hooging van ganscher harte toejuicht, zegt het:
„Door de koppeling der verhooging van de
salarismlnima aan de tegemoetkoming wegens
do invoering van den leerplicht, snijdt in het
wetsontwerp het mes van twee kanten. Maar
17)
Doch roeds den eersten dag bleek het, dat
broer en zuster niet goed wisten, wat ze met
elkander moesten aanvangen. Beiden waren
fijnbesnaarde naturen, doch bij hem uitte zich
dat in zekere geslotenheid, bij haar had het
een innerlijke vrijheid ontwikkeld, die aan
haar bewegingen een ongedwongen zekerheid
gaf. Waren ze nu samen, dan toonde Roinald
een soort ongeduld. Toch hadden zy elkaar
hartelijk lief.
De kinderen vonden in Reinald een goeden
oom; zy hadden zich dadelijk van „Heinsdorf"
meester gemaakt, of het slechts voor hen
bestond. De groote, ouderwetsche tuin, het
ruime boerenerf en de stallingen met paarden
en vee boden rjjke afwisseling. Van zwakheid
scheen by Leo geen sprake meer te zijn, als
hij, door een knecht bewaakt, trotsch boven
op een der langzaam voortstappende werk
paarden zat.
Den tweeden avond na hun aankomst on
weerde het, en er was geen sprake van een
wandeling naar de Fransche linde.
Den derden dag wachtte zij koortsachtig
den avond. Terwijl Liesbeth de kiDderen te
bed bracht en haar broeder naar zijn meisje
reed, verliet zy den hof, wandelde bet hek
uit, den straatweg op en sloeg spoedig een
zijpad in, dat omhoog leidde naar een heuveltje,
het hoogste punt van „Heinsdorf', waar een
oude linde stond, de Fransche linde genaamd,
wijl daar, volgens een overlevering, in den
tijd van den Grooten Keurvorst een Fransch-
man was gedood en begraven.
dit snijden zal, vreezen w(J, de bijzondere
school op veel plaatsen niet in beter finan-
olöele conditie brengen, wat trouwens door
den minister tot geruststelling zijner liberale
vrienden erkend is. Ja, het is zelfs de vraag,
of hier en daar de vermeerderde inkomsten
tegen de verhooging der uitgaven, op grond
eener dubbele noodzakelijkheid zullen opwegen.
„Wy gelooven, dat van oen liberaal Kabinet
bijna niet meer mocht verwacht worden, dan
ons door dit wetsontwerp wordt aangeboden.
Men zal het in ons echter billijken, dat wy
ons plaatsen niet op een liberaal standpunt,
maar op dat der door ons noodzakelijk geoor-
doolde rechtvaardigheid. Bovendien, wanneer
deze subsidie-verhooging tot stand komt, dan
is de kans voor een radicale, definitieve op
lossing der onderwijsquaestie zeer waarschijn
lijk voor langen tijd verkeken. Men zal natuur
lijk van zekere zijde niet in gebreke blijven
den voorstanders der vrije school to herinneren,
dat nu „dan ook de uiterste grens bereikt is.""
Het blad hoopt, dat een der Kamerleden
een poging zal aanwenden om het wetsontwerp
in dien zin te amendeeren, dat ook voor
schoolmeubelen, leermiddelen en schoolbiblio
theken per leerling een vaste bijdrage b.v. 50
cents, van rijkswege zal toegekend worden,
zoowel aan de bijzondere als aan de openbare
school.
„Indien de wijziging, als vallende bulten
het kader van het wetsontwerp, van de hand
gewezen werd, dan bleef er natuurlijk geen
ander middel over, dan een rechtstreeksch
amendement tot een nieuwe verhooging der
door de regeering voorgestelde riJks-bydrage
voor het onderwijzend personeel.
„Nog eens, nu de Regeering-zelve het
dubbel karakter der subsidie-verhooging met
ronde woorden heeft erkend, dient zjj ook
met ronde getallen te komen, om de besturen
onzer bijzondere scholen in staat te stellen
zich van hun dubbele wettelijke en zede
lijke verplichting ten volle te kwijten.
„Met de erkenning van dit rechtsbeginsel
zal het kabinet Pierson-Borgesius, naar onze
overtuiging inderdaad plegen een daad van
„sociale rechtvaardigheid.""
Aan de strafvermindering der
gebroeders Hogerhuis ter gelegen
heid van het huwelijk van H. M. de Koningin
toegekend, wijden Het Volkdagblad en het
dagblad Het Volk eenige regelen. Eerst
genoemd blad zegt o. m.:
Deze beslissing der regeering zal zeker
algemeen worden betreurd, daar wel haast
algemeen een volledige gratie werd verwacht,
vooral na de audiëntie aan do deputatie van
bet Landelijk Hogerhuis-comlté verleend en
na de afwachtende houding der justitie ten
aanzien van de aanklacht tegen Ringia inge
diend.
De regeering heeft ook ditmaal weer een
half besluit genomen. Zy heeft ook nu weer
kool en geit willen sparen.
Voor de moeder dor Hogorhuizen moet de
gevallen beslissing al zeer bedroevend zyn,
nu twee van haar zonen nog drie en vier
jaren in de gevangenis zullen moeten zuchten,
en haast niet minder groot zal de teleur
stelling zijn van de velen, die stellig over
tuigd zijnde van de onschuld der veroordeel
den, hun y verig pogen in het belang der drie
broeders op deze wijze zien beloond.
Tot de kalmeering der goederen zal de ge
vallen beslissing zeker niet bijdragen.
Het Volk schrijft:
Het huweiyk der Koningin bood ongezocht
den minister nu gelegenheid het onrecht te
niet te doen. Alleen reeds een gemiddeld
regeerdersverstand zou er van hebben gepro
fiteerd, om aan dat roepen over de onschuldig
gokerkerden, dat zich door geen klasse-onder
drukking ter wereld zal laten verstikken, een
einde te maken.
Zelfs dat heeft de kleinzielige grootwaardig-
heldsbekleeder niet mogen begrypen. Hy, de
trouwe dienaar van den troon, heeft niet
mogen inzien, dat hij het koningschap geen
beter dienst kan bewyzen, dan het te omgeven
met den stralenkrans van de hoogste ge
rechtigheid, dan het te vestigen in het besef
van het volk als de laatste toevlucht van bet
recht.
Enghartig en kortzichtig tot het uiterste,
heeft hy bewerkt, dat de Koningin op den
gelukkigsten dag van haar loven voor „het
volk", de arbeiders want van regeeringszyde
allereerst is de Hogorhuisbeweging beschouwd
Onder die linde had men een fraai ver
gezicht over het vriendelijke, afwisselende
landschap. Breed zag men hier den horizon
voor zich uitgestrekt.
Sabine ging zitten op de bank onder de
linde en tuurde naar de zon, die reeds ge
deeltelijk tot onder den gezichteinder was
gedaald.
Het dal werd groener, het bosch donkerder,
de lucht vochtiger. In de verte vervloeidon
lynon en tinten. De zon was nu geheel weg
en rozig word de hemel.
Zy wachtte. Niemand kwam. Koud, door
de invallende avondkoelte, zwaar in alle leden,
ging zy langzaam heen. De teleurstelling ver
lamde lichaam en ziel.
Dus zyn hart had toch niet begrepen
Haar trots ontwaakte en stelde haar gerust:
haar slotwoorden waren een afscheid geweest.
Toch gevoelde zy pyn.
Teleurstelling scheen haar van alle kwel
lingen des levens de wreedste. Uren, dagen,
nachten zyn slechts te doorstaan geweest
door heimeiyk, zalig wachten op een oogen-
blik van geluk. Dat oogenblik komt, het ge
luk blyft uitdat moet wel leder mensch
zeer doen, dacht Sabine, maar my het aller
meest; want ik heb zoo vurig verlangd en
reeds zoo veel geleden!
Den volgenden morgen aan het ontbyt
kondigde Reinald verheugd een bezoek zyner
aanstaande schoonouders aan tegen dien avond.
Met moeite dwong Sabine zich tot een be
langstellend glimlachje; ze vond, dat die brave
Heden wel wèt dikwyis kwamen.
Zy was opgestaan met het vaste voor
nemen, dien avond in geen geval naar de
linde te gaan, om niet de marteling eener
tweede teleurstelHng te hebben. Nu zy zeker
wiet, dat de omstandigheden baar zouden
als een deel van de arbeidersbeweging- geen
andere daad over heeft dan een bestendiging
van onrecht, gepaard aan het wijken voorde
macht der agitatie.
Want door het gevangen houden van Marten
en Wiebren laat de minister de Koningin over
hen het schuldig uitspreken en betrekt hy Haar
In zyn eigen misgrepen, maar door het ver
korten van hun straftijd en het vrylaten van
Keimpe doet hy Haar mede erkennen, dat er
iets moest worden gedaan om do agitatie tot
rust te brengen.
„Groot zyn in alles waarin een klein volk
groot kan zyn", was de leus vin de Koningin
by haar troonsbestyging. „Kleih zyn ln alles
waarin een klein volk groot kan zyn'is de
moraal van deze gratie, die geen recht is.
[De voorlooplge hechtenis van de gebroeders
Hogerhuis begon op 9 December 1896; zy zyn
veroordeeld, onder aftrek van de voorlooplge
hechtenis, Keimpe tot 6, Marten tot II en
Wiebren tot 12 jaar gevangenisstraf. Keimpe
zou dus in December van dit jaar zyn vry
gekomen.]
Al behoort de zoo blfide huweiyks-
dag weer tot, het verledene, zoo komt het
ons uiet ongepast voor in dit Persoverzicht
thans in het kort melding te maken van de
fee8tnommers en feestartikelen, welke tal van
couranten aan het heugiyk feit hebben gewyd.
Zoo bladen van allerlei riohting het deden,
dan biykt daaruit wel, hoezeer Oranje is het
symbool der nationale eenheid.
Het Hdbld. dan bevatte een artikel van den
heer Ch. Boissevain: „De groote dagh gaet
in". Daarin heet het o. m.:
„O Koningin, onze Koningin, moge trouwe
liefde Uw Huis heiligen en U gelukkig maken,
zoodat een type van het ouderwetsche, liefde
volle Nederlandsche gezin ons tegenstrale uit
uw Paleizen.
„Uw geluk zal ons tot zegen zyn. Reeds
nu brengt Ge jong en liefhebbend de lente
in het oude vaderland, en de geur van uw
oranjebloesems bezielt ons.
„Gy verpersoonlijkt voor ons de traditie en
het ideaal van ons land te geiyk. Dankbaar
zien we terug in het verleden en hoopvol
blikken wy in de toekomst.
„Het verleden is niet dood, het herleeft mot
Uwo lente, o Koningin.
„De lente is daar, üranje's nieuwo voorjaarl
„Wy hebben lief, wy hopen, als weTJ voor
ons uit zien gaan, o Koninklyke Bruid!
„Wy gaan vertrouwend, door uw zachte
hand goloid, de toekomst tegemoet.
„Eq de liefde en trouw, die u voortaan ver
sterken in uw eigen thuis, zyn daarom tevens
aan uw volk tot kracht*
„Gods heilige zegen ruste op Uw echt, en
gove der Koningin-Moeder tot wie alle
moeder8 van Nederland, als door één aan
drift gedreven, vol harteiyke sympathie zich
wonden in het geiuk van haar kind de
grootste vreugde van het moederhart".
De N. R. trt. herinnerende, hoe do Koningin
steeds aller harten heeft gewonnen reeds in
1898, toen zy by haar inhuldiging den eed
aflegde, en later ook, toen zy het door den
geweldenaar besprongen on, naar het scheen,
byna doed getrapte Boerenvolk van Zuid-
Afrika de edelmoedige hand reikte en de
eenige was onder de Machtigen der aarde, die
in een wereld van onrecht voor het recht
durfde staan, zeide o. m.:
„Wat ons, haar volk, op dezen bruiloftsdag
het hart beweegt, is nog iets anders, hooger
en dieper, dan de romantische eeredienst,
waarmee de wereld een jonge, schoone, ridder-
lyke Koningin viert.
„Voor ons is dezo bruid de erfdochter der
Oranje's, tusschen wie en het Nederlandsche
volk de historie als een band des bloods ge
legd heeft; en met dezen trouwdag ryst voor
dat volk de hoop op een weder opbloeien van
het Huis, waaraan hot als volk alles te danken,
waarvan het alles te wachten heeft; van het
Huis, dat het snoer zyner eenheid, het schild
der vryheld, het pand der toekomst is.
„Maar niet om onzentwii alleen is het hoog-
tyd in den lande; ook om harentwil, de lieve
Wilhelmina, die nu het nieuwe leven, door
het licht der liefde bestraald, intreedt."
En dan uiteenzettend dat de Koningin veel
in haar jeugd heeft moeten missenomdat
zy Koningin was; dat zy toen niet mocht
vieren den teugel aan het speelziek hart; dat
zy nimmer uit de plooi mocht zyn, altfid af-
gemeton zyn; dat nu vele Staatszorgen op
haar schouders rusten; dat zy telkenmale
verhinderen, dacht zy spytig; Dus hier ook
dwang l
De vierde dag op „Heinsdorf" leek haar
een pynigende eeuwigheid. Z\j was zoo bleek,
dat haar broeder zich beangst maakte. Hy
vreesde, dat het haar aan verstrooiing ontbrak.
„Zondag eten Hallendorf en Blaser hier,"
vertelde hy. „Martha komt dan alleen, zonder
de oudelui; dat kan immers heel goed, nu
jy hier bont. We zullen wel schik hebben;
die Hallendorf is een uitstekende vent."
Dien dag ontbrak Sabine zelfs de energie
om zich veel met haar kinderen te bemoeien.
Eindeiyk echter werd het avond; met klop
pend hart snelde zy naar haar lievelings
plekje, zonder hoed of mantel, als was zy
maar eventjes den tuin in gegaan. Zy had
hot zichzelve beloofd: komt hy vandaag niet,
dan ben ik hem onverschillig en zal hem
geen gedachte meer gunnen.
„Vyf minuten zal ik wachten, niet langer,"
dacht zy.
Toen ze nog drie schreden van de linde
verwyderd was, kon ze een vreugdekreet niet
onderdrukken.
Daar zat hy; verscholen achter den ouden
stam, had ze hem niet eerder gezien. Hy
hoorde haar kreet en sprong op. Bleek, hevig
inwendig ontroerd, stonden ze tegenover
elkaar. Sabine wankelde; hy legde zacht den
arm om haar heen en geleidde haar naar
de bank.
„Acht dagen... acht dagen 1" prevelde zy.
Ja, in acbt dagen had ze hem niet gezien.
Het wachten had haar week gemaakt; ze
wist er niets meer van, dat zy over haar
hart wilde waken; dat een vrouw zich niet
zoo mocht verraden. Zy voelde slechts een
zinneloos geluk, hem te zien, een wild, harts
tochtelijk geluk. Haar blikken hingen aan zyn
▼oor allerlei moeieiykheden komt te staan,
betoogt de N. R. Ct., dat nu zy een nieuw
leven is Ingetreden, in alles heel een omkeer
zal komen.
„Yan een Jonge Koningin is het dubbel
waar: „'sLants arbelt eischt een stut en
minnelyckon troost." Een stut als voor
Koningin Yictoria de Coburger, voor Maria
Theresia haar Frans is geweest; den minne-
lycken troost in een eigen, vertrouwden,
warmen familiekring, waar zy eens niet
Koningin behoeft te zyn; waar geen Staats
zorgen binnentreden; waar zy gade, en is
haar dit geluk beschoren moeder ls.
„Zy heeft haar Moeder, ja, een Moeder uit
duizenden, dio alies voor baar ls wat een
moeder zyn kan. Maar ook de liefste dochter
zal de liefste moeder verlaten om haren man
aan te hangen. Zoo is de wet des levens.
„En den man, aan wlen zy zich verbindt,
heeft geen hoogere Staatkunde haar toebe-
schikt. Zelve heeft zy hem gekozen toen ln
de Thüring6che dalen do jonge harten voor
elkaar opengingen. Of zy gelukkig is? Vraag
dat maar aan ieder, die haar aan de zyde
van haren Hendrik heeft gezien.
„Heil u, Koninklyke Bruid, lust en hoop
van het land! U en den man dien gy lief-
hebt. Vindt in hem den stut en minneiycken
troost, waarvan uw hart dreomt, en zie uwen
echt bekroond met den ryksten huweiyke-
zegen."
De Nederlander, het orgaan des heeren De
Savornin Lobman, gaf evenals by de inhul
digingefeesten een feestnummer, geheel in
oranjedruk, mot van binnen het portret van
H.H. M.M.. De heer Lohman zelf schryft er
deze bydrage in:
„Hoofd des gezins en onderdaan Vrouwe
en Koningin, ziedaar een verhouding waaruit
herhaaldeiyk een stryd van verplichtingen
moet ontstaan, die niet vermeden of opgelost
kan worden zonder diep plichtbesef; zonder
groote wysheld, zonder geheele toewyding
aan elkander, aan het land, aan God. Zal ook
het Nederlandsche volk dit steeds beseffen
en by de beoordeeling van zjjn Koningshuis
bedenken?"
Verder geven eenige personen van naam er
artikelen in, o. m. de oud-hoogleeraar J. H.
Gunning te Meran, prof. L. Lindeboom, prof.
S. D. Van Veen en de heer A. J. Hoogen-
birk. Ook zyn er een paar gedichten in op
genomen. Het geheel is een zeer lezenswaard
feestnummer.
De Kamper Courant verscheen geheel op
oranjepapier gedrukt. In een hoofdartikel
zet zy uiteen dat de dag van 7 Febr. voor
Nederland een nieuw verschiet opent. Door
het huweiyk der Koningin toch is de wensch
door ds. Van Koetsveld tien jaar geleden
geuit, by het graf van wyien Z. M. Willem III,
dat eens de boom een spruit zal worden
als vroeger, nader tot zyn vervulling gebracht.
En na opgemerkt te hebben, dat heel
Nederland deelt in het geluk der jeugdige
Voistin, zooals Nederland en Oranje drie
eeuwen lang lief en leed gedeeld hebben,
richt zy een enkel woord tot Hertog Hendrik:
„Strove hy er naar, werkeiyk Nederlander
te zyn, niet enkol naar de wet, maar met
hart en ziel. Strove hy er naar, den eerenaam
te verdienen, eens aan dien anderen Prins
Hendrik gegevon: „Sieraad en vreugd van
zyn Huis". Het Nederlandsche volk, dat hem
nu reeds genegen is en vol vertrouwen tot
hem opziet, alleen omdat een veelgeliefde
Koningin hem waardig gekeurd heeft aan
haar zyde te staan, het zal hem zoo dankbaar
wezen, wanneer hy den nauwen band tusschen
ons populair Koningshuis en Nederland helpe
bevestigen, ons nationaal bestaan helpt ver
sterken, de vaderland8che tradities helpt ver
levendigen en hot zyne weet te doen om
handel, nijverheid on landbouw te bevorderen,
kunst en wetenschap ln eere te houden.
Bovenal sta hem steeds voor den geest dat
treffende en mooie woord van dien anderen
Prins Hendrik: dat ons kleine land
gezegend en groot is door de
v r y h e i d."
Het Haagsche Dagblad] zeide in haar feest-
wensch, dat thans een nieuw tydperk zich
opent voor Koningin Wilhelmina aan de zyde
van haar Gemaal van alouden en Doorluchtigen
Huize, vermaagschapt aan den Oranjestam.
„Moge dit onder Gods zegen zyn een tyd-
spanno van geluk en voldoening op beider
levenspad, van groei en bloei van het stam
huis, dat in alle Nederlandsche harten woont.
„Moge het Nodorlandsche volk, van welks
gelaat; haar yskoude hand drukte telkens
weer de zyne.
„O myn Hemel 1" zei hy, diep getroffen.
Ze zaten stil by elkaar. Sabine zag hem
aan, of ze nog altyd niet begrypen kon, dat
hy het werkeiyk was. Langzaam spreidde
zich een gelukkige glimlach over haar gelaat
en het doodeiyk bleek verdween.
Achim kampte zwaar. Ik moet manbiyven!
dacht hy vertwyfeld. Hy zag het, hy moest
het nu wel begrypen, wat hy lang reeds
sidderend had gevreesd: die eohoone vrouw
gloeide van liefde voor hem.
„Hoe gaat liet met Leo?" vroeg hy eindelijk,
zich tot kalmte dwingend.
„Goed!" antwoordde Sablne werktuiglyk.
Weder zwegen ze.
„Gisteren wachtte ik hier tevergeefs."
„En ik eergisteren."
Hy drukte haar de handze hadden elkaar
nog niet losgelaten.
't Was stil by den avondval.
Trachtende zich te oeheerschen, vroeg zy
„Hoe zyt ge gekomen? Toch niet te voet?
Vondt ge de plek gomakkeiyk?"
„Ik heb myn paard by den herbergier ln
het dorp gestald. De linde had ik dadeiyk
gezocht op de stafkaart van dezen omtrek."
Na deze alledaagscho woorden vonden ze
niets meer te zeggen. Dat, wat hen pyniyk
ontroerde, moesten ze zwygen, en daarbuiten
scheen de geheele wereld hun te onbeduidend
om er over te spreken.
De minuten vervlogen; langzaam sloop het
daglicht heen, aarzelend, de schoone, zomer-
sche aarde verlatende.
Achim was zich het gevaar van dat lange
zwygen bewust. Hoe zou hy er een einde
aan maken, zender zichzelven, zonder haar
p(jn te doen?
levendige belangstelling ln het geluk van
haar en haar Huls H. M. zoo diep overtuigd
is (proclamatie 17 Oct. 1900), getuige zyn van
de zegening en van een gelukkigen en lang-
durigen echt en de schoone vruchten zien
van een gezin, waar de vreeze Gods, liefde,
deugd en eendracht samenwonen.
„Het Nederlandsche volk bidt in zyn liefde,
aanhankeiykheid en verknochtheid, die wen-
schen het hooge echtpaar vurig toe.
„Geluk, driewerf geluk, is do kroet, welke
uit het volk opwelt. En als die juichkreet do
borst doet zwellen van biyde stemming, dan
past hlerby doze hartgrondige uiting:
„O, moge de zonneschyn van dat geluk
slechts schaduwen afwerpen, welke de af
schaduwing van dat geluk z(jin."
De Maasbode geeft een vei*3 „ter bruilofte
van Koningin Willemyne en Hertog Henrick",
in OudhoHandschen styi. Het Gentrum bevat
eveneens een feestlied. Ook De Ttjd geeft
een paar gedichten en een hoofdartilol „De
nationale feestdag".
Daarin wordt er de aandacht op gevestigd,
dat in de laatste dagen te zien was het
verbiydend schouwspel van een natie, die,
van de hoogste tot de laagste standen, één
was in woord en daad, éón in willen en
wenschen tot heil en voorspoed van het nu
gevestigd vorstelijk gezin.
„Een verbiydend, een hartverheffend feit ln
onze geschiedenis! Een feit, waardoor hot
Vorstenhuis ten onzent zich toont wat het
wezen moet: het symbool en tevens de bin
dende kracht van ons nationaal leven. Het
zinnebeeld van ons volksbestaan, dat, uit vor-
sohillende elementen gevoed, de onderlinge
eenheid vinden zal, niet enkel, niet vooral
zelfs, in gemeenschap van taal en gebruiken,
maar bovenal ln het verband, door de ge
schiedenis der voorgeslachten gelegd tusschen
elk dier bestanddeelen en het Koningshuis,
dat ons regeert."
Na verder nog uiteengezet te hebben, dat
het voor haar geen twyfel lydt of met het
bohoud van ons historisch Koningschap is
ten nauwste verbonden de toekomst van ons
vaderland, zegt De Tijd ten slotte:
„W\j zien hi het echtverbond, dat in het
vorsteiyk 's-Gravenhage werd gesloten, niet
enkel het sluiten van een vereeniging tusschen
twee personen, die op verschillende wyze on
in verschillende mate recht hebben op onze
sympathie, niet enkel is het nieuwe gezin
dat zich ging vestigen, voor ons het eerste,
het h o o g 8 t e gezin in den lande, bestemd
om een toonbeeld te wezen waarnaar tallooze
anderen zich zullen richten, voor ons be-
teekent het vorsteiyk huweiyk de besten
diging van hetgeen wy, met het oog op
het volksleven onzer natie, als een onwaar
deerbare gave Gods hebben te beschouwen.
En flfórom dan ook, déórom vooral, stemde
het Katholieke volk van Nederland op den
huweiyksdag zyner Koningin van heeler harte
den lofzang aanTe Deum laudamust
U, o God, U loven wyi
In Het N. v. d. D. deelde de heer Joh.
Dyserinck een en ander mede aangaande het
onderhoud, dat H.H. M.M. verleden jaar hadden
met prof. dr. N. Beots, waartoe hy van H.
M. verlof had bekomen.
Toen by dat bezoek in den loop van het
gesprek Harer Majesteits liefde tot al wat
Nederland8ch was in land en volk en taal op
het tapyt kwam, sprak Zy onbewimpeld tot
den gryzen bard: „Niemand kan Nederland-
schor zyn dan ik."
Een wyzig taalkundige zou misschien de
wenkbrauwen fronsen by het ho oren van zulk
een allerbedenkeiyksten vergeiykenden trap;
doch ik zeg, dat 's menschen hart by de vor
ming van zyn taal méér is, dan wolke dorre
regel der spraakkunst ook, al ware het zelfs
onder een wet van Perzen on Meden.
„Niemand kan Nederlandschor zyn dan Ik"
dat kostbaar woord adelt haar, die het s;
Maar kostbaar was het ook voor den 86-jarige,
wiens gomoed onveranderd is gebleven in de
liefde voor zyn vaderland en zyn taal.
En toch, dat woord, dacht ik, behoort niet
slechts aan den nestor onzer dichters; ik
durf zeggen: het behoort aan het flansck
Nederlandsche volk. In die welgegronde ovei
tuiging verzocht Ik vergunning hot openbaar
te maken. Alom worde het dan nu vernomen
en ga hot als een gevleugeld woord van mond
tot mond en doe in ieder vaderlandsch hart
een snaar trillen von zuivere liefde tot onze
Koningin.
„Niemand 3:an iprlandscher zyn dan ik",
Sabine scheurde het ftordyn dier stilte
plotseling vaneen. Weer had het haar go-
klonken als die kiDderstem„Papa papa 1"
Zou dit haar vervolgen, als een dwangvoor
stelling? Haar elk samenzyn vergallen?
„'t Wordt donker en koud," sprak zy,
opstaande.
„Donker en koudherhaalde hy.
„Morgen kan ik niet hier komen, over
morgen ook niet: dan heeft myn broeder
gasten."
„Dat weet ik. Hallendorf vertelde aan tafel,
dat hy te „Heinsdorl" genoodigd was. Hal
lendorf spreekt zeer dikwyis over u."
Zy haalde de schouders op. Langzaam ging
zy den weg terug. De boomen teekenden nu
zwart tegen een violetten hemelgeen zuchtje
deed de bladeren trillen.
Achim liep naast Sabine. Hy kon het af
scheidswoord niet vinden.
Eindelyk reikte ze hem de hand. iiy blaarde
in het bleeko gezicht; het scheen smeekend
naar hem opgeheven.
„Goeden nacht!" fluisterde zy.
„Goeden nacht."
Zyn hoofd boog zich over baar en zy neigde
zich tot hem. Hy kuste het donkore haar,
vluchtig, als een ademtocht.
Zy ging» on hy zag haar licht kleed in het
avonddonkor, tot ze binnen het hek van het
buitengoed verdween. Sabine vond het heeriyk,
op den hof en in huis alles stil, roods byna
ln slaap te vinden. Zy genoot ln van ge
dachten zware eenzaamheid; heel haar wezen
leefde ln herinnering aan dat zalige halfuur
{Wordt *trvoty<L)