LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 2 FEBRUARI. - TWEEDE BLAD. Anno 1901.
No. 12560
PER8Q VERZICHT.
jpeiiiilotoxi.
VERBODEN LIEFDE.
4
Eenigen ty d geleden werd door de Stichtsche
Courant opgemerkt, dat de dag der verkie
zing voor Kamer en Provinciale
Staten door de wet gesteld is op den eersten
Dinsdag van Juni. Het blad vroeg, of, tor
vermijding van schromelijke verwarring, niet
de stemmingen voor Kamer en Provinciale
Staten uit elkaar gehouden zouden kunnen
worden. „Men zou dus kunnen bepalen," zei
het blad, „dat voor de Tweede-Kamer-stemmlng
en herstemming gehouden werden 11 en 18
Juni en voor de Staten 21 en 28 Juni; 25
Juni is dan wel de verkiezing voor den Ge
meenteraad, doch de stemming daarvoor heeft
eerst in Juli plaats. Gejaagd wordt de toe-
1 etand dan zeer zeker. Maar als stemming
voor Provinciale Staten en Tweede Kamer
gelijk moeten plaats hebben, vreezen wy voor
inog grooter ongerief."
De Arnhemsche Courant schrijft naar aan
leiding van dit betoog:
't Is niet te ontkennen, dat hierin veel
waars ligt, en begrijpelijk, dat ook De Stan
daard dezen wenk der behartiging overwaard
acht en de hoop uitspreekt, dat „de autori
teiten een voorziening treffen, die het toch
reeds zoo lastige en vermoeiende verkiezings-
werk niet noodeloos verzwaart."
Opmerkelijk is het echter, dat juist van
anti-revolutionaire zijde, zelfs in tegenwoor
digheid van den hoofdredacteur van De Stan
daard, bij de behandeling der wijziging van
de Provinciale Wet, in verband met de nieuwe
Kieswet, er bij den toenmaligen minister Van
Houten op is aangedrongen, om by de wet
onmogelijk te maken wat thans de Stichtsche
Courant wenscht. 't Is toch mr. Heemskerk,
die den 18den Februari 1897 tot don Minister,
die zich in de schrifteiyko gedachtenwisseling
over dit punt niet volkomen duidelyk had
uitgelaten, het verzoek richtte, „zich in dien
zin uit te laten, dat, wanneer eenmaal de
verkiezingen op denzelfden dag bepaald zyn,
de stemmingen ook op denzelfden dag moeten
plaats vinden. Anders kan het ztin, dat men
binnen zeer kort tijdsverloop twee stemmin
gen heeft, en nu gaat het wel, dat menschen
in Mei en in Juni naar de stembus gaan,
maar hen binnen één week tweemaal te laten
stemmen en later nog eens te doen opkomen
wellicht voor de herstemming, dat is den
kiezers een te zwaron last op de schouders
leggen."
De minister Van Houten voldeed niet aan
dit verzoek, omdat hy van oordeel was, dat
Gedeputeerde Staten in dezen vrij moesten
blijven, en de juistheid van het motief des
Ministers erkennende, wilde mr. Heemskerk
toch uit de Kamer een stem doen opgaan,
„dat Gedep. Staten zoodanige beslissingen
mogen nemen, dat, nu de verkiezingen samen
vallen van Staten en Kamer, ook de stem
dagen samenvallen, omdat anders op de be
volking oen te zware last zou worden gelegd."
Waarop de Minister ontwijkend antwoordde:
„Ik twijfel niet of aan den wenseh van den
geac.hten afgevaardigde zal door Gedep. Staten
de noodige aandacht en het noodige gewicht
worden gehecht."
De heer Heemskerk, hiermede niet tevreden,
diende een amendement in, dat wel is waar
om formeele redenen, welke het niet noodig
is in herinnering te brengen, den volgenden
dag door hem werd ingetrokken, maar toch
door den Minister werd bestreden, niet omdat
hij het denkbeeld niet beaamde, maar omdat hy
aan Gedep. Staten „ongaarne een band zou
willen aanloggen ten aanzien van dit punt".
In overeenstemming met de Kieswet betoogde
hy echter, èn met het oog op het aantal
lessenaars, èn in verband met „de bepalingen
ten aanzien van de lokalen en den toegang
daartoe", dat „zoodanige combinatie kwalijk
anders zou kunnen geschieden dan in ver
schillende lokalen elk met een stembureau,
-terwyi men zich de kosten zou moeten ge
troosten van het aanschaffen van een dubbel
stel lessenaars als noodig zijn voor de invoe
ring van het couloirstelsel. Ik zeg niet, dat
er absoluut bezwaar is, maar in elk geval
zullen Gedep. Staten wel mogen wikken en
wegen welke bezwaren het zwaarste wegen.
Op do vrijheid van Gedep. Staten wensch ik
noch in den eenen, noch in den anderen zin
te influenceer en".
Mr. Heemskerk hechtte echter zóózeer aan
het houden der stemmingen op denzelfden
dag, dat hy, blykbaar duchtende, dat ingevolge
10)
Zy wilde denken aan het onbegrypelyke,
dat de man, die haar echtgenoot gedood had,
de man, wieu zy eenmaal in het ernstig-
bleeke, trotsche gezicht gestaard had, dat juist
die man voortaan met haar in dit enge
wereldje leven moest.
Maar de kleinzieligheid haror omgeving
gunde haar niet eens tyd tot denken.
Sabine, schenk meneer Kolvater nog eens
in ISabine, kon je het erg hooren, dat
wij uit de maat waren?"
En aan haar gedachten ontrukt, hoorde ze
weer, duidelyk, zonder erbarmen, het stampen
en zagen, dat muziek moest heeten, tot haar
oor gevoelloos werd en de tonen als in een
wyde verte wegstierven.
Toen Sabine dien avond te bed lag, groef
zy het hoofd diep in het kussen, opdat de
kleinen, die vreedzaam sliepen, niet zouden
hooren, dat mama weende.
Heftiger dan anders weende zy, en wan
hopig smeekte zy: „Kon ik toch maar geduld
leeren geduld
IV.
Eenigen tyd draalden Sabine's gedachten
hoofdzakelyk om twee vragen. De eenewas:
"Weten myn ouders het? De andere: Is hy
al hier?
Dat haar ouders het wisten, werd haar
spoedig duidelyk.
In het bewaren van geheimeD waren zoowel
's Ministers opmerkingen Gedep. Staten allicht
inderdaad zouden doen wat nu de Stichtsche
Courant van hen verlangt, 's Ministers mee
ning „niet geheel onweersproken kon laten",
dat er twee stemburoaux zouden noodig zyn.
„Men kan zeer goed", zeide hy, „twee stel
lessenaars beschikbaar stellen in hetzelfde
bureau, dan kan men den kiezer eerst een
stembiljet geven voor de Kamer en, wanneer
hy dit heeft ingevuld, hem een biljet ter hand
stellen voor de verkiezing van de Prov.
Staten. My dunkt, op die wys kan de zaak
gaan zonder twee bureaux".
Wat dit laatste betreft, zyn wy het stellig
meer eens met de Stichtsche Courant dan met
haar geestverwant, mr. Heemskerkmet haar
zouden wy daarvan schromeiyke verwarring
duchten. Maar voor het overige scharen wy
ons aan den kant van den laatste en van
den Minister Van Houten; het is van het
hoogste belang, van de kiezers geen gang
meer naar de stembus te vergen dan hoog
noodig is.
Nu het geval der gelyktydige „verkiezing"
zich in Juni a. s. voordoet, scheen het ons
wenscbeiyk oenigszins uitvoerig het daarover
verhandelde weder eens op te halen.
In een hoofdartikel bosprcokt Patrimonium
het vraagstuk, om het afbeulen van hen,
die voor winkels arbeiden, tegen
te gaan.
Want er worden duizenden en tien duizenden
afgebeuld; het is niet tegen te spreken.
„Stel u voor," zegt het blad, „dat er een
afgetobde vrouw voor u staat, zy heeft do
avonduren, misschien ook uren van den nacht,
als de kinderen slapen en het werk in de
huishouding achter den rug is, zitten naaien,
zich geen rust gunnende, want zy moet eten,
kleeien hebben voor haar kinderen. Een har er
kinderen is ziek; haar hart schreit, omdat zy
dat kind niet het noodige kan geven, en zy
biyft aan haar werk, ook wanneer zy byna
niet meer voort kan.
Zy heeft een kwartje verdiend. Zy is dank
baar, maar hoopt weer op werk. Gy hebt
het en gy ziet den nood van de vrouw en
begrypt, als ik haar 20 cents bied, dan doet
zy het ook, want zy kan dat geld niet missen
en ander werk vindt zy zoo niet.
20 cents, vyf cents verdiend. Wel, vrouw,
een kwartje is te veel, dit werk kunt gy
meekrygen, maar dan moet ik het thuis heb
ben voor twintig cents.
De vrouw aarzelt, en zegt ja en gaat heen.
Dat is vyf cents verdiend, dat is nog eens
zaken doen.
Goed, maar die vyf cent is bloedgeld.
Bloedgeld en daarom zal het een vrouw by
ons niet gebeuren, wat wy hier boven ver
telden."
Maar, vraagt het blad, is nu in werkeiyk-
heid de zaak zoo anders, als onze vrouwen
naar de groote, mooie winkels gaan, en daar,
spotgoedkoop, allerlei fraais inslaan?
„En zy koopeo, en morgen loopen onze
kinderen met dat moois. Moeder de vrouw is
er trotsch op, zy weet de koopjes op te snor
ren, zy weet de kanalen te vinden.
De kinderen zien er keurig uit en je moet
eens weton voor hoo weinig geld!
Hoe doen do menschen het er voor?
Wol, zooals die vrouw het er voor doet.
Haar ellende is alleen voor u verborgen
door die winkelpui met hardsteenen voet en
ramen, waardoor hot licht heen schittert.
Maar indien wy konden zien, hoe vaak zou
den wy, staande voor die ruiten, zien zitten
de vrouwen en meisjes, zich aftobbende voor
een hongerloon.
Zeg nu niet, dat dat zoo niet is, ander3
zullen wy cyfera noemen.
En ga nu maar door de winkelstraten heen,
zie al dat moois, die nouveautés, die snuis
teren, alle vaak spotgoedkoop, byna te geef,
on indien gy zoudt weten, waarom die pry-
zon zoo laag zyn, zoo zou u voor den gee3t
komen menigo afgetobde moeder, menig jong
meisje met geknakt leven, menige man, wlen
de zorg en de ontbering den moed en do
kracht wegzuigt."
Het kwaad is erkend.
Maar nu het geneesmiddel, dat er tegen
werken kan.
Het blad deelt daaromtrent het volgende mee
„In Engeland bestaat reeds jaren een be
weging om op dit punt do koopers voor te
lichten. De zaak gaat daar uit van de „Chris
tian Social CJnlon", oen vereeniging van socl-
de burgemeester als diens vrouw verbazend
zwak en onbeholpen. Als er visite kwam en
gesproken werd over de overplaatsing van
kapitein Lebben (door wiens bevordering
Körlegg in het bataljon was gekomen), dan
gaven ze wenken om te zwygen en keken
heel verlegen rond. Sabine gevoelde wel, dat
ze dan beheerscht werden door vrees, dat de
naam van den opvolger zou worden genoemd.
'8 Morgens trok haar vader het plaatseiyk
blaadje, dat zy toch nooit inzag, zoo zenuw
achtig naar zich toe, dat ze dadelyk bemerken
moest, hoe hy iets voor haar wilde verbergen.
Hoe zou het ook mogelyk geweest zyn,
dat er in Mühlau een gewichtige persoons
verwisseling plaats had zonder dat de burge
meester daarvan kennis kreeg?
Dat de luitjes niet openlyk met haar er
over spreken wilden, begreep zy; het kwam
geheel overeen met do kleinsteedsche angst
valligheid en bekrompenheid.
Maar waarom vertelde zy zelve niet ronduit,
dat haar zwager Körlegg's overplaatsing
had gemeld? Die vraag kon zy niet beant
woorden.
"Zy wist, dat er geen bepaalde reden was
om te zwygen; er was in het drama geen
schuldige, Körlegg was dat althans niet; hy
leed er onder mede, en men kon van hem
met achting spreken. Juist zy had dat moe
ten doen, wyi er in haar ziel geen wrok
tegen hem waal
Toch, ondanks alle verstandsmotieven,
zweeg zy over dezen man, en als ze aan
hem dacht, klopte haar hart angstig.
Was hy al te Mühlau? Zy durfde het aan
niemand vragen, al verteerde haar een bran
dende nieuwsgierigheid. Als ze het maar
wiet, iou se kalmer worden, verbeeldde ze
zich.
alen aard van geestelyken en leeken der
Engelsche Kerk.
Daar maken zy lyeten van die leveranciers
en werkbazen, die aan hun arbeiders, enz. een
loon uitbetalen, dat in overeenstemming is
met den loonstandaard der vakvereenigingen.
Nu wil men hier in Nederland een derge-
lyke beweging in gang zetten.
Wel maakt het ontbreken van voldoende
vakorganisatie de zaak hier wat ingewikkel
der, maar daar tegenover staat, dat onze
steden niet zoo groot zyn, ons land meer
overzicht mogelyk maakt
Men zal nu trachten een lyst te maken (voor
de verschillende streken afzonderiyk, dat
spreekt vanzelf), de witte lijst, waarop die
leveranciers en werkbazen voorkomen, die
aan biliyke oischen voldoen in de behandeling
van hen, die voor hen arbeiden."
Het blad vraagt om steun voor de mannen
en de vrouwen van de witte lyst.
De Arnhemsche Courant zegt met leedwezen
de beslissing der algemeene vergadering van
de „Liberale Unie" te hebben vernomen.
Het voorstel van het bestuur vloeide h. i.
logisch voort uit de vroegere besluiten, door
do „L. U." omtrent het kiesrecht genomen.
De beslissing der alg. vergadering daarentegen
meent de Arnhemsche Courant aldus te mogen
omschry venWy zyn voor algemeen kiesrecht
de groote meerderheid, waarmede wy dit in
Juni 1900 verklaarden, strekt daarvoor ten
bewijze, maar iets te doen om dit te ver-
krygen, dat moet gy niet van ons verlangen.
Dit vindt de Arnh. Ct. een kreupele logica.
En zy verwacht dan ook, dat de minderheid
daarby geen vrede zal hebben. Allereerst het
bestuur der „L. U.", dat h. i. weigeren zal
leiding te blyven geven aan een partij, die
wel in woorden haar hervormingsgezindheid wil
belyden, maar niet gezind is haar belijdenis
in daden om te zetten. En verder ook die
aangesloten kiesvereenigingen, die, gelijk de
Vryzinnige Kiesvereeniging „Arnhem", uit
volle overtuiging zich hebben aangesloten by
het voorstel van het bestuur der „L. U." en
niet zullen willen medewerken met heD, die,
naar de Arnh. Ct. meent te mogen zeggen,
slechts mild zyn met beloften en fraaie woor
den, maar als het er op aan komt door daden
van hun hervormingsgezindheid biyk te geven,
zeggen, dat er zooveel haast niet by is om de
toegezegde hervormingen mogelyk te maken,
en liever eerst nog maar eens willen beproe
ven of niet door onvoldoende maatregelen en
door kleine middelen aan de groote hervor
mingen op sociaal en ander gebied te ont
komen is.
De Arnh. Ct. verwacht van het weldra
demissionaire bestuur der „L. U." en van
de minderheid, dat zy zonder verwyi zich
organiseeren en de kern vormen zullen der
„vooruitstrevende vryzinnigen" in den lande,
„wien het vooruitstreven meer dan een ydelo
leuze is en die door daden van den ernst
hunner overtuiging willen doen biyken."
De verwerping van het urgentievoorstel
wordt door de Nieuwe Rottcrdamschc Courant
en het Handelsblad toegejuicht.
Laatstgenoemd blad zegt, dat het Hoofd
bestuur dbr „Liberale Unie" ook vroeger reeds
zoo oxclusivistisch optrad. Toen won het,
maar thans leed het de nederlaag.
„Dit is nu, geiyk wy opmerkten, de tweede
maal, dat zulk een excluslvistiache macht
spreuk als een wig In de „Unie" werd ge
dreven. In 1890 verketterde Prof. Van Hamel,
aan het hoofd van het toenmalige bestuur,
al degenen, die eennieuwe uitbreiding van
het kiesrecht toen nog niet urgent
achtten. Mr. E. A. Smidt deed nu hetzelfde
gevaariyke spel nog eens over. Men kreeg
een kopie van 1890 en het merkwaardige
was, dat de beschuldigers van toen nu zeiven
op het bankje van beschuldigden zaten. Juist
als in de Fransche revolutie, toen de „Sans
culottes" van gisteren heden „suspects"
werden. Op denzelfden katheder, in dezelfde
zaal, waar in 1896 de hoogleeraren Oppenheim
en Fockoma Andreee hun protest hadden doen
hooren tegen de verdenking van conservatisme,
stond nu de hoofdredacteur van Het Vaderland
(dat destyd8 de Jacobynen verdedigde), zich
tegen dezelfde verdenking te verweren. Nu
werd h y voor oen Girondyn uitgemaakt. Dat
Is de Nemesis van elk exclusivisme.
Maar de kruik gaat zoolang te water tot
zy breekt.
Op een goeden namiddag kon zy zich met
eigen oogen overtuigen: hy was orl
Ze zat, naar gewoonte, aan het venster,
terwyi de kinderen uit waren met de nieuwe
meid. Aan den overkant stond kapitein von
Hallendorf te coquetteeren, yveriger dan vroe
ger, daar hy zich inbeeldde, dat de schoone
overbuur acht begon te slaan op hom.
Daar verscheen plotseling, in de middag
stilte van do droomende straat, een slanke,
blonde officier. De kapitein maakte zyn ven
ster open en riep hem iets toe. De ander
bleef staan en antwoordde.
Sabine zag slochts zyn profiel; maar de
gestalte, de bewegingen gaven haar dadelyk
zekerheid, dat ze hem herkende.
Haar knieön knikten; ze klemde onwille
keurig de handen vast aan het werktafeltje.
Toen de oudelui binnen kwamen, vroeg
haar moeder bezorgd:
„Scheelt er wat aan, Sabine?"
„My?.... Neen, niets; ik ben heel wel."
Doch de spiegel, dien haar blik ontmoette,
toonde haar een vaal, verwrongen gelaat.
„Ik heb wat hoofdpyn; daarom zie ik zoo
bleek."
Nu wist ze het: hy was er. Doch dat
weten schonk haar niet de kalmte, waarop
ze gehoopt had. Vele nieuwe vragen rezen.
Wist hy, dat ze hier woonde? Wat zou er
gebeuren, als ze elkaar toevallig ontmoetten?
zou hy dan niet verraden, dat hun wegen
elkaar al eerder hadden gekruist? Zou hy
haar groeten?Zou hy haar wel eens
herkennen?
De nieuwsgierigheid werd nog grooter,
ondraaglijker.
Ze moest er lucht aan geven, in brieven
aan Suzanna, de zooveel jongere vriendin om
raad vragend.
In 1890 was het gevaariyke spelletje afge-
loopen met een zegepraal van het bestuur
en met het uittreden van een niet zoo heel
groote minderheid; thans barstte de bom
andera."
Verder schryft het blad o. a.:
„De heer Roodhuizen sloeg, naar onze
meening, den spyker op den kop, toen hy
zeideMen is bang, dat men niet tegen de
socialisten zal kunnen opbieden. Men is
bang voor mr. Troelstra, hier, zoowel als in
de Kamer.
Het is al weer een herhaling van 1896,
met een kleine wyziging, die kenmerkend is
voor het naar links opschuiven van het „Unie"-
bestuur. In 1S96 schreven wy na de ver
gadering, dat het was geweest alsof het
bestuur steeds angstig keek naar de deur,
uit vrees voor de verschyning van den heer
De Koo. En thans komt een van de meost
geavanceerden uit de „Unie" zelf zeggenGy
zyt bang voor mr. Troelstra.
Destyde werd de „Unie" geregeerd door de
buitenstaande radicalen. Zy slaagden.
Thans dreigde de „Unie" onder den invloed
der socialisten te komen.
Dat is gelukkig niet goschied."
Het Handelsblad wyst er dan op, hoe de
woorden van den heer Roodhuizen feiteiyk
bevestigd werden door een bestuurslid der
„Lib. Unie", den Groninger dr. Bos, die
klaagde, dat by verwerping van het voorstel
men in het Noorden niet tegen de socialisten
was opgewassen, daar alleen dezen dan den
indruk konden maken vertegenwoordigers te
zyn der zuivere democratie.
„Men maakte zich waarly'k de Jllusie, dat
als men nu maar óók, juist als de socialisten,
Grondwetsherziening beloofde, de kamp met
het socialisme wel kon worden opgenomen.
Och arme!
Het was alweer de heer Roodhuizen, die
terecht zei: Wy kunnen nooit tegen de
socialisten „opbieden".
En dat behoeven wy ook niet."
Ook De Residentiebode citeert de woorden
van den heer Roodhuizen. Ze luiden woor-
deiyk:
„De fout zit in de vrees, de vrees voor mr.
Troelstra, die op dit oogonblik de geheele
liberale party regeert In en buiten de Kamer;
en de politiek der vrees is een zeer slechte
politiek. Men bedenke echter, dat men in geen
geval zal kunnen opbieden tegen de sociaal
democraten. Omdat zy nu met Grondwets
herziening komen, behoeven de liberalen niet
in hun zog mede te varen, alleen uit vrees om
met leege handen by de kiezers te komen."
Het R.-K. orgaan teekent er by aan:
„Deze uiting is merkwaardig jui3t en dient
onthouden: mr. Troelstra regeert de liberale
party in en buiten de Kamer I Deze bewering
werd dan ook feitelyk niet tegengesproken.
Een bestuurslid zeide alleen, dat, als men de
socialisten mocht vreezen, het niet was om
hun beginselen, maar omdat zy nog de eenige
ware vertegenwoordigers schynen te zyn der
zuivere democratie. Is dit feitelyk niet een
bekentenis, dat men do socialisten vreest en
de urgentie op den voorgrond wil schuiven
om ook vertegenwoordigers te schynen der
zuivere democratie?"
Om op het Handelsblad terug te komen,
aan het slot schryft dit blad:
„Nu is de „Liberale Unie" dood" zei
ons een van de bestuursleden na afloop van
de vergadering.
Het is mogelyk. Uit de slotwoorden van
den Voorzitter mag men wel voorspellen, dat
het Bestuur zal heengaan.
Aangenomen nu, dat het Bestuur aftreedt,
moet dan de „Unie" uiteenspatten?....
Wat ons betreft, wy zouden er eigeniyk
weinig gevaar van duchten."
Het blad zegt dan te hopen op oen nieuwe
vereeDiging, waarin men niet alles op één
eisch zal zetten, de evenredige vertegenwoor
diging hooger zal achten dan het allemana-
kiesrecht, en vooral zal aandringen op sociale
hervormingen.
Het Haagsche Dagblad ia blykbaar door den
uitslag teleurgesteld. Het blad had er vast
op vertrouwd, dat de „Liberale Unie," met
dezen steen aan haar voet gebonden, In de
diepte zou zinken, of, zonder beeldspraak, dat
de groote meerderheid der kiezers zich tegen
do „Unio"-liberalen zou verklaren, wanneer
Suzanna antwoordde. Zy vond, dat het plicht
was tegenover Körlegg, hem op tactvolle
wyze op de hoogte te brengen van Sabine's
aanwezigheiddan alleen kon een onverwachte
ontmoeting in het byzyn van onhandige
menschen voorkomen worden.
Die raad leek Sabine wel. Maar de persoon,
die met tact de mededeoling aan Körlegg kon
doen, ontbrak. Haar broer Reinald kon zy
daarmee niet belasten; buitendien, ze sprak
hem nooit alleen.
De gedachte speelde haar door het hoofd,
zelve aan Körlegg te schryven; ze ontwierp
in haar hoofd wel tienmaal den brief, doch
schrikte voor de uitvoeriDg terug.
Mühlau is zoo klein, dacht zywy moeten
elkaar toch eenmaal ontmooten. Waar het
ook zy, als hy alleen is en ik ben alleen,
dan zullen wy kunnen spreken. Hy zal ge
voelen, zooals ik het gevoel, dat het onmo
gelijk is, in één stad te leven, zonder elkaar
te bobben gesproken.
Van nu aan ging ze drukker wandelen,
deed veel boodschappen zelf en was vriende-
ïyker tegen de menschen. Met genoegen zag
baar moeder het aan, als ze op straat nu en
dan een eindje opliep met de een of andere
kennis of in het voorbygaan een praatje
maakte met den kruidenier aan den overkant.
„Gelukkig I ze begint zich te schikken In de
omstandigheden 1" zei mevrouw Deuben.
„'t Werd tyd ooki" meende haar man.
Ja, Mühlau was heel klein. In een stadje
van acht duizend inwoners kan men elkaar
niet ontloopen.
Op de groote markt stond een pomp, met
mooi, ouderwetsch smeewerk, waarop de
Müblauers zeer trotsch waren, sedert het
mode was geworden, allerlei ouden rommel
tn eere te houdeQ. Twee dagen in de week
dezen de domheid mochten begaan de vaan
van Grondwetsherziening omhoog te heffen.
Het blad echryft daarom in zyn teleurstel
ling een scherp artikeltje over deze „inconse
quentie", „kruideniersberekening", „begrafe
nisdag van overtuigingen", „offerfeest van
beginselen", enz. Het eindigt:
„Geen nood, de sterabualeuze kan niet
anders worden dan: vóór of tegen allemans-
stemrecht, en zoo niet, dan zal dit punt meer
invloed op de kiezers uitoefenen dan men
wellicht vreest."
Als „Oud-Stryder in de ryen der z.g. ge-
avanceerden", hoeft de heer mr. H. Ph. Do
Kanter een schryven aan Het Vaderland ge
zonden, waarin hy verzoekt een enkel woord
te mogen zeggen „in deze kritieke dagen voor
het lot der Liberale Unie".
De heer De Kanter verklaart het te betreuren,
dat het bestuur de vergadering noodzaakte,
het ingrypende eindbesluit te nemen, maar
voor alles roept by al den ter vergadering
opgeroepen kiesvereenigingen toe, vooreerst
nog geen besluit te nemen, om zich al of
niet af te scheiden.
Op gevaar af, dat ik dan nu, ondanks myn
verleden van 91 97, ook al tot de verdachten
ga behooren, verklaar ik gaarne, schryft de
heer Do Kanter verder, dat ik my beslist zou
geschaard hebben by de 44.
Want al beaam ik ten volle, dat nu geen
wyziging van het kiesrecht meer ondernomen
kan en mag worden, dan na Grondwetsher
ziening, al voel ik levendig, dat doze urgent
is, ik zou my niet willen laten dwingen by
voorbaat een stem uit te brengen vóór iedere
Grondwetsherziening, welke ook, waarin de
door mij vorlangde kiesrechtrogeling werd
opgenomen, omdat het my zou kunnen voor
komen, dat die te duur werd gekocht. Als die
vry hold niet meer gelaten mag worden, dan
zyn wy by het mandat impóratif aangeland,
en daaraan doe ik niet mee.
Nog eens, mannon, broeders, laat d i e
ellendige quaestie nu rusten en nemen wy
nog eens hot tot stand gebrachte programma
ter hand. Bezien wy het nog eens; gy kies
vereenigingen, die ten stryde trekt, vraagt
aan uw candidaten, of zy dit programma
onderteekenen willen, en woest dan ook ge
rust. Was het de wakkere Smidt zelf niet,
die het verklaarde: „Persooniyk zullen wy
buiten staat zyn, de zaak aan de orde te
stellon; wy hebben slechts alle geoorloofde
middelen to gebruiken en er voor to y veren,
dat de Grondwetsherziening aan de orde kome;
lukt het niet dan met dos temeer
kracht aan wat ons program ons voor
schrijft."
Vraagt aan uw candidaten: Wilt gy dal?
Om die vraag te kunnen stellen on voor
hen te yveren, hebben wy de „Liberale Unie'*
te behouden. Geen man mag wegloopen en
by de a. s. vergadering kieze men uit de 44
èn de 33. Uit die allen (ik hoop hiermee
geen onkel nu demissionair bestuurslid uit
te sluiten) de krachtigsten.
Er behoeft geen besluit te vallen; de twist
appel is begraven. Hy worde feitelyk wegge
worpen door een bestuurskeuze als ik zou
willen aanbevelen on dQor het feit, dat geen
gekozene het mandaat weigert.
Redeneeringen worden danomgezet
door een daad, De daad, dat do stryd words
aangebonden voor het voortreffeiyk hervor
mingsprogram, dat is tot stand gebracht, en
voor de tot-stand-brenging, waarvan nu reeds
een georganiseerde bond als do „Liberale Unie"
bestaat, en waarby zich dan ook steeds meer
zullen aansluiten alle waarachtig democra
tisch hervormingsgezinde n, die
tevens front willen maken tegen de sociaal
democratie.
De Nieuwe Provinciale Groninger Courant
verheugt zich er over, dat minister Borgesius
door zyn nieuw wetsontwerp (8 u b 8 i d i e)
toont „geen lust te hebben in het benepen
liberalistisch gepeuter, dat, beducht voor den
geest der vryheid, alleen bedacht is op zelf
behoud, en de macht misbruikt om den
bestryder een eerlyken stryd onmogeiyk te
maken."
Het blad waardeert het zeer, dat de minister
zyn woord heeft gehouden, „ook al zal
misschien by de beraadslagingen wel weer
duidelyk worden, hoe de liberale party in haar
geheel het byzonder onderwys nog maar altyd
niet weet te eerbiedigen, gelyk men een
eeriyk tegenstander verschuldigd i8."
werd er markt gehouden; koopvrouwen stal
den dan haar waar uit rondom die pomp,
en het was er dan byna woelig druk.
Voor Leo en Milly was het een feest, op
marktdagen daar te mogeD kyken. En daar,
tu8scben de kraampjes, zag Sabine voor het
eerst Achim von Körlegg. Hy ging met
Hallendorf on een andoren heer dicht langs
haar heen, slechts door een groentenkraampje
van haar gescheiden.
De heeren groetten natuuriyk, naar klein-
steed8che zede; Körlegg groette mede.
Zy knikte. Ze zag slechts hem, slechts zyn
groet.
Lang waren ze voorby, toen zy nog op
dezelfde plek stond.
Deze ontmoeting maakte haar behoefte om
een enkele maal nog met hem te spreken,
tot koortsachtig begeeren.
Hy had haar herkend; dit had ze gezien
aan zyn blik, die scheen te vragen: Haat ge
my nog? Kunt ge my vergeven?
Deze vluchtige ontmoeting verbreedde zich
in Sabine's denken tot een gebeurtenis.
„Ze zullen hem hier myn huweiyk en myn
leven in eon geheel verkeerd licht voorstellen,"
dacht zy wrevelig; „hy zal denken, dat ik
een zeer gelukkige vrouw was, en dat zal
hem drukken."
De Mühlauers meenden inderdaad, dat haar
huweiyk met von Zouthern zeer gelukkig was
geweest. Zy had nooit geklaagd, zelfs niet
tegen haar ouders. Zy was van de gedachte'
uitgegaan, dat voor een ongelukkige vrouw
zwygen en verdragen het waardigste is.
Zoo wist niemand, hoe zy ontbeerd, hoe
zy geleden had; hy echter, hy moest ten
minste de waarheid kunnen vermoeden, opdat
zyn hart niet beacraard bleef.
(Wordt wrvotyd.)