van alle voorradige Goederen,
voorheen G. GRUNüT
ZATERDAGMIDDAG NA 12 UREN GESLOTEN
TEGEN DE BEKENDE LAGE PRIJZEN.
Botermarkt No. 22 en Breestraat No. 146.
LEIDSGH DAGBLAD, WOENSDAG 23 JANUARI. - TWEEDE BLAD.
Anno 1901.
PERSOVERZICHT.
No. 12551
PBl II
MAANDAG 28 JANUARI
Groote
OPRU
A. SGHNABEL
te..:
In een ïïaagschen Brief aan de Zaanland-
êche Courant is de volgende ljjst van onder*
Werpen samengesteld, waardoor naar des
Bchryvers meening het Hervorraingsprogram
der „Liberale Unie" van 1897 door het
kabinet Pierson-Borgesius voor vier vijfden is
uitgevoerd.
„Kamers van arbeid zijn ingevoord; de
ongevallenverzekering kwam, voor zeer vele
bedrijven, tot stand; de leerplicht iswetteiyk
geregeld; de persoonlijke dienstplicht is ver
kregen; de verbeterde regeling der gemeente-
financiën is een feit geworden; in ons belas
tingwezen zijn groote veranderingen gekomen,
ook door het meer huldigen van het stelsel
der progressie; door krachtige uitbreiding van
verkeerswegen zijn handel en nijverheid, door
een degelijke organisatie de belangen van
landbouw en veeteelt gebaat; arbeidscontract
en pachtovereenkomst, armenwet en verbete
ring van de rechtspraak, ook voor militairen,
zijn ter hand genomen; voor beperking van
overmatigen arbeidsduur, verbetering in het
onteigeningsrecht, van de volksgezondheid,
van den woningtoestand des volks, verscherpte
bestrijding van het drankmisbruik, meerdere
zorg voor verwaal-loosde kinderen, organisatie
van de levende strijdkrachten, krachtige vrije
ontwikkeling der Oost- en West-Indische be
zittingen en koloniën, er zijn voorstellen
toe in behandeling of reeds voor een goed
deel op den weg naar het Staatsblad.
De Nieuwe Courant vindt in deze opsom
ming aanleiding om een „zacht wat" te roe
pen. „Zekor, er is zegt het blad door
het zittende kabinet heelwat voorgesteld en
tevens tot eon goed einde gebracht. Maar by
de waardeering van den arbeid van het minis
terie zal men, alvorens te spreken van een
voor vier-vyfden uitgevoerd Hervormings
program, toch wel doen de onderscheiding
niet uit het oog te verliezen tusschen hetgeen
opgezet en hetgeen volbracht en ver
kregen is. En dan zal men zien, dat de
afstand tusschen den bek or en de lippen meer
malen te groot bleek."
Na er op gewezen te hebben, dat het dood
gewoon en nu eenmaal het lot van elk vier
jarig ministerie is, meer te hebben gewild,
dan bereikt, gaat De Nieuwe Courant voort:
„Maar waar men ons „groote dankbaarheid"
jegens het zittende kabinet tot taak stelt,
mag er wel op gewezen worden, dat het in
de jongste periode niet altyd de traditioneels
„traagheid en stroefheid der parlementaire
machine" geweest is, waaraan het onafgedaan
bleven van velerlei moet worden geweten.
Ten aanzien van enkele der hierboven als
„op één oor na gevild" voorgestelde ontwer-
pee rust de schuld der vertraging op het
kabinet."
In de eerste pU&ts doelt het blad op het
ontwerp arbeids- en rusttijden. Op zichzelve
is De Nieuwe Ct. van een algemeene regeling
dier aangelegenheid geen voorstander, maar
nu de Regeering een zoodanige wet wilde zien
uitgevaardigd, had zij ook het hare moeten
doen om haar ontwerp tot wet te zien ver
heven. Het desbetreffend ontwerp draagt den
datum van 20 Nov. 1898, en 2 Mei 1899
verschenen de beschouwingen van de afdeo-
lingen der Tweede Kamer.
Maar sedert dit laatste tijdstip zyn twintig
maanden voorbijgegaan, zonder dat van
Regeeringswege het antwoord op deze be
schouwingen werd gegoven. En nog is dat
stuk er niet.
Waarom niet? vraagt De Nieuwe Ct. „Men
zal zeker aldus luidt haar antwoord niet
ver van de waarheid af zijn door aan te
nemen, dat de oppervlakkigheid van het in
dezen door de Regeering gelevorde werk haar
noopte tot een algeheele wijziging der wets-
voordracht en dat voor dezen omvangrijken
arbeid de tyd aan de betrokken afdeeling,
die overladen is met de voorbereiding der
Ongevallenwet, niet is te vinden."
Het tweede ontwerp, dat hot blad verder
op het oog heeft, is de wijziging der Armenwet.
Dit ontwerp heeft zelfs nog niet de Tweede
Kamer bereikt, terwijl het reeds in de eerste
uiteenzetting der regeeringsplannen (troonrede
van 1897) werd genoemd. De Nieuwe Ct. zal
niet twisten over de vraag of en waarom by v.
de Woningwet aan een wijziging der Armenwet
moest voorafgaan, maar zy constateert, dat
hier althans een belofte niet is ingelost.
De schrijver verwondert zich zeer over deze
nooit gemotiveerde vertraging. „De straks
scheidende Kamer zal besluit het artikel
zich wellicht nog laten vinden tot een Voor-
loopig Verslag over het ter elfder ure inge
diend ontwerp. Maar z\j zal vooraf weten,
dat thans de beschouwingen der „velen",
„anderen", „onderscheidenen" en „enkelen"
allicht tot geen practisch resultaat zullen
leiden, omdat de voor de deur staande ver
kiezingen ons zullen brengen een nieuwe
Kamer en wellicht ook een nieuw kabinet.
Zoo zal misschien ook dit te laat geboren
ontwerp in het archief der Kamer, dat over
vol mausoleum van onafgedane zaken, worden
bijgezetEn de armen zullen het kind
van de rekening zyn.
Wie dus de vruchten der ten einde spoe
dende periode uitstalt, zy omzichtig ten
aanzien dor beide genoemde ontwerpen. Van
een wil, die ook den weg vindt, is te dezen
aanzien althans niet veel gebleken".
Wy lezen in De Hollander:
Alle bladen wyzen met ingenomenheid op
het hoogo cyfer, dat het dienstjaar 1900 aan
geeft voor de opbrengst der Ryksmiddelen.
Daar bestaat Ook alleszins reden voor. Niet
alleen, dat nog in geen enkel jaar de op
brengst zoo hoog is geweest, maar ook nooit
te voren is het verschil tusschen het dienstjaar
en het onmiddeliyk voorafgaande zoo groot
geweest als nu.
Terecht is er aan herinnerd, dat de op
brengst over 1880, dus twintig jaren geleden,
was 102 millloen; en nu over het afgeloopen
jaar is die opbrengst 36 millioen hooger of
138 millioen.
Dit wyst zeker op vooruitgang wat de
economische kracht van de natie betreft, en
dus op meerdere welvaart. Want die hoogere
opbrengst is verkregen niet door vermeerde
ring van belastingen. Immers de nieuwe
belastingen op het vermogen en het b e-
d r y f vervingen de patentbelasting
en den zeepaccyns of hadden ten gevolge
vermindering van den z o u t-a c c y n s, van
de grondbelasting en van de mutatie
rechten. En daarby komt dan nog de
afschaffing van de Rykstollen, de verminde
ring van de personeele belasting.
Er zou alzoo eer kunnen gesproken worden
van vermindering dan vermeerdering der be
lasting.
Bedoelen we nu daarmede te zeggen, dat
de belastingen hier te lande zoo licht zyn?
Geenszins. Vry algemeen is men overtuigd,
dat er aan zwaardere lasten niet meer kan
worden gedacht, dat de boog al genoeg ge
spannen is. We willen er alleen mede te
kennen geven, dat de gestadige vermeerdering
van de opbrengst van alle Ryksmiddelen
aan wyst, dat de bevolking niet slechts zich
uitbreidt, maar ook grooter koopkracht ver-
krygt en dat handel en nyverheid toenemen.
Hot nu verschenen jaar spant daarby de
kroon. Er word toch in 1900 ruim 7 */4 millioen
meer opgebracht dan in 1899; en wel heb
ben daartoe de wisselvallige successierechten
krachtig medegewerkt; maar ook al laten wy
de opbrengst daarvan buiten rekening, dan
blyft toch de opbrengst zeer gunstig.
Het resultaat zal nu zijn, dat waar 1899
een overschot op de uitgaven en ontvangsten
van 8 ton gaf, 1900 een overschot zal geven
van ruim 4 millioen.
Dat is, wy herhalen, oen verbiydende uit
komst, die te geiyk een krachtige aanbeveling
is voor de motie van den heer De Waal Malefijt
om de Staatslotery af te schaffen. Die zes ton
kunnen we waariyk wel missen, waar God
ons land en ons volk in zyn handel en bedryf
in de laatste jaren zoo zegende.
Intu8schen is daarmee nog niet gezegd,
dat het mot den toestand van 's lands financiën
nu zoo schitterend staat. Dit wordt al dadeiyk
duideiyk door een herinnering aan de zware
eischen, die de Leerplichtwet en de sociale
wetgeving aan de schatkist weldra zullen
stellen.
De Leerplichtwet zal op zichzelve
reeds heelwat vorderen, en straks zullen de
uitgaven eenige millioenen bedragen, wanneer
aan de byzondere scholen tegemoetkoming
in de kosten wordt verleend. De Ongeval
lenwet zal biyken ook heelwat voor het
Ryk te kosten. En als straks de Rustwet
en de ponsion nee ring van oude werk
lieden tot stand zyn gekomen, waar zal dan
het geld gevonden worden?
De Limburgsche Maas- en Roerbode vestigt
er de aandacht op, dat in ons land, en meer
in het byzonder in Limburg, verschillende
kostscholen zyn, waar buitenlandscho, byv.
Duitsche en Fransche jongens en meisjes
beneden de 12 of 13 jaar onderwys ontvangen.
Deze kinderen keeren later in hun eigen land
terug, en daarom is het onderricht, dat hun
verstrekt wordt, niet overeenkomstig artikel
2 der wet tot regeling van het lager onder
wys. Duitsche kinderen krygen Duitsch,
Fransche kinderen krygen Fransch onderwys,
opdat hun opleiding zich aldus aansluite aan
en overeenkome met hun toekomstige positie,
werkkring en omgeving.
Maar krachtens de leerplichtwet moet de
schoolopziener eischen, dat het onderwys, dat
aan bedoelde leerplichtige kinderen ge
geven wordt, overeenkomt met de voor
schriften van art. 2 der wet op het lager
onderwys. Kunnen de betrokken personen
gelyk, zegt het blad, reeds gebeurd is ver
klaren, dat zy aan de eischen onmogeiyk
kunnen voldoen, dan heeft men hun reeds te
verstaan gegeven, dat, willen zy gevrywaard
biy'von van straf, er dan niets anders opzit
dan doodeenvoudig de kinderen naar hun
vaderland terug te zenden.
Hot blad vraagt: Is dat biliyk, is dat rede
ly k, is dat niet tiranniek? Het maakt hiervan
geen verwyt aan den schoolopziener, die op
treedt als uitvoerder der wet, maar vraagt,
of het de bedoeling is van den Nedorlandschen
wetgever, de hoofden van gestichten voor
zulk een wreed alternatief te plaatsen. De
Maasen Roerbode kan dat niet gelooven en
meent daarom, dat het genoeg zal zyn de
aandacht onzer Regeering op het geval te
vestigen, om in de bestaande leemte zoo
spoedig mogeiyk te voorzien of een mildere
toepassing der wet uit te lokken.
Aan het slot der laatste by oenkomst van
de Tweede Kamer op den 3den dezer maand
heeft de Voorzitter zyn voorloopige plannon
medegedeeld omtrent de regeling dei-
werkzaamheden voor den tyd, die de
tegenwoordige Kamer nog rost. „Als oersto
wetten van beteekenis zou ik aan do Kamer
ter behandeling in overweging willen geven
de Leger wetten, die tyd zullen vorderen. Ik
hoop echter", zoo voegde de heer Gleichman
er aan toe, „dat de gelegenheid niet ont
breken zal, om nog andere wetsontwerpen in
behandeling te kunnen nemen, met name die
betrekkeiyk de volksgezondheid - on de volks
huisvesting".
De heer P. L. Tak schryft in De Kroniek,
dat men wel kan aannemen, „dat dit een
IJdele hoop zal biyken en dat de Kamer voor
de keuze staat wat zy nog wil tot stand
brengen, de Legerwetten of de wetten op de
volkshuisvesting en de volksgezondheid". En
hy komt tot die zeer pessimistische meening
biykbaar, doordien de Kamer, naar hy hetj
voorstelt, „nu heeft te kiezen hoe zy de
laatste vyf of zes weken van haar leven wil
besteden".
Vyf of zes wokent Indien, zooals het voor
nemen is, do Kamer den 12den Februari weder
byeenkomt, verloopen er nog zestien weken
vóér den dag, waarop de officieele candidaat-
stelüng moet plaats hebben voor de Kamer
verkiezingen, welke op het vroegst één week
daarna kunnen, maar waarschyniyk nog wel
eenige dagen later zullen plaats hebben. Naluur-
ïyk valt er, met het oog op de verkiezingen
niet aan te denken, de Kamer gedurende al
die zestien weken aan het werk te houden,
maar een tien a twaalf weken nog aan
wetgevenden arbeid te besteden, zal toch wel
geen te zware eisch aan de Kamer gestold
zyn. Hervat zy den 12den Febr. haar zittingen,
dan kan zy die voortzetten tot de stille week
vóór Paschen, dus gedurende zeven wekeneen
Paaschrecès van één week voor en één week
na Paschen, zal toch, waar nog zooveel work
onafgedaan ligt, wel ruim voldoende kunnen
heeten, en zoo de Kamer dan Dinsdag 10
April opnieuw byeenkomt, dan scheiden haai
nog zes weken van Pinksteren. Wil zy die
geheel benutten, dan zou haar laatste zitting
vallen op 24 Mei, dus nog anderhalve week
vóór den dag der candidaat stelling, welke op
Dinsdag 4 Juni valt, en derhalve nog twee
a drie weken vóór den dag der stemming.
Acht men voor de gebruikelijke voorbereiding
der "e - .ingen dezen tyd te kort, dan zou
de Kau.. t een week voeger haar zi'n r.»i
kunnen beëindigen, byv. op den I6d»
's daags vóór Hemel" aartsdag, en d.>.
zy toch byna vyf we^en na Paschou i
nuttigen arbeid te Lestedten.
Het is daarom, naar l et ons voorkomt,
volkomen onjuist wat de heer Tak schryft:
„Men mag dus zeggen, dat, als de Kamer de
Logerwetten ter behandeling kiest, zy metoon
besluit, dat do zeer belangryke Woning vet
in deze zitting niet zal worden behandeld en
aan de vele kwade kansen der toekomst over
gelaten wordt". Wy weten allerminst of de
meerderheid der 'Kamer besluiten zal de Leger-
wetton het eerst ter hand te nomon, maar
doet zy dit, dan beteokont dit votum in de
verste verte niet het van de baan schuiven
der Woning- en Gezondheidswetten, voor
welker behandeling, zoo de Kamer slechts
wil, nog voldoende tijd is te vinden.
"Wil echter do Kamer wel? Hoort monden
hoer Tak, dan allerminst; dan zyn de Leger-
wetten haar een allergelukkigst voorwendsel
om aan de Woning- en Gezondheidswetten te
ontkomen. Do heer Tak acht do meerderheid
der tegenwoordige Kamer, die „in deburgery
haar lastgever" heeft, afkeorig van do Woning
wet, omdat zy „het heilig huisje van de
eigendomsrechten aantast" en „het recht om
zyn eigendom te misbruik» v niet onge»