N*. 12542 Zaterdag; 12 Januari. 1901. feze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van fon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad PERSOVERZICHT. Feuilleton. Het Photographietoestel. LEIDSCK DACrBLA r PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maanden. t i i 1.10. Buiten Leiden, per looper en wur agenten gevestigd zfln 1.80. Franco per post .«titisttstt-t-e 1.65. PRIJS DER AD VERTEN TIÉN Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 j. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Van onzen Minister van Buitenlandsche ;Zaken leverde dr. Schaepman in Woord an \£eeld een karakterschets, waarin mr. D e ;B eau fort allereerst geteekend wordt, op tredend als spreker achter de Ministerstafel. Achter de groene tafel verrast een welge- zette, niet ryzige, maar ook niet zware ge stalte. De welgezetheid heeft niets burgerlijks, niots vierkants, al is zy krachtig en vast. :Van blozende welgedaanheid geen spoor, van joviale gulheid zeer weinig. Een deftige wel- gezetenheid, niet geheel land-edelman, niet [geheel geleerde, niet geheel bankier. Iets van jölles. Baron Laffitte, maar van ouderen huize en toch van nieuwer 60ort. Meer en beter dan de gestalte teekent het thoofd. Het staat flink op de kloeke schou ders. Het is regelmatig gevormd, sierlijk, maar •niet te sierlijk. Het past hij den vollen baard, i*lie niets Teutoonsch heeft, maar iets van den [haard der Assyrische koningskoppen, zonder ;«en zweem van de keurige verwijfdheid, die jom deze hangt. Maar zie de oogen onder het [voorhoofd, dat door zwartgrfjzende haren wordt (©miyst. Oogen van waarneming, van juiste, echerpe waarneming, oogen van geest, van ^nellen, vonkelenden geest, oogen soms van iets droomerigs, voorbijgaand droomerigs, ixnaar dan weder vol van het gezicht, het volle gezicht en het volle begrip der werke lijkheid. Hoor nu de stem. Zonder eenige verheffing, lacht, maar vast en beslist. Met zeer fijne [ïoonschakeeringen, fijn, maar gewild en altijd 'treffend juist. Een ietwat zuidelijke tongval, fniet smeltend, maar klanken uit- on aan blikkend, accentueerend. Niet Vlaamsch, maar 'zuidelijk Pransch, Langue d'Oc. De zinnen "steeds vol, rond, zonder te veel giydigheid .'of smijdigheid. Over des heeren De Boaufortjs hoffelijkheid schrijft dr. S.: Indien ik zou mogen aanwijzen de deugd, die de tegenwoordige Minister van Buiten landsche Zaken niet juist als zijn ambtsdeugd, ftoaar als zijn levensdeugd heeft gekozen, dan (zouik noemen: de hoffelijkheid. In zijn den ken en doen, in zjjn woorden en schriften, •filet als afwijking van andere deugden, eigen- ischappen of gaven. Hier is werkkracht, hier Ss ernst, hier is ijver. Hier is vernuft, hier is cherpzinnigheid. Veelzijdigheid van weten on nn praktijk. Voorzichtigheid en kloekheid ok. Maar de hoffelijkheid geeft aan dit alles liet persoonlijk karakter, den eigen glans. In iedere hoofschheid. steekt iets van een itiederbuigen, van een toelaten. De eigenlijke jjioffeiykheid bestaat niet zonder een gevoel -van meerderheid. De heer De Beaufort is i-hoffelijk, omdat hij heeft, wat eens de heer I ï>e Savornin Lohman noemde: „de rede, het I Intellect, het verstand." Hy gelooft niet aan I de uitverkiezing, maar in zyn hoog redeiyke I Vryzinnigheid acht hy zich uitverkorene boven I velen. Het is geen beredeneerd gevoel, geen I uitkomst van zelfvoldane bespiegeling, het is f een bewustzyn met het zyn geboren. Aan dit bewustzyn van voorname vryzin- I nigheid moet men ook toeschryven zyn koele I houding tegenover de voorstanders der Vrye School. Van der Brugghen, „de man van erva ring en praktyk," is hem liever, toegankelyker dan de monumentale Groen van Prinsterer. Hy joomt Rappard, „de schrandere en bedacht zame." Hy heeft niets dan lof voor Iemand, die de bevordering van het onderwys, welk dan ook, predikt in stede van „te schreeuwen en te stryden tegen den godsdienstloozen Staat". Zóó is het by hem wel in alles. Hy is de man van een schoon-redeiyke gematigdheid, in alles: letteren, staatkunde, studie, leven. Hy heeft, wat.hy by een voortreffoiyk critious van Bellamy roemt, „geen spoor van opwin ding". Ook niet als redenaar. Als redenaar is hy eenvoudig keurig. Keurig van een keurig heid, die geen hartstocht verraadt. Hy zal niet als Bismarck zyn geweldige persooniyk- heid in het debat werpen en na oen Titanische verdediging van de overmacht en het souve- reine recht van den sterkste uitroepen: „Wir Deutschen fürchton Gott und sonst Niemand und Nichts zur "Welt!" Zulk een beroep op reuzen-naïeveteit kent hy niet. Hy zal van zyn plicht niet spreken als von Bülow: „wie das meine verdammte Pflicht und Schuldigkeit ist." Zulke dingen zyn voor hem onaandoeniyk. Hy is noch los, noch dartel, maar de Fransche geo6t steekt in hem. Niet óénzydig. Hy is veel- zydig, hy wordt aangedaan door het gevoel van Bellamy en hy roemt het karakter van Lodensteyn. Maar hy biyft zichzelf. Hy is ook in hachelyke omstandigheden de Nederlandsche Minister van Buitenlandsche Zaken gebleven. En in het Nederlandsche leven van de laatste helft der negentiende eeuw is hy een der aantrekkelykste vorschyningen. Hy toont het beste wat wy bezittengoede tradi tie, ernstige wetensohap, degelyke voorzichtig heid, fijne beschaving en aangonamen geest Belang en Recht, het orgaan van de Vor- eeniging tot verbetering van den maatschap- pel yken en den rechtstoestand der vrouw in Nederland, stelt de vraag: In welke betrek king zullen by de a. s. verkiezingscampagne de vrouwen treden tot de bestaande politieke partyen? Een algemeene vrouwenconcentratie, waarvan de „pure" feministen droomen, acht het blad een onmogoiykheld, omdat de vrou wen onderling nog door klassen en standen en belangen zgn verdeeld. Daarom vordort zoowel het belang ha^er zaak als het algemeen belang, dat de vrouwen steun zoeken by de mannenpartyen. By welke, hangt af van de politieke richting, die zy zyn toegedaan. Maar omdat van antirevolu tionairen en katholieken voor de feministen niets te wachten is, biyft haar de keuze tus- schen de vele liberale fractiën èn de sociaal democraten, waarmee dan de oplossing harer eigen organisatie in velerlei politieke groepen Intreedt. In Engeland bestaan verscheidene van zulke vrouwenbonden met bepaalde politieke kleur. De sociaal-democratische gaat het verst en eischt volledige geiykstelling met de mannen. Strikt genomen hooren daar de feministen thuis, maar staatkundige beginselen, klasse- belangen en overwegingen van anderen aard doen by de meesten de schaal harer genegen heid naar de andere zyde overhellen. Samengaan met een der mannenpartyen ver dient om meer dan éón reden aanbeveling. Der vrouw ontbreekt nog de kennis en de ervaring, noodig om persooniyk te leiden. Het is waar, vele feministen wantrouwen de mannen. Uit de handen van diezelfde booze mannen moeten wy evenwel het kiesrecht aannemen. En ge tuigt het dan niet van meer levenswijsheid en menschenkennis, mot hen op vredesvoet te staan, hen door onze handelingen te leeren onze medewerking op prys te stellen, dan hun altyd hun strafregister voor te houden en hen met kleine wraakgevoelentjes te tarten? Zonder de mannen als raadslieden loopen de vrouwen gevaar veel onbeholpen werk te leve ren. Het is een dikwerf opgemerkte waarheid, deels liggend in den aanleg, deels misschien door opvoeding ontwikkeld: in tegenstelling met den man overzien de vrouwen zelden een groot geheel, zy verliezen de hoofdzaak uit het oog om aan de details te biy ven hangen. Vandaar het tot haar niet altyd ten onrechte gerichte verwyt, dat zy kleingeestig zyn; vandaar haar geneigdheid tot haspelen over nietig heden. Er valt nog veel aan „inwendige zen ding" onder haar te doenl Eindelyk nog laat de vrouw zich in sterke mate door haar gevoel medesleepennergens zyn wel gevoel8handellngon minder op hun plaats dan In de politiek. Meer ethische dryf- veeren in de staatkunde waren zeker wonsche- ïyk; in de toekomst is van de medewerking der vrouw in dit opzicht veel te wachten. Maar by den a. s. verkiezingsstryd zou niets verderflyker werken dan een te hartstochte- lyk yveren van den kant der vrouwen voor uitsluitend haar sekse-rechten. Het ware meer dan een strategische fout van haar kant, indien zy het verder afliggende vrou wenkiesrecht schoof voor het naast bereikbare Grondwetsherziening, of meer dingen overhoop haalde, dan waarop het gemeenschappelyk streven is gericht. Men hoede zich voor die heftige feministische over- dryving, die meer afschrik dan sympathie wekt. By eiken verkiezingsstryd stroomt het over var. leeiyke verdachtmakingen, on edele bestrijding. Laten de vrouwen zich vooral van zulk een strydwyze onthouden en door haar kalm en waardig optroden den overigen partyen eerbied afuwingon en hen door haar voorbeeld in het goede spoor trach ten te houden. Dit ware do eerste en niet de minst te waardeoren winst, behaald van haar invloed op ons politieke ieven. In de rubriek „Haagsche Brieven" van De Tjjd viel ons oog op het volgende: ,Het is hier (in Don Haag dus) met het werk slecht gesteld. Ontelbaar velen hebben in do laatste maanden niets verdiend en missen het geld voor de dure brandstoffen, welke thans in geen enkeie woning kunnen gemist worden. Ik wys hierop, en dit niet voor het eerst, omdat voor velen Den Haag een soort Dorado schynt voor den ambachtsman. De stad bloeit. Er worden steeds meer huizen bygebouwd. In sommige buurten heerscht zelfs weelde, en de duurste winkels maken de beste zaken. De werkman van buiten, die dit hoort, meent, dat alles even mooi is, en snolt naar Den Haag, om, zonder cenig vooruitzicht, daar al heel spoedig de ryen te versterken van do be- hoeftigen. Ik geloof niet, dat dit in een andere stad zoo erg is als by ons. Te Amsterdam on te Rotterdam hooft de handel het gehoele jaar behoefte aan losse werklieden. By stilte in het ambacht is dus voor den werkloozo nog wel eens iets te verdienen. In Den Haag leeft het gros van~de menschen buiten zaken. Zy wonen in huurhuizen, waaraan de eigenaar liefst zoo weinig mogeiyk laat verdienen, en hebben geen arbeidskrachten noodig, behalve een of twee dienstboden. Zoodra er stilstand in het bouwvak is, ligt schier alle arbeid stiL Hot leven voor den werkman is daarby zeer duur hier. Een ambachtsman is een heer, die zich buiten zyn werk kleedt als een heer en naar zyn werk gaat met een hoed op. Een man of vrouw, die op klompen buiten de deur komt, is zelfs onder de allerarmsten nog met een lantaarntje te zoeken. De arbeiders woningen doen hooge huren, in tegenstelling met de huizen voor den kleinen burger- en middelstand, die in geen enkele stad zoo laag zyn als hier. Ik kan daarom den werkman en ambachtsman niet genoeg ontraden, naar Den Haag te komen. Zy gaan hun ongeluk te ge- moet, hoe geheel anders het hun wellicht toeschyne, wanneer zy hooren over de be- trekkeiyk vele werken, die hier in uitvoering sfin. Deze kunnen nog niet eens het beste gedeelte van de werklieden onder onze eigen ingezetenen aan een schamel stukje brood helpen. Er z(Jn dan ook dulzonden, die al reikhalzend uitzien naar de buitengewone bedeeling, welke de commissie voor de feesten ter gelegenheid van het huweiyk van H. M. als hoofdpunt op het programma heeft geplaatst. De Van-Dag-tot-Dag-schryver in het Han delsblad voelt zich „als door een nagel op een lei" gehinderd door de slechte manie ren van onbehouwen menschen in Tweede Kamer en gemeenteraden. „De hoffeiyke man weet zyn meening dui- deiyk en onmiskenbaar uit te drukken, ook al kladdert hy geen vette voegen vermiljoen naast het schelste kopergeel op het grove doek. Hy maakt meer gebruik van hetparel- grys en het zachte bruin der sepiateeke- ningen.hy werkt met tinten, waar hy harde positieve kleur overbodig acht. Maar hy wordt juist daarom door zyn tegen stander niet minder goed begrepen. Want deze kan werkoiyk vry goed beseffen, dat iets wit is, ook zonder dat hem een bak loodwit in het oog geworpen wordt. Wellicht begrypt hy de aanduiding zelfs nog beter dan het plassen. Dan komt hy noer op de „onaangename menschen": „Myn overtuiging is, dat deze personen hun party meer kwaad dan goed doen, daar ze zichzelven en hun eigenaardigheden on- hebbeiyk op don voorgrond dringen. Burgers en boeren, ziet eens welk een on af liankelyko, waardige volksman ik benl Ik durf dan toch maar brutaalweg groote woor den gebruiken, woorden, die rammelen als steenen in oen rommelpot. Ik durf iemand, die niet antwoorden kan, beleedigen, en een jonge bruid grof toespreken, alsof het zoo maar niets was!" Dit schryvend, denk ik in de eerste plaats aan den heer Tioelstra. Meent deze naar voren zich eliebogende democraat waariyk, dat het Nederlandsche volk behagen schept in onbeschoftheid Reverentie, eerbied, ontzag eisch ik voor elke bruid. Zal men dan in onze Tweede Kamer straffe loos laatdunkend en onbeschoft een jonge bruid kunnen toespreken, alleen omdat ze nog boven de witte oranje-bloesemkroon de ge wijde koningskroon van Oranje draagt! Welk een rauwe hatelykheid, om, als het huweiyk der jonge Bruid besproken wordt, te schimpen op dat groote Dultsche volk, waartoe zoowel haar moeder en haar bruidegom als haar eigen voorvaderen behooren. In veel opzichten verschillen wy, Nederlanders, door historie en aard van den Dultschen nabuur. Maar geen dommer daad is denkbaar, dan die om ons te verhoovaardigen op een vryheid die niet wy, maar onze voorouders won nen in plaats van uitsluitend acht te slaan op die machtige hoedanigheden, waardoor het Duitsche volk dat nu leeft prikkelend en opwekkend ons tot voorbeeld kan zyn. En even weerzinwekkend is de ongema nierde vrypostighoid om de jonge Koningin te vragen „haar jeugdigen Nimrod" smaak voor beter vermaken in te boezemen. Afgescheiden van den ploertigen vorm, is de raadgeving zelve ongemanierd en ongepast. Er zyn zeker edeler vermaken dan het jagen, maar even zeker ook ontelbaro, dio veel onedeler zyn. Men kan een voortreffelyk staatsman, een groot kunstenaar, een machtig veldoverste zyn, en toch byzonder veel van jagen houden. Indien een nederig journalist een woordje van verweer mag doen hooren, dan zou ik zeggen, dat ik myn dagelykschen plicht er niot slechter om vervul, omdat ik er van houd soms een konyn te schieten. Ik vind het jachtmaken op effect en op gekroonde hoofden, waaraan de patriot Troel stra zich bezondigt, veel erger wandaad dan de jacht op wild in duin en bosch en langs de hoido. Wat zyn wy eensklaps ver afgedwaald van de oudorwetsche hoffelykheid, waarover wy het zooeven hadden. Ook door myn schuld! Want myn zelf bedwang is niet groot genoog om het my mogelyk te maken de blaffende oratorie van een Troelstra met courtoisie te bespreken." De Zutfeneche Courant Bcbryft: „Naar aanleiding van de moeiiykhoid om in Friesland de eischen van de leerp lichV wet en de wenschen van de schaatsen eden d e jeugd met elkander in overeen stemming te brengen, haalt De Standaard vader Tollens aan, vers 65 van de Over wintering: 't Was of natuur verbood, den toeleg door te dryven]. Men kan, als men eenmaal aan het citeeren raakt, soms tot wonderiyke resultaten komen. Vyf regels verder nl. zingt Tollens: 't Was Neerland niet meer vreemd, nr' al de wet te stellen]. De autoriteit van Tollens en de vergelding van de leerpliohtwet met de Overwintering up Nova-Zembla halen dus in dit geval niet veel uit. Laten de school-autorlteiten de eer aan zich zelf, het heft in handen, de wet voor rekbaar, en de jeugd te vriend houden, hetgeen alte- maal kan, door'e morgens school te houden, maar 's middags vry af te geven, om den anderen dag. Dan houdt men de eer aan zichzelf, men maakt de nieuwe regeling niet terstond Im populair; dat er een wet is, wordt niet uit het oog verloren en per slot van rekening Is met een gemeenschappelyk school verzuim van enkele middagen (de vorst duurt in den regel geen weken) nog niet zoo heel veel verloren. De hoofdzaak, het beletten van doorgaand ongeregeld schoolbezoek van velen, ten koste van de vorderingen van riien, wordt tóch door de wet bereikt. Ziedaar In alle beschei i/nheld ons advies. Een van de groote vooralen van het volgen van oien weg is, dat de beslissing niet aan do leerlingen, maar aan de school- en gemeente- ïyke autoriteiten biyft. De schaatsenrydGode jeugd zal dan vrooiyk de school verlaten, maar -- om by Tollens te Wjjven met het „nageslacht" uit „Hans mv.u Leeuwen op de Citadel van Antwerpen" het schoolverzuim als volgt kunnen bezingen: Zyn heftigheid scheen het vonkje van ge heugen, dat in my was begonnen te gloren, plotseling uit te dooven. Tegen zulk een aanval was ik niet bestand. „Ik weot niet wat u bedoelt," antwoordde ik wanhopend; „ik heb nooit platen gezien, Ik weet er niets van." De man sloeg my eenige oogenblikken aan dachtig gade. Hy scheen te twyfelen aan de oprechtheid myner woorden. Eindetyk ondernam hy een meuwe poging. „Ik geloof u, miss Callingham", sprak hy iOp vriendeiyken toon. „Ik zie, dat het u moeilyk valt uw gedachten by dit onderwerp te bepalen. Maar tevens zie ik, dat onze kans hierin bestaat, dat wy u aanknoopingspunten geven, die gy voor u zelve moet trachten uit te werken. Ge moet uw geheugen als het "Ware opnieuw vormen en ontwikkelen. Natuur lijk zoudt u gaarne alles omtrent den moord gillen weten. Welnu, lees deze papieren. Ze iullen u in korte woorden alles zeggen, wat óns van de zaak bekend ls. Wie weet, mis schien doet die lectuur een snaar trillen in Uw geheugen 1" Hy overhandigde my een bundel couranten- uitknipsels, waartusschen hier en daar, met rooden inkt, notities waren geschreven. Ik begon met vurige belangstelling te lezen. Het (Werd my zoo zonderling te moede, toen ik daar voor het eerst myn levensgeschiedenis 1m. Ik wist zoo goed als niets van myn ouders te Uexe couranten-berichten doden over veel een licht voor my opgaan. De geheele moord geschiedenis was er m beschreven. De be dienden van den heer Callinghamzo.o meldde het telegram aan de Londensche nieuws bladen hadden des avonds omstreeks half- negen een revolverschot gehoord in de studeer kamer van hun meester. Verschrikt snelden zy daarheen en braken de deur open, die van binnen gesloten was. Hetgeen zy toen aanschouwden was vree- selUk. De heer Callingham lag op den grond, in een grooten bloedplas, dood. Verstyfd van ontzetting stond miss Callingham naast hem, te ontsteld om te kunnen spreken. Op den vloer lag het pistool, waarmede het schot gelost moest zyn. En juist toen de bedienden binnenstormden, zagen zy nog éón seconde den moordenaar, een hun onbekend per soon die uit het venster sprong en in het kreupelhout verdween. De tuinman schoot toe en sprong door hetzelfde venster, maar de moordenaar was als door een tooverslag ver dwenen. Men vermoedde, dat hy over het hek gesprongen was en zich in een greppel schuil gehouden had. Dat was de eerste korte mededeellng. Daarop volgden geheimzinnige berichten in de „Central- Press" omtrent het volkomen ontbreken van ieder spoor, dat tot de ontdekking van den moordenaar zou kunnen leiden. Hy was het huis niet langs den gewonen wog binnenge komen, tenzy de heer Callingham hem zelf had meegebracht. Geen der bedienden had dien avond een verdacht persoon aan de voordeur gezien; ook wisten zy geen van allen, dat zich iemand by hun meester ln de studeer kamer had bevonden. Wel hoorden zy stem men, luide, toornige stemmen, maar zy dach ten, dat de heer Callingham met zyn dochter sprak. Voordat zy het Bchot hoorden, vertelde de tuinman, had niemand aan een onheil gedacht. De eenige, die licht zou kunnen versprei den over het geval, was natuuriyk miss Cal lingham, die alles moest gezien en gehoord hebben, naar deze jongedame was door den schrik zoo ontdaan, dat zy op f een der vragen kon antwoorden. Men moest eenige dagen geduld hebben en wachten, totdat haar zenuwen tot kalmte zouden zyn gekomen. Zeer zeker zou zy dan den dader kunnen noemen, of zóó beschryven, dat de politie hem zonder moeite zou kunnen vinden, zoo las ik. Vervolgens las ik het verslag van de ïyk- schouwing. De daarin genoemde feiten deelden my niets nieuws mede. Alleen hadden de bedienden by het verhoor de opmerking ge maakt, dat het in de kamer naar medlcUnen rook, toen zy binnenkwamen, en de dokters 6chenen te vormoeden, dat het de lucht van chloroform geweest was, vermengd met een andere artseny, die een verdoovenden Invloed op de hersens uitoefent. Ik kan onmogeiyk beschryven, wat er in my omging, terwyi ik dit las. Ik kwam plotseling tot de ontdekking, dat ik tien dagen lang geheel Engeland belangstelling had in geboezemd, dat iedereen over my had ge sproken; verder vernam ik allerlei bijzonder heden omtrent myn vader. Ik las, dat hy in Austral ié zyn geld had verdiend, veertien jaar geleden naar Woodbury was gekomen, dat myn moeder daar gestorven was, toen ik den leeftyd van vier Jaar had bereikt. Sommigen meenden met zekerheid te kunnen mededeelen, dat zy een ryke weduwe was geweest. Myn vader had uit liefhebbery de scheikunde be oefend en veel gephotographeerd. Hy was een streng, zeer ernstig man, zeiden de cou ranten, door zyn bedienden en omgeving meer gevreesd dan bemind. Voor zoover men kon nagaan bezat hy echter geen bepaalden vyand en niemand kon ip de verste verte vermoeden, waarom en door wien hy vermoord was. Op den tweeden dag na de ïykschouwing gebeurde er iets zonderlings. De politie had het vertrek, waarin de moord gepleegd was, afgesloten, en niemand mocht den drempel overschryden. Toen echter de mannen van het gerecht verschenen om de kamer in oogen- schouw te nemen, ontdekte de politie, dat het venster geopend was en dat het kistje met het photographietoestel van de tafel verdwenen was. Tot op dat oogenblik had niemand oerdg gewicht gehecht aan de aan wezigheid dezer camera. Zy was niet eens door de politie onderzocht. Zoodra het kistje echter vermist werd, begon men zich allerlei vragen te stellen omtrent dat voorwerp. Voor het eerst maakte de politie de opmerking, dat do getuigen, die het eerst de kamer waren binnengedrongen, ai hetgeen zy hadden ge zien, beschreven hadden, duidelyk, in byzon- derheden, ofschoon de lamp niet had gebrand, en het des avonds halfnegen was geweest. Deze omstandigheid gaf aanleiding tot onder zoek, en het gevolg van het onderzoek was, dat men zekerheid kreeg, dat, toen de be dienden binnenkwamen, het electrische licht van het toestel juist in werking moest ge weest zyn. De inspecteur had my onafgebroken gade geslagen, terwyi ik las. „Ziet u," zeide hy, over myn schouder medelezende, „daardoor kwam ik op het spoor. Ik dacht b{j myzelven, dat, indien het licht in werking wae, het toestel natuuriyk ook werkte en het geheele tooneel daardoor in elkander snel opvolgende beelden moest zyn gephotographeerd. De moordenaar heeft daar aan eerst niet gedacht, maar later ls bet hem ingevallen en by 1 eeft zich gehaast, om zioh meester te maken van hot toestel, dat hem p.nders verraden sou hebben. Hy ls veel slimmer geweest dan wy." rMaar hoe is deze eene plaat in uw bezit gekomen?" vroeg ik. „Waarom hebt ge te niet alle?" „Wy vonden de camera achter in den tuin ln het hooge gras, onder een groep seringen struiken. Ze was ongeschonden, maar vyf platen waren verdwonen. De zesde waar van u een afdruk thans in handen hebt is vastgeklemd geweest en de moordenaar, die blykbaar groote haast had, heeft haar er in gelaten. Wy hebben allo reden om te ge- looven, dat hy den diefstal geploegd heeft weinige oogenblikken voordat wjj ontdokton, dat het kistje verdwonen was. Want hy moet over den tuinmuur geklommen zyn, vlak by de plek, waar do camera gevonden werd, en zich bezeerd hebben aan het glas op den muur. Toen wy daar kwamen, waren de bloedsporen tegen den muur nog vochtig; er kon du» maar zeer weinig tyd verloopen zyn." „Dus byna was hy u in handen gevallen 1" riep ik uit. „Hoe is het mogelyk, dat u zyn spoor niet hebt kunnen volgen 1" „Ja, vreemd is het, daarin hebt u geiyk," antwoordde de inspecteur. „Wy lieten de eenige kans, die misschien tot een arrestatie zou hebben kunnen leiden, ontglippen. Zeg my nu eens, of, indien u eens goed nadenkt over alles, wat u nu gehoord en gelezen hebt, u zich dan zoudt kunnen herinneren, of u óón of meer van dio lichtstralen gezien hebt?" Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5