N*. 12542
Zaterdag; 12 Januari.
1901.
feze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van fon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Het Photographietoestel.
LEIDSCK
DACrBLA
r
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden. t i i 1.10.
Buiten Leiden, per looper en wur agenten gevestigd zfln 1.80.
Franco per post .«titisttstt-t-e 1.65.
PRIJS DER AD VERTEN TIÉN
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 j. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Van onzen Minister van Buitenlandsche
;Zaken leverde dr. Schaepman in Woord an
\£eeld een karakterschets, waarin mr. D e
;B eau fort allereerst geteekend wordt, op
tredend als spreker achter de Ministerstafel.
Achter de groene tafel verrast een welge-
zette, niet ryzige, maar ook niet zware ge
stalte. De welgezetheid heeft niets burgerlijks,
niots vierkants, al is zy krachtig en vast.
:Van blozende welgedaanheid geen spoor, van
joviale gulheid zeer weinig. Een deftige wel-
gezetenheid, niet geheel land-edelman, niet
[geheel geleerde, niet geheel bankier. Iets van
jölles. Baron Laffitte, maar van ouderen huize
en toch van nieuwer 60ort.
Meer en beter dan de gestalte teekent het
thoofd. Het staat flink op de kloeke schou
ders. Het is regelmatig gevormd, sierlijk, maar
•niet te sierlijk. Het past hij den vollen baard,
i*lie niets Teutoonsch heeft, maar iets van den
[haard der Assyrische koningskoppen, zonder
;«en zweem van de keurige verwijfdheid, die
jom deze hangt. Maar zie de oogen onder het
[voorhoofd, dat door zwartgrfjzende haren wordt
(©miyst. Oogen van waarneming, van juiste,
echerpe waarneming, oogen van geest, van
^nellen, vonkelenden geest, oogen soms van
iets droomerigs, voorbijgaand droomerigs,
ixnaar dan weder vol van het gezicht, het
volle gezicht en het volle begrip der werke
lijkheid.
Hoor nu de stem. Zonder eenige verheffing,
lacht, maar vast en beslist. Met zeer fijne
[ïoonschakeeringen, fijn, maar gewild en altijd
'treffend juist. Een ietwat zuidelijke tongval,
fniet smeltend, maar klanken uit- on aan
blikkend, accentueerend. Niet Vlaamsch, maar
'zuidelijk Pransch, Langue d'Oc. De zinnen
"steeds vol, rond, zonder te veel giydigheid
.'of smijdigheid.
Over des heeren De Boaufortjs hoffelijkheid
schrijft dr. S.:
Indien ik zou mogen aanwijzen de deugd,
die de tegenwoordige Minister van Buiten
landsche Zaken niet juist als zijn ambtsdeugd,
ftoaar als zijn levensdeugd heeft gekozen, dan
(zouik noemen: de hoffelijkheid. In zijn den
ken en doen, in zjjn woorden en schriften,
•filet als afwijking van andere deugden, eigen-
ischappen of gaven. Hier is werkkracht, hier
Ss ernst, hier is ijver. Hier is vernuft, hier is
cherpzinnigheid. Veelzijdigheid van weten on
nn praktijk. Voorzichtigheid en kloekheid
ok. Maar de hoffelijkheid geeft aan dit alles
liet persoonlijk karakter, den eigen glans.
In iedere hoofschheid. steekt iets van een
itiederbuigen, van een toelaten. De eigenlijke
jjioffeiykheid bestaat niet zonder een gevoel
-van meerderheid. De heer De Beaufort is
i-hoffelijk, omdat hij heeft, wat eens de heer
I ï>e Savornin Lohman noemde: „de rede, het
I Intellect, het verstand." Hy gelooft niet aan
I de uitverkiezing, maar in zyn hoog redeiyke
I Vryzinnigheid acht hy zich uitverkorene boven
I velen. Het is geen beredeneerd gevoel, geen
I uitkomst van zelfvoldane bespiegeling, het is
f een bewustzyn met het zyn geboren.
Aan dit bewustzyn van voorname vryzin-
I nigheid moet men ook toeschryven zyn koele
I houding tegenover de voorstanders der Vrye
School. Van der Brugghen, „de man van erva
ring en praktyk," is hem liever, toegankelyker
dan de monumentale Groen van Prinsterer. Hy
joomt Rappard, „de schrandere en bedacht
zame." Hy heeft niets dan lof voor Iemand,
die de bevordering van het onderwys, welk dan
ook, predikt in stede van „te schreeuwen en
te stryden tegen den godsdienstloozen Staat".
Zóó is het by hem wel in alles. Hy is de
man van een schoon-redeiyke gematigdheid,
in alles: letteren, staatkunde, studie, leven.
Hy heeft, wat.hy by een voortreffoiyk critious
van Bellamy roemt, „geen spoor van opwin
ding". Ook niet als redenaar. Als redenaar is
hy eenvoudig keurig. Keurig van een keurig
heid, die geen hartstocht verraadt. Hy zal
niet als Bismarck zyn geweldige persooniyk-
heid in het debat werpen en na oen Titanische
verdediging van de overmacht en het souve-
reine recht van den sterkste uitroepen: „Wir
Deutschen fürchton Gott und sonst Niemand
und Nichts zur "Welt!" Zulk een beroep op
reuzen-naïeveteit kent hy niet. Hy zal van zyn
plicht niet spreken als von Bülow: „wie das
meine verdammte Pflicht und Schuldigkeit ist."
Zulke dingen zyn voor hem onaandoeniyk. Hy
is noch los, noch dartel, maar de Fransche
geo6t steekt in hem. Niet óénzydig. Hy is veel-
zydig, hy wordt aangedaan door het gevoel
van Bellamy en hy roemt het karakter van
Lodensteyn. Maar hy biyft zichzelf.
Hy is ook in hachelyke omstandigheden de
Nederlandsche Minister van Buitenlandsche
Zaken gebleven. En in het Nederlandsche leven
van de laatste helft der negentiende eeuw is
hy een der aantrekkelykste vorschyningen. Hy
toont het beste wat wy bezittengoede tradi
tie, ernstige wetensohap, degelyke voorzichtig
heid, fijne beschaving en aangonamen geest
Belang en Recht, het orgaan van de Vor-
eeniging tot verbetering van den maatschap-
pel yken en den rechtstoestand der vrouw in
Nederland, stelt de vraag: In welke betrek
king zullen by de a. s. verkiezingscampagne
de vrouwen treden tot de bestaande politieke
partyen?
Een algemeene vrouwenconcentratie,
waarvan de „pure" feministen droomen, acht
het blad een onmogoiykheld, omdat de vrou
wen onderling nog door klassen en standen
en belangen zgn verdeeld.
Daarom vordort zoowel het belang ha^er
zaak als het algemeen belang, dat de vrouwen
steun zoeken by de mannenpartyen. By
welke, hangt af van de politieke richting, die
zy zyn toegedaan. Maar omdat van antirevolu
tionairen en katholieken voor de feministen
niets te wachten is, biyft haar de keuze tus-
schen de vele liberale fractiën èn de sociaal
democraten, waarmee dan de oplossing harer
eigen organisatie in velerlei politieke groepen
Intreedt.
In Engeland bestaan verscheidene van zulke
vrouwenbonden met bepaalde politieke kleur.
De sociaal-democratische gaat het verst en
eischt volledige geiykstelling met de mannen.
Strikt genomen hooren daar de feministen
thuis, maar staatkundige beginselen, klasse-
belangen en overwegingen van anderen aard
doen by de meesten de schaal harer genegen
heid naar de andere zyde overhellen.
Samengaan met een der mannenpartyen ver
dient om meer dan éón reden aanbeveling. Der
vrouw ontbreekt nog de kennis en de ervaring,
noodig om persooniyk te leiden. Het is waar,
vele feministen wantrouwen de mannen. Uit
de handen van diezelfde booze mannen moeten
wy evenwel het kiesrecht aannemen. En ge
tuigt het dan niet van meer levenswijsheid en
menschenkennis, mot hen op vredesvoet te
staan, hen door onze handelingen te leeren
onze medewerking op prys te stellen, dan hun
altyd hun strafregister voor te houden en
hen met kleine wraakgevoelentjes te tarten?
Zonder de mannen als raadslieden loopen de
vrouwen gevaar veel onbeholpen werk te leve
ren. Het is een dikwerf opgemerkte waarheid,
deels liggend in den aanleg, deels misschien door
opvoeding ontwikkeld: in tegenstelling met
den man overzien de vrouwen zelden een groot
geheel, zy verliezen de hoofdzaak uit het oog
om aan de details te biy ven hangen. Vandaar
het tot haar niet altyd ten onrechte gerichte
verwyt, dat zy kleingeestig zyn; vandaar
haar geneigdheid tot haspelen over nietig
heden. Er valt nog veel aan „inwendige zen
ding" onder haar te doenl
Eindelyk nog laat de vrouw zich in sterke
mate door haar gevoel medesleepennergens
zyn wel gevoel8handellngon minder op hun
plaats dan In de politiek. Meer ethische dryf-
veeren in de staatkunde waren zeker wonsche-
ïyk; in de toekomst is van de medewerking
der vrouw in dit opzicht veel te wachten.
Maar by den a. s. verkiezingsstryd zou niets
verderflyker werken dan een te hartstochte-
lyk yveren van den kant der vrouwen voor
uitsluitend haar sekse-rechten. Het ware meer
dan een strategische fout van haar kant,
indien zy het verder afliggende vrou
wenkiesrecht schoof voor het naast
bereikbare Grondwetsherziening,
of meer dingen overhoop haalde, dan waarop
het gemeenschappelyk streven is gericht. Men
hoede zich voor die heftige feministische over-
dryving, die meer afschrik dan sympathie
wekt. By eiken verkiezingsstryd stroomt
het over var. leeiyke verdachtmakingen, on
edele bestrijding. Laten de vrouwen zich
vooral van zulk een strydwyze onthouden en
door haar kalm en waardig optroden den
overigen partyen eerbied afuwingon en hen
door haar voorbeeld in het goede spoor trach
ten te houden. Dit ware do eerste en niet de
minst te waardeoren winst, behaald van haar
invloed op ons politieke ieven.
In de rubriek „Haagsche Brieven" van De
Tjjd viel ons oog op het volgende:
,Het is hier (in Don Haag dus)
met het werk slecht gesteld. Ontelbaar velen
hebben in do laatste maanden niets verdiend
en missen het geld voor de dure brandstoffen,
welke thans in geen enkeie woning kunnen
gemist worden.
Ik wys hierop, en dit niet voor het eerst,
omdat voor velen Den Haag een soort Dorado
schynt voor den ambachtsman. De stad bloeit.
Er worden steeds meer huizen bygebouwd.
In sommige buurten heerscht zelfs weelde,
en de duurste winkels maken de beste zaken.
De werkman van buiten, die dit hoort, meent,
dat alles even mooi is, en snolt naar Den Haag,
om, zonder cenig vooruitzicht, daar al heel
spoedig de ryen te versterken van do be-
hoeftigen.
Ik geloof niet, dat dit in een andere stad
zoo erg is als by ons. Te Amsterdam on te
Rotterdam hooft de handel het gehoele jaar
behoefte aan losse werklieden. By stilte in
het ambacht is dus voor den werkloozo nog
wel eens iets te verdienen. In Den Haag leeft
het gros van~de menschen buiten zaken. Zy
wonen in huurhuizen, waaraan de eigenaar
liefst zoo weinig mogeiyk laat verdienen, en
hebben geen arbeidskrachten noodig, behalve
een of twee dienstboden. Zoodra er stilstand
in het bouwvak is, ligt schier alle arbeid stiL
Hot leven voor den werkman is daarby zeer
duur hier. Een ambachtsman is een heer, die
zich buiten zyn werk kleedt als een heer en
naar zyn werk gaat met een hoed op. Een
man of vrouw, die op klompen buiten de
deur komt, is zelfs onder de allerarmsten nog
met een lantaarntje te zoeken. De arbeiders
woningen doen hooge huren, in tegenstelling
met de huizen voor den kleinen burger- en
middelstand, die in geen enkele stad zoo laag
zyn als hier. Ik kan daarom den
werkman en ambachtsman niet
genoeg ontraden, naar Den Haag
te komen. Zy gaan hun ongeluk te ge-
moet, hoe geheel anders het hun wellicht
toeschyne, wanneer zy hooren over de be-
trekkeiyk vele werken, die hier in uitvoering
sfin. Deze kunnen nog niet eens het beste
gedeelte van de werklieden onder onze eigen
ingezetenen aan een schamel stukje brood
helpen.
Er z(Jn dan ook dulzonden, die al reikhalzend
uitzien naar de buitengewone bedeeling, welke
de commissie voor de feesten ter gelegenheid
van het huweiyk van H. M. als hoofdpunt
op het programma heeft geplaatst.
De Van-Dag-tot-Dag-schryver in het Han
delsblad voelt zich „als door een nagel op
een lei" gehinderd door de slechte manie
ren van onbehouwen menschen in
Tweede Kamer en gemeenteraden.
„De hoffeiyke man weet zyn meening dui-
deiyk en onmiskenbaar uit te drukken, ook
al kladdert hy geen vette voegen vermiljoen
naast het schelste kopergeel op het grove
doek. Hy maakt meer gebruik van hetparel-
grys en het zachte bruin der sepiateeke-
ningen.hy werkt met tinten, waar hy
harde positieve kleur overbodig acht.
Maar hy wordt juist daarom door zyn tegen
stander niet minder goed begrepen. Want
deze kan werkoiyk vry goed beseffen, dat
iets wit is, ook zonder dat hem een bak
loodwit in het oog geworpen wordt. Wellicht
begrypt hy de aanduiding zelfs nog beter
dan het plassen.
Dan komt hy noer op de „onaangename
menschen":
„Myn overtuiging is, dat deze personen
hun party meer kwaad dan goed doen, daar
ze zichzelven en hun eigenaardigheden on-
hebbeiyk op don voorgrond dringen.
Burgers en boeren, ziet eens welk een on
af liankelyko, waardige volksman ik benl Ik
durf dan toch maar brutaalweg groote woor
den gebruiken, woorden, die rammelen als
steenen in oen rommelpot. Ik durf iemand,
die niet antwoorden kan, beleedigen, en een
jonge bruid grof toespreken, alsof het zoo
maar niets was!"
Dit schryvend, denk ik in de eerste plaats
aan den heer Tioelstra.
Meent deze naar voren zich eliebogende
democraat waariyk, dat het Nederlandsche
volk behagen schept in onbeschoftheid
Reverentie, eerbied, ontzag eisch ik voor
elke bruid.
Zal men dan in onze Tweede Kamer straffe
loos laatdunkend en onbeschoft een jonge
bruid kunnen toespreken, alleen omdat ze nog
boven de witte oranje-bloesemkroon de ge
wijde koningskroon van Oranje draagt!
Welk een rauwe hatelykheid, om, als het
huweiyk der jonge Bruid besproken wordt, te
schimpen op dat groote Dultsche volk, waartoe
zoowel haar moeder en haar bruidegom als
haar eigen voorvaderen behooren. In veel
opzichten verschillen wy, Nederlanders, door
historie en aard van den Dultschen nabuur.
Maar geen dommer daad is denkbaar, dan
die om ons te verhoovaardigen op een vryheid
die niet wy, maar onze voorouders won
nen in plaats van uitsluitend acht te slaan
op die machtige hoedanigheden, waardoor
het Duitsche volk dat nu leeft prikkelend
en opwekkend ons tot voorbeeld kan zyn.
En even weerzinwekkend is de ongema
nierde vrypostighoid om de jonge Koningin
te vragen „haar jeugdigen Nimrod" smaak
voor beter vermaken in te boezemen.
Afgescheiden van den ploertigen vorm, is
de raadgeving zelve ongemanierd en ongepast.
Er zyn zeker edeler vermaken dan het
jagen, maar even zeker ook ontelbaro, dio veel
onedeler zyn. Men kan een voortreffelyk
staatsman, een groot kunstenaar, een machtig
veldoverste zyn, en toch byzonder veel van
jagen houden. Indien een nederig journalist
een woordje van verweer mag doen hooren,
dan zou ik zeggen, dat ik myn dagelykschen
plicht er niot slechter om vervul, omdat ik
er van houd soms een konyn te schieten.
Ik vind het jachtmaken op effect en op
gekroonde hoofden, waaraan de patriot Troel
stra zich bezondigt, veel erger wandaad dan
de jacht op wild in duin en bosch en langs
de hoido.
Wat zyn wy eensklaps ver afgedwaald van
de oudorwetsche hoffelykheid, waarover wy
het zooeven hadden.
Ook door myn schuld! Want myn zelf
bedwang is niet groot genoog om het my
mogelyk te maken de blaffende oratorie van
een Troelstra met courtoisie te bespreken."
De Zutfeneche Courant Bcbryft:
„Naar aanleiding van de moeiiykhoid om
in Friesland de eischen van de leerp lichV
wet en de wenschen van de schaatsen
eden d e jeugd met elkander in overeen
stemming te brengen, haalt De Standaard
vader Tollens aan, vers 65 van de Over
wintering:
't Was of natuur verbood, den toeleg door
te dryven].
Men kan, als men eenmaal aan het citeeren
raakt, soms tot wonderiyke resultaten komen.
Vyf regels verder nl. zingt Tollens:
't Was Neerland niet meer vreemd, nr' al
de wet te stellen].
De autoriteit van Tollens en de vergelding
van de leerpliohtwet met de Overwintering up
Nova-Zembla halen dus in dit geval niet veel uit.
Laten de school-autorlteiten de eer aan zich
zelf, het heft in handen, de wet voor rekbaar,
en de jeugd te vriend houden, hetgeen alte-
maal kan, door'e morgens school te houden,
maar 's middags vry af te geven, om den
anderen dag.
Dan houdt men de eer aan zichzelf, men
maakt de nieuwe regeling niet terstond Im
populair; dat er een wet is, wordt niet uit
het oog verloren en per slot van rekening Is
met een gemeenschappelyk school
verzuim van enkele middagen (de vorst duurt
in den regel geen weken) nog niet zoo heel
veel verloren.
De hoofdzaak, het beletten van doorgaand
ongeregeld schoolbezoek van velen, ten koste
van de vorderingen van riien, wordt tóch door
de wet bereikt.
Ziedaar In alle beschei i/nheld ons advies.
Een van de groote vooralen van het volgen
van oien weg is, dat de beslissing niet aan do
leerlingen, maar aan de school- en gemeente-
ïyke autoriteiten biyft. De schaatsenrydGode
jeugd zal dan vrooiyk de school verlaten,
maar -- om by Tollens te Wjjven met het
„nageslacht" uit „Hans mv.u Leeuwen op de
Citadel van Antwerpen" het schoolverzuim
als volgt kunnen bezingen:
Zyn heftigheid scheen het vonkje van ge
heugen, dat in my was begonnen te gloren,
plotseling uit te dooven. Tegen zulk een aanval
was ik niet bestand.
„Ik weot niet wat u bedoelt," antwoordde
ik wanhopend; „ik heb nooit platen gezien,
Ik weet er niets van."
De man sloeg my eenige oogenblikken aan
dachtig gade. Hy scheen te twyfelen aan de
oprechtheid myner woorden.
Eindetyk ondernam hy een meuwe poging.
„Ik geloof u, miss Callingham", sprak hy
iOp vriendeiyken toon. „Ik zie, dat het u
moeilyk valt uw gedachten by dit onderwerp
te bepalen. Maar tevens zie ik, dat onze kans
hierin bestaat, dat wy u aanknoopingspunten
geven, die gy voor u zelve moet trachten uit
te werken. Ge moet uw geheugen als het
"Ware opnieuw vormen en ontwikkelen. Natuur
lijk zoudt u gaarne alles omtrent den moord
gillen weten. Welnu, lees deze papieren. Ze
iullen u in korte woorden alles zeggen, wat
óns van de zaak bekend ls. Wie weet, mis
schien doet die lectuur een snaar trillen in
Uw geheugen 1"
Hy overhandigde my een bundel couranten-
uitknipsels, waartusschen hier en daar, met
rooden inkt, notities waren geschreven. Ik
begon met vurige belangstelling te lezen. Het
(Werd my zoo zonderling te moede, toen ik
daar voor het eerst myn levensgeschiedenis
1m. Ik wist zoo goed als niets van myn ouders
te Uexe couranten-berichten doden over veel
een licht voor my opgaan. De geheele moord
geschiedenis was er m beschreven. De be
dienden van den heer Callinghamzo.o meldde
het telegram aan de Londensche nieuws
bladen hadden des avonds omstreeks half-
negen een revolverschot gehoord in de studeer
kamer van hun meester. Verschrikt snelden
zy daarheen en braken de deur open, die
van binnen gesloten was.
Hetgeen zy toen aanschouwden was vree-
selUk. De heer Callingham lag op den grond,
in een grooten bloedplas, dood. Verstyfd van
ontzetting stond miss Callingham naast hem,
te ontsteld om te kunnen spreken. Op den
vloer lag het pistool, waarmede het schot
gelost moest zyn. En juist toen de bedienden
binnenstormden, zagen zy nog éón seconde
den moordenaar, een hun onbekend per
soon die uit het venster sprong en in het
kreupelhout verdween. De tuinman schoot toe
en sprong door hetzelfde venster, maar de
moordenaar was als door een tooverslag ver
dwenen. Men vermoedde, dat hy over het hek
gesprongen was en zich in een greppel schuil
gehouden had.
Dat was de eerste korte mededeellng. Daarop
volgden geheimzinnige berichten in de „Central-
Press" omtrent het volkomen ontbreken van
ieder spoor, dat tot de ontdekking van den
moordenaar zou kunnen leiden. Hy was het
huis niet langs den gewonen wog binnenge
komen, tenzy de heer Callingham hem zelf
had meegebracht. Geen der bedienden had dien
avond een verdacht persoon aan de voordeur
gezien; ook wisten zy geen van allen, dat
zich iemand by hun meester ln de studeer
kamer had bevonden. Wel hoorden zy stem
men, luide, toornige stemmen, maar zy dach
ten, dat de heer Callingham met zyn dochter
sprak. Voordat zy het Bchot hoorden, vertelde
de tuinman, had niemand aan een onheil
gedacht.
De eenige, die licht zou kunnen versprei
den over het geval, was natuuriyk miss Cal
lingham, die alles moest gezien en gehoord
hebben, naar deze jongedame was door den
schrik zoo ontdaan, dat zy op f een der vragen
kon antwoorden. Men moest eenige dagen
geduld hebben en wachten, totdat haar zenuwen
tot kalmte zouden zyn gekomen. Zeer zeker
zou zy dan den dader kunnen noemen, of
zóó beschryven, dat de politie hem zonder
moeite zou kunnen vinden, zoo las ik.
Vervolgens las ik het verslag van de ïyk-
schouwing. De daarin genoemde feiten deelden
my niets nieuws mede. Alleen hadden de
bedienden by het verhoor de opmerking ge
maakt, dat het in de kamer naar medlcUnen
rook, toen zy binnenkwamen, en de dokters
6chenen te vormoeden, dat het de lucht van
chloroform geweest was, vermengd met een
andere artseny, die een verdoovenden Invloed
op de hersens uitoefent.
Ik kan onmogeiyk beschryven, wat er in
my omging, terwyi ik dit las. Ik kwam
plotseling tot de ontdekking, dat ik tien dagen
lang geheel Engeland belangstelling had in
geboezemd, dat iedereen over my had ge
sproken; verder vernam ik allerlei bijzonder
heden omtrent myn vader. Ik las, dat hy in
Austral ié zyn geld had verdiend, veertien jaar
geleden naar Woodbury was gekomen, dat
myn moeder daar gestorven was, toen ik den
leeftyd van vier Jaar had bereikt. Sommigen
meenden met zekerheid te kunnen mededeelen,
dat zy een ryke weduwe was geweest. Myn
vader had uit liefhebbery de scheikunde be
oefend en veel gephotographeerd. Hy was
een streng, zeer ernstig man, zeiden de cou
ranten, door zyn bedienden en omgeving meer
gevreesd dan bemind. Voor zoover men kon
nagaan bezat hy echter geen bepaalden vyand
en niemand kon ip de verste verte vermoeden,
waarom en door wien hy vermoord was.
Op den tweeden dag na de ïykschouwing
gebeurde er iets zonderlings. De politie had
het vertrek, waarin de moord gepleegd was,
afgesloten, en niemand mocht den drempel
overschryden. Toen echter de mannen van het
gerecht verschenen om de kamer in oogen-
schouw te nemen, ontdekte de politie, dat
het venster geopend was en dat het kistje
met het photographietoestel van de tafel
verdwenen was. Tot op dat oogenblik had
niemand oerdg gewicht gehecht aan de aan
wezigheid dezer camera. Zy was niet eens
door de politie onderzocht. Zoodra het kistje
echter vermist werd, begon men zich allerlei
vragen te stellen omtrent dat voorwerp. Voor
het eerst maakte de politie de opmerking,
dat do getuigen, die het eerst de kamer waren
binnengedrongen, ai hetgeen zy hadden ge
zien, beschreven hadden, duidelyk, in byzon-
derheden, ofschoon de lamp niet had gebrand,
en het des avonds halfnegen was geweest.
Deze omstandigheid gaf aanleiding tot onder
zoek, en het gevolg van het onderzoek was,
dat men zekerheid kreeg, dat, toen de be
dienden binnenkwamen, het electrische licht
van het toestel juist in werking moest ge
weest zyn.
De inspecteur had my onafgebroken gade
geslagen, terwyi ik las.
„Ziet u," zeide hy, over myn schouder
medelezende, „daardoor kwam ik op het spoor.
Ik dacht b{j myzelven, dat, indien het licht
in werking wae, het toestel natuuriyk ook
werkte en het geheele tooneel daardoor in
elkander snel opvolgende beelden moest zyn
gephotographeerd. De moordenaar heeft daar
aan eerst niet gedacht, maar later ls bet hem
ingevallen en by 1 eeft zich gehaast, om zioh
meester te maken van hot toestel, dat hem
p.nders verraden sou hebben. Hy ls veel slimmer
geweest dan wy."
rMaar hoe is deze eene plaat in uw bezit
gekomen?" vroeg ik. „Waarom hebt ge te
niet alle?"
„Wy vonden de camera achter in den tuin
ln het hooge gras, onder een groep seringen
struiken. Ze was ongeschonden, maar vyf
platen waren verdwonen. De zesde waar
van u een afdruk thans in handen hebt
is vastgeklemd geweest en de moordenaar,
die blykbaar groote haast had, heeft haar er
in gelaten. Wy hebben allo reden om te ge-
looven, dat hy den diefstal geploegd heeft
weinige oogenblikken voordat wjj ontdokton,
dat het kistje verdwonen was. Want hy moet
over den tuinmuur geklommen zyn, vlak by de
plek, waar do camera gevonden werd, en zich
bezeerd hebben aan het glas op den muur.
Toen wy daar kwamen, waren de bloedsporen
tegen den muur nog vochtig; er kon du»
maar zeer weinig tyd verloopen zyn."
„Dus byna was hy u in handen gevallen 1"
riep ik uit. „Hoe is het mogelyk, dat u zyn
spoor niet hebt kunnen volgen 1"
„Ja, vreemd is het, daarin hebt u geiyk,"
antwoordde de inspecteur. „Wy lieten de
eenige kans, die misschien tot een arrestatie
zou hebben kunnen leiden, ontglippen. Zeg
my nu eens, of, indien u eens goed nadenkt
over alles, wat u nu gehoord en gelezen hebt,
u zich dan zoudt kunnen herinneren, of u óón
of meer van dio lichtstralen gezien hebt?"
Wordt vervolgd.)