feze (Courant wordt dagelijks, met uitsondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Derde Blad.
Leiden, 22 December.
Feuilleton.
KERSTNACHT.
N*. 12526
Zaterdag 33 December.
A®. 1900
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Lelden per 8 maanden; i i i i I I i >f 1.10.
Puiten Lelden, per looper en waar agenten gevestigd rijn 1.30.
Franco per post .•t«èistèïfiet*e l-®®-
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1 0 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootero
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseren buiten de stad
wordt 0.05 berekend.
Kenulsgevliijjcn.
LEERPLICHTWET.
Huisonderwijs.
De Burgemeester van Leiden;
Gelet op het Koninklijk besluit van 26 November
1900 (Stbl. No. 205), waarbij is bepaald, dat de
Leerplichtwet op 1 Januari 1901 in werkiüg treedt;
en op de aanschrijving van den Minister van
Binnenlandsche Zaken van 5 December 1900
No. 6909. At'd. Onderwijs;
Herinnert ouders, voogden en verzorgers van de
in deze gemeente woonachtige kinderen, op wie
de Leerpliohtwet van toepassing is,
dat zjj, indien zjj aan de eischen dier wet vol-
doen, door aan die kinderen huisonderwijs te ver
strekken of te doen verstrekken, verplicht zijn
aan hem bij een door hen ondertcekende verklaring
opgave te doen van:
lo. de vakken, waarin de kinderen huisonder
wijs genieten;
2o. a. de namen der kinderen, met bijvoeging
van de voornamen, dagteekening van goboorto en
plaats van werkelijk verblijf, alsmede van de plaats,
waar het onderwijs wordt gegeven;
b. de namen en voornamen van hen, door wie
het ondorwijs wordt gegeven. Is op laatstgenoemden
artikel 7 ot artikel 15 sub a der wet tot regeling
van hot lager onderwijs toepasselijk, zoo wordt
gulks mede vermeld;
dat deze verklaring, welke door hen, die het
onderwijs geven, mede onderteekend moet worden,
ieder jaar, vóór 1 Februari opnieuw moot worden
Ingediend;
dat van verandering in de personen, door wie
bet onderwijs wordt gegeven, binnen acht en
twintig dagen aan hem mededeeling moet worden
gedaan;
en dat formulieren voor de opgaven omtrent
kinderen, aan wie huisonderwijs wordt verstrekt
en voor de opgaven omtrent verandering in de
personen, die het huisonderwijs geven, na 31 dezer
Kostoloos verkrijgbaar zjjn ter gemeente-secretarie.
De Burgemeester van Leiden,
F. WAS.
Leiden, 21 December 1900.
IiEERPIilCHTWET,
Vrijstelling der verplichting, opgelegd b\j
art. 1 der wet.
De Burgemeester van Leiden,
Gelet op het Koninklijk besluit van 26 November
1900 (Stshl. No. 205), waarbij is bopaald, dat de
Leerplichtwet op 1 Januari l'JUl in werking treedt;
en op de aanschrijving van den Minister van
Binnenfandsche Zaken van 5 December 1900, No.
6909, Afd. onderwijs;
Herinnert ouders, voogden en verzorgers van
in deze gemeente woonachtige kinderen, op wie
de Loerplichtwet van toepassing is, eu die zioh
wenachon te beroepen op oenige vrijstelling van
de naleving der in artikel 1 dier wet opgelegde
verplichting;
dat zjj zich niet beroepen kunnen op eenige
vrijstelling van do bedoelde verpliohting, zoolang
zij niet aan hem hebben kennis gegoven voor welk
kind, en op wolkon grond zij op vrijstelling aan
spraak meenen le mogen maken;
dat deze kennisgeving, zoolang de aanspraak
i op vrijstelling blijït voortduren, en de kinderen
nog in den leerplichtigen leeftijd vallen, telkens
pa verloop van 12 maanden opnieuw moet worden
1 ingediend;
dat ouders, voogden of verzorgers, die over-
wegend bezwaar hebben tegen het onderwijs op
alle, binnen den afstand van 4 kilometer van de
woning gelegen scholen, waar voor hun kinderen
plaats te verkrijgen is, zich op de vrijstelling,
genoemd sub. 8o. van art. 7 der Leerplichtwet,
alleen kunnen beroepen, indien zij aan de hier-
voren bedoelde kennisgeving de schriftelijke ver
klaring hebben toegevoegd;
dat zjj tegen het onderwijs op de, binnen den
afstand van 4 kilometer van de woning gelegen
soholeo, waarop voor de kinderen plaats te ver
krijgen is, zoo overwegend bezwaar hebben, dat
zjj hun kinderen voorloopig liever van het door
do wet gevorderde onderwijs verstoken laten, dan
hen aan een dier scholen toe te vertrouwen;
dat deze verklaring, om geldig te zijn, ook de
handteekening moet dragen van den arrondisse-
ments-schoolopziener, en dat formulieren voor de
kennisgeving van vermeende vrjjstelling, na 81
dezer, kosteloos verkrijgbaar zijn tergemeente
secretarie.
De Burgemeester van Leiden,
F. WAS.
Leiden, 21 Decomber 190O.
„Willem de Zwjjger; een karakterstudie",
zoo luidde het onderwerp van dr. J. H.
Gerreteen, van 's-Gravenhage, die gisteravond
alhier in de kleine Nutszaal voor de bezoekers
der derde Winterlezing optrad.
In zjjn inleiding tot behandeling van dit
onderwerp beschreef spr. het gevoel van
diepen weemoed, dat ons moet vervullen,
wanneer wjj denken aan, spreken over Willem
van Oranje; wanneer wjj zjjn grootheid be
peinzen en hem scherp voor ons zien treden
uit de nevelen van het verleden; een gevoel
als van Iemand, die staat aan een graf, het
welk in zich besloten houdt het stoffeljjk
overschot, het niets- en daardoor zoo veel
zeggend ljjk van een, dien we niet hebben
liefgehad naar do mate, zooals hjj dat ver
diend heeft; van een, dien we, het is niet te
sterk uitgediukt, zelfs hebben miskend. Gaarne
zoi/den wjj hem nog eens uit dat graf zien
veijrjjzen, hem nog eens in lovenden ljjvo voor
ons zien, om hem te vragen om vergeving
=voor die miskenning onzerzjjds.
En daarna er reeds even op wjjzende wat
die eerste Oranje ons, ons Nederlanders Is
geweest, welk een onverbrekelijke band door
hem gelegd is en nog altjjd bestaat tusschon
Nederland en Oranje, deed hjj ons gevoelen,
dat wjj dien Oranje nooit genoeg hebben
liefgehad en dat wjj te ztfnen opzichte staan
voor een onbetaalde Bchuld van eerbied en
l.efde, een eeuwige schuld aan dien man van
den vooruitgang, en dus niet van het conser
vatisme; die leefde het leven van zjjn volk
en door wien wjj onze Koningin Wilhelmina
zoo gaarne te gomoet treden meteen: „Wees
ons van harte gegroet, dochter van Willem
van Oranje 1" en die we daardoor zoo liefhebben.
Vervolgens overgaande tot de toegezegde
karakterstudie, noemde spr. Willem van Oranje
in do eerato plaats een zedeljjk man, wiens
hoogo betoekenis wjj hebben te zoeken in
zjjn karakter, lü zjjn moreele kracht, ontwik
keld zjjn gan8cho leven door; een man, be-
hoorende tot het geslacht van Amos en van
Jacobus. Strikt religious is hjj niet geweest;
hjj was geen Luther. Dit bleek uit zjjn wenscli
tot vereeniging van al de zeventien gewosten,
een samenbinding dus van Roomsche en
Protestantsche elementen. Voorop 6telde de
Prins het Nederlanderschap; la de tweede
plaats eerst gold bjj hem de religie. De
scherpe tegenstellingen van het religieuze
leven ontgingen hem.
In de tweede plaats noemde dr. Gerretsen
den Prins een man van goduld. Hjj kon dulden,
dragon; hjj bezat wat de Heilige Schrift noemt
„ljjdzaamheld". Waar hjj al zjjn veldslagen
verloor; al zjjn plannon zag mislukken, zelfs
zjjn levensideaal: de Pacificatie van Gent; al
zjjn expedities op niets zag uitloopen, bleef
hjj toch volhouden, hetgeen spr. bewees aan
de hand der Historie. Nooit kende de Prins
voorspoed. Hjj stierf, toen do zaak, waaraan
hjj zjjn leven gewjjd had, in den donkersten
nacht verkeerde; den dageraad der vrjjheid van
het land, dat hem lief geworden was, had
hjj met zjjn vloescheljjk oog niet mogen zien
gloren; zwart was zjjn leven zwart was zjjn
dood; en toch is hjj tot den einde toe staande
gebleven te midden der onstuimige baren, en
zjjn laatste woorden waren woorden van hoop.
Was zjjn geduld zjjn kracht, het was ook
zjjn zwakheid. Hjj had een trage natuur; zjjn
wachten weid veelal weifelen. Hjj was uiterst
voorzichtig, steeds aarzelend. Toen in de
Nederlanden een ware volksbeweging was
ontstaan en alles te redden zou geweest zjjn,
toen liet Oranje op zich wachten, wat den
lande noodlottig werd. Wie evenwel den Prins,
daarop afgaande, van zjjn voetstuk wil afruk
ken, toont, zoo doende, hem niet te begrijpen.
De Prins is langzaam gekomen tot volkomen
rjjphoid, als de eik. Zjjn vroegere jaren heeft
men te bezien in het licht van zjjn later leven;
zjjn fouten uit een vroegere periode zjjn hem
te vergeven, want men bedenke, dat ieders
kracht ook zjjn zwakheid is.
Prins Willem was ook een eerljjk man,
een echt man; niet handelende met geheime
nevenbedoelingen. Zjjn daden en bedoelingen
lagen ln één ljjn. Zjjn hartstocht, de harts
tocht naar de vrjjheid voor de Nederlanden,
waB zuiver. Zjjn taak, zjjn opdracht van
Godswege was; Nederland vrjj te maken.Dit
doel te bereiken was het levensdoel van hein,
die ook wars was van alle vertoon.
Spr. toonde vervolgens aan, dat de Prins
was de bjjkans zuivere belichaming van het
echt Hollandsche karakter. Htf schetste
daarbjj den Hollander vooral als gemak
zuchtig, bljjkende o. m. uit zjjn wjjzo van
spreken (voor „laten we": laan we; voor
„zullen we": züwe); zich nergens warm of
druk om makend; lui; met halfgeopende oogen
zelden geestig; den Hollander, dio op een
nationalen of anderen feestdag zingt van
„bokkie, bokkie, bè"; die geen zorg besteedt
aan kleeding en houding; wiens beenen altjjd
later dan zjjn hoofd komen; die er als het
ware voor bestemd schjjnt de afgelegde kleeren
van geheel Europa te dragen. Maar ook den
Hollander ln zjjn goedo hoedanigheden: zjjn
taaiheid; zjjn hartstocht voor de 7rjjbeid; zjjn
haten van alle onoprechtheid; zjjn afkeer
van humbug; zjjn degelijkheid, massiefheid,
kracht tot zelfbeheersching, voorzichtigheid.
In Oranje nu, zei spr., individualiseert zich
het Hollandsche karakter. Eu daardoor en
daarom was en is en bljjft Oranje onze
Koning, want onze Koning waB hjj, getuige
de bede van zjjn bloedlooze lippen „over
tn jj n arm volk."
Ten slotte stelde dr. Gerretsen ln zjjn
schoono voordracht waarin hjj ook eenige
geschiedschrijvers, o. a. Robert Fruin, aan
haalde ons Oranje, don grooten Zwjjger,
voor als staatsman. Als staatsman was hjj in
zjjn volle kracht. Hjj was een staatkundig
genie, dat zjjn tjjd verstond. Hjj was een
volksman. Hjj wilde oen vrjj volk, een volk met
een koning, als eerste dienaar dos volks. Hjj
was een apostel van de gewetensvrijheid;
niet van gewetensvrjjheid in den zin van
denken als men wil, loochenen wat men wil
dit toch is de gewetensvrjjheid van de revo
lutie, van het atheïsme. Maar hjj was oen
apostel der gewetensvrjjheid naar het echt
Christelijk beginsel. Hjj was er van door
drongen, dat de Staat geen recht en geen
roeping h'eeft om in te grjjpen in de zaak
des gewetens, on dat het eenig wapen der
Kerk, dio dat recht en die roeping wel hoeft,
is het Woord. Hjj was een toongever op
politiek terrein. Delft was het politieke Witten
berg. Hjj was een staatsman naar geestes-
aanleg en naar karakter.
In verband met spr.'a beschouwing van
den Prins als 6taatsman, teekende hjj ons
den waren staatsman ten voeten uit, en aan
dit type was geheel geljjk, beantwoordde
volkomen de eerste Oranje, de groote Zwjjger.
Ook op het veelbeteekenende van dezen bjjnaam
werd door dr. Gerretsen de aandacht van
zjjn dankbaar gehoor gevestigd.
Wjj zjjn van meening, dat de geachte
spreker met deze voordracht bereikt heeft
zjjn voorgesteld doel: niet in het licht te
stellen wat Willem de Zwjjger deed, maar
wie hjj was.
De heer J. F. L. A. De Jagor, cand.
te 's-Gravenhage, heeft zich thans beroepbaar
gesteld in de Ned.-Herv. Kerk.
Bodegraven. Wegens gebrek aan ver
lichting van de laadplaats voor vee aan het
station, alhier, had Yrjjdagmorgen te zes
uren de zoon van den veehandelaar v. R. het
ongeluk daarvan op de spoorbaan te vallen.
Bewusteloos werd hjj opgenomen; later ge
lukkig weer bijgekomen, bleek het, dathh zich
aan hoofd en heup bezeerd had. Dit is reeds
do tweede maal, dat genoemde persoon op
dezelfde plaats, door de duisternis, waarin de
voelaadplaats eteeds gehuld is, hetzelfde
ongeluk Is overkomen. Zou ook hier eerst
hot kalf moeten verdrinken, vóór men den
put gaat dempen? Ook laat de verlichting van
het perron nog voel to wenschen over.
Typhus en febris typhoïdea heerschen
hier in de twee laatste jaren sporadisch.
Zelden kan mon een wandeling door onze
gemeente maken, zonder hier of daar op de
deur het briefje, hetwelk vermeldt, dat een van
deze ziekten daarbinnen heerscht, te zien.
Thans is de laatste ziekte weder geconsta
teerd ln een perceel ln de Kerkstraat.
Gemeentera&d van Sassenlielm.
Tegenwoordig de hoerenJhr. J. W. Schorer,
Voorzitter; C. Meynen, B. P. Roest, S. baron
Van Heemstra, J. J. Kruyff, W. J. v. d. Brug
gen, J. W. Marbus en O. Rjjnsburger.
Ingekomen waren:
lo. Brief van de Belgische Electrische Maat
schappij om concessie voor verlichting in deze
gemeente. Wordt voor kennisgeving aange
nomen.
Van de lsto Amsterdamsche Electr. MjJ.
was een schrjjven ingekomen, dat zjj door
verschillende omstandigheden was verhinderd,
doch binnen eeriige maanden bepaald tot den
aanleg in de gemeente zou overgaan.
2o. Missive van Gedep. Staten, dat de jaar-
ljjksche uitkeering aan de gemeente voor de
personeels belasting zal bedragen f 3308.84l/a.
8o. Van dezelfde, terugzending en goedkeu
ring der rekening 1899, in ontvangst en uit
gaaf f 11531.20 en f 10500.19.
4o. Schrjjven van het Kabinet der Koningin,
inhoudende dankbetuiging voor de gelukwen-
schen bjj gelegenheid H. D. verloving.
De Burgemeester doet mededeeling, dat voor
het Huldebltfk is gecollecteerd f 137.13.
5o. Een schrijven van den Inspecteur der
Posterjjen, waarin deze aandringt op het
bouwen van een postkantoor door de ge
meente. De Burgemeester vraagt hierover de
meening van den Raad.
De heer Kruyff zou liever zien, dat de
dienstregeling botor werd, waarop de heer
v. Heemstra zegt, dat zulks voor een hulp
kantoor niet gaat. Werd Sassenheim een post
kantoor, dan zou op de dienstregeling met
succes gewezen kunnen worden. Hjj raadt aan
tot het bouwen van een postkantoor. De
Voorzitter stelt voor dit in stemming te bren
gen, waaruit bl\Jkt, dat de plannen hiervoor
met algomeene stemmen op 1 na in beginsel
worden aangenomen.
6o. Schrjjven van Gedep. Staten, waarbj)
het kohier 4de kwartaal schoolgelden wordt
goedgekeurd.
7o. Verzoekschrift wed. F. De Groot om
voortzetting van pensioen. Wordt gewezen
van de hand.
8o. Van Gedep. Staten de goedgokourde
begrooting voor 1901.
9o. Verzoekschrift van eenige ingezetenen
der gemeente aan de oostoljjke zjjde in z*fco
den afvoer van zoogenaamd menage water en'
riooleering.
Dit wordt in handen van B. en Ws. gestold
ter behandeling in de volgende vergadering.
lOo. "Verzoek van de heeren v. WaYeren,'
Kruyff en Do Lannoy, om in deze gemeente
een commissie te benoemen om bjj de Regee
ring stappen te doen ter oprichting var: een
telephoon met een straal van 5 K.M in
vereeniging met de gemeenten Lisseen Hille-
gom. Als zoodanig worden gekozen de heeren
Schorer, v. Hoematra en Kruyff, die die taak
aanvaarden.
llo. Het in de vorige vergadering gelezen
en aangehouden verzoekschrift van eenige
ingezetenen in zake de brandweer wordt op
voorstel van den Voorzitter ter zjjde gelogd.
Alsnu komen de volgende punten in be
handeling
Voorstel van B. en Ws., om hun, die bjj
den brand IJselmuiden zich zoo goed hebbon
geweerd, een belooning uit te reiken van f 1
per persoon. Aangenomen.
Het suppl. kohier op de hondenbelasting
wordt vastgesteld op f 6.75.
Als ambtenaar voor het uitreiken en opha
len der biljetten voor de nieuwe belasting
wordt aangesteld de gemeente-veldwachter op
een belooning van f 10.
Als leden dor commissie tot hst behartigen
der reclames op den Hoofdeljjkeu Omslag
worden voorgedragen door B. en Wb, de
heoren v. Heemstra, Kruyff en Marbus, die
zich er toe bereid verklaren.
Als plaatsvervanger telephonist wordt voor
gedragen en benoemd N. Beumer. I
Voor de commissie tot wering van school
verzuim worden door B. en Ws. voorged-agen,
na voorlezing van het reglement voor die1
commissie, de heeren
R. H. Beerhorst, P. Rotteveel Az.f 0. D.
v. Goeverden, afdeellng Oudere; J. Beiimer,
H. J. Offers en P. v. Niekerk, afdeellng Onder-,
wjjzers; on Gs. Vlasveld als onpartjjdlge.
Dgzo voordracht wordt aldus door den Raad
overgenomen, met den wenach, dat zjj de
verkiezing zullen aannemen.
De Voorzitter doet voorts mededeeling, dat
lo. als zetters zjjn gekozen de heeren C.
Meyno en A. Frjjlink;
2o. de bevolking bj] do laatste volkstelling
was 1957 inwoners;
8o. kasopneming b|j den gemeente-ontvanger-
was gedaan en een saldo van ƒ2137.54 aan-'
wezig was
4o. de wilgeboomen bjj de aschbelt verkochte
waren voor f 25, en
6o, dat D. Kniest, na goedkeuring door don
Raad, zou ontvangen een aanstelling als op-
haalder der faecaliön op oen jaarwedde van
f 150, waarvan hjj evenwel weer aan de
gemeente zou restitueeren ai# prjj» des fae».
ealiön f 60, die dan zjjn eigendom zouden zjjn.
Het ophalen moet des nachts gesohleden, op
aanvraag der bewoners van af de Zandsioot-'
brug tot de Llsser grenspaal.
Aldus werd besloten.
De openbare vergadering wordt hierna ga»,
sloten.
Slot
Wjj mogen uit het hier medegedeelde af
leiden, dat de onderstelling juist is, welke
verder door Mgr. Klönne gemaakt wordt, dat
men „van iemand, die Kerstliederen zong of
speelde, zeide: Hjj is bezig het Kindeke te
wiegen", te meer, omdat wjj in den rjjken
ochat van oude Kerstliederen tal van wiege-
zengon aantreffen.
Een onkel voorbeeld van dergeljjke Kerst
liedoren willen wjj hier aanhalen, dat wjj ont-
loenen aan Hoffmann von Fallersleben, die dit
lied bet eerst heeft bekend gemaakt.
Ons ghenaket die avontstar,
Die ons verlichtet also claer.
Wael was haer doe,
Busa ninna susa noo,
Jesus minne sprac Marien toe.
Dat huus dat hadde so menich gat,
Daer Christus in gheboren was.
Wael was haer doe,
Susa ninna susa noe,
Jesus minne sprac Marien toe.
Si setteu dat kint op haren scoot,
Si cussedet over sjjn mondekyn root.
- Het was so soet,
8usa ninne susa noe,
Josu8 minne sprac Marien toe.
81 setten dat kint op haren knien,
81 sprac: Groot eer moet u ghescienl
Wael was haer doe,
Susa ninna susa noe,
Jesus minne sprac Marien toe.
Si setten dat kint op haren aerm,
Met grotor vrouden (vreugde) sach
Het was so soetl [syt aen,
Susa ninna susa noe,
Josus minne 6prac Marien toe.
Die moeder die make den kinde een bat,
1-Ioe lieflic dattet daerinne sati
Wael was haer doe,
Susa ninna susa noe,
Jesus minne sprac Marien toe.
Dat kindekjjn pioterden metter hant,
Dattet water uten becken spranc,
Wael was haar doe,
Susa ninna susa noe.
Jesus minne sprac Marien toe.
Die os ende oec dat eselkyn
Die aenbeden dat soete kindekyn.
Wael was haer doe,
Susa ninna susa noe,
Jesus minne sprac Marien toe.
Deze en soortgelijke Kerstliederen moesten,
volgens wjjlen den Leidschen hoogloeraar
Acquoy, „dienen om or het Kindeke bjj te
wiegen", niet alleen „in de huisgezinnen,
scholen en godsdienstige gezelschappen", maar
„bjj voorkeur in de kerk". Ook Schotel meent
in zjjn „Openbare Eeredienst", dat het wiegen
van het Christuskindje „populair" was, en
Moll schjjnt ln zjjn „Kerkgeschiedenis" ernstig
aan te nemen, dat men in de middeleeuwen
meor in het bjjzonder te Amsterdam
gewoon was in d9n Kerstnacht op het altaar
een „kindje te wiegen". Zelfs meent Moll te
mogen vaststellen, dat het, met het oog op
het gebruik om „het kindeke te wiegen", „ln
allen gevalle den Amsterdammers noch den
geloovigon van elders op den Kerstdag aan
genoegljjke oogenblikken plagt te ontbreken"^
Wjj gelooven, dat de bewering van Acquoy,
Moll en Schotel, als zou er in de kerken een
„kindeken gewiegd" zjjn, onjuist is. Zjj zjjn
allen afgogaan op onjuiste berichten, op een
geschiedkundige beschrjjving, welke geheel
onwaar schjjnt te zjjn on welke door niets
wordt bewezen.
Wjj hebben getracht den oorsprong op te
sporen van het bericht, dat Acquoy, Schotel
en Moll tot bron heeft gestrekt, om te kun
nen beweren, dat in de kerken op Kerstnacht
een wieg was te zion, waarin een beeldje
het Goddeljjk Kindje voorstellend zou heb
ben gelegen, dat alsdan gewiegd werd.
Men kan voor de bewering, dat in den
Kerstnacht op het altaar een wiegje stond,
in hoofdzaak drie schrjjvers aanhalen. Voor
eerst Mauricius, die in zjjn in de XVIIIdo
eeuw verschenen „Heilig Jubeljaar" spreekt
van een „wiegken met een popje daerinne",
dat door „den priester onder üe misse word
gewiegd".
Vervolgens Lelong, die in de XVIde eeuw
in zjjn „Reformatie van Amsterdam" het
beweerde gebruik om in de middoleeuwsche
kerken een Christus-beeldje te wiegen een
„belacheljjke wyso" noemt om „de kinderen
de geheucheni8se van de geboorte Christi in
te boezemen."
En eindeljjk Walich Syvaertszoon, die in
de XVIde eeuw heeft geschreven. Deze heeft
getracht de gebruiken der Kerk in een be3pot-
teljjk daglicht te stellen.
Als men de berichten van Mauricius en van
Lelong nauwkeurig vergelijkt met dat van
Walich, dan ziet men dadeljjk in, dat de
eerste twee den laatste letterlijk hebben na
geschreven, zoodat wij doze drie getuigen tot
een enkelen kunnen terugbrengen.
Walich vertelt dan op zjjn wjjzo het volgende:
„Hoe men op Kerstdach een wiegken met
een Beeldeken daerinne, nae oen cleyn kindeken
in de luyere gefatsoneert, opt hooch Autaer
plachtte to setten, ende dat d'Ouders hare
kinderon met een wiegken ende een schel in
de kereke leydenende als die Pryester onder
de misse het kindeken, opt Autaer staend,
begost te wieghen en te singhen „Eia, eia,
eia", enz., soo vinghen die kinderen voort
mede aen elck syno kindeken te wieghen
ende „Eia" te singhen, maeckendo daernevena
een soo groot geluyt ende geklanck mot haere
schellen, dat do geheelo kereke daervan vervult
was: waeronder de orgel op eene sonderlingho
wyse was spelende, die het spel hielp vercieren
Men dient dit bericht van Walich nader te
bezien. Vooreerst merkt men dan op, dat do
kinderen door de oudera werden medegenomen.
Mauricius, dio grootondeels Walich heeft na
geschreven, geeft omtrent dit medonomen der
kinderen een uitvoorig bericht. HIJ zegt, dat
„de ouders die quanswys haren pligt omtrent
de kinderen wat moer als gemeen behartigen,
willende hare kinderen de geboorte onzos
Zaligmakers na haar vorm ogen inscherpen,
se brengen na do kerke."
Hieruit bljjkt duldeljjk het doel, waarom
do kinderen mcdeglngon. Wellicht was hier,
geljjk in Frankrjjk, zooals men heeft kunnen
opmerken in de boven aangehaalde woorden
van abbó Pradier, hot de gewoonto, dat het
eerste bezoek, door kindoren aan de kerk
gebracht, plaats had op Kerstmis.
De kinderen zongen, volgens Walich, het
„Eia, Eia." Hierin orkent Moil do sequentie:
„Eia recolamus lamlibus piis." Deze soquenrie.
van Notker don Stamelaar afkomstig, word
gcwoonljjk op Kerstmis gezongen.
Maar eindelijk rjjst de vraag: Is het beiicht
van Walich juist, dat er een „wiegken" op
het altaar stond, en dat het door don priester
werd geschommeld?
Wjj meenen aldus Joê» Loydis - op
deze vraag een ontkonnend antwoord te
moeten geven, en wei om twee redeneh.
Vooreerst vindt men op der. Inventaris
der oude parochiekerken nergens melding'
gemaakt van een wieg, wel van een kribbe.
Zoo had bjjv. de Utrechtsche Domkerk een'
„kribbe van zuiver gc-ud", haar door bhsschop
David van Bourgonaiö in 1484 geschonken)
en welk kunststuk in 1578 tot geld Ir. ver-
huiOiloD. De Nlouwo Kerk Le Delft een
kribbe, welke „Bolhiehem" word genoemd,
„gesneden van hout", en welks v&u Kers
misse tot Lichtmisse jaerlix l^ej^e t hoouh
choor" word geplaatst „nae ouder ghewoonte."
'Jok te Roermond word in ood. kapel een
kribbe geplaatst.
Omtrent andere landen vindt men eveneens;
gewag gemaakt van kribben, eu nooit van
wlogen, we:ko in het bezit waren van middel-,
eeuwacho kerken.
Het bericht van Walich is, dunkt ons,
reeds zeer twijfelachtig geworden doordat
nergcDS eeulg spoor is overgobioven van de'
wi^gco, welko volgb*18 hein godureud* deu
Kersttjjd de kerken zcudo.i hebben vorsJerd^
Doch or is neg oen ander feit.
Marnix van Si. Aiiegonde heeft in zjjii
„Byoocorf" verschillende ko. kgebruiken be-'
sproken. Iladdo hot geVk. bostaan, het-
beeldje van hot GqiWaH'Ic Kuvje in oen wieg,
en niot in oon kribbe, te leg^»u, wj) be-
j hoeven er niet aan te twgfeinu, Mamix zou
het vermeld hebben. Hjj de-sd h» i nht.
Laten wjj thans Mamix ©on bo&i-brjjviiïg?
j geven van de kribbe zccals hjj or eö-i tret fcigen
i oogen in een der kei km mvet hebben go/.ion
vóór de Hervorming. Hjj zegt: