n». mzjj
Zaterdag; IS December,
A#. 1900
<§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
DE SCHAT.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor lelden pér 8 maanden; i i i i i l't i 'tf 1.WI"
Buiten Leiden, per looper en waar agenten gOTOstigd tfin 1.30.'
Franco per post m t i i t i i I i ti i t ti 1-65-
PRIJS DER ADVERTENTIKN:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel moer 0.17j. Qrootere
letters naar plaatsruimte. Voor hot incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Over amnestie zegt Hel Nederlandsche
Dagblad:
De Maasbode dringt aan op een amnestie by
gelegenheid van het huweiyk der Koningin
(zie vorig Overzicht Leidsch Dagblad). Daar
voor evenwel is een wet noodig. Gratie aan
•individuen kan de Koningin schenken, geheele
categorieön van overtreders of misdadigers
'kunnen alleen door den wetgever begenadigd
worden. Het is dus niet zeer logisch te gelijk
'to vragen een ruim gebruik van het recht
van gratie en oen amnestie. Ten slotte blijkt
.'het ook duidelijk waar het eigenlijk om te
•doen is. Er z(jn tal van jongelui, die zich aan
desertie hebben schuldig gemaakt, en daar
die jongelui bijna allen Roomsch zijn, tracht
Da Maasbode voor hen genade te verwerven.
Na is het waar, dat een of ander nationaal
feest gewoonlijk wordt aangegrepen om gratie
of amnestie te verleenen, maar stipt genomen
i3 dat toch niot juist. Gulheid komt op het
gebied des rechts niet te pas en evenmin
gunstbetoon. Gratie en amnestie dienen om
'recht en billijkheid met elkander te verzoenen
ien indien er gronden van billijkheid zijn om
die deserteurs te begenadigen, waarom hebben
zij dan niet roeds lang gratie gekregen?
•Amnestie kan ook worden gegeven als men
,de spons wil halen over een treurig verleden.
Er is oproer geweest, maar men wil het
verleden vergeven en vergeten. Amnestie!
Twee landen hebben oorlog gevoerd. Aan
weerszijden zjjn er burgers gevangengenomen
wegens ongeoorloofde handelingen, maar na
den vrede willen de beide volken zich met
elkander verzoenen. Amnestie! De overwin
naar behoudt veroverd grondgebied. Onderdo
nieuwe onderdanen bevinden er zich velen,
die vijandig tegen hun nieuwe regeering
hobben gestaan, maar nu voor haar gewonnen
moeten worden. Amnestie! In al die gevallen
heeft men te doen met de govolgon van
abnormale omstandigheden, die zich niet licht
weer zullen herhalen; maar wie geeft nu
waarborgen, dat, als die Roomsche deserteurs
begenadigd worden, de Roomschen hun verzet
tegen den persoonlijken dienstplicht zullen
staken? Het geheele stuk van De Maasbode
is weer oen erkentenis van den geest van
weerspannigheid tegen de wetten des lands,
die wij aan onze Roomsche landgenooten zoo
vaak hebben verweten, en die weerspannig
heid zal niet verdwijnen.
W(J hebben medelijden met die jongelingen,
die slachtoffers zijn van misleiding. Zij zijn
de ware schuldigen niet, maar zi), die hun
hebben doen gelooven, dat z(j oen goed werk
deden door zich aan desertie schuldig te
maken; maar zal nu een amnestie de oorzaak
van het kwade wegnemen? Wy betwijfelen
hot zeer. Nu aan geestelijken de meest mogo-
lijke vrijstelling is gegeven, heeft geen Room
sche een eerlijk argument meer om den
persoonlijken dienstplicht te bestrijden, maar
des te strenger moet nu ook de schending
of do ontduiking der wet worden gestraft.
Amnestie zal hier geen liquidatie zijn van
een tijdelijke dwaasheid, maar een pauze in
de bestrijding eener chronische kwaal, die
'daardoor des te sterker zal voortwoekeren.
Wij gaan dus niet met De Maasbode mee.
Wordt er amnestie gevraagd voor de deser-
tours, waarom dan ook niet voor zoovele
andere categorieön van misdadigers, en wat
heeft de maatschappij nu misdreven, dat zy
b(j het huwelijk der Koningin moet worden
gestraft door het loslaten van gevaarlijke
leden? Amnestie voor de overtreders mag
nooit nadeel opleveren voor de maatschappij,
die niets misdeed. Deserteurs kunnen overigens
nog wel goede menschen zjjn, maar wij vinden
zulk oen volkomen gemis aan vaderlands
liefde toch bedenkelijk. Het voeren der wapenen
is een der voornaamste plichten van den bur
ger en wie zich om nietige redenen aandien
plicht onttrekt, belooft niet veel voor de
samenleving.
In 1814 is er een generaal-pardon gegeven
voor de deserteurs der landmacht. Yele jonge
lieden, die in de eerste opgewonden dagen
der omwenteling dienst genomen hadden,
waren daarna weer gedeserteerd, maar de
souvoreine Yorst schreef dat toe aan losheid
en onbedachtzaamheid, terwijl de deserteurs
van De Maasbode zeer goed geweten hebben
wat zy deden en volgens een vooraf beraamd
stelsel hebben gehandeld. Men wilde toen
ook geen gelegenheid verzuimen om de go-
ledoren te vullen. De begenadigde deserteurs
moesten toch hun diensttijd volbrengen, maar
nu de nood niet zoo dringt als in 1814 en
het Nederland niet aan manschappen ont
breekt, is het zeer de vraag, of het wensche-
]jjk is gedeserteerden in het leger op te nemen.
Gratie wordt nooit gegeven ten bate van
particulieren, maar van het algemeen. Het
recht en het bolang der maatschappy moeten
gratie of amnestie oischen, maar noch het
een, noch het ander is hier het geval.
De Maasbode antwoordt hierop het volgende
We zouden ganschoiyk verbluft hebben
gestaan by het lezen van het hoofdartikel in
Het Nederlandsche Dagbladware niet toevallig
ons oog het eerst gevallen op do letter V.,
waarmee het onderteekend is.
Dezer dagen wezen we op de wenscheiyk-
heid eonor amnestie by gelegenheid van Hr.
Ms. huwelijk; een verzoek, dat in vele
persorganen weerklank vond.
Het „orgaan tot verspreiding van dechris-
telyk-liistorische beginselen" ziet in onze
philantropische bede niets meer of minder
dan„oen erkentenis (sic) van den geest
van weerspannigheid tegen de wetten des
lands, die wy (Ned. Dbl.) aan onze Roomsche
landgonooten zoo vaak hebben verweten."
Wat doorzicht, ei?
Het blad is zelfs tot een merkwaardige
ontdekking gekomen omtrent een categorie,
die wy met name aanwezen: de deserteurs,
en wel.... dat „die jongelui byna allen
Roomsch zyn"l!l Notabene.
Nog meer: met een acrobatische logica
vraagt de schry ver van dit voreeuwigonswaarde
stuk: „Wie geeft nu waarborgen, dat, als
die Roomsche deserteurs begenadigd
worden, de Roomschen hun verzet tegen....
den persooniyken dienstplicht zullen staken?"
En dan volgt or nog een tirade tegen een
geheimzinnig pluralis: „zy," die deze
„jongelingen, die slachtoffers zyn van mis
leiding", „hobben doen gelooven, dat zy (d. z.
nu weer de jongelingen) een goed werk deden
door zich aan desertie schuldig te maken."
Ten slotte de verzekering, dat „de deserteurs
van De Maasbode (sic) zeer goed geweten
hebben wat zy deden en volgens een vooraf
beraamd stelsel hebben gehandeld."
Nu zyn de uitingen, in de eerste alinea's
vermeld, ons zoer welkom als een bron van
onschuldig vermaak voor onze lezers.
In het laatst-aangehaalde gedeelte van V.'s
proza ligt echter een insinuatie verscholen,
die wo ons als eeriyk blad niet over den
kant kunnen laten gaan.
Om wille van de eer der Nederlandsche
pers stellen we de sommatie:
Presiceor en bewysl
W i e zyn degenen, die anderen doen ge
looven, dat men een goed work doet door te
deserteeren?
Welk is het „vooraf beraamd stelsel",
dat ge bedoelt?
Losse aantyging laten we ons niet wel
gevallen.
We verwachten een beslist antwoord.
In het Bouwkundig Weekblad schroof do
heer C. d. G. Jzn., te Haarlem:
„Naar aanleiding van een voordracht van
Burg. en Weths. van Leiden tot benoeming
van een civlol-ingenieur, wil ik het
volgende onder de aandacht van, het bestuur
der Maatschappy tot Bevordering der Bouw
kunst en haar loden brengen.
Reeds meer is over dezelfde quaestie ge
sproken en geschreven; een nieuw feit och tor
doet opnieuw uitkomen, dat een architect
zonder een of ander diploma teruggesteld
wordt by hem, die wel in het bezit daar
van is.
Er werd nameiyk te Leidon gevraagd oen
practisch ervaren bouwkundig ingenieur,
die, naar ik uit goede bron vernam, hoofd
zakelijk belast zou worden met den bouw van
een abattoir en twee andere werken.
Drie sollicitanten hebben zich aangemeld,
allen zonder het gevraagde diploma; óén echter
is civiel-ingeniour, waarom de twee andore
zonder diploma geschrapt werden.
Wanneer er nu bouwkundige werkon uit
gevoerd moeten worden, waarby de schoone
bouwkunst op den voorgrond treedt, kan toch
m, i. het praedicaat ci viol-ingenio ur geen
motief zyn om beoefenaars der schoone bouw
kunst op zydo to zetten. Aan do opleiding in
de schoone bouwkunde wordt, zooals genoeg
bekend is, voor ci vi e 1-i n go n i e u r s niet
voldoende tyd besteed, dat ze kunnen wod-
yveron (over het algemeen), met absoluut
alleen sckoonebouwkundigon. Wapr een sterk
strovon is, om voor een' bouwkundig inge
nieur het wiskunstig gedeelte zyner studiën
te verlichten om dobetrekkoiyk weinig waarde
in de practyk, kan dit ook geen overwegende
reden zyn.
Ligt het nu niot op den weg van de Maat
schappy, in gevallen als deze, voor het be
lang van een overgroot deel harer leden
direct handelend op te treden on by betrok
ken colleges of personen te doen uitkomen,
dat een bewezen ervaren architect
minstens even waardig is voor dergeiyke
opdrachten als een civiel-ingenieur?"
Het Huisgezin schry ft:
Indion wy den Minister van Binnenlandscho
Zaken goed begrypon, zal na de invoering der
leerplichtw et het rykstoezicht op het
lager onderwys maar een bagatel meer kosten
dan vroeger. De hoogore raming bedraagt, voor
zoover wy kunnen nagaan, slechts f 13,300.
Wy komen er dus goedkoop af, wel te
verstaan indion dit cyfer juist is, zegt Het
Huisgezin.
Er bestaat ovenwol redon tot twyfel.
'sMinisters berekening is deze: een districts
schoolopziener meer in Zuid-Holland f 2500;
27 nieuwe arrondissements-schoolopzieners,
ieder op f 400, maakt f 10,800. Samon alzoo
f 13,300. Als rekenkundig vraagstuk klopt
het dus.
Maar: behalve een jaarwedde van f 2600
geniet een districts-schoolopziener nog ruim
f 700 voor reis-, verbiyf- en bureelkosten.
Gaat het nu wel aan, do nieuwe mot f 400
af te schepen?
Maar: er was geen sprake van, de toelage
der arr.-schoolopzieners in verband met hun
meerdere werkzaamheden te verhoogen. Heeft
de Minister daarvan afgezien? Het is niet
denkbaar en het ware niet biliyk.
Om een en ander houden wy ons overtuigd,
besluit Het Huisgezin, dat er in 's Ministers
goedkoope raming een fout schuilt. Niet dertien,
maar minstons dertig duizend gulden zal het
rykstoezicht mot 1 Januari duurder worden.
By het sectie onderzoek der Staatsbogrooting
voor 1901 werd het in één der sectiën biliyk
geacht Israêlietische onderwijzers
des Zaterdags vrij te stellen.
Op do biliykheid wenschen wij niet in te
gaan, zegt de Nieuwe Dclftsche Courant. Wel
willen wy zeggen, dat by het openbaar onderwys
geen enkele Israêlietische onderwyzer op Zater
dag een lettor behoeft te schry ven; de Israêlie
tische onderwijzers geven op dien dag monde
ling onderricht, wat hun wet toestaat.
Maar wel willen wy gevraagd hebben:
Waarom sprak het Kamerlid, dat het biliyk
vond de Israöliotische onderwijzers des Zater
dags vrij te stollen, er en passant niet van,
de Katholieke openbare onderwyzers vry te
stollen op Heiligo dagen, als Zondag to vieren?
Gelyko monniken, geiyke kappen.
Mr. J. A. Levy schryft naar aanleiding
van de begrooting van Justitie in het Week
blad van het Hecht
In do memorie van antwoord wordt gezegd
„Gesteld, dat het verbod (om 'swerkmans
recht tot veroonigen te schenden)
wel tot hot booogdo doel kan leiden, dan
zou de wetgever zich daarvan moeten ont
houden, omdat die verbodsbepaling zou zyn
eon miskenning van het recht des werk
gevers, die, evenals ieder ander, vry moet
zyn om contracten te sluiten naar eigen
goedvinden en, behoudens zyn civielrechte
lijke verantwoordoiykheid, te doen eindigen.
By zoodanige beperking der individueele vrij
heid zou allerminst een beroep gedaan kunnen
worden op art. 9 dor Grondwet, alwaar het
recht tot vereeniging wordt erkend. Dit
Grondwetsartikel toch, hetwelk zyn ontstaan
hoeft te danken aan de overtuiging, dat het
recht tot verooniging beschermd dient to
worden tegen willekeur des wetgevers, heeft
allerminst strekking om do vryheid van han
delen der individuen to beperken of te ont
nemen."
Togen dozo stelling komt de heer Levy
op. De Regeering miskent hier ten eenen-
male, zegt hy, den aard van het subjectieve
publiekrechtelijke recht. D. w. z. zy ontzielt
hot duidoiyk voorschrift van art. 9 der
Grondwet, dat aan do ingezetenon hot con
stitutioneel veroonigingsrecht waarborgt, om,
volmaakt eigendunkelijk, van het voorschrift
t9 maken een breidel tegon wetgeverswillekeur.
Indien er tusschon eon grondwetteiyk sub
jectief recht on des wetgevers vrijheid om
contracten te sluiton eon conflict ontstaat,
heeft r.iet do grondwet, maar de wetgever te
wyken, op den enkelen grond, dat 3yn „indi
vidueele vryheid" exact en procies, door de
Grondwet, op dit stuk, is beperkt, en de
Grondwet verbindend is voor roder, tot zelfs
voor „hot eigen goedvinden" des wetgevers
(Art. 14 A. B.).
De heer Poolhekke, te Nymogen, bespreekt
in Het Centrum een artikel over het school
toezicht, onlangs in De(n) Nieuwe(n) Koerier
behandeld. Hy meent op do vole ware op
merkingen do aandacht te moeten vestigen,
omdat het geheele land er ten zeerste door
gebaat zou worden, wanneer ons school- J
toezicht eens een flinke verandering onderging.
De Nieuwe Koerier zette de vojgendo twee
stellingen op
a. vele schoolopzieners zyn niet voor hun
taak berekend;
b. vele schoolopzieners bezitten niet hot
vertrouwen, dat onmisbaar is voor vrucht
bare samenwerking met onderwyzers en
schoolbesturen.
De heer Poolhekke gelooft niet, dat één
deskundige aarzelen zal hiermede in te stem
men, on is het ook eens met genoemd blad,
waar het er op wyst, dat de benoeming van
een advocaat tot schoolopziener feitelyk even
belachelyk is als die tot byv. inspecteur van
het Geneeskundig Staatstoezicht zou zyn.
Dat een schoolopziener uitsluitend admini
stratief werk zou hebben, is onjuist. Want
waartoe dient dan het wettelijke schoolbezoek
De schry ver is van oordeel, dat het systeem
niet deugt, en zegt:
„Wat hier hindert is het systeem. Het
districts schoolopzienerschap is een betrekking,
waarvan men kan leven. Het ambt van arron-
dissements-schoolopziener echter wordt niet
bezoldigd, en is dus uit den aard der zaak
moeilyk te vervullen door schoolmannen.
Om tot een zooveel mogelyk goeden toe
stand te komen, zou men er toe moeten over-
gaan, maar één soort schoolopzieners aan te
stellen. Dus geen arrondissements-opzienors,
tnaar meer districts schoolopzieners dan er nu -
zyn. Dan zou men den besten onder de onder-
wyzers ook nog het uitzicht geven op een
promotie, welke nu maar voor zeer, zeer
enkelen is weggelegd.
Wie er aan twyfelen mocht, of het onder
wys er door gebaat zou worden, vrage maar
eens aan de mannon van het middelbaar
onderwys, of niet nu reeds de goede gevolgen
merkbaar zyn van de benoeming tot inspec
teur van twee mannen uit het onderwys. En
wy zien niet in, dat voor het lager onder
wys niet zou behoeven te geldon do stelregel
dat goed toezicht, op wolko zaak ook, behoort
te worden uitgeoefend door doskundigen."
Ten aanzien van de tweede stelling van
De(n) Nieuwe(n) Koerier merkt de schryvor
op, dat in dat opzicht niet altyd alles voor
komen kan worden.
„Het is natuuriyk," aldus besluit hy, „by
benoemingen, zooveel mogeiyk rekening te'
houden met de toestandon, en te trachten,
zoover dat kan en dit kan veel moer dan
het geval is, personen te- benoemen, van
wie men verwachton mag, dat z'y do sympathie
hebben van degenen, met wie zij moeten
werken. Deze zaak is heel wat gemakkelyker
te regelen dan de eorst behandelde. Zy hangt
vooral af van do prudontie on het billijkheids
gevoel van don benoemden persoon."
In een asterisk Arbitrage zegt. De
Standaard
In do pyniyko onmacht om den grazen
held onzor wegstervende oeuw, en ln bem
zyn dapper volk, te hulp te komen, roopt
men nu van allen kant niet meer om inter
ventie, maar om arbitrage.
Deze twoo verschillen gobeel. Reeds hierin,
dat interventie kan worden opgedrongen, en,
zoo ze niet goedschiks slaagt, kan worden
doorgezet mot gewold; terwfll do arbitrage.
In den toron stak Schippers de lan
taren aan, nam schop en breekyzer en
maakte zich gereed in de diepte af te dalen,
;om den schat van zjja grootvader weer aan
het daglicht te brengen. Zyn knieën knikten,
I zyn tanden klapperden, toen hij by het licht
der lantaren, die Rinker vasthield, langs de
vooruitspringende steenen en brokken in de
'diepte neerdaalde.
„Alzoo rechts in het gewelfzei de schalk-
sche student, terwyi hy hem de lantaren en
de andere voorworpen aanreikte, „twee voet
van den hoek af, zoo staat het in het papier.
Maar wees voorzichtig, dat ge den pot niet
breekt 1"
Schippers knikte, waardoor de pluim van
zyn slaapmuts de koddigste sprongen maakte,
en verdween met de woorden: „Let goed op!"
in het gewelf; in den toren was het weer
pikdonker.
Emile sloop intusschen zacht uit het afbrok
kelende muurwerk weg en snelde op oen
bosschage toe, waarachter verscheidene ge
stalten zyn komst verbeidden. „Allen hier?"
vroeg hy, ieder afzondoriyk do hand drukkend.
„Niemand ontbreekt."
„Hebben ook allen hun lakens en fakkels?"
De gestalten knikten. Op dit oogenblik
bromde de torenklok het middernachtelyk uur.
„Daar komen zy t" fluisterde Rinker, „bukt ui"
De achter het bosschage verborgen on neer
hurkende lieden zagen vier witte gestalten
door den tuin op den toren aankomen, lang
zaam en statigtoen ze in het binnenste der
ruïne verdwonen waren, slopen de student
en zyn makkers de spoken tot aan den ingang
achterna en verbeidden het tooneel, dat voor
hun oogen zou afgespeeld worden.
Binnen den ouden bouwval stonden in een
halven cirkel vier vrouwen, van het hoofd tot
de voeten in witte lakens gehuld; ieder hunner
droeg een kolossale waskaars, die moedor
Katryn bezig was aan te steken, waarby zy
geheimzinnige spreuken mompelde. De nachte
lijke donkerheid werd door de kaarsen grie
zelig verlicht, en de witte gedaanten deden
zich voor als engelen in de duisternis. Hoogst
eigenaardig trad in het kleed der onschuld
de oude kaartlegster op, wier gerimpeld gezicht
als perkament uit het witte omhulsel kwam uit-
kyken; ook hot geelachtig aanschyn der eer
zame Jetje, door de kaarsen gril verlicht, stak
zonderling af op het sneeuwwitte linnen, dat
in schilderachtige plooien tot op haar voeten
neergolfde. Do beide andere „geesten", in
wier midden Jetje stond, hadden zich zoo
dicht in hun lakens gewikkeld, dat slechts
de neuzen naar buiten staken, geiyk rozen
op een sneeuwveld. r—
Stil was hot, de stilte des grafs; geen ge
luid verstoorde het nachteiyk zwygon en de
gewichtige onderneming; alleen meenden de
angstige jonkvrouwen een dof kloppen in de
diepte te vernemen.
De gee8tenbozwoerster, moeder Katryn, be
gon thans haar moeiiyke, gevaarvolle taak;
zy schreed tot dicht vóór de opening, die
naar het gewelf voerde, en verzocht den jonge
dames met de punten der voeten den hal ven
cirkel aan te raken, dien zy met een staf in
het zand toekende; in dien hal ven cirkel be
schreef zy een driehoek, en strooide daarin
brandbare stoffen, hara, wierook en kruiden,
en in het midden plaatste zy een bakje met
spiritus. Dezen en de kruiden stak zy aan, en
weldra steeg in een krans van witte wolkjes
een blauwachtig vuur omhoog, dat zyn bleek
licht op de sidderende maagden wierp.
Den staf in de rechter- en de kaars in de
linkerhand houdende, spreidde de oude beide
armen uit en vroeg, zich tot juffrouw Jetje
wendende: „Is uw begeerte rein?"
Jetje lispelde een nauweiyks verstaan
baar „ja".
De oude bromde eeuige geheimzinnige
tooverspreuken en vroeg toen luide: „Geest,
die dezen schat behoedt, zyt gy hier?"
Een zware basstem antwoordde met een
langgerekt „ja".
De jonge maagden krompen ineen en sid
derden zóó hevig, dat de kaarsen heen en
weer schommelden en de witte lakens in
een onrustige beweging geraakten.
„Ik eisch van u, geest der onderwereld,"
ging de bezweerster voort, „den schat, die
hier verborgen ligt, over te geven. Wilt gy
dat doen en ons de plaats aanwyzen, waar
hy zich bevindt?"
Andermaal klonk oen zwaar, rollend „ja",
en de jonkvrouwen beefden en rilden opnieuw
en nog heviger; juffrouw Jetje stond het
angstzweet op het voorhoofd, on haar beide
vriendinnen namen zich in stilte on plechtig
voor, nimmer moer zoo'n liefdedienst te helpen
verrichten en een bezwering by te wonen, al
was de schat ook nog zoo groot en de schat-
bewaarster ook honderdmaal presidente van
den „Deugdenkring". Hoe levendig zij echter
ook wonschten, van deze plaats weg of ten
minste in haar veilig, warm bed te zyn, haar
vroe8 om oen voet te verzetten tot zoodanig
doel was nog grooter.
Thans sprak de kaartlegster langzaam en
plechtig het verschrikkelijke toovorformuJIer
„Wattis benia jnJiils ailiis maliia dommis
kopiisl" hetgeen de op oen afstand staande
toeschouwors hoogst prozaïsch aldus meenden
te mogen vertalon: „Wat bon jelui allemaal
domkoppen." Yervolgons naderde zy de ope
ning en wenk to juffrouw Jetje by rich, toen
op hetzelfde oogenblik in de dlepto oea
vreesoiyk geschreeuw weerklonk, dat vee) over
eenkomst had met don juichkreet „Hoera i"
Ontzet deinsde de juffrouw terug, en de beide
andere kaarsendraagsterb gaven eon luiden
gil. Alleen moeder Katryn bleef bedaard.
„Kalml" fluisterde zy, „vree3t niot!"
In het volgende oogenblik verscheen in de
opening een wit hoofd met son zwart gezicht,
welks glooiende oogen vorbysterd in het rond
staarden, gevolgd door twee armen, die eon
pot, den schat, omklemden. De vreeselyko
verschyning bleef oenige seconden zichtbaar,
gril verlicht door de spiritusvlam on do
kaarsen; toen verdween ze met een luiden
kreet weer In de diepte, en men hoorde
duideiyk, dat de pot in scherven viol.
Dat was nu toch to veel voor de vrees
achtige jongedames, die zeker meer hadden
meegemaakt dan honderd anderen Yóóronna
haarj met hun kracht en sterkte was
hot gedaan. De een viel in zwijm, do beide
anderen wilden, luide kreten slakend, die
onzalige plaats ontvluchten, doch daar ver
toonden zich nieuwe afgryselykheden aan hun
oog. Witte gedaanten met brandende pok-
fakkels in de handen verschenen plotseling
aan de uitgangen en schreouwdon juffrouw
Jetje en haar gezellinnen, waarbeen zy zich
ook wondden, een donderond „Terug" too;
de geesten schenen uit den grond op te ryzen,
want de geheele binnenruimte van den oudon
bouwval wemelde van witte gestalten met
fakkels, om do waarzegstor en do halfdoodo*
maagden een dicht gesloten kring vormend.
Jaffrouw Jetje zonk op de knieën en ge
bruikte haar kaars als steun en staf. Half
vorbysterd kook zy in het rond, haar adem
stond stil, en zU wist niet, of zy waakte of
droomde. Maar wat zy zag on hoorde was
geen spookbeeld barer phantasle, doch wor-
koiykheid, haar jongste droomon in ievendon
jyve. De oude vry ster, toch al bygeloovig en
door de medodeolingen der kaartlegster ln een
toestand van koortsachtige opgewondonbeid
gebracht, kon niet begrijpen, dat haar zenuw
stelsel dit alles verdragen kon, en dat een
weldadige onmacht haar niet aan do ver
schrikkingen van bot oogenblik ontrukte.
Rondom witto, zwygendo gestalte», wier'
pekfakkels de gehoeJe inwendige ruimte vau
het muurwerk schril verlichtten en dikke,
walmende rookwolken ton hemel zonden: in
het midden van den kring zy zelve mot haar
vriendinnen, oveneens In hot wit g3kleed, van
welke de oeno voor dood op den grond iag,
de andore als eon espenblad trilde on haar'
oogen niet durfde opslaan; naast haar do
krookelendo spiritusvlam on ginus de diepte,1
die oen vreemde gestalte herbergde. j
Moeder Katryn alleen had haar tegenwoor
digheid van goost bewaard en legde oon moed
aan den dag, die juffrouw Jetjo tot bewon
dering vervoerde. Mot hoog opgericht hoofd
stond zy daar, bracht tusschenbefds baar
brandewynflesch aan den mond der bewuste-,
looze jongedames of nam zelf eon teugje,
j om zich in dozo gevaariyke oogenbllkkeu to
versterken. „Wat wilt gy?" sprak zjj do
geesten aan.
tfiot volgt.)