n». mzjj Zaterdag; IS December, A#. 1900 <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. DE SCHAT. PRIJS DEZER COURANT: Voor lelden pér 8 maanden; i i i i i l't i 'tf 1.WI" Buiten Leiden, per looper en waar agenten gOTOstigd tfin 1.30.' Franco per post m t i i t i i I i ti i t ti 1-65- PRIJS DER ADVERTENTIKN: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel moer 0.17j. Qrootere letters naar plaatsruimte. Voor hot incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Over amnestie zegt Hel Nederlandsche Dagblad: De Maasbode dringt aan op een amnestie by gelegenheid van het huweiyk der Koningin (zie vorig Overzicht Leidsch Dagblad). Daar voor evenwel is een wet noodig. Gratie aan •individuen kan de Koningin schenken, geheele categorieön van overtreders of misdadigers 'kunnen alleen door den wetgever begenadigd worden. Het is dus niet zeer logisch te gelijk 'to vragen een ruim gebruik van het recht van gratie en oen amnestie. Ten slotte blijkt .'het ook duidelijk waar het eigenlijk om te •doen is. Er z(jn tal van jongelui, die zich aan desertie hebben schuldig gemaakt, en daar die jongelui bijna allen Roomsch zijn, tracht Da Maasbode voor hen genade te verwerven. Na is het waar, dat een of ander nationaal feest gewoonlijk wordt aangegrepen om gratie of amnestie te verleenen, maar stipt genomen i3 dat toch niot juist. Gulheid komt op het gebied des rechts niet te pas en evenmin gunstbetoon. Gratie en amnestie dienen om 'recht en billijkheid met elkander te verzoenen ien indien er gronden van billijkheid zijn om die deserteurs te begenadigen, waarom hebben zij dan niet roeds lang gratie gekregen? •Amnestie kan ook worden gegeven als men ,de spons wil halen over een treurig verleden. Er is oproer geweest, maar men wil het verleden vergeven en vergeten. Amnestie! Twee landen hebben oorlog gevoerd. Aan weerszijden zjjn er burgers gevangengenomen wegens ongeoorloofde handelingen, maar na den vrede willen de beide volken zich met elkander verzoenen. Amnestie! De overwin naar behoudt veroverd grondgebied. Onderdo nieuwe onderdanen bevinden er zich velen, die vijandig tegen hun nieuwe regeering hobben gestaan, maar nu voor haar gewonnen moeten worden. Amnestie! In al die gevallen heeft men te doen met de govolgon van abnormale omstandigheden, die zich niet licht weer zullen herhalen; maar wie geeft nu waarborgen, dat, als die Roomsche deserteurs begenadigd worden, de Roomschen hun verzet tegen den persoonlijken dienstplicht zullen staken? Het geheele stuk van De Maasbode is weer oen erkentenis van den geest van weerspannigheid tegen de wetten des lands, die wij aan onze Roomsche landgenooten zoo vaak hebben verweten, en die weerspannig heid zal niet verdwijnen. W(J hebben medelijden met die jongelingen, die slachtoffers zijn van misleiding. Zij zijn de ware schuldigen niet, maar zi), die hun hebben doen gelooven, dat z(j oen goed werk deden door zich aan desertie schuldig te maken; maar zal nu een amnestie de oorzaak van het kwade wegnemen? Wy betwijfelen hot zeer. Nu aan geestelijken de meest mogo- lijke vrijstelling is gegeven, heeft geen Room sche een eerlijk argument meer om den persoonlijken dienstplicht te bestrijden, maar des te strenger moet nu ook de schending of do ontduiking der wet worden gestraft. Amnestie zal hier geen liquidatie zijn van een tijdelijke dwaasheid, maar een pauze in de bestrijding eener chronische kwaal, die 'daardoor des te sterker zal voortwoekeren. Wij gaan dus niet met De Maasbode mee. Wordt er amnestie gevraagd voor de deser- tours, waarom dan ook niet voor zoovele andere categorieön van misdadigers, en wat heeft de maatschappij nu misdreven, dat zy b(j het huwelijk der Koningin moet worden gestraft door het loslaten van gevaarlijke leden? Amnestie voor de overtreders mag nooit nadeel opleveren voor de maatschappij, die niets misdeed. Deserteurs kunnen overigens nog wel goede menschen zjjn, maar wij vinden zulk oen volkomen gemis aan vaderlands liefde toch bedenkelijk. Het voeren der wapenen is een der voornaamste plichten van den bur ger en wie zich om nietige redenen aandien plicht onttrekt, belooft niet veel voor de samenleving. In 1814 is er een generaal-pardon gegeven voor de deserteurs der landmacht. Yele jonge lieden, die in de eerste opgewonden dagen der omwenteling dienst genomen hadden, waren daarna weer gedeserteerd, maar de souvoreine Yorst schreef dat toe aan losheid en onbedachtzaamheid, terwijl de deserteurs van De Maasbode zeer goed geweten hebben wat zy deden en volgens een vooraf beraamd stelsel hebben gehandeld. Men wilde toen ook geen gelegenheid verzuimen om de go- ledoren te vullen. De begenadigde deserteurs moesten toch hun diensttijd volbrengen, maar nu de nood niet zoo dringt als in 1814 en het Nederland niet aan manschappen ont breekt, is het zeer de vraag, of het wensche- ]jjk is gedeserteerden in het leger op te nemen. Gratie wordt nooit gegeven ten bate van particulieren, maar van het algemeen. Het recht en het bolang der maatschappy moeten gratie of amnestie oischen, maar noch het een, noch het ander is hier het geval. De Maasbode antwoordt hierop het volgende We zouden ganschoiyk verbluft hebben gestaan by het lezen van het hoofdartikel in Het Nederlandsche Dagbladware niet toevallig ons oog het eerst gevallen op do letter V., waarmee het onderteekend is. Dezer dagen wezen we op de wenscheiyk- heid eonor amnestie by gelegenheid van Hr. Ms. huwelijk; een verzoek, dat in vele persorganen weerklank vond. Het „orgaan tot verspreiding van dechris- telyk-liistorische beginselen" ziet in onze philantropische bede niets meer of minder dan„oen erkentenis (sic) van den geest van weerspannigheid tegen de wetten des lands, die wy (Ned. Dbl.) aan onze Roomsche landgonooten zoo vaak hebben verweten." Wat doorzicht, ei? Het blad is zelfs tot een merkwaardige ontdekking gekomen omtrent een categorie, die wy met name aanwezen: de deserteurs, en wel.... dat „die jongelui byna allen Roomsch zyn"l!l Notabene. Nog meer: met een acrobatische logica vraagt de schry ver van dit voreeuwigonswaarde stuk: „Wie geeft nu waarborgen, dat, als die Roomsche deserteurs begenadigd worden, de Roomschen hun verzet tegen.... den persooniyken dienstplicht zullen staken?" En dan volgt or nog een tirade tegen een geheimzinnig pluralis: „zy," die deze „jongelingen, die slachtoffers zyn van mis leiding", „hobben doen gelooven, dat zy (d. z. nu weer de jongelingen) een goed werk deden door zich aan desertie schuldig te maken." Ten slotte de verzekering, dat „de deserteurs van De Maasbode (sic) zeer goed geweten hebben wat zy deden en volgens een vooraf beraamd stelsel hebben gehandeld." Nu zyn de uitingen, in de eerste alinea's vermeld, ons zoer welkom als een bron van onschuldig vermaak voor onze lezers. In het laatst-aangehaalde gedeelte van V.'s proza ligt echter een insinuatie verscholen, die wo ons als eeriyk blad niet over den kant kunnen laten gaan. Om wille van de eer der Nederlandsche pers stellen we de sommatie: Presiceor en bewysl W i e zyn degenen, die anderen doen ge looven, dat men een goed work doet door te deserteeren? Welk is het „vooraf beraamd stelsel", dat ge bedoelt? Losse aantyging laten we ons niet wel gevallen. We verwachten een beslist antwoord. In het Bouwkundig Weekblad schroof do heer C. d. G. Jzn., te Haarlem: „Naar aanleiding van een voordracht van Burg. en Weths. van Leiden tot benoeming van een civlol-ingenieur, wil ik het volgende onder de aandacht van, het bestuur der Maatschappy tot Bevordering der Bouw kunst en haar loden brengen. Reeds meer is over dezelfde quaestie ge sproken en geschreven; een nieuw feit och tor doet opnieuw uitkomen, dat een architect zonder een of ander diploma teruggesteld wordt by hem, die wel in het bezit daar van is. Er werd nameiyk te Leidon gevraagd oen practisch ervaren bouwkundig ingenieur, die, naar ik uit goede bron vernam, hoofd zakelijk belast zou worden met den bouw van een abattoir en twee andere werken. Drie sollicitanten hebben zich aangemeld, allen zonder het gevraagde diploma; óén echter is civiel-ingeniour, waarom de twee andore zonder diploma geschrapt werden. Wanneer er nu bouwkundige werkon uit gevoerd moeten worden, waarby de schoone bouwkunst op den voorgrond treedt, kan toch m, i. het praedicaat ci viol-ingenio ur geen motief zyn om beoefenaars der schoone bouw kunst op zydo to zetten. Aan do opleiding in de schoone bouwkunde wordt, zooals genoeg bekend is, voor ci vi e 1-i n go n i e u r s niet voldoende tyd besteed, dat ze kunnen wod- yveron (over het algemeen), met absoluut alleen sckoonebouwkundigon. Wapr een sterk strovon is, om voor een' bouwkundig inge nieur het wiskunstig gedeelte zyner studiën te verlichten om dobetrekkoiyk weinig waarde in de practyk, kan dit ook geen overwegende reden zyn. Ligt het nu niot op den weg van de Maat schappy, in gevallen als deze, voor het be lang van een overgroot deel harer leden direct handelend op te treden on by betrok ken colleges of personen te doen uitkomen, dat een bewezen ervaren architect minstens even waardig is voor dergeiyke opdrachten als een civiel-ingenieur?" Het Huisgezin schry ft: Indion wy den Minister van Binnenlandscho Zaken goed begrypon, zal na de invoering der leerplichtw et het rykstoezicht op het lager onderwys maar een bagatel meer kosten dan vroeger. De hoogore raming bedraagt, voor zoover wy kunnen nagaan, slechts f 13,300. Wy komen er dus goedkoop af, wel te verstaan indion dit cyfer juist is, zegt Het Huisgezin. Er bestaat ovenwol redon tot twyfel. 'sMinisters berekening is deze: een districts schoolopziener meer in Zuid-Holland f 2500; 27 nieuwe arrondissements-schoolopzieners, ieder op f 400, maakt f 10,800. Samon alzoo f 13,300. Als rekenkundig vraagstuk klopt het dus. Maar: behalve een jaarwedde van f 2600 geniet een districts-schoolopziener nog ruim f 700 voor reis-, verbiyf- en bureelkosten. Gaat het nu wel aan, do nieuwe mot f 400 af te schepen? Maar: er was geen sprake van, de toelage der arr.-schoolopzieners in verband met hun meerdere werkzaamheden te verhoogen. Heeft de Minister daarvan afgezien? Het is niet denkbaar en het ware niet biliyk. Om een en ander houden wy ons overtuigd, besluit Het Huisgezin, dat er in 's Ministers goedkoope raming een fout schuilt. Niet dertien, maar minstons dertig duizend gulden zal het rykstoezicht mot 1 Januari duurder worden. By het sectie onderzoek der Staatsbogrooting voor 1901 werd het in één der sectiën biliyk geacht Israêlietische onderwijzers des Zaterdags vrij te stellen. Op do biliykheid wenschen wij niet in te gaan, zegt de Nieuwe Dclftsche Courant. Wel willen wy zeggen, dat by het openbaar onderwys geen enkele Israêlietische onderwyzer op Zater dag een lettor behoeft te schry ven; de Israêlie tische onderwijzers geven op dien dag monde ling onderricht, wat hun wet toestaat. Maar wel willen wy gevraagd hebben: Waarom sprak het Kamerlid, dat het biliyk vond de Israöliotische onderwijzers des Zater dags vrij te stollen, er en passant niet van, de Katholieke openbare onderwyzers vry te stollen op Heiligo dagen, als Zondag to vieren? Gelyko monniken, geiyke kappen. Mr. J. A. Levy schryft naar aanleiding van de begrooting van Justitie in het Week blad van het Hecht In do memorie van antwoord wordt gezegd „Gesteld, dat het verbod (om 'swerkmans recht tot veroonigen te schenden) wel tot hot booogdo doel kan leiden, dan zou de wetgever zich daarvan moeten ont houden, omdat die verbodsbepaling zou zyn eon miskenning van het recht des werk gevers, die, evenals ieder ander, vry moet zyn om contracten te sluiten naar eigen goedvinden en, behoudens zyn civielrechte lijke verantwoordoiykheid, te doen eindigen. By zoodanige beperking der individueele vrij heid zou allerminst een beroep gedaan kunnen worden op art. 9 dor Grondwet, alwaar het recht tot vereeniging wordt erkend. Dit Grondwetsartikel toch, hetwelk zyn ontstaan hoeft te danken aan de overtuiging, dat het recht tot verooniging beschermd dient to worden tegen willekeur des wetgevers, heeft allerminst strekking om do vryheid van han delen der individuen to beperken of te ont nemen." Togen dozo stelling komt de heer Levy op. De Regeering miskent hier ten eenen- male, zegt hy, den aard van het subjectieve publiekrechtelijke recht. D. w. z. zy ontzielt hot duidoiyk voorschrift van art. 9 der Grondwet, dat aan do ingezetenon hot con stitutioneel veroonigingsrecht waarborgt, om, volmaakt eigendunkelijk, van het voorschrift t9 maken een breidel tegon wetgeverswillekeur. Indien er tusschon eon grondwetteiyk sub jectief recht on des wetgevers vrijheid om contracten te sluiton eon conflict ontstaat, heeft r.iet do grondwet, maar de wetgever te wyken, op den enkelen grond, dat 3yn „indi vidueele vryheid" exact en procies, door de Grondwet, op dit stuk, is beperkt, en de Grondwet verbindend is voor roder, tot zelfs voor „hot eigen goedvinden" des wetgevers (Art. 14 A. B.). De heer Poolhekke, te Nymogen, bespreekt in Het Centrum een artikel over het school toezicht, onlangs in De(n) Nieuwe(n) Koerier behandeld. Hy meent op do vole ware op merkingen do aandacht te moeten vestigen, omdat het geheele land er ten zeerste door gebaat zou worden, wanneer ons school- J toezicht eens een flinke verandering onderging. De Nieuwe Koerier zette de vojgendo twee stellingen op a. vele schoolopzieners zyn niet voor hun taak berekend; b. vele schoolopzieners bezitten niet hot vertrouwen, dat onmisbaar is voor vrucht bare samenwerking met onderwyzers en schoolbesturen. De heer Poolhekke gelooft niet, dat één deskundige aarzelen zal hiermede in te stem men, on is het ook eens met genoemd blad, waar het er op wyst, dat de benoeming van een advocaat tot schoolopziener feitelyk even belachelyk is als die tot byv. inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht zou zyn. Dat een schoolopziener uitsluitend admini stratief werk zou hebben, is onjuist. Want waartoe dient dan het wettelijke schoolbezoek De schry ver is van oordeel, dat het systeem niet deugt, en zegt: „Wat hier hindert is het systeem. Het districts schoolopzienerschap is een betrekking, waarvan men kan leven. Het ambt van arron- dissements-schoolopziener echter wordt niet bezoldigd, en is dus uit den aard der zaak moeilyk te vervullen door schoolmannen. Om tot een zooveel mogelyk goeden toe stand te komen, zou men er toe moeten over- gaan, maar één soort schoolopzieners aan te stellen. Dus geen arrondissements-opzienors, tnaar meer districts schoolopzieners dan er nu - zyn. Dan zou men den besten onder de onder- wyzers ook nog het uitzicht geven op een promotie, welke nu maar voor zeer, zeer enkelen is weggelegd. Wie er aan twyfelen mocht, of het onder wys er door gebaat zou worden, vrage maar eens aan de mannon van het middelbaar onderwys, of niet nu reeds de goede gevolgen merkbaar zyn van de benoeming tot inspec teur van twee mannen uit het onderwys. En wy zien niet in, dat voor het lager onder wys niet zou behoeven te geldon do stelregel dat goed toezicht, op wolko zaak ook, behoort te worden uitgeoefend door doskundigen." Ten aanzien van de tweede stelling van De(n) Nieuwe(n) Koerier merkt de schryvor op, dat in dat opzicht niet altyd alles voor komen kan worden. „Het is natuuriyk," aldus besluit hy, „by benoemingen, zooveel mogeiyk rekening te' houden met de toestandon, en te trachten, zoover dat kan en dit kan veel moer dan het geval is, personen te- benoemen, van wie men verwachton mag, dat z'y do sympathie hebben van degenen, met wie zij moeten werken. Deze zaak is heel wat gemakkelyker te regelen dan de eorst behandelde. Zy hangt vooral af van do prudontie on het billijkheids gevoel van don benoemden persoon." In een asterisk Arbitrage zegt. De Standaard In do pyniyko onmacht om den grazen held onzor wegstervende oeuw, en ln bem zyn dapper volk, te hulp te komen, roopt men nu van allen kant niet meer om inter ventie, maar om arbitrage. Deze twoo verschillen gobeel. Reeds hierin, dat interventie kan worden opgedrongen, en, zoo ze niet goedschiks slaagt, kan worden doorgezet mot gewold; terwfll do arbitrage. In den toron stak Schippers de lan taren aan, nam schop en breekyzer en maakte zich gereed in de diepte af te dalen, ;om den schat van zjja grootvader weer aan het daglicht te brengen. Zyn knieën knikten, I zyn tanden klapperden, toen hij by het licht der lantaren, die Rinker vasthield, langs de vooruitspringende steenen en brokken in de 'diepte neerdaalde. „Alzoo rechts in het gewelfzei de schalk- sche student, terwyi hy hem de lantaren en de andere voorworpen aanreikte, „twee voet van den hoek af, zoo staat het in het papier. Maar wees voorzichtig, dat ge den pot niet breekt 1" Schippers knikte, waardoor de pluim van zyn slaapmuts de koddigste sprongen maakte, en verdween met de woorden: „Let goed op!" in het gewelf; in den toren was het weer pikdonker. Emile sloop intusschen zacht uit het afbrok kelende muurwerk weg en snelde op oen bosschage toe, waarachter verscheidene ge stalten zyn komst verbeidden. „Allen hier?" vroeg hy, ieder afzondoriyk do hand drukkend. „Niemand ontbreekt." „Hebben ook allen hun lakens en fakkels?" De gestalten knikten. Op dit oogenblik bromde de torenklok het middernachtelyk uur. „Daar komen zy t" fluisterde Rinker, „bukt ui" De achter het bosschage verborgen on neer hurkende lieden zagen vier witte gestalten door den tuin op den toren aankomen, lang zaam en statigtoen ze in het binnenste der ruïne verdwonen waren, slopen de student en zyn makkers de spoken tot aan den ingang achterna en verbeidden het tooneel, dat voor hun oogen zou afgespeeld worden. Binnen den ouden bouwval stonden in een halven cirkel vier vrouwen, van het hoofd tot de voeten in witte lakens gehuld; ieder hunner droeg een kolossale waskaars, die moedor Katryn bezig was aan te steken, waarby zy geheimzinnige spreuken mompelde. De nachte lijke donkerheid werd door de kaarsen grie zelig verlicht, en de witte gedaanten deden zich voor als engelen in de duisternis. Hoogst eigenaardig trad in het kleed der onschuld de oude kaartlegster op, wier gerimpeld gezicht als perkament uit het witte omhulsel kwam uit- kyken; ook hot geelachtig aanschyn der eer zame Jetje, door de kaarsen gril verlicht, stak zonderling af op het sneeuwwitte linnen, dat in schilderachtige plooien tot op haar voeten neergolfde. Do beide andere „geesten", in wier midden Jetje stond, hadden zich zoo dicht in hun lakens gewikkeld, dat slechts de neuzen naar buiten staken, geiyk rozen op een sneeuwveld. r— Stil was hot, de stilte des grafs; geen ge luid verstoorde het nachteiyk zwygon en de gewichtige onderneming; alleen meenden de angstige jonkvrouwen een dof kloppen in de diepte te vernemen. De gee8tenbozwoerster, moeder Katryn, be gon thans haar moeiiyke, gevaarvolle taak; zy schreed tot dicht vóór de opening, die naar het gewelf voerde, en verzocht den jonge dames met de punten der voeten den hal ven cirkel aan te raken, dien zy met een staf in het zand toekende; in dien hal ven cirkel be schreef zy een driehoek, en strooide daarin brandbare stoffen, hara, wierook en kruiden, en in het midden plaatste zy een bakje met spiritus. Dezen en de kruiden stak zy aan, en weldra steeg in een krans van witte wolkjes een blauwachtig vuur omhoog, dat zyn bleek licht op de sidderende maagden wierp. Den staf in de rechter- en de kaars in de linkerhand houdende, spreidde de oude beide armen uit en vroeg, zich tot juffrouw Jetje wendende: „Is uw begeerte rein?" Jetje lispelde een nauweiyks verstaan baar „ja". De oude bromde eeuige geheimzinnige tooverspreuken en vroeg toen luide: „Geest, die dezen schat behoedt, zyt gy hier?" Een zware basstem antwoordde met een langgerekt „ja". De jonge maagden krompen ineen en sid derden zóó hevig, dat de kaarsen heen en weer schommelden en de witte lakens in een onrustige beweging geraakten. „Ik eisch van u, geest der onderwereld," ging de bezweerster voort, „den schat, die hier verborgen ligt, over te geven. Wilt gy dat doen en ons de plaats aanwyzen, waar hy zich bevindt?" Andermaal klonk oen zwaar, rollend „ja", en de jonkvrouwen beefden en rilden opnieuw en nog heviger; juffrouw Jetje stond het angstzweet op het voorhoofd, on haar beide vriendinnen namen zich in stilte on plechtig voor, nimmer moer zoo'n liefdedienst te helpen verrichten en een bezwering by te wonen, al was de schat ook nog zoo groot en de schat- bewaarster ook honderdmaal presidente van den „Deugdenkring". Hoe levendig zij echter ook wonschten, van deze plaats weg of ten minste in haar veilig, warm bed te zyn, haar vroe8 om oen voet te verzetten tot zoodanig doel was nog grooter. Thans sprak de kaartlegster langzaam en plechtig het verschrikkelijke toovorformuJIer „Wattis benia jnJiils ailiis maliia dommis kopiisl" hetgeen de op oen afstand staande toeschouwors hoogst prozaïsch aldus meenden te mogen vertalon: „Wat bon jelui allemaal domkoppen." Yervolgons naderde zy de ope ning en wenk to juffrouw Jetje by rich, toen op hetzelfde oogenblik in de dlepto oea vreesoiyk geschreeuw weerklonk, dat vee) over eenkomst had met don juichkreet „Hoera i" Ontzet deinsde de juffrouw terug, en de beide andere kaarsendraagsterb gaven eon luiden gil. Alleen moeder Katryn bleef bedaard. „Kalml" fluisterde zy, „vree3t niot!" In het volgende oogenblik verscheen in de opening een wit hoofd met son zwart gezicht, welks glooiende oogen vorbysterd in het rond staarden, gevolgd door twee armen, die eon pot, den schat, omklemden. De vreeselyko verschyning bleef oenige seconden zichtbaar, gril verlicht door de spiritusvlam on do kaarsen; toen verdween ze met een luiden kreet weer In de diepte, en men hoorde duideiyk, dat de pot in scherven viol. Dat was nu toch to veel voor de vrees achtige jongedames, die zeker meer hadden meegemaakt dan honderd anderen Yóóronna haarj met hun kracht en sterkte was hot gedaan. De een viel in zwijm, do beide anderen wilden, luide kreten slakend, die onzalige plaats ontvluchten, doch daar ver toonden zich nieuwe afgryselykheden aan hun oog. Witte gedaanten met brandende pok- fakkels in de handen verschenen plotseling aan de uitgangen en schreouwdon juffrouw Jetje en haar gezellinnen, waarbeen zy zich ook wondden, een donderond „Terug" too; de geesten schenen uit den grond op te ryzen, want de geheele binnenruimte van den oudon bouwval wemelde van witte gestalten met fakkels, om do waarzegstor en do halfdoodo* maagden een dicht gesloten kring vormend. Jaffrouw Jetje zonk op de knieën en ge bruikte haar kaars als steun en staf. Half vorbysterd kook zy in het rond, haar adem stond stil, en zU wist niet, of zy waakte of droomde. Maar wat zy zag on hoorde was geen spookbeeld barer phantasle, doch wor- koiykheid, haar jongste droomon in ievendon jyve. De oude vry ster, toch al bygeloovig en door de medodeolingen der kaartlegster ln een toestand van koortsachtige opgewondonbeid gebracht, kon niet begrijpen, dat haar zenuw stelsel dit alles verdragen kon, en dat een weldadige onmacht haar niet aan do ver schrikkingen van bot oogenblik ontrukte. Rondom witto, zwygendo gestalte», wier' pekfakkels de gehoeJe inwendige ruimte vau het muurwerk schril verlichtten en dikke, walmende rookwolken ton hemel zonden: in het midden van den kring zy zelve mot haar vriendinnen, oveneens In hot wit g3kleed, van welke de oeno voor dood op den grond iag, de andore als eon espenblad trilde on haar' oogen niet durfde opslaan; naast haar do krookelendo spiritusvlam on ginus de diepte,1 die oen vreemde gestalte herbergde. j Moeder Katryn alleen had haar tegenwoor digheid van goost bewaard en legde oon moed aan den dag, die juffrouw Jetjo tot bewon dering vervoerde. Mot hoog opgericht hoofd stond zy daar, bracht tusschenbefds baar brandewynflesch aan den mond der bewuste-, looze jongedames of nam zelf eon teugje, j om zich in dozo gevaariyke oogenbllkkeu to versterken. „Wat wilt gy?" sprak zjj do geesten aan. tfiot volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5