N°. 12514
A0. 1900
<§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§pn- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
y
PERSOVERZICHT.
Zaterdag 8 December.
LEIDSCH
DAG-BLAB
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden, i i t i i s s i i 1.10.
Buiten Leiden, per looper en waar agenten gevestigd afln 1.80.
Franco per post
1.65.
PRIJS DER ADVERTENTIÊN:
Van 1—6 regols f 1.05. Iedere regel meer f 0.17}. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseoren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Het Sociaal Weekblad wjjst nog eens op
|4e te weinig bekende leemten en gebreken
Ider b e d e e 1 i n g s s t a t i 81 i o k in ons land.
|Het zegt er o. a. van:
„De fouten der statistiek zyn, zoo bleek
■vroeger: lo. iemand geldt voor evenveel be-
1 deelden, als hy aantal malen bedeeld werd;
I eon fout, te verhelpen door een naamregister
(der bedeelden; 2o. iemand geldt voor evenveel
I bedeelden, als hy van instellingen onderstand
I verkrijgt; een fout, te verhelpen door een
Icentraal-register. Een naamregister is door
I veel gemeentebesturen of burgerlijke armbe-
I sturen onder den aandrang des Ministers aan-
gelegd; do eerste fout is dus tot kleiner ver-
I houdingon teruggebracht. De tweede fout
1 bestaat nog, maar, zooals het verslag op
Iblz. 6 zegt: „Men mag aannemen, dat dubbele
1 bedeeling tusschen gemeentebesturen en bur-
I gerfijke armbesturen niet voorkomt." Telt
nien dus de bedeelden van beiderlei besturen
eamen, dan zal men by benadering het cijfer
der burgerlyke armen leeren kennen; by be
nadering, want niet overal was reeds een
naamregister en, in zoover zal het cyfer te
hoog zyn; veel gemeentebesturen gooien
I bovendien met min of meer losse hand met
muts naar de statistische gegevens, in
zoovor zal het cyfer ietwat onjuist zyn. We
gelooven echter wol, dat men er zoowat oen
beeld door zal kunnen kragen. Het biykt
dan, dat de burgerlijke armenzorg 19,025
hoofden van gezinnen, 14,949 eenloopende
personen doorloopend bedeelde. Tijdelijk,
in geld of natura, met of zonder genees
kundige hulp, bedeelde zij: 18,501 hoofden
van gezinnen, 4478 eenloopende personen.
In percentage weergegeven, sproken de
cijfers gemakkelijker. We nemen daarom uit
het verslag het volgende over: Yan de door
loopend (de gedurende het geheole jaar) be
deelden waren 56 pCt. hoofden van gezinnen,
44 pCt. eenloopende personen. Yan beide vorm
den de vrouwen het grootste contingent, nl.
54 en 65 pCt. Het grootste deel der bedeelden
was boven de 60 jaar; van de tijdelijk bo-
deelden waren 81 pCt. hoofden van gezinnen,
19 pCt. eenloopende personen. Merkwaardig
genoog vormen de mannen hier bij de hoof-
don van gezinnen het grootste contingent,
nl. 75 pCt. B(j de eenloopende personen zyn
do vrouwen weer in de meorderheid. Deze
cijfers bevestigen in hoofdzaak de algemeen
bekende omstandigheid, dat de vrouw meer
aan armlastigheid blootstaat dan de man.
Waarschyniyk zal de gescheiden of verlaten
vrouw of weduwe wel de voornaamste plaats
innemen, in het buitenland toont de statis-
tiok dit aan; onze statistiek zwygt op dit
punt. Het verslag maakt een berekening:
„Do burgerlyke armenzorg bedeelde 37,626
hoofden van gezinnen. Blykens hot overzicht
der vorige tienjaariyksche volkstelling is het
gemiddeld aantal gezinsleden 4—8. Stelt mon
nu het aantal leden van iedere bedeelde
party op 6, dan verkrygt men voor de ge
zinshoofden 225,166 bedeelden."
De bevolking van 31 Dec. 1898 wordt be
rekend op vermoedeiyk 5,018,965 (ver be-
zyden de waarheid zal dit wel niet zyn, want
de volkstelling geeft voor 81 December '99:
5,103,431); dat vermoedelyke cyfer geeft voor
percentage van bedeelden voor de gezins
hoofden: 4.60. De burgerlyke armenzorg be
deelde volgens het vermoedeiyk bevolkings-
cyfer: 0.38 pCt. als eenloopende personen;
totaal bedeelden dus: 4.88 pCt.
We komen nu eindeiyk op het wonderiyk
gebruik, dat er van de foutieve statistiek
is gemaakt voornaamste reden, waarom
we deze by dragen schreven. By verkiezingen
het laatst nog in 1897 wordt de goé
gemeente door velen, zelfs door eminente
leidors, zonder blikken of blozen by den neus
genomen, en hoort van de daken toeroepen,
dat bykans op iedere 100 inwoners 20 be
deelden zyn. Onlangs nog weer verscheen er
een boekske, oranje van omslag, van binnen
zwart van gal en nare personaliteiten, we
bedoelen de velletjes druks van den heor
Eugöne Regout: God en ons Recht, October
1900. Op den omslag staat het met vette
letters: In Nederland zyn op 1000 inwoners
197 bedeelden. Frankryk, Oostenryk en
Duitschland alle gezegende protectionistische
landen hebben op 1000 inwoners resp.32,
35, 50 bedeelden. De buitenlandsche statis
tieken (de Duitsche byv.) geven alleen de
cyfers der burgerlyke armenzorg; van ker-
keiyke en particuliere ontvangen de regoe-
ringen geen opgaven. De mooie cyfers zien
dus op de bedeelden der burgerlyke armen
zorg alleen; onze leelyke cyfers slaan op
burgerlyke, kerkelijke en particuliere armen
zorg te zamen. Bovendien vergewisse men
zich wel, over welke jaren de vergeleken
cyfers loopen. Het zou ons hard verwonderen,
als het den heer R. mogelyk was geweest,
de laatste cyfers van ons land te vergelyken
met die van hetzelfde jaar van andere landen,
om de eenvoudige reden, dat men daar geen
periodieke armenstatistiek heeft, maar van
tyd tot tyd tellingen houdt, en als we ons
niet sterk bedriegen, zyn de tellingen van
byv. Duitschland eenigszins oud. In de wyze,
waarop hier en elders de statistiek wordt
samengesteld, is ten slotte een oorzaak, die
alle vergelyking zoo goed als onraogelyk
maakt. Wil men nu de landen toch verge
lyken, dan neme men de burgerlyke bedeelden,
en dan kan ons land, dunkt ons, de verge
lijking met Duitschland nog wel doorstaan,
vooral als men bedenkt, dat hot percentage
4.88 waarschyniyk iets te hoog is.
Wy hopen van harte, dat het ons met
deze wel is waar onvolledige uiteenzetting
gelukt zal zyn, onze lezers behoedzaam te
maken tegenover argumenten, die aan de
Nederland8che bedeeldenstatistiek worden ont
leend; vooral in verkiezingscampagnes wordt
er al te willig gegoocheld met onze armen-
cyfers".
In het Vcnloosch Nieuwsblad schryft de heer
Jan Truyen:
Sinds de invoering van het staatkundig
stelsel, waaronder elke gemeente, hoe groot
of hoe klein dan ook, over één kam geschoren
wordt, treden by onze wetgeving de belangen
en de behoeften der stedeiyke gemeenten te
zeer op den voorgrond.
Daarna wordt de eventueele werking eener
wet te veel afgemetendaarvan gaat te groote
dryfkracht uit.
Wy houden ons overtuigd, dat de Regee
ring geen oogenblik zou aarzelen oen belasting
op alle drankhuizen in het aangeboden
wetsontwerp op te nemen, wanneer in onze
voornaamste steden het aantal dier huizen in
verhouding tot de bevolking zoo groot was
als in zeer veel gemeenten van het platteland.
Wanneer byvoorbeeld in Amsterdam, waar
in 1881 niet moer dan 1748 drankinrichtingen
bekend waren, thans een 12000-tal of meer
inrichtingen werden aangetroffen, waai* niet
alleen bier, maar over het algemeen ook
jenever werd verschonken.
En toch bestaat zulk een toestand in som
mige streken van ons land.
Ten einde volledig op de hoogte te worden
gesteld omtrent het juiste aantal der drank
huizen in ons eigen kiesdistrict, ontvingen
wy op ons verzoek van de betrokken burge
meesters de noodige opgaven. Slechts van een
tweetal gemeenten, tellende te zamen 936
inwoners, hebben wy niets ontvangen.
Overeenkomstig die opgaven, is de tegen
woordige toestand in het district Weert als
volgt
GEMEEN
TEN".
Bevol
king
naar de
volks
telling.
Buggonum
Grathem
Haelen
HeythuyzeD
Helden
Horst
Hunsel
Ke8sel
Maasbree
Meyel
Nederweert
Neer
Neeritter
Nunhem
Roggol
Sevenum
Stramproy
Weert
DRANKHUIZEN IN:
met
vergun.
nlng.
1086
816
2178
4259
4569
999
1387
6772
1649
5134
1606
649
261
1701
2111
1211
8677
10
26
26
23
70l
70
11
32
130
33
85
26
22
8
22
22
15
91
3
3
3
3
15
19
4
6
28
8
19
3
1
1
3
7
4
41
met en
zonder
ver
gunning.
15
42
31
35
98
87
32
53
183
49
115
81
23
11
83
88
28
233
Aantal
in
woners
voor
een
drank
huis.
44
43
53
32
26
37
34
45
52
28
24
52
56
43
37
Totaal 45725 722 171 1187
Zietdaar het beeld van den toestand in de
vermelde gemeenten. Er biykt uit, dat in het
tydperk 188 L1900 het aantal drankhuizen
er van 722 tot 1137 is gestegen, dat er
gemiddeld op ongoveer 40 inwoners één drank
nering wordt aangetroffen. Dat is het huis
gezin op 5 personen geschat op 8 gezinnen
eon drankhuis.
Het zal geen betoog behoeven, dat zulk
een toestand zoowel onder maatschappelyk
als zedeiyk opzicht voorziening eischt.
In het wetsontwerp betreffende de pen
sioenen van onderwijzers en hun
weduwen zullen alleen worden opgenomen
die onderwijzers van byzondere scholen, die
verbondon zyn aan inrichtingen, welke Rjjks-
b y d r a g e genieten.
Het Christelijk- Schoolblad (onder redactie
van den heor H. J. Emous) behelst daar
omtrent een artikel, uitgaande van: de
Schoolvergadering van het „Instituut Prins",
te Haarlem, en onderteekend door de heeren
R. Prins, voorzitter, en H. J. Trip, secretaris.
Het artikel deelt allereerst mede, dat een
particulier schrijven van Minister Borgesius,
in antwoord op oen desbetreffende vraag van
een belanghebbend instituteur, allo onzeker
heid opheft. Do Ryksbydrage is het criterium
geweest by de opneming in de pensioenrege
ling; verdere uitbreiding kwam aandeRegee-
l) Aangezien bet aantal drankhuizen der ge-
meento Helden in 18SI in den toelichtenden staat
der Regeering als onbekend wordt opgegeven, is
daarvoor in vergelijking met de overige gemeenten
in Limburg een gemiddeld cijfer genomen.
ring bedenkeiyk voor. De lasten voor de ge
meenschap zouden er te grooter door worden.
Het artikel plaatst tegenover de meening
des Ministers de volgende argumenten.
1. De bedoelde onderwy^ers f&ian, behou
dens den „zilveren band", in volkomen d ■-j^fde
betrekking tot den Staat. Opgesomd worden
de vele gevallen, in welke deze particuliere
scholen in groote behoeften voorzien en ver
schillende diensten bewyzen. „Onderwijzers
zyn wy allen, oenerlei is onze werkkring,
en daarmede van geiyksoortigen aard de dienst,
door allen aan de gemeenschap bewezenhet
werk van Opvoeding on Onderwys. Onze
moeiiykheden zyn waarlyk niet ge
ringer, integendeel dlkwyls grooter; alleen
onze betaalsheeren zyn andere.
Zou op dit verschil een geiykstelling in aan
spraken moeten afstuiten?" Het verzoek om
opname wordt daarom niet onredeiyk, maar
biliyk geacht.
2. In de mindere vastheid der betrek
kingen aan bedoelde scholen ligt nu reeds
een groote moeiiykheid by de vervulling der
vacaturen. Hoe zou de toestand worden, indien
het Openbaar en het Byzonder Onderwys
bovendien de attractie verwierven van pensioen-
verzekering, ook voor de weduwen en weezon?
Het bestaan-zelf dezer particuliere inrichtingen
wordt er door bedreigd.
3. Ware do toelating dezer nieuw aan
kloppende groepen niet gewettigd, dan
zou de Minister daarop wel gewezen hebben,
wat Zyne Excellentie niet deed. „Het lykt
ons zeggen de schryvers - met het huidige
pensionneeren der byzondere onderwyzors,
verbonden aan niet gesubsidieerde scholen,
ongeveer te staan als met het subsidieeren
van het confessioneele onderwys sedert 1889.
Do Grondwet zweeg er over, had er niet aan
gedacht, en het dus niet verboden. Toen is
do Ryksbydrage gevolgd on het voorrecht
van kosteloosheid aan de openbare school
ontnomen. Door dit eon en ander werd de
concurrentie tusschen beiderlei onderwys
heel wat vryer. Nu is het toch niet aan-
nemelyk, dat deze Regeering een stap terug
zou willen doen op dien weg?
4. Indien gewettigd, vordert dan onze op
neming aanzienlyke offers van 's Ry'ks schat
kist? vragen de schryvers.
De lasten zouden or te grooter (niet: te
groot!) door worden, schryft de Minister in
de bewuste correspondentie. Het hoeveel
van het meerdere valt op dit oogenblik
nog moeiiyk te ramen, maar bez waariyk kan
dit een hoog bedrag beloopen, ons kleine aan
tal tegenover dat der wél bedachten in aan
merking genomen. Wordt de premie niet te
laag berekend en niet uit het oog verloren,
dat leerkrachten op leoftyd (de dure voor
zulke fondsen) zeldzame uitzonderingen zyn
aan onze inrichtingen; is het verder juist,
dat met den groei van het aantal deelhebbers
de voorwaarden evenredig milder kunnen
worden, dan zullen de flnancieele gevolgen
van onze opneming van betrekkeiyk geringe
beteokenis zyn voor het Ryk.
Daarby, het heeft van ons nog een spaar-
duit in kas. Moerderon onzer, die eerst by het
Openbaar Onderwys werkzaam waren, hebben
jaren achtereen de twee ten honderd van hun
jaarwedde als pensioenbydrage gestort, zonder
eenige restitutie, als zy later naar het By
zonder (zonder Ryksbydrage) overgingen.
Ook mag er aan herinnerd worden, dat
wy jaarlyks 6oms etteiyke hondarden, ja een
paar duizend gulden soms per school, in de
verschillende ryks- en gemeentebelastingen
betalen.
Wat zou nu voordeeliger uitkomen voor
het Ryk, die bedragen in het vervolg te
derden en bovendien voor rekening der ge
meenschap de zorg te nemen voor wie eerst
onze ioorlingeu waren (daaivoor staat het
Ryk by niet opneming), of die soramon te
biyven trehken, verminderd met den by slag,
bonooaigd voor onze verzekering?
De redactie van het Christelijk Schoolblad
voegt aan bet artikel eenige woorden van in
stemming tr«, waarvan de conclusie luidt:
Als enkel oi-derwyzers van scholen in het
genot der Ryksbydrage gepensionneerd worden,
dan vervalt telkens het recht op pensioen
voor oen onderwjzer, die
tydeiyk aan oen byzondere school zonder
de Ryksbydrage werkzaam is;
die aan een school werkzaam is, w«ar moer
onderwyzers aangesteld zijn dan het aantal,
waarvoor de Wet een Rykrbydrage toestaat,
ais nameiyk die onderwijzer tot het over
compleet gerekend wordt;
die aan een school werkzaam is, 1ie wegens
dit of dat verzuim of tekort van onderwyzers
de Ryksbydrage voor een of moer jiiren moet
derven.
En daarom is het te hopen, dat geenorlei
uitzondering gemaakt worde.
De Vaderlander zet in een artikel limoen hoe
gezocht en onbiliyk de bezwaren en klachten
zyn der menschen, die ontstemd zyn door den
maatregel van den Directe*- -Generaal der
Posteryon om op Zondag c, 6 n druk
werken meer te doen bezorgen.
Er zijn menschen, die zoo openhartig zyn
te zeggen, dat zy het onaangenaam vinden,
die bladen, die zy juist cp Zondag, als zy den
tyd hebben, zoo gaarne lezen, niet meer op
Zondagmorgen te kragen.
Maar biykbaar gevoelen zy zelvon, zegt De
Vaderlanderdat zoo'n egoïstisch bezwaar
weinig indruk maakt. „Immers, tegenover dozo
kleine opoffering van eigen genoegen staat
de bate dor postboden, die zooveel botoren
rustdag hebben.
En bovendien lang behoeft die grief
niet to leven. Als de uitgevers dier bladen
deze teleurstelling van zoo belangstellende
abonnós bespeuren, dan zullen zy wel zorgen,
dat aan hun vurig begeoren op den Zaterdag
voldaan wordt en do bladen, die men zoo
gaarne leest, op Zondag in hun handen zyn.
Kunnen de begeerigen ze ook nog niet zelf
van de post laten afhalen?"
Braakensick's meedoen aan het min-volks-
lievend bondgenootschap (zyn geestige stift
teekende in De Amsterdammer een meneer,
die den postbode vraagt, waarom by wel
dagbladen en brieven, maar geen weekbladen
brengt, waarop de postbode antwoordt: „Ja,
mynheer, juist in de weekbladen zien
ze in Den Haag gevaar voorm,in Zon
dagsrust", noemt De Vaderlander oen rpreken
uit onkunde of misleiding.
„Moet toch niet aldus de maatregel van
den Directeur-Generaal omschreven worden,
als een poging om „op Zondag *.oo min
mogelyk drukwerken to laten bezorgen"?
Ging daarover niet sedert jaren de klacht,
dat juist de drukwerken den Zondag voor de
postbeambten tot een slavendag by uitnemend
heid maakten?
Zyn er niet onderscheidene kooplieden en
firma's in Nederland in sigaren, w(jnen, boe
ken, kleeding, enz., die juist tegen don Zondag
hun aanbiedingen door het ganscho land
verspreiden, zoodat vaak op den Zondag
morgen de postboden zulko drukwerken, die
zeer dlkwyls aanstonds weggeworpen woidon,
Fenilletori.
DE STERNTHALS.
38)
„Ontzettend, daar dacht ik in het minst
niot aan," klonk het toonloos van zyn lippen.
„Maar ik moet gaan."
Roberta werd te zeer beziggehouden door
haar eigen aangelegenheden en beminde
Thoresia te innig, om in het gedrag van
^Rommersdorf iets meer dan ware deelnoming
te zien. Zy vermoedde niet, dat de reeds
bejaarde man voor haar vriendin meer dan
vrienschap had gevoeld.
Roberta verliet de stad natuuriyk zoo
spoedig, als zy eenigszins kon. De bodem van
die plaats, waarop zy onder zulke geheel ver
schillende omstandigheden gewoond en waar
zjj zooveel geleden had, brandde haar onder
de voeten. Yan mevrouw Erksteiu en den
overste nam zy hartelyk afscheid. De overste
bracht haar zelf naar den trein.
Op de lange terugreis hield Roberta zich
bezig met het maken van plannen voor de
toekomst. De maat harer ongelukken en be
proevingen was nu zeker volgemeten; zy
durfde weer vryer ademen. Reeds verscheidene
leerlingen waren haar beloofd; als zy er nog
maar enkele vond, waren zy bezorgd. Als
Roberta 's avonds, na haar plicht te hebben
volbracht, thuis kwam, kon zy eorst voor
het kleine huishouden zorgen en zich ver
volgons geheel aan haar moeder wyden. Aan
sichzelve dacht zy verder niet.
Roberta telde de uren on de mylpalen, die
haar nog van haar moedor scheidden; haar
ongeduld werd haarzelfbynaondraaglyk. Wat
kon haar moeder wel niet voor onaangenaams
ondeivonden hebben, terwyi zy afwezig was?
En zy zou immers in haar liefdevolle zorg
dat alles voor haar dochter verzwygen en
het alleen dragen?
By de aankomst sloten moeder en dochter
elkaar zwygend in de armen; zy konden niet
spreken, maar de vreugdetranen, die in hun
oogen blonken, waren welsprekender dan
woorden.
Evenals in de natuur een zachte kalmte
volgt op den geweldigen orkaan, een kalmte,
waarby de hoog opbruisende golven der zee
nederdalen, de watervlakte weer effen en glad
wordt en kabbelende zilveren golfjes den oover
bespoelen, zoo volgt na do zwaarste beproe
vingen eens een tyd van vreedzame gemoeds
rust, waarin de zielestormen bedaren en die
de geslagen wonden heelt.
Zulk een tyd van rust was ook voor mevouw
Sternthal on haar dochter aangebroken. Vrede
on liefde heorschte in het bescheiden thuis,
dat zy gesticht hadden en dat nog met eenige
voorwerpen, die als aandenken veel waarde
hadden, prjjkte. Roberta leefde slechts voor
haar beroep en voor haar moeder. Als zy
thuis kwam, deed oen vriondeiyke blik, een
liefdevol woord harer moeder haar alle beslom
meringen van haar leven vergeten. Wel had
er, vooral in hot begin, in haar gemoed nog
zware stryd plaats. Ook zy was jong, ook zy
had eens gerechte aanspraken op levens
vreugde en levensgeluk. Maar een blik op do
gryzende moeder, die met opgewekte gelaten
heid zich in het onvermydeiyke schikte en
het steeds haar kind gemakkelijk trachtte
te maken, deed het meisje steeds die moeite
volle, maar glansrykste overwinning behalen
de overwinning op zichzelf.
En God, die iedere moeite beloont, zegende
ook Roberta's werk. Zy kon daardoor niet
alleen haar moedor verwyderd houden van
de zware zorgen van dit leven, maar haar
zelfs veel kleine genoegens verschaffen.
Zooala in de natuur de jaargetyden zich
met nauweiyks merkbare overgangen aan
elkander aansluiten, zoo volgen ook do ver
schillende tydperken van 's menschen leven
elkaar op. De oene dag volgt op den anderen,
maand op maand, jaar op jaar, en dlkwyls
maken eerst lichamelyko gebreken ons op
merkzaam, hoe ver onze levensbaan al ge
vorderd is. Menigeen gaat byna onmerkbaar
naar hot einde. Gelukkigo naturen, die stil
het hiernamaals te gomoet gaan. Zulke, die
één met God en geheel overgegeven aan Zyn
wil, den hunnen het afechoid niet moeiiyk
maken, gaan zonder stryd in het betere loven,
de peillooze eeuwigheid over.
Tot zulke edele schepselen behoorde ook
mevrouw Sternthal. Uit Gods hand had zy
haar geluk dankbaar aangenomen, en zy bad
niet gemord, toen diezelfde hand haar ongeluk
en beproevingen tooreikte. Zy zorgde slechts
voor haar kind. Hülsdorf, ja zelfs Wöllern
had zy reeds lang vergeven. Toon zy haar
oinde voelde naderen, zeide zy tot haar dochter
„Gy waart myn vreugde in myn geluk en
myn troost in het ongeluk. Behoud hot ge
loof aan God, dit is noodig voor den mensch
om niet van den rechten weg af te dwalen.
Bewaar het bewustzyn, dat onze ziel door
God en voor Hem geschapen is en slechts
in Hem rust en vrede kan vinden. Geloof
vast, dat iedere edele dryfveer in ons van
Hom komt en tot Hem voert on dat Hy vol
brengt, wat Hy beloofd heeft. Alle goeds komt
van Hem, en al wat van Hem komt is goed,
al zien wy, stervelingen, dit ook niet altyd
in. Bewandel moedig den weg door het leven,
hoe ruw die ook moge schynen. Aan de hand
van uw Hemelschen Vader zult gy ons aller
einddoel bereiken en een ryke belooning voor
uw zwaar ïyden ontvangen."
Ia Eppendorf, een der bekoorlyke en lan-
deiyke voorsteden van Hamburg, staan, ver
borgen achter bcomen on struiken, do villa's
der ryke Hamburgsche kooplieden. Zy zyn
niet gebouwd in den thans meer algemeen
wordenden Italiaanschen «tyi, die niet geschikt
is voor ons noordeiyk klimaat, maar in Boliden,
doelmatigen Hamburgschen bouwtrant opge
trokken.
Een der schoonste bezittingen was die van
don groothandelaar Mohren, die zich daar
volgens zyn eigen ontworp een huis had
laten bouwen. Na zyn dood stond het huis
lang onbewoond, want Frits Mohron, de oonigo
zoon van den overledene, die in Rio-Janeiro
een filiaal van de zaak beheerde, was daar
mot een Braziliaanscho gehuwd, die het noor-
delyk klimaat niet kon verdragen. Ais weduw
naar keerde Frits Mohren naar Hamburg terug
en betrok met de kleine Ines, zyn eenig kind,
het huis in Eppendorf. Van daar reed Mohren
iedoren voormiddag naar Hamburg. Het huis
houden van den rykon koopman bestuurde
een oudere bloedverwanto, die op dit oogenblik
een badreisje maakte. Do nu tienjarige Ines,
een kind van zeer levendfg temperament, de
verwende lieveling haars vaders, stond sedert
twee jaren onder het opzicht eener gouvernante.
De lente had de geheeio aarde bekleed met
bloesempracht. Glimlachond als de jonge bruid
lag zy daar in den vollen glans dor zon, een
heerlyke lentegeur beersebte alom, alles
ademde vreugde en geluk en aan bet jubel
gezang van het vogelkoor paarden zich de
zilveren kinderstemmetjes.
In het huis van Mohron siend onder do
veranda de ontbyttafel gedeht. Daai voor zaten
de gouvernante der kleine Ines, een eenvoudig,
maar smaakvol gekle de dame, die zich met
een handwerkje onledig hield. De kleine Ines
zelf, een teergebouwd kind, wior donkere
haren en oogon, gevoegd by de bleeke ge
laatskleur, een zuidelyko afkomst verrieden,
sprong dartel op het kiezelpad voor de veranda
rond en speelde met een elastioken kaatsbal.
Ten laatste begon haar dit te vervelen;
zy betrad de veranda, ping raast de dame
zitten en zeide oen beetje jjullend:
„"Wat blyft papa vandaag lang weg,
juffrouw."
De aangesprokene glimlachte flauwtjes.
„Een kleine geduldoefening is altya hoilzaam
voor ons, myn kind," antwoordde zy.
„Maar ik heb zoo'n honger," vorzekerao Ines.
„Werkeiyk? Des te beter zal het ontbyt
u smaken, en het iB goed, dat wy zolf eons
kunnen merken wat honger is. Zooveel to
eer zyn wy dan boreid, den nood van anderon
te lenigen."
„Zyn er werkeiyk menschen, die honger
moeten lyden, juffrouw?" vroeg Ines nu
ernstig.
„Helaas, zeer veel, méér dan gy vermoedt."
„Maar hoe is dat mogelyk? Men koopt
in do stad voor eenige penningen zulko
mooie koeken 1"
„Yeel menschen bezitten zelfs die paar
penningen niet; daarom zyn hun gelukkiger
medemenschen verplicht hun by te staan."
„Ik ook? Wat moet ik dan doen?" vroeg
Ines, die oplettend had geluisterd.
(Wordt vervolgd.)