N°. 12514 A0. 1900 <§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van <§pn- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. y PERSOVERZICHT. Zaterdag 8 December. LEIDSCH DAG-BLAB PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maanden, i i t i i s s i i 1.10. Buiten Leiden, per looper en waar agenten gevestigd afln 1.80. Franco per post 1.65. PRIJS DER ADVERTENTIÊN: Van 1—6 regols f 1.05. Iedere regel meer f 0.17}. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseoren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Het Sociaal Weekblad wjjst nog eens op |4e te weinig bekende leemten en gebreken Ider b e d e e 1 i n g s s t a t i 81 i o k in ons land. |Het zegt er o. a. van: „De fouten der statistiek zyn, zoo bleek ■vroeger: lo. iemand geldt voor evenveel be- 1 deelden, als hy aantal malen bedeeld werd; I eon fout, te verhelpen door een naamregister (der bedeelden; 2o. iemand geldt voor evenveel I bedeelden, als hy van instellingen onderstand I verkrijgt; een fout, te verhelpen door een Icentraal-register. Een naamregister is door I veel gemeentebesturen of burgerlijke armbe- I sturen onder den aandrang des Ministers aan- gelegd; do eerste fout is dus tot kleiner ver- I houdingon teruggebracht. De tweede fout 1 bestaat nog, maar, zooals het verslag op Iblz. 6 zegt: „Men mag aannemen, dat dubbele 1 bedeeling tusschen gemeentebesturen en bur- I gerfijke armbesturen niet voorkomt." Telt nien dus de bedeelden van beiderlei besturen eamen, dan zal men by benadering het cijfer der burgerlyke armen leeren kennen; by be nadering, want niet overal was reeds een naamregister en, in zoover zal het cyfer te hoog zyn; veel gemeentebesturen gooien I bovendien met min of meer losse hand met muts naar de statistische gegevens, in zoovor zal het cyfer ietwat onjuist zyn. We gelooven echter wol, dat men er zoowat oen beeld door zal kunnen kragen. Het biykt dan, dat de burgerlijke armenzorg 19,025 hoofden van gezinnen, 14,949 eenloopende personen doorloopend bedeelde. Tijdelijk, in geld of natura, met of zonder genees kundige hulp, bedeelde zij: 18,501 hoofden van gezinnen, 4478 eenloopende personen. In percentage weergegeven, sproken de cijfers gemakkelijker. We nemen daarom uit het verslag het volgende over: Yan de door loopend (de gedurende het geheole jaar) be deelden waren 56 pCt. hoofden van gezinnen, 44 pCt. eenloopende personen. Yan beide vorm den de vrouwen het grootste contingent, nl. 54 en 65 pCt. Het grootste deel der bedeelden was boven de 60 jaar; van de tijdelijk bo- deelden waren 81 pCt. hoofden van gezinnen, 19 pCt. eenloopende personen. Merkwaardig genoog vormen de mannen hier bij de hoof- don van gezinnen het grootste contingent, nl. 75 pCt. B(j de eenloopende personen zyn do vrouwen weer in de meorderheid. Deze cijfers bevestigen in hoofdzaak de algemeen bekende omstandigheid, dat de vrouw meer aan armlastigheid blootstaat dan de man. Waarschyniyk zal de gescheiden of verlaten vrouw of weduwe wel de voornaamste plaats innemen, in het buitenland toont de statis- tiok dit aan; onze statistiek zwygt op dit punt. Het verslag maakt een berekening: „Do burgerlyke armenzorg bedeelde 37,626 hoofden van gezinnen. Blykens hot overzicht der vorige tienjaariyksche volkstelling is het gemiddeld aantal gezinsleden 4—8. Stelt mon nu het aantal leden van iedere bedeelde party op 6, dan verkrygt men voor de ge zinshoofden 225,166 bedeelden." De bevolking van 31 Dec. 1898 wordt be rekend op vermoedeiyk 5,018,965 (ver be- zyden de waarheid zal dit wel niet zyn, want de volkstelling geeft voor 81 December '99: 5,103,431); dat vermoedelyke cyfer geeft voor percentage van bedeelden voor de gezins hoofden: 4.60. De burgerlyke armenzorg be deelde volgens het vermoedeiyk bevolkings- cyfer: 0.38 pCt. als eenloopende personen; totaal bedeelden dus: 4.88 pCt. We komen nu eindeiyk op het wonderiyk gebruik, dat er van de foutieve statistiek is gemaakt voornaamste reden, waarom we deze by dragen schreven. By verkiezingen het laatst nog in 1897 wordt de goé gemeente door velen, zelfs door eminente leidors, zonder blikken of blozen by den neus genomen, en hoort van de daken toeroepen, dat bykans op iedere 100 inwoners 20 be deelden zyn. Onlangs nog weer verscheen er een boekske, oranje van omslag, van binnen zwart van gal en nare personaliteiten, we bedoelen de velletjes druks van den heor Eugöne Regout: God en ons Recht, October 1900. Op den omslag staat het met vette letters: In Nederland zyn op 1000 inwoners 197 bedeelden. Frankryk, Oostenryk en Duitschland alle gezegende protectionistische landen hebben op 1000 inwoners resp.32, 35, 50 bedeelden. De buitenlandsche statis tieken (de Duitsche byv.) geven alleen de cyfers der burgerlyke armenzorg; van ker- keiyke en particuliere ontvangen de regoe- ringen geen opgaven. De mooie cyfers zien dus op de bedeelden der burgerlyke armen zorg alleen; onze leelyke cyfers slaan op burgerlyke, kerkelijke en particuliere armen zorg te zamen. Bovendien vergewisse men zich wel, over welke jaren de vergeleken cyfers loopen. Het zou ons hard verwonderen, als het den heer R. mogelyk was geweest, de laatste cyfers van ons land te vergelyken met die van hetzelfde jaar van andere landen, om de eenvoudige reden, dat men daar geen periodieke armenstatistiek heeft, maar van tyd tot tyd tellingen houdt, en als we ons niet sterk bedriegen, zyn de tellingen van byv. Duitschland eenigszins oud. In de wyze, waarop hier en elders de statistiek wordt samengesteld, is ten slotte een oorzaak, die alle vergelyking zoo goed als onraogelyk maakt. Wil men nu de landen toch verge lyken, dan neme men de burgerlyke bedeelden, en dan kan ons land, dunkt ons, de verge lijking met Duitschland nog wel doorstaan, vooral als men bedenkt, dat hot percentage 4.88 waarschyniyk iets te hoog is. Wy hopen van harte, dat het ons met deze wel is waar onvolledige uiteenzetting gelukt zal zyn, onze lezers behoedzaam te maken tegenover argumenten, die aan de Nederland8che bedeeldenstatistiek worden ont leend; vooral in verkiezingscampagnes wordt er al te willig gegoocheld met onze armen- cyfers". In het Vcnloosch Nieuwsblad schryft de heer Jan Truyen: Sinds de invoering van het staatkundig stelsel, waaronder elke gemeente, hoe groot of hoe klein dan ook, over één kam geschoren wordt, treden by onze wetgeving de belangen en de behoeften der stedeiyke gemeenten te zeer op den voorgrond. Daarna wordt de eventueele werking eener wet te veel afgemetendaarvan gaat te groote dryfkracht uit. Wy houden ons overtuigd, dat de Regee ring geen oogenblik zou aarzelen oen belasting op alle drankhuizen in het aangeboden wetsontwerp op te nemen, wanneer in onze voornaamste steden het aantal dier huizen in verhouding tot de bevolking zoo groot was als in zeer veel gemeenten van het platteland. Wanneer byvoorbeeld in Amsterdam, waar in 1881 niet moer dan 1748 drankinrichtingen bekend waren, thans een 12000-tal of meer inrichtingen werden aangetroffen, waai* niet alleen bier, maar over het algemeen ook jenever werd verschonken. En toch bestaat zulk een toestand in som mige streken van ons land. Ten einde volledig op de hoogte te worden gesteld omtrent het juiste aantal der drank huizen in ons eigen kiesdistrict, ontvingen wy op ons verzoek van de betrokken burge meesters de noodige opgaven. Slechts van een tweetal gemeenten, tellende te zamen 936 inwoners, hebben wy niets ontvangen. Overeenkomstig die opgaven, is de tegen woordige toestand in het district Weert als volgt GEMEEN TEN". Bevol king naar de volks telling. Buggonum Grathem Haelen HeythuyzeD Helden Horst Hunsel Ke8sel Maasbree Meyel Nederweert Neer Neeritter Nunhem Roggol Sevenum Stramproy Weert DRANKHUIZEN IN: met vergun. nlng. 1086 816 2178 4259 4569 999 1387 6772 1649 5134 1606 649 261 1701 2111 1211 8677 10 26 26 23 70l 70 11 32 130 33 85 26 22 8 22 22 15 91 3 3 3 3 15 19 4 6 28 8 19 3 1 1 3 7 4 41 met en zonder ver gunning. 15 42 31 35 98 87 32 53 183 49 115 81 23 11 83 88 28 233 Aantal in woners voor een drank huis. 44 43 53 32 26 37 34 45 52 28 24 52 56 43 37 Totaal 45725 722 171 1187 Zietdaar het beeld van den toestand in de vermelde gemeenten. Er biykt uit, dat in het tydperk 188 L1900 het aantal drankhuizen er van 722 tot 1137 is gestegen, dat er gemiddeld op ongoveer 40 inwoners één drank nering wordt aangetroffen. Dat is het huis gezin op 5 personen geschat op 8 gezinnen eon drankhuis. Het zal geen betoog behoeven, dat zulk een toestand zoowel onder maatschappelyk als zedeiyk opzicht voorziening eischt. In het wetsontwerp betreffende de pen sioenen van onderwijzers en hun weduwen zullen alleen worden opgenomen die onderwijzers van byzondere scholen, die verbondon zyn aan inrichtingen, welke Rjjks- b y d r a g e genieten. Het Christelijk- Schoolblad (onder redactie van den heor H. J. Emous) behelst daar omtrent een artikel, uitgaande van: de Schoolvergadering van het „Instituut Prins", te Haarlem, en onderteekend door de heeren R. Prins, voorzitter, en H. J. Trip, secretaris. Het artikel deelt allereerst mede, dat een particulier schrijven van Minister Borgesius, in antwoord op oen desbetreffende vraag van een belanghebbend instituteur, allo onzeker heid opheft. Do Ryksbydrage is het criterium geweest by de opneming in de pensioenrege ling; verdere uitbreiding kwam aandeRegee- l) Aangezien bet aantal drankhuizen der ge- meento Helden in 18SI in den toelichtenden staat der Regeering als onbekend wordt opgegeven, is daarvoor in vergelijking met de overige gemeenten in Limburg een gemiddeld cijfer genomen. ring bedenkeiyk voor. De lasten voor de ge meenschap zouden er te grooter door worden. Het artikel plaatst tegenover de meening des Ministers de volgende argumenten. 1. De bedoelde onderwy^ers f&ian, behou dens den „zilveren band", in volkomen d ■-j^fde betrekking tot den Staat. Opgesomd worden de vele gevallen, in welke deze particuliere scholen in groote behoeften voorzien en ver schillende diensten bewyzen. „Onderwijzers zyn wy allen, oenerlei is onze werkkring, en daarmede van geiyksoortigen aard de dienst, door allen aan de gemeenschap bewezenhet werk van Opvoeding on Onderwys. Onze moeiiykheden zyn waarlyk niet ge ringer, integendeel dlkwyls grooter; alleen onze betaalsheeren zyn andere. Zou op dit verschil een geiykstelling in aan spraken moeten afstuiten?" Het verzoek om opname wordt daarom niet onredeiyk, maar biliyk geacht. 2. In de mindere vastheid der betrek kingen aan bedoelde scholen ligt nu reeds een groote moeiiykheid by de vervulling der vacaturen. Hoe zou de toestand worden, indien het Openbaar en het Byzonder Onderwys bovendien de attractie verwierven van pensioen- verzekering, ook voor de weduwen en weezon? Het bestaan-zelf dezer particuliere inrichtingen wordt er door bedreigd. 3. Ware do toelating dezer nieuw aan kloppende groepen niet gewettigd, dan zou de Minister daarop wel gewezen hebben, wat Zyne Excellentie niet deed. „Het lykt ons zeggen de schryvers - met het huidige pensionneeren der byzondere onderwyzors, verbonden aan niet gesubsidieerde scholen, ongeveer te staan als met het subsidieeren van het confessioneele onderwys sedert 1889. Do Grondwet zweeg er over, had er niet aan gedacht, en het dus niet verboden. Toen is do Ryksbydrage gevolgd on het voorrecht van kosteloosheid aan de openbare school ontnomen. Door dit eon en ander werd de concurrentie tusschen beiderlei onderwys heel wat vryer. Nu is het toch niet aan- nemelyk, dat deze Regeering een stap terug zou willen doen op dien weg? 4. Indien gewettigd, vordert dan onze op neming aanzienlyke offers van 's Ry'ks schat kist? vragen de schryvers. De lasten zouden or te grooter (niet: te groot!) door worden, schryft de Minister in de bewuste correspondentie. Het hoeveel van het meerdere valt op dit oogenblik nog moeiiyk te ramen, maar bez waariyk kan dit een hoog bedrag beloopen, ons kleine aan tal tegenover dat der wél bedachten in aan merking genomen. Wordt de premie niet te laag berekend en niet uit het oog verloren, dat leerkrachten op leoftyd (de dure voor zulke fondsen) zeldzame uitzonderingen zyn aan onze inrichtingen; is het verder juist, dat met den groei van het aantal deelhebbers de voorwaarden evenredig milder kunnen worden, dan zullen de flnancieele gevolgen van onze opneming van betrekkeiyk geringe beteokenis zyn voor het Ryk. Daarby, het heeft van ons nog een spaar- duit in kas. Moerderon onzer, die eerst by het Openbaar Onderwys werkzaam waren, hebben jaren achtereen de twee ten honderd van hun jaarwedde als pensioenbydrage gestort, zonder eenige restitutie, als zy later naar het By zonder (zonder Ryksbydrage) overgingen. Ook mag er aan herinnerd worden, dat wy jaarlyks 6oms etteiyke hondarden, ja een paar duizend gulden soms per school, in de verschillende ryks- en gemeentebelastingen betalen. Wat zou nu voordeeliger uitkomen voor het Ryk, die bedragen in het vervolg te derden en bovendien voor rekening der ge meenschap de zorg te nemen voor wie eerst onze ioorlingeu waren (daaivoor staat het Ryk by niet opneming), of die soramon te biyven trehken, verminderd met den by slag, bonooaigd voor onze verzekering? De redactie van het Christelijk Schoolblad voegt aan bet artikel eenige woorden van in stemming tr«, waarvan de conclusie luidt: Als enkel oi-derwyzers van scholen in het genot der Ryksbydrage gepensionneerd worden, dan vervalt telkens het recht op pensioen voor oen onderwjzer, die tydeiyk aan oen byzondere school zonder de Ryksbydrage werkzaam is; die aan een school werkzaam is, w«ar moer onderwyzers aangesteld zijn dan het aantal, waarvoor de Wet een Rykrbydrage toestaat, ais nameiyk die onderwijzer tot het over compleet gerekend wordt; die aan een school werkzaam is, 1ie wegens dit of dat verzuim of tekort van onderwyzers de Ryksbydrage voor een of moer jiiren moet derven. En daarom is het te hopen, dat geenorlei uitzondering gemaakt worde. De Vaderlander zet in een artikel limoen hoe gezocht en onbiliyk de bezwaren en klachten zyn der menschen, die ontstemd zyn door den maatregel van den Directe*- -Generaal der Posteryon om op Zondag c, 6 n druk werken meer te doen bezorgen. Er zijn menschen, die zoo openhartig zyn te zeggen, dat zy het onaangenaam vinden, die bladen, die zy juist cp Zondag, als zy den tyd hebben, zoo gaarne lezen, niet meer op Zondagmorgen te kragen. Maar biykbaar gevoelen zy zelvon, zegt De Vaderlanderdat zoo'n egoïstisch bezwaar weinig indruk maakt. „Immers, tegenover dozo kleine opoffering van eigen genoegen staat de bate dor postboden, die zooveel botoren rustdag hebben. En bovendien lang behoeft die grief niet to leven. Als de uitgevers dier bladen deze teleurstelling van zoo belangstellende abonnós bespeuren, dan zullen zy wel zorgen, dat aan hun vurig begeoren op den Zaterdag voldaan wordt en do bladen, die men zoo gaarne leest, op Zondag in hun handen zyn. Kunnen de begeerigen ze ook nog niet zelf van de post laten afhalen?" Braakensick's meedoen aan het min-volks- lievend bondgenootschap (zyn geestige stift teekende in De Amsterdammer een meneer, die den postbode vraagt, waarom by wel dagbladen en brieven, maar geen weekbladen brengt, waarop de postbode antwoordt: „Ja, mynheer, juist in de weekbladen zien ze in Den Haag gevaar voorm,in Zon dagsrust", noemt De Vaderlander oen rpreken uit onkunde of misleiding. „Moet toch niet aldus de maatregel van den Directeur-Generaal omschreven worden, als een poging om „op Zondag *.oo min mogelyk drukwerken to laten bezorgen"? Ging daarover niet sedert jaren de klacht, dat juist de drukwerken den Zondag voor de postbeambten tot een slavendag by uitnemend heid maakten? Zyn er niet onderscheidene kooplieden en firma's in Nederland in sigaren, w(jnen, boe ken, kleeding, enz., die juist tegen don Zondag hun aanbiedingen door het ganscho land verspreiden, zoodat vaak op den Zondag morgen de postboden zulko drukwerken, die zeer dlkwyls aanstonds weggeworpen woidon, Fenilletori. DE STERNTHALS. 38) „Ontzettend, daar dacht ik in het minst niot aan," klonk het toonloos van zyn lippen. „Maar ik moet gaan." Roberta werd te zeer beziggehouden door haar eigen aangelegenheden en beminde Thoresia te innig, om in het gedrag van ^Rommersdorf iets meer dan ware deelnoming te zien. Zy vermoedde niet, dat de reeds bejaarde man voor haar vriendin meer dan vrienschap had gevoeld. Roberta verliet de stad natuuriyk zoo spoedig, als zy eenigszins kon. De bodem van die plaats, waarop zy onder zulke geheel ver schillende omstandigheden gewoond en waar zjj zooveel geleden had, brandde haar onder de voeten. Yan mevrouw Erksteiu en den overste nam zy hartelyk afscheid. De overste bracht haar zelf naar den trein. Op de lange terugreis hield Roberta zich bezig met het maken van plannen voor de toekomst. De maat harer ongelukken en be proevingen was nu zeker volgemeten; zy durfde weer vryer ademen. Reeds verscheidene leerlingen waren haar beloofd; als zy er nog maar enkele vond, waren zy bezorgd. Als Roberta 's avonds, na haar plicht te hebben volbracht, thuis kwam, kon zy eorst voor het kleine huishouden zorgen en zich ver volgons geheel aan haar moeder wyden. Aan sichzelve dacht zy verder niet. Roberta telde de uren on de mylpalen, die haar nog van haar moedor scheidden; haar ongeduld werd haarzelfbynaondraaglyk. Wat kon haar moeder wel niet voor onaangenaams ondeivonden hebben, terwyi zy afwezig was? En zy zou immers in haar liefdevolle zorg dat alles voor haar dochter verzwygen en het alleen dragen? By de aankomst sloten moeder en dochter elkaar zwygend in de armen; zy konden niet spreken, maar de vreugdetranen, die in hun oogen blonken, waren welsprekender dan woorden. Evenals in de natuur een zachte kalmte volgt op den geweldigen orkaan, een kalmte, waarby de hoog opbruisende golven der zee nederdalen, de watervlakte weer effen en glad wordt en kabbelende zilveren golfjes den oover bespoelen, zoo volgt na do zwaarste beproe vingen eens een tyd van vreedzame gemoeds rust, waarin de zielestormen bedaren en die de geslagen wonden heelt. Zulk een tyd van rust was ook voor mevouw Sternthal on haar dochter aangebroken. Vrede on liefde heorschte in het bescheiden thuis, dat zy gesticht hadden en dat nog met eenige voorwerpen, die als aandenken veel waarde hadden, prjjkte. Roberta leefde slechts voor haar beroep en voor haar moeder. Als zy thuis kwam, deed oen vriondeiyke blik, een liefdevol woord harer moeder haar alle beslom meringen van haar leven vergeten. Wel had er, vooral in hot begin, in haar gemoed nog zware stryd plaats. Ook zy was jong, ook zy had eens gerechte aanspraken op levens vreugde en levensgeluk. Maar een blik op do gryzende moeder, die met opgewekte gelaten heid zich in het onvermydeiyke schikte en het steeds haar kind gemakkelijk trachtte te maken, deed het meisje steeds die moeite volle, maar glansrykste overwinning behalen de overwinning op zichzelf. En God, die iedere moeite beloont, zegende ook Roberta's werk. Zy kon daardoor niet alleen haar moedor verwyderd houden van de zware zorgen van dit leven, maar haar zelfs veel kleine genoegens verschaffen. Zooala in de natuur de jaargetyden zich met nauweiyks merkbare overgangen aan elkander aansluiten, zoo volgen ook do ver schillende tydperken van 's menschen leven elkaar op. De oene dag volgt op den anderen, maand op maand, jaar op jaar, en dlkwyls maken eerst lichamelyko gebreken ons op merkzaam, hoe ver onze levensbaan al ge vorderd is. Menigeen gaat byna onmerkbaar naar hot einde. Gelukkigo naturen, die stil het hiernamaals te gomoet gaan. Zulke, die één met God en geheel overgegeven aan Zyn wil, den hunnen het afechoid niet moeiiyk maken, gaan zonder stryd in het betere loven, de peillooze eeuwigheid over. Tot zulke edele schepselen behoorde ook mevrouw Sternthal. Uit Gods hand had zy haar geluk dankbaar aangenomen, en zy bad niet gemord, toen diezelfde hand haar ongeluk en beproevingen tooreikte. Zy zorgde slechts voor haar kind. Hülsdorf, ja zelfs Wöllern had zy reeds lang vergeven. Toon zy haar oinde voelde naderen, zeide zy tot haar dochter „Gy waart myn vreugde in myn geluk en myn troost in het ongeluk. Behoud hot ge loof aan God, dit is noodig voor den mensch om niet van den rechten weg af te dwalen. Bewaar het bewustzyn, dat onze ziel door God en voor Hem geschapen is en slechts in Hem rust en vrede kan vinden. Geloof vast, dat iedere edele dryfveer in ons van Hom komt en tot Hem voert on dat Hy vol brengt, wat Hy beloofd heeft. Alle goeds komt van Hem, en al wat van Hem komt is goed, al zien wy, stervelingen, dit ook niet altyd in. Bewandel moedig den weg door het leven, hoe ruw die ook moge schynen. Aan de hand van uw Hemelschen Vader zult gy ons aller einddoel bereiken en een ryke belooning voor uw zwaar ïyden ontvangen." Ia Eppendorf, een der bekoorlyke en lan- deiyke voorsteden van Hamburg, staan, ver borgen achter bcomen on struiken, do villa's der ryke Hamburgsche kooplieden. Zy zyn niet gebouwd in den thans meer algemeen wordenden Italiaanschen «tyi, die niet geschikt is voor ons noordeiyk klimaat, maar in Boliden, doelmatigen Hamburgschen bouwtrant opge trokken. Een der schoonste bezittingen was die van don groothandelaar Mohren, die zich daar volgens zyn eigen ontworp een huis had laten bouwen. Na zyn dood stond het huis lang onbewoond, want Frits Mohron, de oonigo zoon van den overledene, die in Rio-Janeiro een filiaal van de zaak beheerde, was daar mot een Braziliaanscho gehuwd, die het noor- delyk klimaat niet kon verdragen. Ais weduw naar keerde Frits Mohren naar Hamburg terug en betrok met de kleine Ines, zyn eenig kind, het huis in Eppendorf. Van daar reed Mohren iedoren voormiddag naar Hamburg. Het huis houden van den rykon koopman bestuurde een oudere bloedverwanto, die op dit oogenblik een badreisje maakte. Do nu tienjarige Ines, een kind van zeer levendfg temperament, de verwende lieveling haars vaders, stond sedert twee jaren onder het opzicht eener gouvernante. De lente had de geheeio aarde bekleed met bloesempracht. Glimlachond als de jonge bruid lag zy daar in den vollen glans dor zon, een heerlyke lentegeur beersebte alom, alles ademde vreugde en geluk en aan bet jubel gezang van het vogelkoor paarden zich de zilveren kinderstemmetjes. In het huis van Mohron siend onder do veranda de ontbyttafel gedeht. Daai voor zaten de gouvernante der kleine Ines, een eenvoudig, maar smaakvol gekle de dame, die zich met een handwerkje onledig hield. De kleine Ines zelf, een teergebouwd kind, wior donkere haren en oogon, gevoegd by de bleeke ge laatskleur, een zuidelyko afkomst verrieden, sprong dartel op het kiezelpad voor de veranda rond en speelde met een elastioken kaatsbal. Ten laatste begon haar dit te vervelen; zy betrad de veranda, ping raast de dame zitten en zeide oen beetje jjullend: „"Wat blyft papa vandaag lang weg, juffrouw." De aangesprokene glimlachte flauwtjes. „Een kleine geduldoefening is altya hoilzaam voor ons, myn kind," antwoordde zy. „Maar ik heb zoo'n honger," vorzekerao Ines. „Werkeiyk? Des te beter zal het ontbyt u smaken, en het iB goed, dat wy zolf eons kunnen merken wat honger is. Zooveel to eer zyn wy dan boreid, den nood van anderon te lenigen." „Zyn er werkeiyk menschen, die honger moeten lyden, juffrouw?" vroeg Ines nu ernstig. „Helaas, zeer veel, méér dan gy vermoedt." „Maar hoe is dat mogelyk? Men koopt in do stad voor eenige penningen zulko mooie koeken 1" „Yeel menschen bezitten zelfs die paar penningen niet; daarom zyn hun gelukkiger medemenschen verplicht hun by te staan." „Ik ook? Wat moet ik dan doen?" vroeg Ines, die oplettend had geluisterd. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5