N#. 12508 Zaterdag X December, A*. T900 <§eze fëourant wordt dageUjks, met uitzondering van (§on- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. F-eu-illeton. DE STERNTHALS. LEIDSCH DA&BLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Lelden per 8 maandeni i i i i 1.10. Builen Leiden, per looper en naar agenten gevestigd ztjn 1-80. Franco per post 1.65. PRIJS DER ADVERTENTTEN: Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. In het Handelsblad wordt gezegd: De Fransche Senaat heeft een bosluit ge nomen, dat van veel invloed zyn kan voor de vrouwenbeweging en dat in ieder geval als een groote overwinning van het feminisme kan worden beschouwd. Het wots- ontworp, reeds door de Kamer goedgekeurd, waarin aan de vrouwen, die het examen van doctor in de rechten hebben gedaan, veroor loofd wordt hot beroep van advocaat uit te oefenen en voor de rechtbankon te pleiten, is in den Franschon Senaat aangenomen. De geschiedenis van dit wetje is bekend. Een Fransche studente in de rechten, mile Cliauvin, promoveerde met grooten lof; zy vestigde zich als advocaat on wilde inge schreven worden by de balie. Dit werd ge weigerd, omdat in de wet niet beslist wordt vermeld, dat vrouwen kunnen worden inge schreven. De wettelijke vorm: celui, qui.... (hy, die kon volgens de wetsuitleggers alleen slaan op de mannen, niet op de vrou wen; dus kon raej. Chauvin geen advocaat ziln. Eon eisch, om alsnog ingeschreven te worden, werd door don burgerlijken rechter in de verschillende instanties verworpen. En mej. Chauvin was met haar diploma, haar doctorstitel en haar summa cum laude ver oordeeld niet te pleiten. De zaak werd in de Fransche Karaer ter sprake gebracht, en van socialistische zijde word een wetsvoorstel ingediend, om vrouwen, die de vereischte examens hebben afgelegd, officieel tot de advocatuur toe te laten. De Kamer nam dit voorstel verleden jaar met groote meerderheid aan, en thans heeft de Senaat liet gegeven voorbeeld gevolgd. Mejuf frouw Chauvin zal dus thans tot de praktijk der rechtswetenschap worden toegelaten. De eerste vrouwelijke advocaat doet in een Éuropeesch hof haar intrede.ha' de 'door den grooten Wiüiam vereeuwigde Portfa ten minste. Het is opmerkelijk, dat in deri Franschen Senaat, by de behandeling van dit onderwerp, dezelfde gemeenplaatsen, dezelfde platgetreden opmerkingen werden vernómen, die gewoonlijk gehoord worden, wanneer er sprake is van het optreden van vrouwen in een maatschappo- ljjke betrekking. Het was ditmaal de senator Gourju, die een redevoering hield door zyn ambtgenoot TiJlaye zeer geestig „een academi sche redevoering" genoemd om te betoogen, dat de vrouw in hot gezin thuis behoort; dat zy de wereld moet belioerschen door haar gratie, haar geest, haar schoonheid en goed heid; dat de vrouwen te zwak zyn om ernstigen arbeid te verrichten.et patati, et patata. Het schynt, dat de menschon, die de vrouw verwijzen naar het gezin, naar deu liuiselykon haard.... nog maar steeds niet kunnen of willen begrijpen, dat er een haard of eon gezin behoort te zyn, alvorens men er do vrouw naar verwyzon kan; en dat het, wijl de bigamie in de Europeesche landen met uitzondering van Turkye verboden is, toch niet wel aangaat de vrouwen, die overschieten möeton, (gesteld, dat alle mannen, die er voor in de gelegenheid zyn, een gezin vostigen of een haard bouwen)en dat zyn er ongeveer 5 per mille.... eenvoudig om hals te brengen. De statistiek wfist uit, dat er van duizend vrouwen in Europa gemiddeld slechts 350 in het huwelijk treden; de 650 andere moeten dus maar leven van haar gratie en haar schoonheid l De heer Gourju is wel zoo goed te erkennen, dat er ook „vrouwelijke betrekkingen" mogen z\jn; maar daaronder behoort z. i. niet de „advocatuur." Daarvoor is een vrouw veel te zwak, meent hy. Men zou hem kunnen tegen werpen, dat waar een vrouw tyjv. de zeer vermoeiende taak van tooneelspeelster aan vaardt, waar zy Phèdre en Medea, Maria Stuart en Jeanne d'Arc, zelfs Hamlet en l'Aiglon kan spelen, zy heusch wel in staat zal zyn, de advocatuur te vervullen, en een medemensch te verdedigen, zoo die in gevaar verkeert on schuldig te worden veroordeeld. Maar bovendien, de voorbeelden zyn aan wezig, dat vrouwen met succes en met zeer veel succes, de betrekking van advocaat, van verdediger, hebben vervuld. Ik herinner my do geschiedenis van mevrouw Bella Lockwood, de Amerikaansche rechtsge leerde, die zich reeds tweemalen candidaat hoeft doen stellen voor het ambt van president 'der Vereenigde Staten. Mevr. Bella Lockwood was gehuwd; en toen haar man stiorf, bleef zy op nauwelijks 30 jarigen leeftijd achter, met drie kinderen. Zy wyddo zich aan de studie der rechtsge leerdheid, deed de verschillende voorgeschre ven examens en promoveerde. Doch toen zy zich wilde laten inschrijven, stuitte zy, in het vrije Amerika, op dezelfde bezwaren als mej. Chauvin in het Republikeinsche Frankrijk. Voor mevr. Lockwood moest daarginds ook een wet worden gemaakt, die haar veroor loofde te pleiten. Zy moest iederen senator afzonderlyk gaan bezoeken; en allen vonden het onzin, dat een wet gemaakt moest wor den voor óón vrouw, want niemand zou na haar de rechtspraktijk uitoefenen, meende men. Maar om haar genoegen te doen, zou men er voor stemmen. Zoo werd de wet aangenomen; mevrouw Lockwood werd advocaat en trad horhaal- delyk als verdedigster op. Zy was gelukkig, won veèl processen, opende een consultatie bureau, leidde jonge meisjes op, wist zich een eervolle en gelukkige positie te scheppen. 'J^ïaDS is zfi -grdotmcrederr.Maar zjj heeft het g^luk gehad te zien, dat de voorspellingen dor senatoreneon wot gemaakt voor één vrouw, ongegrond gebleken zyn. Thans zijn er in de Vereenigde Staten 127 vrouwelijke advocaten ingeschreven; en tal van meisjes studeeren in de rechtswetenschappon aan verschillende hoogoscholen. Zou, wat in Amerika bleek proefhoudend te zyn, en wat thans in Frankryk wordt nagevolgd, niet in andere landen eveneens kunnen voorkomen? Ik stel deze vraag, omdat de mogelykheid groot is, dat in Nederland ook weldra een vrouw als „meester in de rechten" zal promo- veeren en de bevoegdheid vragen om op te treden als praktizeerend advocaat. Zal men haar den toegang tot de balie vergemakke lijken door bijtijds de noodige maatregelen te nemen; of zal men haar het leven moeilijk maken, on excepties opwerpen, en een wet telijke voorziening noodig maken met al den omslag, die daarbij behoort.zooals men het Bella Lockwood deed in do Vereenigde Staten en mej. Chauvin in Frankrijk? De Arnhcmsche Courant maakt eenige kant- teekeningon b\j een opmerking van Het Vaderland (zie ons vorig Overzicht). Dit blad constateerde op grond van uitingen van anti- rev. en katholieke zyde, dat er van dien kant geen haast bestaat om achter de groene tafel plaats te nemen. De Arnhem- sche Courant schryft: Ons wil het voorkomen, dat hier Het Vaderland met zyn gevolgtrekkingen wel wat haastig is. Nog zes maanden scheiden ons van de algemeene verkiezingen en daarin kan nog veel gebeuren. Maarhet kan ook wel tactiek zyn, zich belangeloos voor te doen om den tegenstander in slaap te sussen l Bovendien, als de partijen der rechterzijde in de verschillende districten candidaten stellen, en dat zy het niet doen zouden, zal ook Het Vaderland wel niet. verwachten, dan kunnen er, wat dr. Schaepman, De Standaard, enz. nu ook mogen schrijven, niettemin zoo veel van dezen gokozen worden, dat in de nieuwe Kamer de rechterzijde in de meerder heid is, en dan zal het gemeenschappelijk program ad hoe ook wel gevonden worden. Hechten wy daarom aan de bedoelde uitin gen minder waarde dan Het Vaderland, zeer stellig moeten wy opkomen tegen de vraag, waarmede het blad zyn stukje besluit: „Nu de tegonparty geen haast heeft het Kabinet af te breken, zal haar nu het schouwspel gegund worden, dat de eigen vrienden het doen?" Waarover de .verkiezingen in 1901 hoofdzakelyk zullen loopen, is nog niet te zeggen, maar het dunkt ons al zeer onwaar- schyniyk, dat het wezen zal pver de vraag: Behoud of vervanging van het tegenwoordig Kabinet. Wy voor ons althans achten het niet mogelyk, dat dit de inzet zou kunnen z(jn van een principieelen stryd aan de stem bus, waar, ook naar de- eigen erkentenis van den premier, het Ministerie geboren is uit den uitslag van den verkiezingsstryd in 1897 en dienovereenkomstig Is voortgekomen uit twee niet in elk opzicht eensdenkende groepen der linkerzyde, terwyi deze bovendien nog een uicersten rechter- en een uitersten linker vleugel heeft, die in het Kabinet niet ver tegenwoordigd zyn. Slechts in twee gevallen kan by de stem bus de stryd worden gevoerd onder do leus: vóór of tegen de Rogeering, nl. óf by een Kamerontbinding op oen door haar voorge stelde prineipieele wet, óf als een zuiver homogeen Kabinet aan het bewind is. Het eerste geval zou zich in Juni 1901 nog kunnen voordoen, maar het tweede nu, dat weet iedereen l De Mi-ldelburgsche Courant stelt Het Vader land gerust, dat er by de eigen vrienden van het Kabinet hoegenaamd goen haast en geen vurig verlangen is, het ministerie af te breken. „Zy wenschen," zegt het, „in 1901 alleen zooveel doenlyk te bevorderen, dat de politieke atmosfeer worde gezuiverd, opdat de ministers van eigen kleur zich zoo vast mogelyk op hun zetel gévoolen en daardoor des te meer en dos te beter kunnen voorwaarts schryden op den weg, dien zy zyn ingeslagen: op den weg der sociale wetgeving. Daartoe kunnen zy zeiven medewerken door te letten op de teekenen des tyds en hun voordeel te doen met de uitspraak van de meerderheid der kiezers". Overigens vraagt de Middelburgsche Courant of het zoo'n ramp zou zyn, indien de ver kiezing in 1901 ten gevolge had, dat een beslist homogeen vryzinnig democratisch of vooruitstrevend liberaal ministerie kon worden gevormd of wel het huidige Kabinet zoodanig kon worden hervormd? Naar haar meening niet. O ver Grondwetsherziening en algemeen kiesrecht schryft (rar.) A. K(erdyk) in het Sociaal Weekblad. Na eerst o. a. met een beroep op zyn eigen verleden afgewezen te hebben de be schuldiging van V. in Het Nederlandache Dagbladdat het aandringen nu op Grond wetsherziening om te komen tot algemeen kiesrecht bewyst, dat zy, die vroeger voor het tot-stand-komen der kieswet-Tak y verden, de ongrondwettigheid er van nu erkennen, gaat schryver na „wat in den laatsten tyd, op het stuk van Grondwetsherziening in ver band met de kiesrecht-quaestio, onder kiezers en niet-kiezers van vryzinnigen bloede is geschied," ten einde op grond daarvan het zyne te zeggen „over hetgeen in die richting verder wenschelyk is." Na de houding, door de „Liberale Unie" aangenomen, meent mr. K., dat mag en moet worden verwacht, dat in de aanstaande Juni maand de „Liberale Unie" vierkant zal staan met en onder de vaan van Grondwetsher ziening, om invoering van algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen mogelyk te maken, die zy geheschen heeft. Op grond van het verleden van het Alg. Ned. Werkliedenverbond mag eveneens wor den aangenomen, dat dit in de naderende verkiezingsdagen pal zal staan voor den eiscli van Grondwetsherziening. Het Ned. comité voor algemeen kiesrecht, waarin de sociaal-democratische elementen den boventoon voeren, al zyn in de fedoratie ook andere Vereenigingen vertegenwoordigd, byv. do Radicale Bond en de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, heeft zich reeds onom wonden in dien geest geuit. Mr. K. stelt nu de vraag: „of het belang der zaak vordert, of het althans wenschelyk is, dat het Alg. Ned. Werkliedenverbond en de Liberale Unie, hetzy zich aansluiten by, hetzy zich boroid verklaren tot samenwerking mot voornoemd comité, ter bevordering van het gemeenschappelyk doel." De Hollander zegt onder het hoofd „Het socialism e" Er is een groot onderscheid tusschen den socialist van heden en den socialist van eenige jaren geleden. Vroeger kon men zich een socialist niet anders voorstellen dan-als slor dig gekleed, met oen woest voorkomen, lange haren en afschrikwekkend gelaat; maar thans treedt de socialist op met glacé hand schoenen, een deftig heor, boschaafd en par lementair, den tegenstander hoffoiyk behande lende: een beschaafde onder de beschaafden. By deze gedaante-verwisseling wordt men onwillekeurig herinnerd aan wat onlangs de verbazing van een verslaggever aan de recht bank opwekte, dat nl. thans in het bankje der beschuldigden niet meer uitsluitend have- lóoze en verwilderde personen, maar ook en in grootor getale nette „heeren" en „dames" verschynen, gehandschoend en met manchet ten, met een voile voor het gelaat. Zooals de misdaad in een andoren vorm is opgetreden, heeft ook het socialisme een ge daante-verwisseling ondergaan. Is daardoor de misdaad minder afschuweiyk is daardoor het socialisme minder govaarlyk geworden? Natuuriyk niet. Veeleer is or reden om te zeggen, dat het socialisme veel gevaarlyker is geworden en veel ernstiger karakter in den stryd onzer dagen heeft verkregen. Om de holle phrasen van Domela Nieuwen- huis lachte de Kamer; maar als Troelstra spreekt, wordt met ernst geluisterd. Domela Niouwenhuis was een afschrikking voor ieder, die prysstelde op onderzoek, studie en arbeid Troelstra wordt een voorbeeld voor allen, die meenen mochten, dat in deze ernstige dagen do stryd zonder ernstige inspanning kan worden gevoerd. Troelstra heeft het natuuriyk by het rechte eindmaar daardoor is hy dan ook de gevaar- ïyke man. Niet zoozeer de socialisten als zoo danig, zyn partygenooten; maar zyn beginselen krygen door zyn optreden iets verleideiyks, iets aantrekkeiyks voor een ieder, die zich geen rekenschap geeft van de juiste ver houding tusschen Volk en Overheid. Natuuriyk in do oersto plaats voor hen, die het liberalistisch staatsrecht, gegrond op ongeloof en Revolutie, voorstaan. Vandaar dan ook, dat we spreken niet van de socialistische party, maar van Troelstra'a richting het socialisme met den dag voortgang maakt; en dat wy het heel natuur iyk vinden, wanneer liberale bladen In socia listen hun „neefjes" zien. Wat toch wil het socialisme? Dertig, veertig jaren geleden zocht heel het liberalen-dom het heil voor land en volk In volstrekte Staats-onthouding. Staats onthouding niet ten opzichte van do school, en vroeger ook niet voor de Kerk, maar ten aanzien van de verhoudingen en nooden en behoeften in het maatschappelyk leven. Het socialisme heeft de oogen geopend dat is zyn verdienste I voor de treurige toestanden in de maatschappy; doch. het predikt nu het tegenovergestelde, een ander uiterste Staats-albe moeiing. En voor dit stelsel worden de mannen, die uit de Revolutie-beginselen leven, al meer gewonnen. Men zag het by de Ongevallenwet, ook by de Leerplichtwet; on straks zal het nog wel duideiyker worden. Troelstra ziet zyn aanhangers, voor wat betreft het beginsel van het socialisme, b(J duizenden toenemenja, dat getal vermeerdort met den dag. Hierin ligt oen zeer ernstig gevaar voor onze vryheid vryheid, nu niet opgevat naar het Kaïnswoord der Revolutie: „Ben ik mya8 broeders hoeder?" maar naar den zin der ordinantiën, die God heeft gegevon voor hot gezin, voor iederen kring van het sociale leven; Op dien grond nu zeggen w(j en heeft naar onze overtuiging ieder Christelijke party te zeggen: het socialisme is de vyand. Laten we ons toch niet druk maken met de socialisten. Maar zy het de ernstige begeerte van allen, die aan de H. Schrift gehoorzaam willen zyn, om het socialisme in zyn beteekenis voor onze dagen te bestudeeren. Eerst dén kan, tegenover dat stelsel van vernietiging van alle particulier initiatief on energie en veerkracht van personen en kringen, vrucht verwacht worden van de verkondiging der leer van de souvereinibeit in eigen kring en daarmede van de vryheid voor het gezin, voor de school, voor kunsten en weten schappen, voor handel en industrie 6n ny verheid. Het socialisme vernietigt de tegenstelling van Yolk en Overheid, bluscht alle voerkracht, breekt de eüergie en doet den mensch opgaan in de vraag naar stoffelyke behoeften. En daartegenover moet voor ons duideiyk worden de juiste verhouding tusschen Volk en Overheid; maar óók de heeriyke beteekenis van het Woord der Schrift: „De mensch zal by brood alleen niet leven"; en „zoek eerst het koninkryk Gods en Zyn gerechtigheid en alle andere dingon zullen u toegeworpen worden." 28) „Weet gy ook, waarom ik naar hier ben gekomen, juffrouw Roberta?" vroeg Hülsdorf, zoo gauw als hy met haar alleen was. „Niet? Dan zal ik het u zeggen. Ik wilde de jonge mannen, waarmee gy hier omgaat, leeren kennen. Gerustgesteld keer ik naar Beriyn terug. De jongelieden, die ik gezien heb, schynen my niet gevaariyk toe. Vrees niet, dat ik myn aanzoek nu zal herhalen. Ik zal myn doel bereiken, want ik richt er myn leven voor in. Maar daar komt juffrouw Helene weer terug." De bengaalsche vlammen doofden uit, het verrukkeiyke schouwspel was ten einde, spoedig zonk de machtige waterzuil neer, en men ging uiteen. „Hedenavond moet mooie Freddy in Mainz komen," fluisterde Helene Roberta toe. „Lilli Maszen zeide het my. Hy zal dus morgen wel hier zyn." Roberta bracht haar vriendin naar het spoor; by het afscheid geraakte zy geheel buiten zichzelve. Theresia verzocht haar, bedaard te blyven; zy zouden elkaar immers spoedig terugzien 1 „Zullen wy?" klaagde het meisje. „Het is my, als ware dit een afscheid voor immer." Sprakeloos, maar met veelzeggenden blik, kuste Hülsdorf de hand, die zy hem tot afscheid reikte; maar Roberta zag met haar oogen vol tranen den trein na, tot hy in de verte verdween. Innerlyk diep getroffen, al bleef zy ook uiterlyk schynbaar rustig, wandelde Roberta naast haar moeder voort. Zy was na Theresia's vertrek byna versuft, wat mevrouw Sternthal, die de diepliggende oorzaak niet begreep, zeer verwonderde. Zy begreep niet, hoe die korte scheiding van haar oudere vriendin haar dochtor zoo aangrypen kon. Maar onbaat zuchtig, als mevrouw Sternthal was, ver klaarde zy zich echter bereid Wiesbaden spoedig te verlaten, daar haar badkuur toch byna geëindigd was. Maar hier wilde Roberta weer niet van hooren. Het verblyf harer moedor mocht niet ter wille van haar kin derachtige luimen worden ingekort, en dit nog te minder, nu, volgens Heiena's verze kering, Wöllern's komst op handen was. Deze laatste omstandigheid geloofde Roberta niet aan haar moeder te moeten meedeelen. Wat zou zy er ook van zeggen? Vóór zij zelf Wöllem had woergezien, kon zy niet uitma ken, of haar herinnering was toe te schryven aan jeugdige dweepzucht dan wel aan een dieper gevoel! En zou dan Wöllern nog een zelfde genegenheid voor haar koesteren? De gedachte deed Roberta reeds blozen. Maar als zy nu eens met gelyke gevoe lens tegenover elkander stonden? Ja, wat dan zou gebeuren, moest de tyd leeren; het jonge meisje kon er niet aan denken. Het was haar, alleen reeds ter wille van Helene, onmogeiyk te vertrekken. Deze wist, dat Roberta Wöllern kende, en had bemerkt, dat zy een meer dan gewone belangstelling voor hem koesterde. Als zy nu zou vertrekken, had het den schyn, dat zy hem wilde ver- myden, en op Helene's bescheidenheid durfde Roberta zich niet verlaten. m het Kurhaus kwamen mevrouw Erkstein ea Annie haar te gemoet, en Annie ging, zooals zy met voorliefde placht te doen, aan Roberta's arm hangen. „Uw vrienden zyn dus vertrokken?" vroeg Annie. „Ja, ja, men leert hier de menschen slechts kennen om er weer van te scheiden. Nu, juffrouw Hülsdorf zal u van tyd tot tyd wel eens schryven, nietwaar?" „Dat is niet noodig, in Beriyn spreken wy elkander dagelyks." „Och ja, dat vergat ik. Brieven zyn dikwyis zoo onzeker; zy gaan soms verloren. Zoo is het zeker ook. met Behrings brieven gegaan; zelfs overste von Romraersdorf heeft niet oens tyding van hem gekregen." „Wat zegt gy, Annie! Werkeiyk, dat ver wondert mij." Roberta dacht, terwyi zy sprak, aan heol andere dingen. „Ik verzocht gisteren don overste, toch een paar regels aan Behring te schryven, maar hy kent zyn adres niet. O, het is treurig 1" De tranen kwamen het arme, zwakke meisje in de oogen. Roberta trachtte haar, zoo goed zy kon, te troosten. Plotseling riep Annie: „Wie hebben de Rommersdorfs daar nu weer by zich? Een half dozyn officieren. Zeg tegen Helene niets over Behring, Roberta; zy zou my uitlachen." Toen de dam os naderby kwamen, stonden de heeren op. Een van hen, een boogo, slanke gestalte, trad op mevrouw Sternthal toe en zeide, haar de hand kussend: „Mag ik hopen, mevrouw, dat gy u myner nog herinnert? Verleden jaar had ik het geluk eenige, helaas korte, maar gelukkige uren in uw nabyheid door te brengen." „Wees welkom, mynheer von Wöllern," antwoordde mevrouw Sternthal. „Wy allen dachten gaarne aan dien gelukkigen tyd, al volgden er ook treurige dagen op." Men nam plaats. Wöllern wist het zoo te schikken, dat hy een stoel naast Roberta kreeg. „Heeft mynheer Behring nog niet geschre ven?" vroeg Annie aan den overste. „Neen," gaf Rommersdorf kortaf ton ant woord, en voegde er by: „Gy hebt my dat al zoo dikwyis gevraagd, juffrouw Erkstein; zou het niet beter zyn, er verder over te zwygen? Als Behring schryft, zult gy het dadelyk hooren, dat beloof ik u." Verbaasd, zelfs verschrikt, zag Annie hem aan; zoo had zy den anders altyd goedge- luimden man nog nooit hooren sprekeD. Zy kon haar tranen nauwelyks bedwingen. „Arm ding," fluisterde Roberta medelydend. „Waarom plaagt zy papa dagelyks met haar vragen?" zeide Helene geprikkeld. „Dat Behring niets meer van haar wilde weten, was duidelyk, en papa is heden al zeer slecht geluimd. Het schynt, dat het ver trek uwer vrienden hem evenzeer spyt als u. Theresia was ook altyd zyn gezellin, maar op zyn leeftydWeet je, ik had daar omtrent, en ook over de verhouding van Hülsdorf en Behring tegenover u, soms zulke gekke gedachten." Haastig viel Roberta haar hier in de rede „Ik ken uw gedachten niet, maar verzoek u, ze hier niet uit te spreken." „Och zbo! Ongelukkig kreeg ik deze ge dachte te laat; anders had ik my niet zooveel moeite gegeven voor die cyfermenschon." Ongeduldig had Wöllern het einde van dit halfluid gevoerd gesprek aangehoord; nu richtte hy zich tot Roberta met de vraag: „Mag ik hopen, dat gU, waarde juffrouw, my nog niet geheel en al vergeten hebt „Ik heb niet zooveel vrienden en kennissen om ze te kunnen vergeten, mynheer von Wöllern, en aan den tyd, waarin wy elkander ontmoet hebben, knoopen zich zeer veel schoone herinneringen vast." „Uw woorden klinken zeer vriondeiyk, maar zyn te algemeen, om my te kunnen bevredigen. Ik verlang meer. Is myn wensch onbescheiden? O, kyk niet den andoren kant uit. Byna dagelyks heb lk in myn herinnering nog eens do kostelyke uren doorleefd, ik heb geen enkel uwer woorden of blikken vergeten l Ook uw smart heb ik gedeeld „Hoe, gy wist „Zeker. Ik wist, dat uw hooggeachte vader gestorven is, maar het scheen my te onbe scheiden, u met myn rouwbeklag lastig te vallen. Ik kon immers niet hopen, u ooit weer te zien! Kan ik er nu mee tevreden zyn, zoo in het algemeen tot uw „kennissen" gerekend te worden? Ik zal beproeven, my recht te verschaffen op een anderen titel..." „Mijnheer von Wöllern, gy richt uw mede- deelingen over uw verblyf in Hannover zoo uitsluitend tot myn vriendin, dat wy allen volmaakt onwetend zullen weggaan 1" riep Helene hier uit. „Laat er ons eens iets van hooren 1" Wöllern maakte een buiging. „Tot uw dienst, mejuffrouw." „Ik verveel my op het oogenblik gruwoiyk als dat zoo doorgaat, gebeurt er iets ver- sckrikkeiyk8." „En wat zou dat zyn?" „Ja, als ik dat zelf maar eens goed wist. Of ik schryf een roman, waarin ik het ge- heelo gezelschap in sprekende kleuren af schilder.... Gy lacht? Romans schryven en de ^jongelui daarin scherp afteekenen Is tegen woordig chic, of „Nu, of?" ïWvrdt MMlgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5