feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van <§on- en feestdagen, uitgegeven. IJ». 12496 Zaterdag W November. flo 1903 Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. BE STERNTHALS. PRIJS DEZER COURANT; Voor Leldori pér 8 maanden; 1.10.' Ruiten Leiden, per looper en waar agenten gevestigd rtJn 1.30. Franco per post i t i M i I i H i t i 1-65, PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 1 6 regels ƒ1.05. Iedore regel meer f 0.17Grootore letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordÉ f 0.05 berekend. DSCH B\J de algemeene politieke beschouwingen, paar aanleiding van de indiening der Staats- begrooting in de af deelingen der Tweede Kamer gehouden, is, blijkens het voorloopig verslag, ook de vraag behandeld omtrent d e taak van een kleinen Staat ten 'aanzien van de gebeurtenissen" in China. De Nieuwe Rotterdamsche Courant Btelt in verband hiermede nude vraag: „Had den wy aan den tocht naar Peking, in ver- ©eniging met de andere mogendheden, deel 'moeten nemen?" De Nieuwe Rotterdamsche Courant blykt zich volkomen te kunnen vereenigen met het geen onze gezant te Peking op 15 Mei 1.1. aan onzen Minister van Buitenlandsche Zaken schreef over de vermoedeiyke oorzaak van de ontzettende beweging tegen de vreemdelingen ©n de christenen in China. „Aannemelijk," heette het, fis de bewering van velen, dat de muitery een spontane uiting der volksverontwaardiging is over de bezet ting van punten langs de kust door vreemde mogendheden en van de emigratie van vreem- .delingen in geheel China." De N. R. Ut. zet hierna uiteen hoe de ver schillende Europeesche mogendheden en Japan ■dertien van de achttien provinciën van het ;©igeniyke China tot z.g. invloodskringen tnaakten, en schryft dan: „Aan de verschillende oorzaken dor volks- 'verbittering is Nederland vreemd gebleven. 'Eet heeft, voor zoover wij kunnen nagaan, 'zich niet© te verwijten van hetgeen aanleiding kan hebben gegeven tot de moorden en de verwoestingen, waarvan de vreemdelingen en 1 hun eigendommen de slachtoffers zijn geweest. (Dat zyn gezantschapspersoneel in het alge meene gevaar heeft gedeeld, en Nederlandsche missionarissen door de blinde volkswoede niet zijn verschoond, zal wel niemand verwonderen. Niet alleen in China zou in zulk© gevallen geen verschil worden gemaakt tusschen vreemdelingen van ondorscheiden landaard. Waarom zou Nederland dan deelnemen aan ©en bestraffing van wandaden, die het niet 'mede heeft uitgelokt; aan een wraakgericht over gruwelen, waarby het slechts zeer in de verte betrokken is geweest? De schending van de volkenrechtoiyke onschendbaarheid van wederzydsche gezanten had ons daartoe kunnen nopen, indien onze deelneming aan den tocht jnogeiyk geweest was, en geen zeer gewichtige bedenkingen daartegenover stonden. 1 Als wy spreken van de mogelykheid, om aan den tocht deel te nemen, denkon wy ditmaal niet aan de noodzakeiykheid om daar voor de vereischte troepen beschikbaar te hebben, ofschoon niemand zal ontkennen, dat dit een punt is van overwegend belang, inzonderheid wanneer wy met andere mogend heden gezameniyk moeten handelen, een vreemden opperbevelhebber moeten volgen, ©n mitsdien niet vry zyn in de keuze van den weg en de middelen, om het einddoel te bereiken; wanneer dat einddoel zelf niet vaststaat en het bygevolg tot de mogeiyk- heden moet gerekend worden, dat wy ons vroeger of later aan verdere samenwerking of het leveren van zooveel troepen en voor zoolang als de bondgenooten van ons ver nachtten, zouden willen onttrekken. Maar al aanstonds meenen wy, dat, wil een kleine Staat zich niet blootstellen aan een zeer onaangename afwyzing van zyn hulp, zyn medewerking, zoo al niet aangevraagd, dan toch kenneiyk begeerd moet wezen. Yan dat laatste nu is, zoover wy weten althans, niet gebleken, en daarom alleen reeds konden wy niet mee optrekken naar Peking. In beginsel echter zou het geen aanbeveling verdienen ons te mengen in dezen stryd, die als een werk der beschaving wordt voorgesteld, maar in hoofdzaak niets anders schynt dan het zeer natuuriyke gevolg van de wyze, waarop de mogendheden het beschavingswerk in China opvatten. De bloote herinnering aan de gebeurtenissen van de laatste jaren en het enkelo beeld van den tegenwoordigen toestand van het Chineesche ryk met zyn in pacht genomen havens en terreinen en met ai zyn vreemde invloedskringon schynen ons daarenboven voldoende om een kleinen Staat terug te houden van den eersten stap op een terrein, waar zoo overvloedige aanleiding bestaat tot verwikkelingen, twisten en ge schillen. By den onbelemmerden koelie-aanvoer uit China hebben wy in Indië ontegonzegiyk belang; maar als dat voor ons tot nog toe geen reden is geweest om te trachten ook een Chineesche haven in pacht te krygen, dan zien wy niet in, waarom het thans eens klaps noodzakeiyk zou zyn geworden. Hot onbelemmerd in-dienst-nemen van Chineesche onderdanen tot een wettig doel is ons by tractaat gewaarborgd, en zelfs in het vry wel ondenkbare geval, dat het geheele Chineesche ryk onder andere mogendheden werd verdeeld, zou dit tractaat zeker niet kunnen worden voorbygezien, en ons zooveel waarborgen geven als in internationale betrekkingen mogeiyk is. De overbevolking is overigens in China zoo sterk, dat over het algemeen meer voor overvloed dan voor gebrek aan Chineesche werkkrachten wordt gevreesd." JDe Standaard zegt naar aanleiding hiervan in een asterisk „Zolfwegcyfering": Ook dan, als in een vreemden staat het gebouw der Nederlandscho Legatie verwoest wordt, en liet personeel van het Gezantschap in levensgevaar verkeert, acht de red. van do Nieuwe Rotterdamsche Courantdat er geon termen voor Nederland bestaan, om, evenals andere mogondheden, die in gelyk geval vor keeren, militaire macht ter bescherming van zyn Gezantschap uit te zenden. En waarmede wordt deze onverklaarbare stelling verdedigd? Hiermede, dat Nederland niet, gelyk andere mogendheden, aanleiding gegeven heeft, om geweld tegen ons te plegen Alzoo, wanneer ge iemand gesard hebt, en hy valt u aan, dan hebt ge recht tot gewa pend zelfverweer. Maar, als ge niets deedt wat de woede van uw aanvaller uitlokte, dan moogt ge u ïydelyk laten mishandelen. Dit moge logica heeten, maar dan is het Chineesche logica. De zaak ligt dan ook heel anders. Men rekende er op, dat de andere mogend heden het zaakje wel zouden klaar spelen. Zoodoende kwam onze gezant dan vanzelf uit de klem. En wy, gelukkige Nederlanders, hadden geen kosten, verloren geen man, en bleven buiten verwikkelingen. En dat is ook de goedkoopste onveiligste manier. Alleen maar, op die wys laat ge de betrach ting van u w plicht aan anderen over, on stelt u onder de voogdy der machtigeniets, wat van zelfwegcyfering in beginsel geen haarbreed verschilt. En toch, en dit juist is het treurige, ls de red. van de N. Rott. Courzeer stellig hierby de tolk van wat met name in onze handels kringen gedacht en gefluisterd wordt. In de Kroniek van het Novembernummer der Stemmen voor Waarheid en Vrede be- etrydt dr. Bronsved na eerst, evenals dr. Schaepman in zyn Chronicaeen paar bladzyden gewyd te hebben aan de blyde verloving van H. M. de Koningin den aandrang der radicalen en socialisten naar algemeen kiesrecht. Yooreerst acht de schryver het nu niet den tyd, om weer aan kiesrechtuitbreiding te beginnen; en boven dien meent hy, dat het algemeen kiesrecht een groote ramp zou zyn voor land en volk. Ook met evenredige vertegenwoor diging heeft dr. Bronsveld niet veel op. De ernstige bezwaren, die De Nederlander er tegen noemde, verdienen zeer do overweging. De schryver behandelt in deze Kroniek verder o. a. de opleiding van studenten In de theologie. Met het oog op sommige methodistische en andere verschijnselen, die zich hier en daar voordoen, zet hy uiteen, dat do theologische student bovenal moet vergaren kennis, beschaving en karakter. „Ik noemde allereerst kennis. Een stu dent moet iemand wezen, die studeert. Als voel axiomata wordt dat maar al te vaak vergeten. Veel studenten houden zich tegenwoordig bezig met allerlei dingen, die hun den tyd tot studio ontrooven. Bidden is heeriyk en heüig, maar het vermenig vuldigen van bidstonden is ongeesteiyk en onverstandig. PractiBche voorbereiding is onmisbaar, maar werkzaamheden, die de studie tot byzaak maken, zyn af to keuren. Het schryven en redigeeren van tydschriften is geen werk voor een student, vooral niet als men over allerlei diepzinnige vraagstuk ken uit gaat weidon. Het ontvangen en be zoeken van vrienden is een kosteiyk, een opwekkend, een onmisbaar element van het studenten-leven, maar het is een groot euvel nooit alleen te zyn, en alleen van studenton zyn licht te willen ontvangen. Men volgt dan allicht dwaallichten, en de verwaandheid ver blindt er niet weinigen. Kennis verkrijgt men alleen door studie, ernstige, degelyko, voort gezette studio. Boeken en feiten moet men allereerst aan de Hoogeschool leeren kennen, en hy, die reeds in zyn oer6te studie jaar zyn eigen ideeën vormt en verkondigt, voedt zich met wind en niet met brood. Het hoofd biyft ledig, en de geest wordt opge blazen. Eerst zy, die een goede hoeveelheid solide kennis hebben verzameld, mogen daar mee en daarover philosopheeren, indien zy een wy6georigen aanleg hebben. Daarom is het zeer gewenscht, dat onze studenten een gids ontmoeten, die hun den weg wyst, die leidt tot degelyke, theologische kennis.'' In de „Nalezingenmet kantteekenlngen" van het Venloosch Nieuwsblad schryft A. Z.t Ontelbaar zyn de onheilen en rampen, aan gericht zoowel door die kansspelen, welke groote fortuinen te gronde richten, als door die, waarby minder groote sommen, zelfs enkele centen, als inzet gevorderd worden. Hoe menig werkman verliest op óén enkelen avond een groot gedeelte van zyn weekloon, om de kans te hebben een haas, een konyn, een worst of ham te winnen. Hoeveel gebrek en armoede worden dientengevolge door vrouw en kinderen geleden 1 Hoeveel diefstallen en ontvreemdingen hebben niet plaats, om het door lotery en hazardspel verloren geld to bewimpelen Het grootste kwaad ligt in de loteryen, die uit den vreemde haar meest verlokkelijke reclames naar ons iand zenden. Haar getal circulaires neemt van jaar tot jaar toe. Zy komen niet alleen als drukwerk, maar zelfs als gewone brief met een postzegel van 121/» cent. Deze reclames moeten scheppen gelds kosten. Wy ontvingen er verschillende, waar door wy tiitgenoodigd werden om ons geluk te beproeven. Heel liefderyk werd ons mee gedeeld, dat wy een heel, een half, een kwart, een achtste lot konden nemen. Een heel lot gaf het recht om aan zes trekkingen deel te nomen. En wat een kansonl Op 100,000 waren niet mindor dan 50,000 winnende loten. In het gunstigste geval kon men éón millioen kronen winnen. Eonigen tyd geleden noodigde een circulaire de speellustigen uit, deel te nemen aan de groote lotery van het groothertogdom Mecklenburg met een uitgifte van 65,000 loten en 82,500 treffers. Met groote letters wordt op de circulaire vermeld, dat deze loteryen onder controle der regeering staan en voor 6,246,000 mark in goud verloot wordt. Zy, die deze circulaires in de wereld zenden, vinden de zaak zeer winstgevend, want anders zou ons land niet met circulaires uit den vreemde overstroomd worden Het ware te wenschon, dat de wetgever do onnoozelen in den lande door een verbods bepaling tegen do listen en lagen van dit soort van gentlemanlike flesschontrekkers in bescherming nam. "Wy lezen ln De Standaard over de tech niek van het oorlam hetgeen hier volgt: Do Nieuwe Rotterdamsche Courant bevat een uitvoerig feuilleton over de Kweekschool voor Zeevaart to Leiden, een inrichting, waar jongens uit do heffe des volks worden opgeleid tot knappe matroosjes. Maar of het volgende lied, dat men er zingt, nu daartoo ook bevorderiyk ls, valt te betwijfelen. De Jongens zingen er nameiyk o. a. ook, verhaalt de feuilletonnlsti „Eer dat je dus al die zaken kan weton, Heb je heelwat spek en erwten gegeten, Je bent ook bekend met de Hollandsche gort, En als er een oorlam geblazen wordt, Dan byt je hom af met een lossen tand, Op 't welzyn van den Koning en het Vaderland." Dit onderricht toch ln de techniek van het „af by ten" van het oorlam mag zeker minstens wel als overbodig beschouwd worden. Daar wordt, zoo niet aan boord dan toch aan den wal, steeds nog, meer dan de noodige vaardig heid ln ten toon gespreid. Een gulle vaardigheid voor menigeen, zonder zelfbeheersching, ten verderve. Dr. G. W. B(ruinsma) spreekt ln De Amster dammer zyn vrees uit voor een ontaarding van de Staatsbemoeiing met den landbouw in Staatslandbouw: een theorie, die geen rekening houdt met de elschen der praktyk, zooals die eischen zich openbaren onder het volk, dat van den landbouw leeft, en ten nutte van welke bevolking ten slotte alle Staatsbemoeiing moet dienen. Do opmer king van dr. B. spruit voort uit de aanvrage van een nieuwen ambtenaar aan het land bouwbureau. Uit de Memorie van Toelichting leidt dr. B. af, dat deze ambtenaar de offlcieele adviseur der Regeering moet worden „over alles en nog wat"; over wetenschappolyke proefnemingen, over domoinbestuur, over- landbouwkrediet, over paarden- en veefokkerij, over bevloeiingen, enz. Yan tweeën één zegt dr. B. de ïtegee-, ring is van plan naar zulk een officieelen deskundige te luisteren, óf diens advies, onder sommige omstandigheden althans, ter zydo te schuiven. In het laatste geval had zy zoo'n universeel ambtenaar niet noodig. Het eerste geval mag dus als regel ondersteld worden. Maar dan ryst de vraag of het raadzaam is zulk een overwegende rol aan één door de Regeering a priori als des kundig gestempeld persoon toe te vertrouwen. Aan den lof van „nie1" gewone algemeene kennis", den tegenwoordigen Inspecteur van het Landbouwonderwys in de Memorie van Toelichting toegezwaaid, wil dr. B. niet te kort doen. Toch meent hij te mogen beweren, dat van de landbouwmaatschappyen van Fries land tot Zeeland, en van al de boerenbonden of corporaties in den lande, geen enkele het eens is met de regeling van het lager land bouwonderwys, zooals het door den Inspecteur wordt voorgestaan. Vooral niet, vergeleken met het middelbaar en hoogor landbouw onderwys, waarby zorg en geld, er aan be steed, in omgekeerde reden staan tot de tal- rykheid der bevolking, die er behoefte aan heeft. Dr. B. meent, dat de Regeering, de directeur- generaal, veel beter voorlichting vinden k*n by het Nederlandsch Landbouv.-- o o m i t Wel ben ik, zegt hy, geer» be won-i deraar van de samenstellingen werkingswijze van dit Comité. Misschien zyn er zelfs onder de halfhonderd leden personen, niet geschikt tot het uitbrengen van een deskundig advies. Maar dat neemt met weg, dat het, bijeen genomen, toch een college vormt, door keuze samengesteld uit mannen, die op den voor grond treden ln de voornaamste landbouw-1 vereenigingen van ons land; die aldaar in verschillende hoedanigheden of in den prac- tischen landbouw nuttig werkzaam zyn, en gewoon zyn hun oordeel uit te spreken over landbouwbelangen en over al wat het welen wee der landbouwers raakt. Waar het eenvoudig onmogeiyk fs voor één persoon grondige kennis te bezitten van al de uiteenloopende vraagpunten, waarover de Regeering voorlichting kan verlangen, zal heb ln allen gevalle minder bezwaariyk zyn uit een zoo talryk collego geschikte personen byoen te garen, geschikt, om, elk op zyn terrein, by voorkomende gelegenheden te adviseeren. Een dergeiyk advies zal meer rekening houden met de practyk en de voeling niet ontberen met de landbouwersbovolking, haar werken, wenschen en behoeften. Bovendien zou een dergeiyk advios, door meerderen uitgebracht, eenzydjgheid eerder vermyden. Soms zouden een meerderheid en een minderheid zich afzonderiyk kunnen laten hooren. By een Rijksambtenaar, die aan een Ryksambtenaar adviseert, kan van dit laatste geen sprake zyn en zal ook de onpartydig- heid niet zeidon in de knel geraken. Het grootste gevaar dreigt evenwel, wannoer de zelfde persoon, bekwaam en alleszins bevoegd om te adviseeren over sommige onderwerpen, ook by tal Yan andere zaken, van welke hy uitteraard minder goed op do hoogte is, toch als ambtenaar met dezelfde bevoegdheid zal optreden en officieol zyn oordeel en gezag zal doen gelden. Wil de Regeering dezen weg niet op, en evenmin de Volksvertegenwoordiging, dan meent dr. Bruinsma zou het tyd worden 12) „Hooi gaarne, als ik my ten mlnBte met haar bevriend kan maken." „Ik zou gaarne zien, dat Je het ook zonder flat zoudt doen. Alleen de burgerlyke beleefd heid gebiedt my met de familie van myn Compagnon op vriendschappelyken voet te «taan. Dat zult ge zelf wel inzien." „Jawel, maar... wat gaat dat my aan? Als de zuster op haar broeder iyktmet hem dweep ik niet. Ik vind hem te beslui teloos, te slap van karakter." „Des te beter voor my, dan komen wy er te gemakkelyker door overeen. Wat gy in Jjom berispt, is ln zekeren zin nog gebrek aan zelfvertrouwen, een gebrek van zyn loef- tyd. Dat komt vanzelf wel terecht By een vrouw, vooral by myn vrouw, zou ik die lydzaamheid een goede, echt vrouwelyke eigen schap noemen." „Wil je me hiermee misschien bedekt be- I duiden, dat ik die eigenschap niet bezit?" .lachte Theresia; „nu, ik zal my uw bescher melingen, hoe zy ook zyn mogen, aantrek- Iken en daardoor bewyzen, dat ik ook „echt jvrouwelyk" kan zyn." „Myn „beschermelingen-, zooals gy die dames noemt, ken lk zelf nog niet Ik zal my door Sternthal tegen morgen laten voor stellen, en ik hoop, dat ge my zult verge- «ellen. Myn lieve zuster is, dat weet ik, altyd floor verstandige uiteenzettingen te overtui gen en zal gemakkeiyk begrypen, welke oor- jjaken^ hier voor myn wenschen zyn. Stern thal noch ik bezitten een eigen huishouden en het publiek veronderstelt, ln het alge meen, zonder recht to weten waarom, meer soliditeit by den gehuwden man dan by den ongehuwden. De plichten tegenover zyn familie zyn tot op zekere hoogte borgen voor zyn stabiliteit. In weerwil er van, dat wy te zamon wonen, heb ik dit reeds meermalen onder vonden." „Dat ls gemakkeiyk te verhelpen," meende Theresia eenigszins spottend. „Gy kondet beiden spoedig trouwen." „Laten wy niet met ernstige dingen spotten het meisje, dat Ik zou willen huwen, heb ik nog niet gevonden. Een jonge vrouw van modernen stempel zou misschien niet ten volle voor het gezegde doel passen. Mevrouw Sternthal daarentegen is iu ieder geval een oudere dame, juist, wat wy noodig hebbon. Is zyn zuster aantrekkeiyk, zelfs schoon, des te beter dan. Ge kent nu myn wenschen, en speel nu eens wat voor me, ik heb je al iu een paar dagen niet meer gehoord." Theresia ging voor den vleugel zitten en Bloog met flinke hand de eerste akkoorden van een treurmarsch van Chopin aan. „Dat niet," verzocht haar broeder, „ik zou dat liever vandaag niet hooren, hoe schoon de oompositie ook is." Een korte overgang en de tonen eener rhapsodie ruischten door het vertrek. Thereeia speelde meesterlyk. Toen broer en zuster den volgenden morgen aan de woning van mevrouw Sternthal de bel overtrokken, was Roberta yverig een der koffers, die op den grond stonden, aan het uitpakken. Deze waren Juist aangekomen. Mevrouw Sternthal ontving haar gasten In haar eigen kamer, waar zy zioh beter thuis gevoelde dan in het groots, prachtige salon. Hülsdorf kuste haar hand, stelde zyn zuster voor, en verzocht, als vennoot van haar zoon, om mevrouw Sternthale welwillendheid. Onder- tusschen knoopte Theresia een gesprek met Roborta aan. „Ik heb myn zoon u elochte hooren pryzen," hernam de dame, „en lk kan zeker hopen, dat het gedurig verkeer met u, .dlo een wereldkenner zyt, voor Ernst nuttig zal zyn. Hy ie nog Jong." „Mevrouw, lk dank u voor de goede mee ning, die gy omtrent my koestert. Ik zal myn best doen zo te rechtvaardigenmaar mynheer uw zoon handelt, ondanks zyn Jeugd, noch zonder geregeld plan, noch haastig. Maar zeker zal hot samenwonen met zyn moeder op hem in ieder opzicht een gunstigen invloed hebben." „Ik geloof ook, dat voor een Jongmensch zooals Ernst een plaats in de familie steeds nuttig i3; daarom heb ik ook het voor my zwaro offer gebracht van naar de stad te verhuizen. Maar van zaken versta ik niets, daar ik nooit in de gelegenheid ben geweest er my mee te bemoeien." „Mijns inziens zyn diegenen, die door het leven gaan, zonder de schaduwzyde er van te leeren kennen, wel gelukkig te noemen," „Zeker, zoolang men zoo gelukkig is, iemand te bezitten, wion men in alle opzichten kan vertrouwen. Nog erger ie het zulk een steun, bIs men hem eens gehad heeft, te moeten verliezen. Dan ls men hulpeloos aan andoren overgegeven." „Een geluk is het echter, als dit een liefheb bende zoon is, zooals by mevrouw." Mevrouw Sternthal liet haar hoofd een weinig zinken. Ondertusschen had Theresia aan Roberta gevraagd, of zy de stad nu al wat meer kende, en hoe «11 haer beviel „Ik ken de stad nog heelemaal nietsinds wy hier zyn, ben ik het huia nog niet uit geweest ik zie er tegen op, of dat ooit zal veranderen ik weet het niet." „Het aal wel wennen, als gy den eersten tyd maar voorby zyt," troostte Theresia. „Het ging my in het eerst juist zoo, ofschoon ik vroeger maanden in de stad doorgebracht had. Maar uw woning ligt zoo mooi buiten af, dat dit en de nabyheid van den Thiergarten veel zal goed maken. Buitendien is voor ons, vrouwen, hoofdzaak, met onzen geliefde te zamen te zyn." „Zeker. Onze woning ligt voor mama ook heel gunstig en Ik ben Ernst dankbaar voor zyn keus. Hoe naargeestig moet het niet zyn te midden van die zee van hulzen I" „Toch wonen daar honderd duizenden, velen zelfe zoo tevreden en gelukkig, als men op de wereld zyu kan. Het geluk komt immers hoofdzakeiyk uit ons eigen hart, al geef lk gaarno toe, dot onze omgeving er het hare toe bydraagt." „Dat goloof lk ook, en als wy oerBt alle vroegere herinneringen om ons heen hebben, zullen wy ons veel beter thuis voelen." „Aan de zydo van uw broeder zult gy de hoofdstraten spoedig loeren kennen. Wy, vrouwen, kunnen ons in de stad niet zoo vry bewegen als buiten; maar de stad biedt ons daarvoor op andere wyze ruimschoots schadeloostelling." „Houdt gy van kunst en wetenschap, mejuffrouw?" vroeg Hüledorf. „Gy doet zeker wel aan muziek, zooal3 alle jongedames. Myn zuster schildert heel aardig en musiceert hartetochtelyk. Zy zal u daarby, zooals by allee, gaarne behulpzaam zyn." „Ik zal het gaarne doen," verzekerde The resia, „ea verzoek u elechts my dikwyls in besltuz te nemen." „Ik neem uw vriendolyk aanbod voor myn dochter to gretiger aan, omdat ik door myn zwakke gezondheid verpbcht ben gedurende het koudere jaargetydo binnen te biyveu," hernam mevrouw Sternthal. „Mevrouw, dan moeten we u, zoolang het goede weer nog duurt, het schoonste in den omtrek laten zien," meende Hülsdorf. „Ernst verzekerde my nog heden, dat hy zyn kantooruren nooit kon verzuimen!" riep Roberta, was daarover ten zeersto ge- ergerd, want welke tyd blyft hem dan nog over voor ons?" „Zoo org is het niet," verzekerde Hülsdorf; „ik zal eens met uw broeder spreken. Door zyu plichtsbetrachting mogon de rozen op de wangen zyner zuster niet verbleeken." Roberta gevoelde, hoe zy by deze woorden en den blik, die r.e vergozelde, diep bloosde. Spoedig hierop namen broer en zuster afscheid. „Nette menschen," zeide mevrouw Sternthal, toen zy vertrokken waren, tot haar dochter. „Hülsdorf heeft in zyn geheelo optrodon ietsjf1 wat hot vertrouwen wekt, en ook zyn zuster met haar kalme manier van doen bevalt my. My dunkt, ik kan je gerust aan haar toever trouwen; het is een geluk, dat Ernst in zulke goede handen ie gevallen." „De jongedame bevalt mij, zy was heej vriendelyk tegen my. Mynheer Hülsdorf schynt heel ernstig te zijn; hy is zeker geen jonge man meer. Maar ik zal verder gaan uitpakken." Broer en zustor gingen langen tijd zwygend naast elkaar voort; oindelyk zeide Hülsdorf op vragenden toon; „Nu?" „Wat bedoelt ge?" vroeg Theresia. (Wordf vsreoijd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5