feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§on- en feestdagen, uitgegeven.
IJ». 12496 Zaterdag W November. flo 1903
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
BE STERNTHALS.
PRIJS DEZER COURANT;
Voor Leldori pér 8 maanden; 1.10.'
Ruiten Leiden, per looper en waar agenten gevestigd rtJn 1.30.
Franco per post i t i M i I i H i t i 1-65,
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1 6 regels ƒ1.05. Iedore regel meer f 0.17Grootore
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordÉ f 0.05 berekend.
DSCH
B\J de algemeene politieke beschouwingen,
paar aanleiding van de indiening der Staats-
begrooting in de af deelingen der Tweede
Kamer gehouden, is, blijkens het voorloopig
verslag, ook de vraag behandeld omtrent d e
taak van een kleinen Staat ten
'aanzien van de gebeurtenissen" in
China. De Nieuwe Rotterdamsche Courant
Btelt in verband hiermede nude vraag: „Had
den wy aan den tocht naar Peking, in ver-
©eniging met de andere mogendheden, deel
'moeten nemen?"
De Nieuwe Rotterdamsche Courant blykt
zich volkomen te kunnen vereenigen met het
geen onze gezant te Peking op 15 Mei 1.1.
aan onzen Minister van Buitenlandsche Zaken
schreef over de vermoedeiyke oorzaak van de
ontzettende beweging tegen de vreemdelingen
©n de christenen in China.
„Aannemelijk," heette het, fis de bewering
van velen, dat de muitery een spontane uiting
der volksverontwaardiging is over de bezet
ting van punten langs de kust door vreemde
mogendheden en van de emigratie van vreem-
.delingen in geheel China."
De N. R. Ut. zet hierna uiteen hoe de ver
schillende Europeesche mogendheden en Japan
■dertien van de achttien provinciën van het
;©igeniyke China tot z.g. invloodskringen
tnaakten, en schryft dan:
„Aan de verschillende oorzaken dor volks-
'verbittering is Nederland vreemd gebleven.
'Eet heeft, voor zoover wij kunnen nagaan,
'zich niet© te verwijten van hetgeen aanleiding
kan hebben gegeven tot de moorden en de
verwoestingen, waarvan de vreemdelingen en
1 hun eigendommen de slachtoffers zijn geweest.
(Dat zyn gezantschapspersoneel in het alge
meene gevaar heeft gedeeld, en Nederlandsche
missionarissen door de blinde volkswoede niet
zijn verschoond, zal wel niemand verwonderen.
Niet alleen in China zou in zulk© gevallen
geen verschil worden gemaakt tusschen
vreemdelingen van ondorscheiden landaard.
Waarom zou Nederland dan deelnemen aan
©en bestraffing van wandaden, die het niet
'mede heeft uitgelokt; aan een wraakgericht
over gruwelen, waarby het slechts zeer in de
verte betrokken is geweest? De schending
van de volkenrechtoiyke onschendbaarheid van
wederzydsche gezanten had ons daartoe kunnen
nopen, indien onze deelneming aan den tocht
jnogeiyk geweest was, en geen zeer gewichtige
bedenkingen daartegenover stonden.
1 Als wy spreken van de mogelykheid, om
aan den tocht deel te nemen, denkon wy
ditmaal niet aan de noodzakeiykheid om daar
voor de vereischte troepen beschikbaar te
hebben, ofschoon niemand zal ontkennen, dat
dit een punt is van overwegend belang,
inzonderheid wanneer wy met andere mogend
heden gezameniyk moeten handelen, een
vreemden opperbevelhebber moeten volgen,
©n mitsdien niet vry zyn in de keuze van
den weg en de middelen, om het einddoel te
bereiken; wanneer dat einddoel zelf niet
vaststaat en het bygevolg tot de mogeiyk-
heden moet gerekend worden, dat wy ons
vroeger of later aan verdere samenwerking
of het leveren van zooveel troepen en voor
zoolang als de bondgenooten van ons ver
nachtten, zouden willen onttrekken. Maar al
aanstonds meenen wy, dat, wil een kleine
Staat zich niet blootstellen aan een zeer
onaangename afwyzing van zyn hulp, zyn
medewerking, zoo al niet aangevraagd, dan
toch kenneiyk begeerd moet wezen. Yan dat
laatste nu is, zoover wy weten althans, niet
gebleken, en daarom alleen reeds konden wy
niet mee optrekken naar Peking.
In beginsel echter zou het geen aanbeveling
verdienen ons te mengen in dezen stryd, die
als een werk der beschaving wordt voorgesteld,
maar in hoofdzaak niets anders schynt dan
het zeer natuuriyke gevolg van de wyze,
waarop de mogendheden het beschavingswerk
in China opvatten. De bloote herinnering aan
de gebeurtenissen van de laatste jaren en
het enkelo beeld van den tegenwoordigen
toestand van het Chineesche ryk met zyn in
pacht genomen havens en terreinen en met
ai zyn vreemde invloedskringon schynen ons
daarenboven voldoende om een kleinen Staat
terug te houden van den eersten stap op een
terrein, waar zoo overvloedige aanleiding
bestaat tot verwikkelingen, twisten en ge
schillen. By den onbelemmerden koelie-aanvoer
uit China hebben wy in Indië ontegonzegiyk
belang; maar als dat voor ons tot nog toe
geen reden is geweest om te trachten ook
een Chineesche haven in pacht te krygen,
dan zien wy niet in, waarom het thans eens
klaps noodzakeiyk zou zyn geworden. Hot
onbelemmerd in-dienst-nemen van Chineesche
onderdanen tot een wettig doel is ons by
tractaat gewaarborgd, en zelfs in het vry wel
ondenkbare geval, dat het geheele Chineesche
ryk onder andere mogendheden werd verdeeld,
zou dit tractaat zeker niet kunnen worden
voorbygezien, en ons zooveel waarborgen
geven als in internationale betrekkingen
mogeiyk is. De overbevolking is overigens
in China zoo sterk, dat over het algemeen
meer voor overvloed dan voor gebrek aan
Chineesche werkkrachten wordt gevreesd."
JDe Standaard zegt naar aanleiding hiervan
in een asterisk „Zolfwegcyfering":
Ook dan, als in een vreemden staat het
gebouw der Nederlandscho Legatie verwoest
wordt, en liet personeel van het Gezantschap
in levensgevaar verkeert, acht de red. van do
Nieuwe Rotterdamsche Courantdat er geon
termen voor Nederland bestaan, om, evenals
andere mogondheden, die in gelyk geval vor
keeren, militaire macht ter bescherming van
zyn Gezantschap uit te zenden.
En waarmede wordt deze onverklaarbare
stelling verdedigd?
Hiermede, dat Nederland niet, gelyk andere
mogendheden, aanleiding gegeven heeft, om
geweld tegen ons te plegen
Alzoo, wanneer ge iemand gesard hebt, en
hy valt u aan, dan hebt ge recht tot gewa
pend zelfverweer. Maar, als ge niets deedt
wat de woede van uw aanvaller uitlokte, dan
moogt ge u ïydelyk laten mishandelen.
Dit moge logica heeten, maar dan is het
Chineesche logica.
De zaak ligt dan ook heel anders.
Men rekende er op, dat de andere mogend
heden het zaakje wel zouden klaar spelen.
Zoodoende kwam onze gezant dan vanzelf
uit de klem. En wy, gelukkige Nederlanders,
hadden geen kosten, verloren geen man, en
bleven buiten verwikkelingen.
En dat is ook de goedkoopste onveiligste
manier.
Alleen maar, op die wys laat ge de betrach
ting van u w plicht aan anderen over, on
stelt u onder de voogdy der machtigeniets,
wat van zelfwegcyfering in beginsel geen
haarbreed verschilt.
En toch, en dit juist is het treurige, ls de
red. van de N. Rott. Courzeer stellig hierby
de tolk van wat met name in onze handels
kringen gedacht en gefluisterd wordt.
In de Kroniek van het Novembernummer
der Stemmen voor Waarheid en Vrede be-
etrydt dr. Bronsved na eerst, evenals
dr. Schaepman in zyn Chronicaeen paar
bladzyden gewyd te hebben aan de blyde
verloving van H. M. de Koningin den
aandrang der radicalen en socialisten naar
algemeen kiesrecht. Yooreerst acht de
schryver het nu niet den tyd, om weer aan
kiesrechtuitbreiding te beginnen; en boven
dien meent hy, dat het algemeen kiesrecht
een groote ramp zou zyn voor land en volk.
Ook met evenredige vertegenwoor
diging heeft dr. Bronsveld niet veel op. De
ernstige bezwaren, die De Nederlander er tegen
noemde, verdienen zeer do overweging.
De schryver behandelt in deze Kroniek
verder o. a. de opleiding van studenten
In de theologie. Met het oog op sommige
methodistische en andere verschijnselen, die
zich hier en daar voordoen, zet hy uiteen,
dat do theologische student bovenal moet
vergaren kennis, beschaving en karakter.
„Ik noemde allereerst kennis. Een stu
dent moet iemand wezen, die studeert.
Als voel axiomata wordt dat maar al te
vaak vergeten. Veel studenten houden zich
tegenwoordig bezig met allerlei dingen, die
hun den tyd tot studio ontrooven. Bidden
is heeriyk en heüig, maar het vermenig
vuldigen van bidstonden is ongeesteiyk en
onverstandig. PractiBche voorbereiding is
onmisbaar, maar werkzaamheden, die de
studie tot byzaak maken, zyn af to keuren.
Het schryven en redigeeren van tydschriften
is geen werk voor een student, vooral niet
als men over allerlei diepzinnige vraagstuk
ken uit gaat weidon. Het ontvangen en be
zoeken van vrienden is een kosteiyk, een
opwekkend, een onmisbaar element van het
studenten-leven, maar het is een groot euvel
nooit alleen te zyn, en alleen van studenton
zyn licht te willen ontvangen. Men volgt dan
allicht dwaallichten, en de verwaandheid ver
blindt er niet weinigen. Kennis verkrijgt men
alleen door studie, ernstige, degelyko, voort
gezette studio. Boeken en feiten moet
men allereerst aan de Hoogeschool leeren
kennen, en hy, die reeds in zyn oer6te studie
jaar zyn eigen ideeën vormt en verkondigt,
voedt zich met wind en niet met brood. Het
hoofd biyft ledig, en de geest wordt opge
blazen. Eerst zy, die een goede hoeveelheid
solide kennis hebben verzameld, mogen daar
mee en daarover philosopheeren, indien zy een
wy6georigen aanleg hebben. Daarom is het
zeer gewenscht, dat onze studenten een gids
ontmoeten, die hun den weg wyst, die leidt
tot degelyke, theologische kennis.''
In de „Nalezingenmet kantteekenlngen"
van het Venloosch Nieuwsblad schryft A. Z.t
Ontelbaar zyn de onheilen en rampen, aan
gericht zoowel door die kansspelen,
welke groote fortuinen te gronde richten,
als door die, waarby minder groote sommen,
zelfs enkele centen, als inzet gevorderd
worden.
Hoe menig werkman verliest op óén enkelen
avond een groot gedeelte van zyn weekloon,
om de kans te hebben een haas, een konyn,
een worst of ham te winnen. Hoeveel gebrek
en armoede worden dientengevolge door vrouw
en kinderen geleden 1 Hoeveel diefstallen en
ontvreemdingen hebben niet plaats, om het
door lotery en hazardspel verloren
geld to bewimpelen
Het grootste kwaad ligt in de loteryen,
die uit den vreemde haar meest verlokkelijke
reclames naar ons iand zenden. Haar getal
circulaires neemt van jaar tot jaar toe. Zy
komen niet alleen als drukwerk, maar zelfs
als gewone brief met een postzegel van 121/»
cent. Deze reclames moeten scheppen gelds
kosten. Wy ontvingen er verschillende, waar
door wy tiitgenoodigd werden om ons geluk
te beproeven. Heel liefderyk werd ons mee
gedeeld, dat wy een heel, een half, een kwart,
een achtste lot konden nemen. Een heel lot
gaf het recht om aan zes trekkingen deel te
nomen. En wat een kansonl Op 100,000
waren niet mindor dan 50,000 winnende
loten. In het gunstigste geval kon men éón
millioen kronen winnen. Eonigen tyd geleden
noodigde een circulaire de speellustigen uit,
deel te nemen aan de groote lotery van het
groothertogdom Mecklenburg met een uitgifte
van 65,000 loten en 82,500 treffers. Met
groote letters wordt op de circulaire vermeld,
dat deze loteryen onder controle der regeering
staan en voor 6,246,000 mark in goud
verloot wordt.
Zy, die deze circulaires in de wereld zenden,
vinden de zaak zeer winstgevend, want anders
zou ons land niet met circulaires uit den
vreemde overstroomd worden
Het ware te wenschon, dat de wetgever
do onnoozelen in den lande door een verbods
bepaling tegen do listen en lagen van dit
soort van gentlemanlike flesschontrekkers in
bescherming nam.
"Wy lezen ln De Standaard over de tech
niek van het oorlam hetgeen hier volgt:
Do Nieuwe Rotterdamsche Courant bevat
een uitvoerig feuilleton over de Kweekschool
voor Zeevaart to Leiden, een inrichting, waar
jongens uit do heffe des volks worden opgeleid
tot knappe matroosjes.
Maar of het volgende lied, dat men er
zingt, nu daartoo ook bevorderiyk ls, valt te
betwijfelen.
De Jongens zingen er nameiyk o. a. ook,
verhaalt de feuilletonnlsti
„Eer dat je dus al die zaken kan weton,
Heb je heelwat spek en erwten gegeten,
Je bent ook bekend met de Hollandsche gort,
En als er een oorlam geblazen wordt,
Dan byt je hom af met een lossen tand,
Op 't welzyn van den Koning en het Vaderland."
Dit onderricht toch ln de techniek van het
„af by ten" van het oorlam mag zeker minstens
wel als overbodig beschouwd worden. Daar
wordt, zoo niet aan boord dan toch aan den
wal, steeds nog, meer dan de noodige vaardig
heid ln ten toon gespreid.
Een gulle vaardigheid voor menigeen, zonder
zelfbeheersching, ten verderve.
Dr. G. W. B(ruinsma) spreekt ln De Amster
dammer zyn vrees uit voor een ontaarding
van de Staatsbemoeiing met den landbouw
in Staatslandbouw: een theorie, die
geen rekening houdt met de elschen der
praktyk, zooals die eischen zich openbaren
onder het volk, dat van den landbouw leeft,
en ten nutte van welke bevolking ten slotte
alle Staatsbemoeiing moet dienen. Do opmer
king van dr. B. spruit voort uit de aanvrage
van een nieuwen ambtenaar aan het land
bouwbureau. Uit de Memorie van Toelichting
leidt dr. B. af, dat deze ambtenaar de offlcieele
adviseur der Regeering moet worden „over
alles en nog wat"; over wetenschappolyke
proefnemingen, over domoinbestuur, over-
landbouwkrediet, over paarden- en veefokkerij,
over bevloeiingen, enz.
Yan tweeën één zegt dr. B. de ïtegee-,
ring is van plan naar zulk een officieelen
deskundige te luisteren, óf diens advies,
onder sommige omstandigheden althans, ter
zydo te schuiven. In het laatste geval had zy
zoo'n universeel ambtenaar niet noodig. Het
eerste geval mag dus als regel ondersteld
worden. Maar dan ryst de vraag of het
raadzaam is zulk een overwegende rol aan
één door de Regeering a priori als des
kundig gestempeld persoon toe te vertrouwen.
Aan den lof van „nie1" gewone algemeene
kennis", den tegenwoordigen Inspecteur van
het Landbouwonderwys in de Memorie van
Toelichting toegezwaaid, wil dr. B. niet te
kort doen. Toch meent hij te mogen beweren,
dat van de landbouwmaatschappyen van Fries
land tot Zeeland, en van al de boerenbonden
of corporaties in den lande, geen enkele het
eens is met de regeling van het lager land
bouwonderwys, zooals het door den Inspecteur
wordt voorgestaan. Vooral niet, vergeleken
met het middelbaar en hoogor landbouw
onderwys, waarby zorg en geld, er aan be
steed, in omgekeerde reden staan tot de tal-
rykheid der bevolking, die er behoefte aan
heeft.
Dr. B. meent, dat de Regeering, de directeur-
generaal, veel beter voorlichting vinden k*n
by het Nederlandsch Landbouv.--
o o m i t Wel ben ik, zegt hy, geer» be won-i
deraar van de samenstellingen werkingswijze
van dit Comité. Misschien zyn er zelfs onder
de halfhonderd leden personen, niet geschikt
tot het uitbrengen van een deskundig advies.
Maar dat neemt met weg, dat het, bijeen
genomen, toch een college vormt, door keuze
samengesteld uit mannen, die op den voor
grond treden ln de voornaamste landbouw-1
vereenigingen van ons land; die aldaar in
verschillende hoedanigheden of in den prac-
tischen landbouw nuttig werkzaam zyn, en
gewoon zyn hun oordeel uit te spreken over
landbouwbelangen en over al wat het welen
wee der landbouwers raakt.
Waar het eenvoudig onmogeiyk fs voor één
persoon grondige kennis te bezitten van al
de uiteenloopende vraagpunten, waarover de
Regeering voorlichting kan verlangen, zal heb
ln allen gevalle minder bezwaariyk zyn uit
een zoo talryk collego geschikte personen
byoen te garen, geschikt, om, elk op zyn
terrein, by voorkomende gelegenheden te
adviseeren. Een dergeiyk advies zal meer
rekening houden met de practyk en de voeling
niet ontberen met de landbouwersbovolking,
haar werken, wenschen en behoeften.
Bovendien zou een dergeiyk advios, door
meerderen uitgebracht, eenzydjgheid eerder
vermyden. Soms zouden een meerderheid en
een minderheid zich afzonderiyk kunnen laten
hooren. By een Rijksambtenaar, die aan een
Ryksambtenaar adviseert, kan van dit laatste
geen sprake zyn en zal ook de onpartydig-
heid niet zeidon in de knel geraken. Het
grootste gevaar dreigt evenwel, wannoer de
zelfde persoon, bekwaam en alleszins bevoegd
om te adviseeren over sommige onderwerpen,
ook by tal Yan andere zaken, van welke hy
uitteraard minder goed op do hoogte is, toch
als ambtenaar met dezelfde bevoegdheid zal
optreden en officieol zyn oordeel en gezag
zal doen gelden.
Wil de Regeering dezen weg niet op, en
evenmin de Volksvertegenwoordiging, dan
meent dr. Bruinsma zou het tyd worden
12)
„Hooi gaarne, als ik my ten mlnBte met
haar bevriend kan maken."
„Ik zou gaarne zien, dat Je het ook zonder
flat zoudt doen. Alleen de burgerlyke beleefd
heid gebiedt my met de familie van myn
Compagnon op vriendschappelyken voet te
«taan. Dat zult ge zelf wel inzien."
„Jawel, maar... wat gaat dat my aan?
Als de zuster op haar broeder iyktmet
hem dweep ik niet. Ik vind hem te beslui
teloos, te slap van karakter."
„Des te beter voor my, dan komen wy er
te gemakkelyker door overeen. Wat gy in
Jjom berispt, is ln zekeren zin nog gebrek
aan zelfvertrouwen, een gebrek van zyn loef-
tyd. Dat komt vanzelf wel terecht By een
vrouw, vooral by myn vrouw, zou ik die
lydzaamheid een goede, echt vrouwelyke eigen
schap noemen."
„Wil je me hiermee misschien bedekt be-
I duiden, dat ik die eigenschap niet bezit?"
.lachte Theresia; „nu, ik zal my uw bescher
melingen, hoe zy ook zyn mogen, aantrek-
Iken en daardoor bewyzen, dat ik ook „echt
jvrouwelyk" kan zyn."
„Myn „beschermelingen-, zooals gy die
dames noemt, ken lk zelf nog niet Ik zal
my door Sternthal tegen morgen laten voor
stellen, en ik hoop, dat ge my zult verge-
«ellen. Myn lieve zuster is, dat weet ik, altyd
floor verstandige uiteenzettingen te overtui
gen en zal gemakkeiyk begrypen, welke oor-
jjaken^ hier voor myn wenschen zyn. Stern
thal noch ik bezitten een eigen huishouden
en het publiek veronderstelt, ln het alge
meen, zonder recht to weten waarom, meer
soliditeit by den gehuwden man dan by den
ongehuwden. De plichten tegenover zyn familie
zyn tot op zekere hoogte borgen voor zyn
stabiliteit. In weerwil er van, dat wy te zamon
wonen, heb ik dit reeds meermalen onder
vonden."
„Dat ls gemakkeiyk te verhelpen," meende
Theresia eenigszins spottend. „Gy kondet
beiden spoedig trouwen."
„Laten wy niet met ernstige dingen spotten
het meisje, dat Ik zou willen huwen, heb ik
nog niet gevonden. Een jonge vrouw van
modernen stempel zou misschien niet ten
volle voor het gezegde doel passen. Mevrouw
Sternthal daarentegen is iu ieder geval een
oudere dame, juist, wat wy noodig hebbon.
Is zyn zuster aantrekkeiyk, zelfs schoon, des
te beter dan. Ge kent nu myn wenschen, en
speel nu eens wat voor me, ik heb je al iu
een paar dagen niet meer gehoord."
Theresia ging voor den vleugel zitten en
Bloog met flinke hand de eerste akkoorden
van een treurmarsch van Chopin aan.
„Dat niet," verzocht haar broeder, „ik zou
dat liever vandaag niet hooren, hoe schoon
de oompositie ook is."
Een korte overgang en de tonen eener
rhapsodie ruischten door het vertrek. Thereeia
speelde meesterlyk.
Toen broer en zuster den volgenden morgen
aan de woning van mevrouw Sternthal de bel
overtrokken, was Roberta yverig een der
koffers, die op den grond stonden, aan het
uitpakken. Deze waren Juist aangekomen.
Mevrouw Sternthal ontving haar gasten In
haar eigen kamer, waar zy zioh beter thuis
gevoelde dan in het groots, prachtige salon.
Hülsdorf kuste haar hand, stelde zyn zuster
voor, en verzocht, als vennoot van haar zoon,
om mevrouw Sternthale welwillendheid. Onder-
tusschen knoopte Theresia een gesprek met
Roborta aan.
„Ik heb myn zoon u elochte hooren pryzen,"
hernam de dame, „en lk kan zeker hopen,
dat het gedurig verkeer met u, .dlo een
wereldkenner zyt, voor Ernst nuttig zal zyn.
Hy ie nog Jong."
„Mevrouw, lk dank u voor de goede mee
ning, die gy omtrent my koestert. Ik zal myn
best doen zo te rechtvaardigenmaar mynheer
uw zoon handelt, ondanks zyn Jeugd, noch
zonder geregeld plan, noch haastig. Maar
zeker zal hot samenwonen met zyn moeder
op hem in ieder opzicht een gunstigen invloed
hebben."
„Ik geloof ook, dat voor een Jongmensch
zooals Ernst een plaats in de familie steeds
nuttig i3; daarom heb ik ook het voor my
zwaro offer gebracht van naar de stad te
verhuizen. Maar van zaken versta ik niets,
daar ik nooit in de gelegenheid ben geweest
er my mee te bemoeien."
„Mijns inziens zyn diegenen, die door het
leven gaan, zonder de schaduwzyde er van
te leeren kennen, wel gelukkig te noemen,"
„Zeker, zoolang men zoo gelukkig is, iemand
te bezitten, wion men in alle opzichten kan
vertrouwen. Nog erger ie het zulk een steun,
bIs men hem eens gehad heeft, te moeten
verliezen. Dan ls men hulpeloos aan andoren
overgegeven."
„Een geluk is het echter, als dit een liefheb
bende zoon is, zooals by mevrouw." Mevrouw
Sternthal liet haar hoofd een weinig zinken.
Ondertusschen had Theresia aan Roberta
gevraagd, of zy de stad nu al wat meer
kende, en hoe «11 haer beviel
„Ik ken de stad nog heelemaal nietsinds
wy hier zyn, ben ik het huia nog niet uit
geweest ik zie er tegen op, of dat ooit zal
veranderen ik weet het niet."
„Het aal wel wennen, als gy den eersten
tyd maar voorby zyt," troostte Theresia. „Het
ging my in het eerst juist zoo, ofschoon ik
vroeger maanden in de stad doorgebracht had.
Maar uw woning ligt zoo mooi buiten af, dat
dit en de nabyheid van den Thiergarten veel zal
goed maken. Buitendien is voor ons, vrouwen,
hoofdzaak, met onzen geliefde te zamen te zyn."
„Zeker. Onze woning ligt voor mama ook
heel gunstig en Ik ben Ernst dankbaar voor
zyn keus. Hoe naargeestig moet het niet zyn
te midden van die zee van hulzen I"
„Toch wonen daar honderd duizenden, velen
zelfe zoo tevreden en gelukkig, als men op
de wereld zyu kan. Het geluk komt immers
hoofdzakeiyk uit ons eigen hart, al geef lk
gaarno toe, dot onze omgeving er het hare
toe bydraagt."
„Dat goloof lk ook, en als wy oerBt alle
vroegere herinneringen om ons heen hebben,
zullen wy ons veel beter thuis voelen."
„Aan de zydo van uw broeder zult gy de
hoofdstraten spoedig loeren kennen. Wy,
vrouwen, kunnen ons in de stad niet zoo
vry bewegen als buiten; maar de stad biedt
ons daarvoor op andere wyze ruimschoots
schadeloostelling."
„Houdt gy van kunst en wetenschap,
mejuffrouw?" vroeg Hüledorf. „Gy doet zeker
wel aan muziek, zooal3 alle jongedames.
Myn zuster schildert heel aardig en musiceert
hartetochtelyk. Zy zal u daarby, zooals by
allee, gaarne behulpzaam zyn."
„Ik zal het gaarne doen," verzekerde The
resia, „ea verzoek u elechts my dikwyls in
besltuz te nemen."
„Ik neem uw vriendolyk aanbod voor myn
dochter to gretiger aan, omdat ik door myn
zwakke gezondheid verpbcht ben gedurende
het koudere jaargetydo binnen te biyveu,"
hernam mevrouw Sternthal.
„Mevrouw, dan moeten we u, zoolang het
goede weer nog duurt, het schoonste in den
omtrek laten zien," meende Hülsdorf.
„Ernst verzekerde my nog heden, dat hy
zyn kantooruren nooit kon verzuimen!" riep
Roberta, was daarover ten zeersto ge-
ergerd, want welke tyd blyft hem dan nog
over voor ons?"
„Zoo org is het niet," verzekerde Hülsdorf;
„ik zal eens met uw broeder spreken. Door
zyu plichtsbetrachting mogon de rozen op de
wangen zyner zuster niet verbleeken."
Roberta gevoelde, hoe zy by deze woorden
en den blik, die r.e vergozelde, diep bloosde.
Spoedig hierop namen broer en zuster afscheid.
„Nette menschen," zeide mevrouw Sternthal,
toen zy vertrokken waren, tot haar dochter.
„Hülsdorf heeft in zyn geheelo optrodon ietsjf1
wat hot vertrouwen wekt, en ook zyn zuster
met haar kalme manier van doen bevalt my.
My dunkt, ik kan je gerust aan haar toever
trouwen; het is een geluk, dat Ernst in zulke
goede handen ie gevallen."
„De jongedame bevalt mij, zy was heej
vriendelyk tegen my. Mynheer Hülsdorf schynt
heel ernstig te zijn; hy is zeker geen
jonge man meer. Maar ik zal verder gaan
uitpakken."
Broer en zustor gingen langen tijd zwygend
naast elkaar voort; oindelyk zeide Hülsdorf
op vragenden toon;
„Nu?"
„Wat bedoelt ge?" vroeg Theresia.
(Wordf vsreoijd.)