Burgerlijke Stand. rsani De betrekkelijk kleine gemeente Leiden maakt liet mogelijk, dat men van uit liet centrum m een kwartier tfids do slachtplaatsen bereiken kan, die het verst verwijderd liggen mot twee of drie uitzonderingen misschien. Indien nu een keurmeester de slachtplaatsen bezoekt, die ongeveer liggen in de richting van het verst verwijderde deel der stad, dat hem is aangewezen, dan kan hij onmogelijk zooveel tijd met loopcn verliezen. Bovendien zal hfi nauwkeuriger het ge slachte dier kunnen nazien, indien telkens na eon keuring een korte pauze komt, door het loopen naar de volgende slachtplaats ver oorzaakt-, dan wanneer hy de dieren bfina naast elkander vmdt hangen en zonder eenige rust voor zijn opmerkzaamheid moot voort gaan met keuren. Dat ook tor wille der keuring sommige slachtplaatsen verbetering van licht- en lucht toevoer behoeven, eischt goen afzonderlijk betoog. Hoofdzaak is in dit geval, dat men inzie, hoe misschien met een paai- keurmeesters meer de keuringsdienst minstens zoo groote waarborgen oplevert, zooals hfi' nu is ingericht, als later in een openbaar slachthuis. Als argument vóór een gemeentelijke slachtplaats heeft men o. a, gewezen op de zoogenaamde noodslachtmgen. Het komt nl. voor, vooral in den zomer, dat sommige dieren o. a. varkens en kalveren plotseling ziek worden en spoedig sterven. Indien men tfi'dig ontdekt, dat het dier onwel is geworden en men maakt het onmiddellijk gf, dan is meestal het vleesch voor de con sumptie nog volkomen geschikt. Nu lijkt het metterdaad zeer begrijpelijk, dat voor dergelijke noodslaclitingen het abattoir ie meest geschikte plaats is. Do practfik heeft tchter wel anders geleerd. Meer dan eens is het gebeurd, dat in de stallen van het abattoir een stuk vee gestorven was, eer men het slachtte. En ook is het febeurd, dat zulk een geslacht dier goedge- eurd werd voor do consumptie, maar dat de slager, wien het toebehoorde, weigerde een dier, dat na den dood was geslacht, te aanvaarden. Men moet hiervan niet te zeer het gebrekkig toezicht beschuldigen. Het is toch te begrijpen, dat een abattoir-stalknecht minder nauwkeurig toeziet dan de eigenaar of zijn personeel; bovendien heeft de stalknecht over voel vee bet opzicht, terwijl de partdculi6ro eigenaar in zfin stal slechts een of weinige slacht beesten heeft te bewaken. Ook hier blijkt weer, dat wat in theorie mooi schijnt, zulks in do werkelijkheid lang niet altjjd is. De bekende grief tegen de particuliere slachtplaatsen is, dat zij bodem, lucht en water verontreinigen. Het is noodig even daarbij stil te staan, om te zien of deze bezwaren van tlion aard zyn, dat zij alleen in oen abattoir de goede oplossing vinden, want erkend moet worden, dat inderdaad aan niet weinige slacht plaatsen deze fouten kleven. De bodemverontreiniging is al zeer gemak kelijk te voorkomen. Men heeft eenvoudig voor de slachtplaatsen goede ondoordringbare vlooren voor to schrij ven en te zorgen, dat do riolen wat helling, constructio en soliditeit betreft, aan de ge- telde eischen voTdoon. Deze impermoabelo vloeren kunnen gemakkelijk in orde worden gehouden en cventueele gebreken er in zijn spoedig zichtbaar. Hot schijnbaar zoo gewichtige bezwaar der bodemverontreiniging is hiermede voorgoed op zfi gezet. Voldoende toevoer van lucht en licht in dcslachtplaatsen is hoog noodig. Deze eisch zal voor sommige slagers vrij kostbare ver bouwing cn verandering medebrengen; maar ook in dezen zal aan billijke eischen, die vol doende verbetering brengen, zeer wel gevolg kunnen worden gegeven. Het meest indruk maakt ongetwijfeld de griof, dat de slachtplaatsen Tiet water beder ven door bloed, meststoffen en afval, langs de riolen in do grachten gebracht. Maar het is inderdaad verrassend te zien, hoe kleine afmetingen dit euvel eigenlijk aan neemt, indien men zich de moeite geeft de quaestfe ietwat nauwkeuriger na te gaan. En dan blijkt al terstond, dat hot afval- vocht van de gezamenlijke slachterijen bijna in het niot zinkt, vergeleken mot de gelieelo hoeveelheid riool- en menagewator der ge meente. Het bedraagt nog minder dan l/100 ge deelte. Dus op elke tweehonderd doelen riool- on huishoud water, die in de stadsgrachten vloeien, is slechts één deel afkomstig uit de geza menlijke slachtplaatsen. Tegen deze berekening op zichzelf valt niets in te brengen, maai- men heeft opgemerkt, dat het slachtwater vuiler is dan het gewone riool- en menagevocht. Dit kan dadelijk wor den toegestemd, maar de schatting, dat het slachtwater ben of twintig maal vuiler is dan hot andere rioolvockt, is stellig overdreven. Do berekening gaat n. L aan het euvel mank, dat het afvalvocht uit een slachtplaats gelijkgesteld wordt met het afvalwater van oen abattoir. Het behoeft toch wel geen toelichting, dat het afvalvocht van een slachtplaats, dat reeds in het riool en daarna in de gracht door een overweldigend groote hoeveelheid water ver dund wordt, niet gelfik is te stellen met het afvalwater van eon abattoir, vóór het proces van klaring en filtratie is begonnon. Op zichzelf is dus do zeer geringe veront reiniging van de stadsgrachten, door de slach tingen veroorzaakt, geen sterk argument ton gunste van een openbaar slachthuis. Verder moet hierbfi niet vergeten worden, dat een goedo rioleering met afwatering voor Leiden toch een noodzakelijke eisch is, waaraan eenmaal dient te worden voldaan. En loopt dan alle vuil door eeu goed ge- Bloten buizenstelsel weg, dan is ook het ge- ringo bezwaar der waterverontreiniging, door de slachterijen veroorzaakt, geheel verdwenen. Bovendien kan men er voor zorgen, dat bloed en darminhoud niet in de riolen, maar in daarvoor bestemde en voorgeschreven bak- kon worden opgevangen. Het toezicht hierop is werkelijk niet zoo bozwarend als men het doet voorkomon. Bfi elke slachting komt immers een kourmeester, die toezien kan of alles naar behooren toegaat; en daarbij, waarom zouden de slagers, indien men hun eenmaal de noodige bakken of tonnen keeft doen aan schaffen, daarvan geen gebruik maken, vooral als zfi weten, dat togen overtreding met straf gedreigd wordt? Nog gemakkelijker kan er voor gezorgd worden, dat voor de slachtingen alleen duin water wordt gebruikt; het aanleggen van waterleiding on hot sluiten van aanwezige pompen en putton is hiervoor het afdoende middel. Uit al het bovenstaande blijkt derhalve duidelijk, dat het aanbrengen van doelmatige verbeteringen in den bouw en de inrichting der particuliere slachtplaatsen lang niet tot do onmogelijkheden behoort. De particuliere slachtplaatsen worden dik wijls als zoovele broeinesten van besmetting beschouwd, van waar uit in de om go ving allerlei schadelijks wordt verspreid. Het zou dus niet moeilijk moeten vallen, verschillende voorbeelden daarvan aan te halen. Nu staat men ovenwol in Leiden voor het merkwaardige feit, dat van grooter mortaliteit of morbiditeit in de omgeving van slacht plaatsen niets te bespeuren is. Do omwonenden om de slachterijen zjjn over het algemeen niet moer aan ziekten onderhevig dan anderen, en evenmin is de sterfte onder hen grooter dan elders in de gemeente; dit feit is door hen, die tot oor doelen bevoegd zfin, onder wie geneeskundi gen van invloed, wetenschap en ervaring, niet tegengesproken. En nu zou het toch werkelijk noodig zijn, dat men een of andor bijbracht ter staving van do meening, dat de slachtplaatsen onge zond zfin en nadeel in do omgeving ver- sproiden. Dio eisch is niet onredelijkde theoretische overtuiging der schadelijkheid moet toch op ervaring berusten. En dio ervaring zon voor zeker verkregen zijn, indien de slachtplaatsen inderdaad zoo nadeelig waren. In dit verband is het noodig er op te wfizon, dat Leiden, wat hot gunstige sterftecijfer be treft, slechts door twee gemeenten in ons land wordt overtroffen. Een mortalitoit van 16,58 per duizend bewoners is werkelijk zeer bevredigend en wordt waarlijk niet eens op alle badplaatsen bereikt. Yan eenige merkbaar nadcoligo gevolgen, bjj of door slachterijen ontstaan, blijkt dus mets, wat trouwens door de voorstanders van het abattoir niet is tegengesproken. "Wie in de ofücieele verslagen van den Inspecteur voor do Yee- en Yleeschkeuring ziet, hoe het cijfer der geconstateerde tuber culose onder het vee zeer toenemende is; en wie voorts opmerkt, hoe in de laatste jaren op den bouw van openbare slachthuizen is aangedrongen, dio zal allicht meenon, dat de abattoirs noodig zyn, om het publiek te be hoeden voor het eten van vleesch, dat ziekte veroorzaakt en gevaarlijk is. Deze gevolgtrekkingis evenwel niet juist. In de eerste plaats is reeds hierboven aangetoond en door ervaring hier m Leiden bewezen, dat ook bij don bestaandon toestand een goede waarborg aan de vloeschgobrufkers gegeven wordt. En vorder moet erkend worden, dat men de schadelijkheid o. a. van tuberculeus vleesch stellig zeer heeft overdreven. "Leerzaam in dit opzicht in het groote Internationale Congres tot bestrijding der tuberculose als volksziekte, dat in het vorige jaar met deelneming van geleerden uit alle deelen der wereld is gehouden. Over abattoirs als noodzakelijke instellingen ter voorkoming der voedingstuborculoso is noch door Fr&nkel, noch door Yirchow, noch ook zooals in do secties ten onrechte ook boweerd door Bollinger gesproken. Friinkel en Yirchow, maar vooral de laatste hebben do quaestie der tuberculose, ontstaan door voedingsmiddelen, bijzonder behandeld. In de voordracht van Fr&nkel pag. 188 van de Handelingen van hot congres staat cursief gedrukt: „Het gevaar der besmetting langs dezen weg (het gebruik van vleesch van tuberculeuze dieren) behoeft ons niet bijzonder te ontrusten." Met allen nadruk wees hfi echter op het gevaar der besmetting door molk, omdat melk nog dikwijls ongekookt genuttigd wordt en hoofdzakelijk tot voodsel dient van jonge kinderen, wier spijsverteringsorganen zoo ge voelig voor besmetting door tuberculose zijn. Als men nagaat, dat volgens Frftnkel in 50°/0 der gevallen tubelkelbacülen m de melk, te Berlijn op do markt aangevoerd, geconsta teerd werden, dan beseft men, dat het noodig was hierop de aandacht te vestigen en alle krachten in te spannen, om dit gevaar te keeren. Yirchow zet eerst uiteen (pag. 349 van de Handelingen), dat het vleesch van een rund, dat plaatselfiko tuberculose heeft, nog niet schadelyk is voor de gezondhoid, en zegt dan „Ik geloof, dat deze uiteenzetting menigeen een weinig zal geruststellen, dat hij niet behoeft te vreezen met elk stuk vleesch, dat h\j eet, dadelijk zoo en zooveel bacillen mede op te eten. Ook deze goleordo legt allen nadruk op het gevaar, door het gebruik van melk zoo dik wijls veroorzaakt. Hij wijst er op, dat één koe, die tubercu lose in den uier heeft, in staat is geheele ge meenten te besmetten. Terecht noemt hij dit een ontzettendon toestand, waarbij vergeleken hot geheele overige vraagstuk der rundortu- berculose zonder betoekenis is. Zfi, die de gevaren, door het vleesch van tuberculouzo deuren veroorzaakt, al te broed uitmeten, hebben dus werkelijk geen redon_ zich to beroepon op do uitspraken van dit congres tot bestrijding der tuberculose als volksziekte. Ten onrechte voert men aan, dat Yirchow niet over abattoirs sprak, omdat er b(jna geen stad in Duitschland is, waar niet con dergelijke inrichting bestaat; het zou meent men overbodig geweest zijn, daar nog bijzonder de aandacht op te vestigen. Hierbij ziet men echter over het hoofd, dat Virchow niet voor Duitschers alleen sprak, maar vertegenwoordigers vanbijna alle be schaafde staten om zich had on dat lang niet in alle landen, evenals in Duitschland, de openbare slachthuizen algemeen zijn. Yirchow kon dus weten, hoe de wenk om abattoirs to stichten niet overbodig was; en dat deze ge leerde ook niet het herhalen van algemeen bekende zaken verwierp, bewijst wel de raad geving aan zijn gehoor, om toch vooral de melk goed te laten koken, oer men zo gebruikt. Trouwens de bestrijding der tuberculose onder het vee behoort niet in het abattoir aan to vangen. Plaatselijke verordeningon be schermen wol de eigen gemeente, maar bren gen het gevaar over naar andere stoden en dorpen. Alleen door een Rijkswet is deze aangelegenheid afdoende te regelen. Indien men de voornaamste argumenten der voorstanders van hot geconcentreerde slagorsbedrfif nagaat, dan moet men tot de slotsom komen, dat -aller wonsch bevredigd is, indien do slagers zclven met goedkeuring van hot Gemeentebestuur een slachthuis oprichten en onder de stronge contróle dor keurmeesters exploit eeron. Deze conclusie, hoo alleszins gewettigd zfi ook z(jn moge, blijkt niet in overeenstemming met hetgeen eigenlijk bedoeld wordt. Neen, men is nog niet tevreden, wan neer aan do eischen voldaan wordt, die in naam der hygiëne en ter wille van het belang eener goede vee- en vleeschkeuring gestold zijn. Men wil, dat do Gemeente alleen gebiedster zij op het slachthuis, en de Inspecteur voor Yee- en Yleeschkeuring alhior trekt dan ook in zfin bekend rapport krachtig togen de par ticuliere abattoirs to velde. Tegen deze zucht naar gemeentelijke exploi tatie dient ernstig to worden gewaarsohuwd, omdat een volstrekt onjuiste moening er aan ten grondslag hgti Het is van den Inspecteur voor Yee- en Vleoschkeuring te begrijpen, en zelfs strekt het hem tot eere, dat hfi de gemeentelijke exploitatie de "beste vindt. "Wat hfi als ambtenaar verricht, zou door hom onmogelijk beter kunnen gedaan worden, indien hfi voor zichzelf alleen arbeidde en niet als dienaar eener gemeente. En ook dient met waardeering erkend, dat wellicht nergens minder dan hior de fouten m den ambtenaars stand zichtbaar zfin. Maar dit neemt niet weg, dat geen ernstig man het groote bezwaar voorbijziet, dat blfikens do ervaring de wereld van ambtelfike personen aankleeft. Een 6taats- en gemeentelijk socialisme lokt meer de idealisten dan de mannen dor prac- tfik aan. Het bedrfif in handen te geven vaD hen, wier belang slechts van ter zfido bfi een goeden gang van zaken betrokken is, verdient geen aanbeveling. De beste waarborgen biedt de uitoefening van het bedrijf door hen, wier bestaan en levensonderhoud er onmiddellijk op de nauwste wfize mede verbonden is; natuurlijk onder het toezicht der overheid. De ondervinding leerde dan ook reeds, dat gemeentelijke exploitatie volstrekt niet voor fouten en misstanden behoedt; de ambtenaar in dienst van staat of gemeente kan soms, bfina straffeloos, zich aan tekortkomingen schuldig maken, die den man in particulieren dienst zfin betrekking en zfin brood zou kosten. Het is vermeldenswaardig, dat niet alle voorstanders van een slachthuis zoo ongunstig over de particuliere abattoirs denken als het rapport, bovenvermeld, De gemeente-architect van Alkmaar oordeelt over het particuliere abattoir te Bielefeld: „Een zeer goed slachthuis, aan de slagers in eigendom behoorende, wordt gaandeweg van de nieuwste toestellen voorzien." (Bfilage tot het verslag der handelingen van den Gemeen teraad van Alkmaar 1899 No. 87 pag. 7.) En de commissie uit den Alkmaarschen Raad, die in het vorig jaar in het buitenland ver schillende openbare slachthuizen bezocht, zegt van hetzelfde particuliere abattoir te Bielefeld met oen bevolking van 65,000 2ielen: „Toch was hot aan onze Commissie bfizonder aan genaam dit slachthuis te bezichtigen, omdat wfi hior niet te doen hadden met een stede lijk© inrichting, doch met een slachthuis, opgericht door het slagersgild." (Bfilage No. 80, pag. 27), Dat de gemeentelfike exploitatie de beste is, blfikt niet; dat zfi oven wel veel duurder ia dan het particuliere bedrfif kan niet worden ontkend. Als een groot voordeel van een openbaar slachthuis heeft mon aangevoerd, dat het aan de gemeente geen geld behoefde te kosten, en dat de exploitatie zonder financieel© hulp uit do gemeentekas zeer goed mogelfik is. Dit lokmiddel schfint op sommigen meer indruk te maken dan men wel denken zou, want herhaaldelijk hoort men van menschen, die voor een abattoir zfin in de eerste plaats, omdat het goen geld kost. Het kunststukje om de rekening sluitend te maken ie werkelijk niet moeilfik. Men berekent welke uitgaven men heeft en daar naar bepaalt men de inkomsten. Of de slacht- gelden en andore heffingen daardoor buiten gewoon verhoogd worden, doet ter zake niets; men heeft geen concurrentie te vreezen, want de slagei's moeten toch komen slachten. Daar het nieuwe bouwplan circa een halve ton duurder is dan het vorigo, heeft men ook hier naar het eenvoudige voorschrift gehandeld, om de inkomsten dan ook maar weer te verhoogen. Zoo zfin de slachtgelden in de memorie van antwoord voorgesteld van 10 tot 80% hooger dan de slachtloonen in het bekende Rapport van don heer Dr. De Jong, terwfil, vergeleken met Amsterdam en Rotterdam, hier het dubbele on meer geëischt wordt. Deze cfifers zfin welsprekend on het is dan ook te verwachten, dat steeds meerderen zul ten gaan inzien, hoe de gemeente, door aldus te handelen, op onverantwoordelijke wfize met het geld van oen deel der hurgerfi speelt. Of de slagers de posten van een openbaar slachthuis alleen zullen dragen dan wel of zfi geheel of gedeeltelfik door verhooging der vleeschprfizen de gebruikers in de lasten zullen doen deelen, is niet vooruit te zeggen. De hoofdzaak is, dat de gemeente, hetzfi weinige, hetzfi vele burgers de som opbrengen moeten, jaarlfiks f 41,000 verarmt; en toch bevat de spreuk „de tering raar de nering" een oeconomische wet, die niet straffeloos door een gemeentebestuur kan worden over treden. Door do zware lasten komen de slagers in deze gemeente in ongunstige conditie te staan tegenover de concurrentie van buiten. Roeds nu worden zeer groote hoeveelheden vleesch ingevoerd, waarop slechts 1 cent per kilo verschuldigd is als keurloon; verdere ge meentelijke rechten komen op dat ingevoerde vleesch niot. Indien men dan ook geen betere maat regelen "neemt, om hot slagersbedrfif, dat men eerst aan bandon heeft gelegd, tegen de con currentie van buiten to beschermen, begaat men een nieuwe onbillijkheid. Verder is het invoeren van kleinere stuk ken vleesch ongewenscht, omdat de keuring, daarvan naar den maatstaf hier govolgd, minder waarborgen van deugdelijkheid biedt, dan bfi de keuring van geheele of halve dieren. Een geheel geslacht dier wordt niet goed gekeurd, indien de ingewanden enz. er niet bfi zfin; het kan evenwel gebeuren, dat het oogenschfinlfik goede vleesch afgekeurd moet worden om gebreken, die in de andere orga nen van het dier worden aangetroffen. "Welnu, deze waarborg ontbreekt bfi de ruim tweemaal honderdduizend kilo's vleesch- waren, die als kleine stukken vleesch, zfiden spek, ham of worst worden ingevoerd. En het baart onder de slagers niet weinig verwondering, dat er zooveel menschen zfin, ook warme voorstanders van een openbaar slachthuis, die toonen, dat zfi" voor hun personen en gezinnen met dezen gebrekki- gen waarborg genoegen nemen, door allerlei vleeschwaren van buiten te betrekken. De vraag rfist, wat het Gemeentebestuur zal doen, wannoer het openbaar slachthuis in gebruik genomen is. Zal men dan er toe overgaan voor den arme slechts gedeeltelfik te doen wat men voor den meer gegoede deed? Want men bedenke wel, dat het stichten van een openbaar slachthuis en het keuren van vee en vleesch maatregelen zfin, waar van de armston onder ons het minst debate genieten. Yoor hen is vleesch nog een zeer zelden genoten gerecht, dat door spek of vet, in andere spijzen gemengd, wordt vervangen. Brood is him hoofdvoedsel en melk dat van do kleine kinderen. Moet er nu een centrale gemeentelfike broodbakkerfi komen en een gemeentelfike melkinrichting Men vergefce toch niet, dat op het congres te Berlfin niet op het vleesch, maar op de melk als oorzaak van teringachtige ziekten, vooral hfi kinderen, is gewezen; dat aange toond is, hoe bfina de helft der melk kiemen bevat, die aan kinderen oen zeer ernstige krankheid kunnen berokkenen. Noodiger dan voor het vleesch, dat door kleur en reuk zfin deugdelijkheid bewijst, is een keuring van brood en melk. Deze voe dingsmiddelen kunnen zeer schadelijk zfin, zonder dat uiterlfik daaraan iets afkeurens waardigs i6 te ontdekken. En nu gevoelt ieder, dat van het centrali- 8oeren dezer bedrfiven niets kan komenmen zou or toe moeten overgaan; maar voor deze consequentie van het aanvaarde beginsel moet men wel terugdeinzen. Het is daarom onverklaarbaar, dat men ten koste van tonnen gouds eon tak van dienst, die zeer goede resultaten oplevert, „tot vol making" wil brengen, terwfil men met het afdoende toezicht op melk en melkbereiding nog zelfs geen begin maakt. In de secties is er op gewezen, dat men toch moeilfik alleen de slachtplaatsen buiten de kom der gemeente kan verbannon, terwfil men andere veel schadelijker bedrfiven rustig htm oude plaats laat behouden. Hiertegen ie geen bedenking van gewicht ingebracht, want de voorstanders van het openhaar slachthuis durven niet erkennen, dat men eigenlijk aan de slachtplaatsen alleen al zfin aandacht wil wfiden. Men moet dan natuurlijk het oog sluiten voor den hinder en het gevaar, die door lom pen- en beenderenpakhuizen, vellenploterfien, zeemtouwerfien, wolpakhuizen, enz. worden veroorzaakt. Burg. en Weths. verklaarden o. a. dan ook niet veel langer dan een jaar geleden, dat het hezwaarifik was de vellenploterfien naar huiten te verplaatsen. Deze inrichtingen zfin slechts weinig in getal, maar zfi' bederven water, bodem en lucht, veel meer daD slachterijen doenbovendien leveren zfi soms niet geringen hinder op voor het geregeld verkeer op den publieken weg. Deze houding is werkelfik zeer zonderling en de slagers hebben recht, om duidelfik te weten of zfi dan alleen de slachtoffers moeten zfin van de eigenaardige opvatting, die som mige autoriteiten van de sociale hygiëne 6chfinen te hebben. Volstrekt onverklaarbaar wordt het, hoe hot gemeentebestuur zulke zware en onnoodige eischen aan een bedrfif durft opleggen, waar het zelf al6 exploitant© van inrichtingen zoo wonderifik met de eischen der hygiëne en der voorzichtigheid omspringt. De gemeentelfike kleedonklopperfi staat op slechts enkele tientallen meters van bewoonde huizon en niet zelden dringt het stof tot aan die woningen door. Men behoeft goen deskundige to zfin, om te bogrfipen, dat het inademen van het stof, dat met verschillende-ziektekiemen bezwangerd kan zfin, zeer nadeelig voor de gezond heid is. Burg. en Weth. zfin een- on andermaal op het ongewenschte van dezen toestand attent gemaakt, maar tot nu toe hebben zfi geen andere plaats voor de kleedenklopperfi aangewezen. Deze verandering ware werkelfik niet ingrij pend, als men bedenkt, dat de geheele inrich ting bestaat uit een dak, rustende op enkele palen. Verder bezit de gemeente Leiden oen modern ingericht krankzinnigengesticht, waar ook een desinfeetieoven is. Deze desinfeetie-inrichting, die dient om lfif- en beddegood te ontsmetten, staat tegen het wasch- en drooghuis aangebouwd. Zoolang do oven slechts gebruikt wordt, om kleederen enz. van allerlei ongedierte te zuiveren, levert dit zeker geen bezwaar op; maar hoe zou het zfin, indien een besmette lijke ziekte op Endegeest uitbrak; zou men dan niet het bezwaar dezer zonderlinge keuze van plaats ondervinden? Burg. en Weth. zfin hierop gewezen. Wel werd niot ontkend, dat een afzontterlfiko ligging der desinfectie inrichting beter vavo gewoest, maar men betuigde, dat dit meanlore onkosten zou hebben medegebracht. Zoo verontschuldigt zich het Dagelfikssh Bestuur met een zuinigheidsargument, waar het een inrichting betreft, die in het vorige jaar meer dan twintig duizend gulden winst voor dc gemeente afwierp. Als men alles goed overweegt, dan blfikt niet, dat het voorstel tot oprichting van een gemeentelfik slachthuis te Leiden geboren ia door den nood der omstandigheden. Veeleer rfist de gedachte, dat men zwicht voor een drang, die met het noodzakelijke, gewenschte en doelmatige van het voorstel weinig verhand houdt. Een voorstander van het abattoirplan sprak in de secties van een modequaestie; kan Leiden niet langer aan deze mode weerstand bieden zonder achterlfi'k te schijnen? Ernstig dient er tegen gewaarschuwd, dat onze gemeente voor een inrichting, die onnoodig is, jaarlfiks f 41,000.— opoffert. Hetzfi deze som betaald wordt door alle vleeschverbruikers samen, hetzfi door den kleineren kring van slagers, vaststaat, dat uit do Leidsche burgerij jaarlijks dit groote bedrag moet worden getrokken. Misschien zullen vele slagers zich vrij groote uitgaven moeten getroosten, om hun slacht plaatsen voldoende in orde te brengen. Maar dan laat men hen ten minste baas in hun eigen bedrfif; en als zfi dan waarnemen, dat ook ten opzichte van andere schadelijke be drfiven dezelfde maatstaf wordt aangelegcl dan kunnen zfi niet over onbillijkheid klagen, waarvoor zfi nu allen grond hebben. Vóór men den eersten stap zet op den weg, dien men thans wil inslaan, vrage men of met de draagkracht der burgerij voldoende rekening gehouden is. Leiden is voor uitgaven, die niet nood zakelijk zfin, waarlfik niet rfik genoeg. Het getal inwoners daalt in de laateto jarenlang, zamerhand; en dit is tegenwoordig voor ©en gemeente een zeer veeg teeken. Ook het kapitaal neemt hier eer af dan toe; immers het belastbaar inkomen is in één jaar tfids met een tonne gouds verminderd. Er is dus alle reden, om de huishouding der gemeente met voorzichtigheid en overleg te voeren. Ondergeteekenden achtten het hun plicht tegen den voorgenomen slachthuisbouw huw bezwaren nader te ontwikkelen. Een uiteen» zetting van de voornaamste bedenkingen wag daarbfi het eerst noodig, zoodat over d® details van het bouwplan zelf thans niet behoeft te worden uitgeweid. Zfi hebben mits dezen de eer, aan -den Gemeenteraad voor te stellen, dit ontwerp niet aan te nemen en Burg. en "Weth. uit te noodigen nauwkeurige opgaven te ver strekken omtrent do gebreken in het slagers bedrfif hier ter stede, vergezeld van zoodanige voorstellen tot verbetering, die het heékfif zelf niet ontwrichten. J. P. J. DRIESSEN. A. J. YAN HOEKEN JJ*. DEN HOUTER. J. DE LANGE. PERA. ALFEN. Bevallen: C. Burggraaf geb. 'Vak Winkel D. A. H. Zuidam geb. Kortekaas Z. A. Veenboer geb. Yan Trigt Z. C. J. Yau Gils geb. Van Noort D. Overleden: Th. G. Van der Panna,, Z, 4 j. N. Jongeleon, wod. van A. Hogeadoom, 60 jaar. BODEGRAVEN. Bevallen: A. Borst geb, De Grfis D. N. Van Wijk geb. Markouein Z. 1. Molenaar geb. Oosterom D. Overleden: C. Sprayt, gehuwd met J. Ver sloot, 62 j. BOSKOOP. Bevallen: G. M. Geers geb. Dillo D. H. De Rooy geb. Van Meurs D. E. Groenewegen geb. Booy Z. H. De Loos geb, v. d. Wal Z. A. Klijn geb. Stolker Z. Gehuwd: P. C. Goemans, 30 j., on M. Vijver berg, 82 j. Overleden: A. J. De Graaf, 20 j. HILLEGOM. Bevallen: H. M. Woltcnrmth geb. Hilliger D. A M. v. d. Hulst v. d. Wenden Z. R. Bakhuis geb. Jonker i A. Jonkheer geb. Van Loon D. J. J. ^eb. Kroon 1). A. E. De Groot geb. Loih-j.-..-e z. P. v. Aals geb. De Knecht Z. Overleden: G. W. Woltemath 2 <1 KOUDEKERK. Bevallen: N. Van Vliet geb. Schouten D. J. Rijnsburger geb. Do Wit D. A. Van den Ent geb. Oudshoon D. NIEUWKOOP. Bevallon: J. Janmaat gete Veenman Z. J. Van den Bosch geb. Sas Ia NOORD WIJK Geb or on: Arie, Z. vau J. Plug en C. De Bruin. Leondert, Z. van J. Ping en M. Haasnoot. Cornolk, Z. van H. Plug en M. Dijkhuizen. Helenus Alexander, Z. van jbr. mr- J. H. J. Qnarles van Ufford od A. M. R. Baronesse Collot d'JEacurv. Hendrika Elisabeth, D. van A. H. Beugeladrjk en M. De Jong. Wilhelmus Johannes, Z. van C. Vink en H. Wijnands. Petrus Cornells, Z. van G. Steenvoorden en H. Van Nohelen. Jacob, Z. van L. Ammeraal en J. Kerkman. OEGSTGEEST. Geboren: Antonia, D. van Abraham Kefizer en Johanna Ouweraloot Cornelia, Z. van G. J. Mecheisen en W. Don Ouden. Overleden: Jan Piena, 43 j., gehuwd met L. De Zwart te Rotterdam. Heiltje De Bruin 75 j., gehuwd met H. Ponsen te Dordrecht. OUDSHOORN. Bevallen: W. Boot geb. Van der Velden D. W. Verhagen geb. Den Hertog Z. A. K. Kuiper geb. Van Egmond, Z. RDNZATERWOÜDE. Overleden: Bon. Th. Hogenboom 7 m. WOUBRÜGGE. Geboren: Gerritje, D. van G. Boer en D. De Jong. Johannes, Z. van Gk Zevenhoven en M. Bosdam. Overleden: P. Verdouw Z. 4 m. Gehuwd: D. Van Klaveren jm. 28 j. en Terhorat jd. 26 j. Inde Sted. Werklnr. zijn opgenomen» Volw. Kin- Totad DATUM. DAGEN. pors. deron. 16 Sept. Zondag 51 7 58 Maandag 63 14 77 18 Dinsdag 63 13 76 19 Woensdag. 70 lö 86 20 Donderdag 70 16 86 79 21 Vrijdag 64 16 22 Zaterdag. 65 10 76

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 6