N°. 12430 Zaterdag X September. A0. 1900 §eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. I PERSOVERZICHT. Feuilleton. Adellijk en burgerlijk bloed. LEIDSCH DA&BLAD. PRUS DEZER COURANT t Voor Leiden per 3 maanden. I 2 I f 1.10. Franco per post2 I 1.65. Alzondoriyke Nommers i I i 0.05. KRIJS DER ADVERTENTIÉ3T: Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17{. Grootero letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeron buiten de stad wordt f 0.05 berekend. In De Nieuwe Sprokkelaar komt een inge zonden stuk voor van X., waarin deze zegt: „Er wordt veel geklaagd over toenemende onkerkelijkheid. En waarlijk, niet zonder reden. Het percentage kerkgangers onder de Protestanten is vooral in do steden bitter klein. Maar gaat de Kork in deze zelf vrij uit? In het orthodoxe Middelburg, waar de JTerv. Kerk 6 predikanten bezit en die om streeks 12000 leden telt, van welke gemid deld 1800 de ochtendgodsdienstoefening nog bezoeken, stonden van de drie kerkgebouwen Zondag 19 Augustus jl. twee ledig en moest de gemeente zich met één kerk, aan iet uiteinde der stad gelogen, die hoog stens 1000 personen bevatten kan, behelpen. Eén der «ongebruikte kerken moet in bouw- valligen staat verkeeren en is daarom reeds sedert een jaar „buiten gebruik" gesteld, zonder dat men van herstel ook maar iets verneemt. De andoro, de hoofd- of nieuwe kerk, kon niet gebruikt worden, omdat ze moest worden schoongemaakt." En dan wyst X. er op, dat nooit een Boomscho of Gereformeerde kerk wegens schoonmaak gesloten wordt, evenmin als winkels, etc. Hy vraagt: „Als 10 menschen een kerk kunnen schoonmaken in 2 weken, waarom er dan geen 20 aangesteld om in één week gereed te komen? Waarom geen groote zaal gehuurd in het centrum der stad?" Vervolgens zegt hy, dat nu 600 kerkgangers gedwongen worden thuis te blijven of de kerk van een andere gezindte te bezoeken, terwyl hy nog niet eens spreekt van de schade, die de diaconiekas door deze sluiting ly'dt. Van een rechtzinnigen kerkeraad en rechtzinnige kerkvoogden zou men zoo iets niet verwachten. Ten slotte vraagt X. of dit tot bloei dor Herv. Kerk strekt. De redactie van De Nieuwe Sprokkelaar teekent hierbij aan: „De geachto inzender heeft gel ijk. In andere gemeenten ziet men de beperking der gods dienstoefeningen op andore wijze en met geen ander gevolg, dan dat met zulke be perkingen het aantal kerkgangers steeds minder wordt, met de stoffelijke schade, daaraan verbonden." De Nieuwe Delftsche Courant schrijft onder het opschrift: „Een politiek man": Een politiek man bij uitnemendheid, dat is do heer H. Goeman Borgesius, minister van binnenlandsche zaken. Reeds bij het politiek debat van December 1897 deelde deze mede, dat bij een wijziging van de Schoolwet zou indienen. Dat is nu bijna drie jaren geleden. En wat heeft hij in dien tusschentyd gedaan? Hg heeft na veel getob on gescharrel en geharrewar er zijn wetsontwerp op den leer plicht weten door te halen. En nu, nu luidde het heel statig en deftig on plechtig in do groote liberale bladen: „Naar wij vornemen, is aan het departement van Binnenlandsche Zaken oen ontwerp tot wijziging der Wet op het Lager Onderwijs in behandeling." Niet veel nieuws dus, om er zoo'n ophef van te maken. Immers, als we zeiden, reeds sinds December 1897 werd dit ontwerp verwacht. Maar waarom heoft Z.Exc. zoo lang gewacht? Wel, zeggen 's Ministers vrienden, eerst moest de afloop van de Leerplichtwet worden afgewacht. Die reden begrijpen wij niet te best. Neen, zegt een ander, dat is de reden niet. Zie eens aan, we schieten al aardig op met de huidige zittingsperiode. Nog een maand of acht, en het zittingsjaar 1900 1901 is achter den rug. En in dien tijd moet nog o zooveel afgedaan worden: daar hebt ge bijv. de nieuwe Ongevallenwet. De wijziging der Schoolwet zal vóór de verkiezingen van 1901 wel niet tot stand komen. Dan kunnen 's Ministers partygonooten zeggenStemt onze mannen; wat de Christeiyke partyen willen, als verhooging van subsidie aan het byzonder onderwys, regeling van de traktementen der onderwyzers, openbare en byzondere dat willen wy ook geven. En dan zullen er anti liberalen zijn, die zeggen: Waarom zullen wy tegen de liberalen front maken? Deze Minister wil immers ook geven wat wy verlangen? Wie nu nog zeggen, dat minister Borgesius geen politiek man is, weten or absoluut niets van. Niot voor niets heeft dezo Minister zyn leven lang aan politiek gedaan. Is een sanatorium (herstellingsoord) voor longiyders een gevaar voor de omgeving? Deze vraag wordt door dr. J. W. F. Donath, te Wageningen, benoomd geneesheer van het in aanbouw zynde sanatorium „Oranje-Nas- sau's-Oord", in de Nieuwe Wageningsche Courant beantwoord, omdat hem gebleken is, dat allen, met wie hy in zyn nieuwe woonplaats kennis maakte, zich daarvan een verkeerde voorstelling maken, een voorstelling, welke hy trouwens ook elders waarnam. De heer Donath zet uitvoerig uiteen, dat hers tell ingsinrichtingen voor longiyders vooral daarom niet geyaarlyk zyn voor de omgeving, omdat in dergeiyke inrichtingen nooit tuber kelbacillen vry komen. Zy worden, om zoo te zeggen, alle gevangen en onschadelyk ge maakt. Daarop wordt in een sanatorium streng gelet, niet alleen door het verplegende per soneel, maar meer nog en beter door de patiëhton zeiven. Zy controleeren olkaar. Zy hebben er allen het grootste belang by, dat niemand de voorschriften in den wind slaat, die door den dokter ter voorkoming van be smetting worden gegeven; want de eene patiënt weet, dat de andere gevaarlyk is, als hy zich niet streng aan de voorschriften houdt. Het wordt dan ook volstrekt niet als klikkery beschouwd, wanneer patiënten olkaar by den geneesheer-directeur aanklagen, voor het geval de geneeskundige voorschriften niet streng worden opgevolgd. Die aanklagery is niets anders dan een zeer gerechtvaardigde poging tot zelfbehoud. De overtreding van don oen kan veel andoren in gevaar brengen. Neonl Sanatoria zyn geen gevaar voor do omgeving; zy zyn integendeel voor de om geving van voordeel. In Gërbersdorf en in Falkenstein, de twee oudste Duitsche sanatoria voor longiyders, waar sedert meer dan 40 jaren jaarlyks honderden teringlyders worden verploegd, is de sterfte in de naburige dorpen belangryk verminderd. De voorschriften uit het sanatorium worden onwillekeurig over gebracht aan en overgenomen door de be woners van de omgeving. Daarvoor zorgen ook alweer de patiënten uit het sanatorium, die niet dulden, dat in hun byzyn handelingen plaats hebben, die hun herstellend lichaam wederom in gevaar kunnen brengen. Neen! Sanatoria zyn geen gevaar. Hoe meer er gebouwd worden, hoe beter, want daar door is het mogeiyk om zieken, die wellicht thuis onvoorzichtig omgaan met hun sputa, uit de omgeving der gezonden te verwyderen. Sanatoria dienen tot genezing der zieken, doch niet minder tot bescherming der gezon den. Het zyn scholen, waar zieken onderwys ontvangen in de grondbeginselen der hygiëne. Breidt het aantal dier scholen uit, en des te spoediger zullen de regelen der gezondheids leer omtrent lucht en licht, kleeding, voedsel en zooveel andere zaken meer tot het volk doordringen. Dan vooral zal er van verschil lende kanten worden gearbeid aan do beteu geling van een ziekte, welke jaarlyks in ons vaderland het bedenkelyke aantal van 8- a 9000 slachtoffers eischt. De vreos voor sana toria is evenzoo ongegrond als do angst van het publiek voor iederen teringlyder. Het publiek behoeft alleen angst te hebben voor die teringlyders, die öf door onverschilligheid óf door onwetendheid zondigen tegen de rege len der gezondheidsleer. Maar zulke tering lyders vindt men in een sanatorium niet. Men vindt ze op badplaatsen, op concerten, in alle mogelyke middelen van vervoer. Een dame, die een badplaats bezoekt, kan daar in veel grooter gevaar vorkeeren dan een dienstmeisje, dat jaren in een sanatorium dient. Het allerminste zyn die teringlyders te vreezen, die men nu nog het liefste uit den weg gaat, nameiyk zy, die in een sanatorium verpleegd worden of tot de ex-verpleegden behooren en die zich steeds van een fleschje bedienen; zy mogen genezen zyn of niet, maar zy hebben in ieder geval in het sana torium zóó grondig geloerd, hoe het besmet tingsgevaar is te bezweren, dat zy nimmermeer zullen vergeten, wat zy aan zichzelven, doch vooral aan hun medemenschen verschuldigd zyn. Er moet my nog iets van het hart. De vrees van het publiek voor de tuberculose zou ons niet anders dan kunnen verheugen, als daarmede gelyken tred hield de welwil lendheid en offervaardigheid van datzelfde publiek by het bestryden van die gevreesde ziekte. Maar, helaas l dat is niet het geval. De centrale commissie voor de oprichting van Volkssanatoria voor longiyders, die overal in ons land sub-commissies heeft, had zoo gaarne te Hollendoorn een sanatorium gebouwd voor 100 bedden, maar kan door geldgebrek het sanatorium niet grooter maken dan voor 60 bedden. Als er om de 25 jaren 100 of 200 ïyders in korten tyd bezwyken aan cholera, dan stroomt het geld van alle kanten toe, om de epidemie den kop in te drukken. Maar om een besmettelyke ziekte, die jaarlyks 8- a 9000 slachtoffers eischt, te bezweren, daar voor moet hemel en aarde bewogen worden, en dan komt men nog niet tot het doel, dat men zich voorstelt. Moge ook hier weldra eenige verandering komen I Ik hoop, dat het my gelukt is, myn lezers te overtuigen, dat de vraag, die aan het be gin van dit opstel is geplaatst, met oen over tuigend „neen" moet worden beantwoord. Neenl een sanatorium is geen gevaar voor zyn omgeving. Het is een voordeel, zoowel in liygiënischen als in materieolen zin. Terwyi eenorzyds sommige katholieken zich gereed schynen te maken, by de ver kiezingen van het volgend jaar samen te werken met de liberalen, die in het huidig Kabinet den boventoon voeren, zegt anderzyds een radicaal blad, als Vooruitgang aldus lezen wy in De Nederlanderzijn steun aan het Kabinet op. Dit blad verklaart, dat „het Kabinet-Pierson zoo spoedig mogeiyk van het tooneel (moet) vordwynen, om plaats te maken voor een principieel democratisch bewind". In het hoofdartikel, waarin het tot dit besluit komt, wordt eerst uitvoerig gewezen op de „vriendjesmakery" 7an het Kabinet onder de clericalen, deels door benoemingen en decoraties, deels door het indienen van wetsontwerpen. „Schier alles heeft het ministerie-Pierson gedaan om zyn wetten zóó in te richten en zóó in te dienen en niet in te dienen, dat byna alle ontstemming of geprikkeldheid van de anti-liberale zyde werd voorkomen. De (anti-revolutionaire) Hollander en De (katholieke) Residentiebodedie zeer goed inzien, dat deze kalmeering van hun troepen niet bevorderiyk is aan hun monsterverbond plannen, zijn dan ook woedend op het zittend kabinet en noemen de heeren Borgesius en Pierson, welke in 1897 zoo hard op de anti- clericale trom hebben geslagen en nu ministers geworden, hun rokje omkeerden: „beginselloos" en „onbeschaamd". Deze niet te miskennen waarheid zouden we geenszins betreuren, indien de strooplikkery zich daartoe bepaald had. Wyzelf hebben reeds gedurende veel jaren, zoowel uit een billykheidsbeginsel als uit tactiek, er steeds op aangedrongen de katho lieken en anti-revolutionairen niet door specifiek anti-clericale wetten en maatregelen te prik kelen, maar hen zoover dit zonder be ginselverloochening oirbaar was te gemoet te komen en te bevredigen, ton einde den weg voor de sociale actie te effenen. En was daarvoor die lintjes- en baantjes regen eveneens noodig geweest.we zouden er over heen gestapt zyn en dit spatje op den min8terrok niet al te zeer geteld hebben. De gevolgde gedragsiyn was dan althans bevorderiyk geweest aan het tot-stand-komon der sociale wetten, die het ministerie tot stand beloofde te brengen. Maar helaas, daarby is het niet gebleven." Het blad botoogt dan, dat het Kabinet ook de conservatieve elementen zich tot vriend gemaakt heeft, vooral „door het slappe ge halte van de ingediende zoogenaamde sociale wetten". Daarom moet er een democratisch bewind komen, wat zeer wol mogelyk is, als de democraten slechts willen. Het Vaderland beantwoordt een artikel van Het Volk, waarin gezegd wordt, dat de liberalen niet mogon klagen over de tariefsher ziening, waar zy geen andere middelen kunnen aangeven, om hot geld te vinden voor de sociale hervormingen. Het Vaderland zegt, dat geen nieuwe lasten mogen opgelegd worden, voordat bewezen is, dat ze noodig zyn. Op dit bewys nu wordt gewacht. Wel is gewezen op leerplicht, maar het is de vraag, of daarvoor 18 ton vereischt worden en wanneer dat geld noodig is. Het blad gaat dan voort: „Toegegeven moet aan Het Volk worden, dat voor sociale wetten in de beurs moet worden getast, maar alvorens die wetten, waarvan er nog slechts enkele in staat van voorbereiding zyn, uitgevoerd kunnen worden, behoeft men niet naar nieuwe belastingen om te kijken. Overigens, do geavanceerd-liberalen zyn niet zoo geheel in gebreke gebleven aantewyzen, in welke richting eventueel versterking van middelen moet worden gezocht, als het sociaal democratische blad het nu wil doen voorkomen. Wy verwyzen met name naar de rede van den heer Yan Kaalte by de discussion over de begrooting van 1899. Een verhooging van invoerrechten wordt van die zyde niet beslist afgewezen, mits dia geen protectionistisch karakter drage en by voorkeur luxe-artikelen treffe. Uit dit oogpunt verdient dan ook niet elke tariefpost in het aangeboden wetsontwerp afkeuring, ja zouden sommige nog wel wat verhooging kunnen lyden. Ook is niet ieder het eons met den Minister van Financiën, dat er van moet worden afgezien uit de tabak hoogere bate voor de schatkist te verkrfigen. Daarnevens wordt van geavanceerd-liberale zyde niet elke verhooging van directe belas tingen afgewezen, vooral niet als men daar onder begrypt de oneigenlyk onder de indirecte gerangschikte successie- en overgangsrechten." In het tweede en slotartikel over huis werk in de lagere school (zie voor het eerste ons vorig Overzicht) in Het Nieuws van den Dag beschryft de heer M. F. Yan Goor eerst hoe het toegaat als de schooltyd is afgeloopen, hoe rumoerig de kinderen, wier natuur haar rechten herneemt, te werk gaan. Maar, zegt hy dan, nu komt het huls- werk, die gruwel in myn oogenl Gy, die het den kinderen oplegt, gy laat aw vaderlek gezag nog gelden, ook dan, wanneer zy aai; uw toezicht zyn onttrokken. Gy vraagt unie', af, of daardoor een middagje buiten oamogeiyK wordt gemaakt, een gezellig avondje bedorven, oen mooi boek ter zyde gelogd; en gy stolt strenge eischen aan dat huiswerk, anders, nietwaar, zoudt gy slordigheid en gedachte loosheid in de hand werken. Gy ^erlangt, dat het huiswerk goed wordt gemaakt, en is het anders, dan biyft er niets over dan de leer lingen den volgenden dag te straffen. Enwr_; ray nu juist den grootsten afkeer tegen huis werk inboezemt, is, dat het zoo vaak oorzaak, ja dikwy'ls de eenige oorzaak is van school- b 1 y v e n, die noodlottige vermeerdering der schooluren. En de tragen van geest, voor wie die arbeid dubbel inspannend is geweest, zy zyn de eerste slachtoffers on zullen nog meer versuffen. Hoe kan de oplettendheid, de leer lust dier leerlingen er op vooruitgaan? Zog het wonder zyn, indien zy weerzin krogen ip do studie, het land aan de school? Begrypt gy wat het zeggen wil voor een kind, als hu twintigmaal moet aftrekkon en er blyft gc,e* nul over, of als de deeling niet wil uitkomen- wat weer schoolbiyven en overmaken In het vooruitzicht geeft? Begrypt gy wat het zeggen wil voor den vader, als hy zyn kind ziet tobben met afgematte hersens, torwyi de oogon toe vallen van den slaap? En is het wonder,dat do vader ten slotte het huiswerk maakt, om het kind voor erger te behoeden? Zeker, er zyn ook vlugge kinderen, wien het huiswerk hoegenaamd geen inspanning kost, dio er in korten tyd mede klaar zy-j Maar, eilieve, waarom hun dan huiswerk op gegeven? Is het onderwys op school 56 onvoldoende, zóó Slecht, dat de leerlingen zonder huiswerk geen werkwoorden leoren vervoegen, geen zinsontleding, geon verbuiging, geen thema's leeren makon, geen sommetjes oplossen, geen kennis van geschiedenis of aardrykskunde kunnen opdoen? Neen, niet waar, want de scholen zyn uitstekend; or wordt geen tyd verbeuzeld met hetaanleeren van noodelooze dingen, en ik vraag my af, waar toch de oorzaken schuilen voor zoo'n abnormalen toestand, die het opgeven van huiswerk noodig maakt. Men betoogt de nood. zakolykheid van schoolwandolingen en belet dikwyls het kind te wandelen buiten den 44) „A! het slot in de borgenl" zeide zy' onverschillig. Henri en ik zouden het graag hebben leeren kennen, maar door de onge steldheid van mevrouw de gravin moesten wy van ons voorgenomen bezoek afzien." „Myn moeder ïydt dikwyls aan zenuw toevallen, dio plotseling opkomen en haar hevig aantasten," verklaarde Raoul, die zyn verlegenheid poogde te verbergen. „Zy be roofden haar ook dezen koor van het genoegen, zulke lieve gasten by zich te ont- Tangen." Mevrouw Yan Nérac lachte weder, onbe- Bchrijflyk lief en toch boosaardig. „Ik vrees, dat deze gasten zeiven de oorzaak van haar zenuwtoeval zyn geweest." „Maar, movrouwl" „Of misschion de generaaL In elk geval waren wy er de onschuldige oorzaak van." „Gy laat my nog voor het ongelukkige voorval booten," spak Kaoul op pynlyken toon. „Henri doet dat niet; hy kent denmoeilyken toestand, waarin ik en myn moeder ons bevinden, en houdt er rekening mee." „Dat doe ik ook; ik heb do gravin immers toch een bezoek gebracht. Wy moeten ons anders tot eenigo vluchtige bezoeken bepalen, want do generaal was ook later niet tot een uitnoodiging over ta halen. Zijn Excellentie Bchijnt een alleenheerscher te zyn en een zeer gehoorzamen kloinzoon te hebben." „Wat blijft mij ande»-': over dan te gehoor zamen?" riep Kaoul op heftigen toon uit. „Myn moeder heeft gelyk; zy zoowel als ik staan onder een ijzeren wil, waarvoor alles buigen of breken moet, wat onder zyn bereik komt. Als gy eens wist hoe vernederend het is, altyd nog als oen kind behandeld en uit gescholden te worden ik heb er genoeg van, meer dan genoeg l" Hy was toornig opgesprongen, terwyl mevrouw Yan Nérac, in bevallige houding in haar stoel achterover leunend, met haar waaier speelde en nu in alle kalmte zeide: „Nu, dat alles zal met uw huwelyk wel ophouden." „Ja, met myn huwelyk 1" herhaalde de graaf. „Wat klinkt dat bemoedigend I Pas maar op, dat gravin Hertha u niet op zoo'n toon hoort spreken; zy zou het u wel eens kwaiyk kunnen nemen 1" Kaoul antwoordde niet, maar hy ging naar den zetel der jonge vrouw en boog zich tot haar over. „Heloïse I" Dat woord klonk half verwytend, half smeekend. Het scheen echter niet verstaan te worden, want zy koek hem verbaasd aan. „Nu?" „Gy weet toch het best, wat dit huwelyk* voor my beteekent, waartoe ik door myn moeder gedrongen en overgehaald ben, maar dat ik nu reeds als een keten gevoel, nog eer het gesloten is." „En dat toch gesloten zal worden." „Dat is nog de vraag 1" In Hololses donkere oogen kwam weer plotseling die flikkering, dan echter sloeg zy de wimpers neer en scheen de teekening van haar waaier te bestudeeren, terwyl zy op luchtigen toon sprak: „Zoudt gy u er tegen verzetten willen? Dat zou een ongekenden storm in uw familie geven, en gy kondet u van de hoogste ongenade verzekerd houden." „Wat vraag ik daarnaar, als my slechts een geluk verzekerd wordt?" barstte Raoul hartstochteiyk uit. „Yoor dezen pry's trot seer ik zelfs den toom myns grootvaders. Ik meende het te kunnen overwinnen en vergeten, toen Hertha mijn bruid werd; maar het kwam terug; ik zag u weder, Heloïse, en toen voelde ik, dat de oude betoovering my geboeid hield en houden zou. Gy zwijgt? Hebt gy werkeiyk geen antwoord voor my?" Zyn oog zocht het hare en ontmoette het eindeiyk; nu was de blik der jonge vrouw weder zacht en oven zacht klonk haar stem, als zy zeide: „Gy zyt oen dwaas, Raoul 1" „Noemt gy dat dwaasheid, als men ver langt gelukkig te zyn!" riep hy driftig uit. „Gy zyt weduwe, Heloïse, gy zyt vry en als Hy kon den zin niet voltooien, want op hetzelfde oogenblik werd de deur met eenig geraas geopend on Clermont kwam weder binnen. Hy scheen noch te merken, dat zyn vriend driftig opsprong, noch dat zyn zuster hem verwytend aanzag, want hy riep op vrooiyken, onbezorgden toon uit: „Hier ben ik! Nu kunnen wy nog een kwartiertje praten, Raoul." Het gelaat van don jongen graaf verried, hoe onaangenaam hem deze stoornis was, en vol ergernis antwoordde hy: „Ik heb helaas geen minuut tyd meer; ik zeide u immers reeds, dat ik maar even aankwam. Mevrouw Hy wendde zich weer tot Heloïse en scheen nog even een vraag tot haar te willen richten, maar plotseling trad Clermont tus- scbenbeide en legde schertsend, maar toch met zekeren nadruk, de hand op den arm zyner zuster. „Nu, als gy zoo'n haast hebt, willen wy u niet ophouden, nietwaar, Heloïse? Tot morgen dan!" „Tot morgen t" herhaalde Raoul, hem vluch tig de hand drukkend. Hy scheen geen lust te hebben, den vriend tot zyn vertrouweling te maken, maar nam op gewone wyze af scheid en ging zichtbaar ontstemd weg. Nauwelyks was do deur achter hem gesloten, of de jonge vrouw wendde zich met een verstoord gelaat tot haar broeder. „Gy kwaamt zeer ongelegen, Henri 1" „Dat zag ik," antwoordde hy kalm. „Ik achtte het echter tyd een einde te maken aan het tooneel, want gy waart op het punt er ernst van te maken." Heloïse hief met een trotsche beweging het hoofd op. „En als ik dat deed, zoudt gy het my dan verhinderen?" „Neen, maar ik zou u aan het verstand brengen, dat gy op het punt staat een onge hoorde dwaasheid te begaan; verder geloof ik, dat er niets noodig is, om u tot inkeer te brengen." „Meent gy? Gy kondet u toch wol ver gissen," sprak zy op zegevierenden toon. „Gy acht myn macht, die ik op Raoul uit oefen, te gering. Eén woord van my en hy verbreekt zyn verloving en biedt zyn familie het hoofd." „En wat dan?" Deze koele, scherpe vraag maakte aan den triomf der jonge vrouw een einde; zy keek haar broeder getroffen aan, die op bedaarden toon verder ging; „Gy kent den generaal. Denkt gy, dat hy^ zyn kleinzoon ooit zulk een stap vergeven zal, dat hy een verbintenis met u toe zou laten? En tegen zijn wil kan Raoul niet huwen, daar hy geheel van hom afhangt." „Hy is de erfgenaam van zyn grootvador en deze is reeds in de zeventig." „Heeft echter een jjzersterk gestel en een krachtige gezondheid," viel Clermont haar in rede. „Hy kan nog wel tien jaar leven, en gy zyt toch niet dwaas genoeg, u in te beelden, dat Raouls genegenheid of uw jeugd daartegen bestand zyn? Gy zyt volle vyf jaar ouder dan hy." Mevrouw Yan Nérac frommelde driftig haar waaier in elkander. „Henri, uw onbeschaamdheid gaatsomtyds alle perken te buiten!" „Het doet my leed, maar ik mag u de waarheid niet verbergen. Gy kunt niet moor op de toekomst rekenen; daarom moot g(J van het heden profiteeren. In weinige jaron' blyft u geen kans meer over." Heloïse antwoordde niet, maar men kon het baar aanzien, dat zy diep gekrenkt was. Zyn woorden hadden haar blykbaar boleedigd.', Clermont nam er geen notitie van; hy ging even kalm als te voren voort: „En stel nu eens, Raoul kwam spoedig,^ nu reeds in het bezit zyner erfenis, dan was hy nog geen partij voor u. Het hooge inkomen van den generaal veroorlooft hom op voornamen voet te leven. Dat is met zyn kleinzoon niet zoo. Het slot Steinrück is een bezitting, die niets opbrengt, waar misschien nog bygelegd moet worden, en wat het majoraat met de allodiale cederen betreft, waaraan gy misschien ukt, dit beho'. ia dj Kiitsche li: llKo/u. .s.volgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5