rëoo Zaterdag 21 JüH. geze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. N\ 12394 Tweede Blad. PERSOVERZICHT. VERBROEDERING. PRIJS DEZER COURANT: Voor lelden per 3 maanden. 2 1 1.10. Franco per post 1.40. Afzonderlijke Nommere 0.05. PRIJS DER ADVEPm^TTIËN: Van 1—6 regels f 1.05. Iedero regel meer f 0.17{. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Naar aanleiding van de ingediende phos- phorluciferswet, houdende verbod van het maken van lucifers, die met witten phosphor bereid worden, alsook van het tot verkoop voorhanden hebben, invoeren of vervoeren daarvan, had de Nieuwe Rotterdamsche Courant een hoofdartikel. Zy gelooft, dat het verbieden dezer industrie de eenige afdoende weg is, om te verhoeden, dat arbeiders door de ver schrikkelijke phosphor-nekrose worden aan getast. In oeconomischer^ zin is, gelijk zij releveert, het verdwijnen dezêr industrie niet van zeer groote beteekenis. Er zijn slechts twee phos- phorlucifersfabrieken binnen onze grenzen, een te Teteringen en een te Eindhoven. Des niettemin is, zegt zy', het aantal personen, die in haar een middel van bestaan vinden, ■g groot genoeg om tot het verbod niet te be- sluiten „zoo lang" om met de Mem. van Tool. te spreken „de absolute noodzake lijkheid daarvan niet kan worden aangetoond". Maar die absolute noodzakelijkheid vloeit ook, h. i., voort uit do gebleken onmogelijkheid om langs eenigen weg de phosphorlucifers- fabricago onschadelijk te maken. De Regeering heeft het aan pogingen daartoe niet laten ontbreken. Natuurlijk heeft zy zich daarbij laten leiden door hetgeen de ervaring leerde in landen, waar de phosplior-industrie grooter omvang heeft dan ten onzent. Overal bevond zij, dat door het voorschrijven van maat regelen, die do twee Nederlandsche fabrieken financieel te gronde zouden richten, in liet buitenland niet meer verkregen werd dan de waarschijnlijkheid, dat het gebruik van witten phosphor minder schadelijk te maken was. Zekerheid bezat men nergens. Nemen wg in .aanmerking, hoeveel grooter handels- en nijver heidsbelangen dan ten onzent iri andere landen hot verbieden in denkweg staan, dan acht do JV. R. Ct. de gevolgtrekking gerechtvaardigd, dat men daar gelooft wat men wens ebt, maar overtuiging niet bezit. Mot alle voorzorgen en keuringen ziet men- hot in Duitschland-go- bouren, dat tien weken na een nauwgezette tanden-inspectie een werkman met nekrose onder behandeling komt en sterft. Om doze redenen zjjn Denemarken en Zwit serland, waar de oeconomische bedenkingen zooveel gewicht niet in de schaal legden, reeds voorgegaan met een verbod om de schadelijke lucifers te maken of te verkoopen. Leerzaam acht de IV.- R. Ct. het, dat in Zwit serland, waar van Januari 1881 tot Juni 18S2 het verbod bestond, maar ingetrokken werd, nu weder een wet is aangenomen, die absoluut verbod bevat. Do N. R. Ct. geeft toe,dat het verbod een zeer buitengewone maatregel is, maar zoo ooit, dan wordt dit middel h. i. door het doel go- «ischt. Tot zulk een prijs als hier betaald wordt, mag, meent z(j, stoffelijk voordeel, zelfs al had het meer te beteekenen dan in dit geval, niet gekocht worden. Op een der artikelen van het ontwerp slechts gelooft zij, dat gegronde aanmerking te maken is, althans wal de redactie betreft. Er wordt voorgesteld te bepalen, dat niet slechts verkoopers en vervoerders van lucifers S en die daarbij behulpzaam zjjn, maar ook „alle hoofden en bestuurders van plaatseD, waar eenige tak van fabrieks- en handwerks- nijverheid wordt uitgeoefend, en de in die plaatsen verblijvende personen" verplicht zijn, op straf van hechtenis of boete, den bevoegden ambtenaar de door hem verlangde inlichtingen te geven „omtrent zaken en feiten, de naleving van deze wet betreffende." Dit vindt de N. R. Ct. inquisitoir en plagerig. Men neme in aanmerking, dat de „inlichtingen" wel niet zullen betreffen het hoofd-verbod om „opzet telijk phosphorlucifers te vervaardigen." De bepaling moet h. i. dus doelen op het betrek kelijk onschuldige vervoeren van niet hier te lande gemaakte phosphorlucifers, die aan het oog der belastingambtenaren op de grenzen ontsnapt zijn. Voor dit geval personen, die met de overtreding niets te maken hebben, als spionnen of verklikkers op te roepen, acht zjj met de waardigheid van het openbaar gezag niet goed in overeenstemming en aan do waardeering dor wet niet bevorderlijk te zijn. De Middelburgsche Courant zegt over onze oorlogsschepen: Het nieuwe materieel der laatste jaren heeft, beweert men, heelwat teleurstelling gewekt, vooral ten opzichte van de machinerieën en de snelheid. Denk aan de „Zeeland", waarvan door do minder goede aansluiting van de schroefaskokers de bevestigingsbouten gebro ken zijn. Maar vooral aan de „Holland", op 's Rijks werf gebouwd, wier machines, ge leverd door de „Koninklijke Fabriek van stoom- en andere werktuigen", te Amsterdam, by de verschillende proeftochten zoo slecht voldeden en waarmee in Indjö zeo enorm is gotobd, dat er zelfs sprake van geweest is, dat het schip verleden jaar naar Nederland zou gesleept worden. Niet aan ons zegt de Middelburgsche om de middelen tot verbetering aan te geven; dit is de taak der deskundigen. Maar er zijn quaesties van algemeenen aard, dio hun invloed doen gevoelen. Een feit is het, dat ons land zich voor den bouw van groote schepen niet metén kan met het buitenland, al mag het, wat' minder groote betreft, gerust daarmee op één Ign gesteld worden. Van onze werven kunnen, ternauwernood schepen met een diep gang van 23 24 voet te water worden gelaten; de groote vlagschopen, die in Enge land en Amerika worden gebouwd, hebben veel meer diepgang ..-..Waar eenigszins mogelijk, ga men voort mot den aanbouw van oorlogsschepen in ons land, doch op practische wijze, zonder, met overdreven angstvalligheid, voorwaarden te stellen, die de mannen van het vak noodo- loos en nutteloos binden. Er staan te groote belangen op het spel; belangen, die nu vaak achteraf gezet worden of niet voldoende behartigd, met het oog op allerlei overwegingen, die geheel buiten de hoofdzaak staan. Zoo bijv. dunkt het ons zeer gevaarlijk, dat de Vertegenwoordiging te veel over détails oordeelt. In Engeland stellen beide Huizen jaarlijks het marine-budget vast, maar laat het parlement de wyzo van besteden der toegestane gelden voor aanbouw, binnen zeer ruime grenzen, over aan de Admiraliteit. Kan dat ook hier niet geschieden? Wg gelooven, dat tegenwoordig niet meer en wij zouden dit ook zeer betreuren de „eeuwige politiek" haar macht doet gelden by een vraagstuk van zoo zuiver practischen aard. Maar zeker zou er reeds veel gewonnen zijn, wanneer er bg den bouw van onze schepen meer samenwerking was tusschen den eigen- lyken scheepsbouwer en den vervaardiger der machines. Er zyn toch al, hier zoowel als in het buitenland, by dit werk zooveel technische bezwaren te overwinnen, dat men waariyk wel uitsluitend bedacht mag zyn op een een drachtige samenwerking, ten einde een goed gehoel te verkrygen. Door een aantal personen van beteekenis op juridisch en maatschappelyk terrein is onlangs aan de leden der magistratuur en der balie en aan de rechtsgeleerde professoren eon circulaire verzonden, waarin het verkrygen van bepalingen, waardoor aan personen, die zonder voldoenden grond in preventieve hechtenis waren gesteld, een schade loosstelling kon worden toegekend, alleszins noodig en wenscheiyk genoemd werd. Men wildo daartoe medewerking en verzocht hun, die deze zaak ook voorstaan, daarvan door terugzending van de circulaire met hun onderteekening blyk te geven, ten einde tot stichting eeuer Vereeniging te komen. Het Weekblad v. h. Recht betwijfelt echter of do goede bedoeling langs dezen weg voor verwezenlijking vatbaar is. „Hpt geldt hier", schrgft het W. v. h. R „een moeilijk en teeder legislatief vraagstuk, waaraan de Juristen vereeniging reeds vóór 14 jaren, in 1880 te Groningen, liaar krachten beproefde. Na zeer belangryke, door voor treffelijke praeadviezen voorbereide debatten, nam zy aan, dat schadeloosstelling moet worden verleend: a. aan veroordeelden, van wier onschuld later op bij de wet bepaalde wyze blykt, b. in geval van vervolging, ver oorzaakt door buitengewone, in de wet te noemen omstandigheden, zooals valsche klacht, onware opgaven van getuigen, dwaling in don persoon, enz. Ook met deze, men moet het erkennen, zeer gematigde adviezen werd do vraag in 14 jaren tyds op wetgevend ge bied, alzoo practisch, geen stap verder tot haar oplossing gebracht. Is nu van een Ver eeniging ad hoe, om propaganda voor de toekenning der bedoelde schadeloosstelling binnen ruime of engere grenzen te maken, meer heil te wachten? Wg betwyfolen het. Dergelgke Vereenigingen zijn niet de meest geschikte om tot de juiste formuleering van moeiiyke le-jisiatieye problenia's te geraken. Daarenboven, men mag wel aannemen, dat een. bosiissing der vraag in min of meor vrijgevigen zin /.al worden voorgesteld bg de binnenkort v«\i wachte ontwerpen tot herziening van het Wb. van Strafvordering. Is het prac tisch, in afwachting van die voorstellen, en vóór men hun inhoud kent, een Vereeniging in het leven te roepen met geen ander hoofd doel dan om de meening te verspreiden en aan te kweeken, dat de zaak waaraan niemand twijfelt wetteiyke voorziening eischt? En nu hot accessoire of alternatieve deel. Is het niet aan groote bezwaren onder worpen, dat een particuliere Vereeniging, doende wat men erkent dos Staats plicht te zgn, in afwachting, dat de Staat dien plicht vervult, „aan hulpvaardige slachtoffers der preventieve hocbteni3 zal trachten hulp te bieden"? Ons althans komt het zeer waar- scbgniyk voor, dat, wil men dien weg inslaan, spoedig zal blyken, dat buiten rechterlijke tusschenkomst als uitvloeisel der wet zeer bezwaarlijk naar biliykkeid is uit te maken wie nu juist onder betrekkeiyk vele die „hulp waardige slachtoffers" zgn, en wie, waar men allen niet kan helpen, de hulp, in zoover zy er aanspraak op maken, onder hen, dien men „zal trachten hulp te bieden", het meest verdienen. Ziedaar onze dubia. Zyri zy voor oplossing vatbaar, het zal ons aangenaam zgn daarvan te worden overtuigd." De Provinciale Groninger Courantsprekend over de militaire rechtspraak, brengt in herinnering, dat indertyd de minister van justitie Donker Curtius verklaarde zich niet te kunnen voorstellen, dat het „ooit" in iemands hoofd zou opkomen de eigenlyk ge zegde militaire delicten aan de uitspraken van den burgerlyken rechter te onderwerpen. Ette lijke Kamerleden spraken toen in gelyken geest. En thans is het, blykens de debatten van de Juristen-Vereeniging, onder de juristen de schier gevestigde meening, dat alleen de burgerrechter geschikt is ook over die ver- grypen te oordeelen met de vereischto on- partgdigheid en objectiviteit. En tot een uit spraak in dezen geest zien zg zich aange vuurd door een praeadvies, afkomstig van een militair, van een kapitein-luitenant ter zee, die, in den naam der majesteit van het recht, Nederland opwekt voor te gaan op dit gebied en voor de geblinddoekte, zwaard en weeg schaal houdende, Themis burger en militair te dagen op denzelfden voet. Zulke verscbynselen geven moed. Juristen als Simons en Van Hamel hebben de beden- kelgkheid van hot promoveeren van den militair tot rechter uitgemeten, en mr. Levy, die in 1881 het opnam voor don wil van den opperbevelhebber, heeft voor don gewonen rechter paity gekozen, nu hem "was gebleken, dat het recht zelf voor dien wil had moeten zwichten. Het blad gelooft, dat de genomen decisie grooten invloed zal oefenen op de regeling, die aanstaande is. In elk geval is het van meening, dat, nu de persoonlyke dienstplicht is verkregen en daarmee de omvang en de beteekenis van doze hervorming meer dan vroeger zyn komen open te liggen voor ieders oog, de voorspelling niet gewaagd is, dat op het program voor de volgende alge- meene verkiezingen de eisch van een nieuw militair strafrecht en vooral van een moderne militaire strafrechtspraak naar de afdö6ling der urgente maatregelen verhuizen zal. Het wordt waarlgk tgd, zegt het blad, dat de instructie, in 1814 als een „provisioneole" aangenomen en ingevoerd, die nog altyd den militairen rechtor leidt en bindt, afgedaan kryge, en vervuld worden do wenschen door de hoeren Godefroi en Van dor Linden, den vader van onzen minister van justitie, in 1857 in do Tweede Kamer gekoesterd, toon zy den toestand der militaire rechtspraak onduldbaar noemden. Het Maandblad tegen de Kwakzalverij schryft: Dames de beste klanten. Zy weton wel, waar zy zyn moeten, de kwakzalvers, hun helpers en depothou ders; by de ernstige zieken 6peculeeren zy op de ongeneoslykheid van veel kwalen, als tering in vergevorderden staat, vallende ziekte, kanker zonder operatie, of op schaamte en geheimzinnigheid, zooals by ware of ver meende geslachtsziekten. Een andere categorie schermt mot mooie woorcien, als natuur-geneeskunst en derge- ïyke, of verblindt de menigte met voor de meesten onbegrepen krachten, als eloctriciteit, galvanisme, enz. Een zeer groote klasse van geheimmiddel- kramers komt byeen op een nooit afgejaagd veld, namelgk de vrouwelyke ydelheid. Zy brengen middelen om de haren te verven naar verkiezing, om het uitvallen te voor komen; om de teint te verbeteren en roode vlekken te verdryven of puistjes weg te nemen; om de buste steviger of de taille meer elegant te makenom vermagering te voorkomen en zaam, door de roeispanen van den veerman voortgescboven, over den rustig stroomenden Moezel in de richting van het houtgowas van La Maxe. In het bootje zaten drie hoeren, wien men by den eersten oogopslag hun Fransche afstamming kon aanzien. Hun militaire houding verried, dat zg tot het leger moesten behoord hebben. Men sprak geen woord, doch keek met ernstigen blik naar don over het water op en neergolvenden nevel heen. Toen de boot den tegenoverliggonden oever bereikt had, daar, waar de landweg naar de rivier afdaalde, sprongen de heeren uit het vaartuig aan land; de laatste van hen nam eenige schermdegens op, die op den bodem van het bootje lagen, en betaalde den veerman, torwyi hy hem verzocht, op deze plek omstreeks een uur te wachten, daar men later misschien zgn hulp nog eens zou noodig hebben. De oude veerman beloofde het en zag de heeren, die zich in de richting van het houtgewas snel verwyderden, nieuws gierig na. „Dat wordt een bloedige byeenkomst," mom pelde hy. „Nu, my kan het onverschillig zyn, als zy elkaar een paar litteekens toe brengen. Myn goede betaling heb ik ont vangen." H\J zette zich in de boot neder en stak zyn kort pypje aan. Toen hy weer opkeek, waren do heeren in het bosch verdwenen. T' fdor tijd bijna bewoog zich op den landweg van Metz een rytuig met twee paarden in snellen draf naar het houtgewas. De weg leidde voorby de herberg St.-Agathe, en baas Thury, die in zgn tuin bezig was, merkte op, dat er eenige officieren in het rgtuig zaten. „Ik zou my zeer moeten vergissen, als een van die heeren niet de jonge luitenant het dik worden te belettenalles even onfeil baar, en tien voor óón, waarscbynlyk omdat zoo'n enkel onfeilbaar middel al spoedig zou uitverkocht zgn. 't Is inderdaad verwonderlyk hoe oud en jong zich in de luren iaat leggen door altyd weer dezelfde beweringen, niettegenstaande elk harer kan ervaren, dat al die middeltjes niemendal helpen om den onvermydelyken voortgang van den tgd tegen te gaan. Er moet ontzaglyk veel verkocht worden van al die watertjes, smeerseltjes, poedertjes en pastilles, om do schoonheid on de jeugd zoogenaamd te bewaren, anders was het den kappers, modisten en depothouders onmoge- lgk, by voortduring op zulk een uitgebreide schaal te ad vei toeren. Dezer dagen kwam ons een ook in Neder land veel gelezen modejournaal in handen: La mode nationale, iedere week verschynende; in het laatste nommer kwamen 45 adver tenties voor, waarvan 2 over naaimachines en 1 over handwerkjes; de overige 42, groot en klein, met en zonder illustraties en attes ten, waren alle „spécialités" tot verbetering van een of anderen lichaamsvorm, of tot ver hooging der schoonheid; het was dus wel niet alles ydelheid, maar toch op drie na. Waariyk, de feministen zullen zich nog veel zorg en moeite moeten getroosten, om haar zusters, voor wie zulk een tijdschrift wekelyksche lectuur is, tot wijsheid te brengen. „Wat staat ons te doen?" Deze vraag stelt het Eaagsche Dagblad, nu de wet op den leerplicht in de Staatscourant is af gekondigd. „Nu de Eerste Kamer", zegt het blad, „mot groote meerderheid de doctrinaire Wet op asa Leerplicht aannam, en deze door H. M. de Koningin is bekrachtigd, zou verdere oppositie minder betamelyk zyn. Het „dwingt ze om in te gaan", is ook, wat het schoolbezoek aangaat, door den wet gever gehuldigd l Weinig anders blyft ons en allen tegen standers van de leer „het dwangbuis souverein", te doen over, dan alle krachten in te spannen, om het daartoe te leiden, dat do spes patriae niet gedwongen worde van de neutrale Staats school, door vrg wat socialistische voorgangers bediend, gebruik te maken. De leuze van Groen van Prinsterer: „By- zonder onderwys regel, openbaar onderwys aanvulling", heeft, in het licht van d/*n nu in te voeren leerplicht beschouwd, weder een groe teactualiteit verkregen. Tydelgk door de zoogenaamde „Pacificatie van 1899" op den achtergrond geraakt, dringt de overtuiging vau de noodzakelijkheid van Groen's stelsel zich nu met te meer kiem op. In April 1899 schroef de Staatsraad, mr. C. J. A. Heydenryck, aan het slot van hut voor woord ter inleiding van een herdruk zyner uitnemende dissertatie, waarop hg in 1S55 promoveerde, het volgende: „Er kan in het afgetrokkene over gerede twist worden zooveel men wil: gaat het echter aan dien (leer)plicht op te leggen, als de volledige toepassing van het eenig ware beginsel, dat daaraan ten grondslag moet liggen: By zonder onderwys regel, openbaar onderwys aanvulling", mocht biyken te ont breken Ziedaar de vraag." De vraag is nu opgelost, maar niet in vryheidlievenden zin. Stelde in April 1899 die Staatsman nog de mogelgkheid, dat zgn vraag en wensch tevens, door Regeering en Volksvertegenwoordiging Von Holten geweest is," vertelde hg eenigen tyd later aan Margarethe, die in den tuin kwam om een ruiker herfstbloemen te plukken. „Wat zou mynheer Von Holton zoo vroeg daar in het boschje te doen hebben meende Margarethe twyfelond. „Gy zult u vergist hebben, baas Thury." „Dat kan zgn, maar hot kan ook niet zyn. En wat die zaak van mynheer den luitenant betreft, daarover heb ik zoo myn eigen gedachten." „Wilt ge my die niet mededeelen, baas Thury? Gy weet, dat alles, wat den heer Von Holten betreft, mij belang inboezemt, en gg zet zulk oen ernstig gezicht, dat ik byna vrees, dat gg me niet veel goeds to berichten hebt." „Nu dan, mejuffrouw, gij weet misschien niet, dat do heer Von Holten gisteren op Ladonchamps geweest is?" „Hoe zou ik daarmee bekend zyn? Ik heb eergisteravond het kasteel Ladonchamps ver laten." „Ja, juist. Mijn schoonvader, de oude Francois, heeft mynheer Von Holton gezien. De luitenant groette hem vriendeiyk, toen hy op hot slot kwam. De oude Francois heeft hem toon by mynheer den markies, die zich in hot park bevond, aangediend. Maar mynheer de markies wilde den luitenant niet ontvangen, doch zond kapitein De Marange naar hem toe. Natuuriyk heeft de oude Francois niet gehoord, wat die twee heeren met elkander gesproken hebben, maar omtrent een half uur later heeft mynheer de luitenant Von Holten In hevige opgewondenheid Ladonchamps verlaten en ook de kapitein is naar Metz teruggekeerd. Dat de jonge officier niet in vriendschap van mynheer De Marange gescheiden is, heeft da oude Francois zeer goed opgemerkt." (Wordt wr volg dj 2? a0"0.ill0XQ323LB 82) De kracht begaf haar. Snikkend drukte zg do handen voor het gezicht. Mot deel nemend stilzwygen stonden baas en vrouw Thury voor hun gasten; zg hadden al de wreedheid, al de gruwelen van den oorlog op de smartelgkste wijze moeten ondervinden zg hadden gemeend, dat zy tydens den oorlog veel noodlottigs beleefd hadden. Thans zagen zy in, dat dit meisje, de dochter van het zegevierende Duitsche volk, oneindig meer door den oorlog had moeten lyden, dat de oorlog voor overwonnelingen en overwinnaars iots versehrikkelyks is, en dat overwinnaars en overwonnelingen elkander voor de gemeen- schappelgke wonden des oorlogs, over de graven der gevallen helden heen, de hand ter verzoening moesten reiken, niet alleen ter uiterlijke verzoening, maar ook ter verzoening dor harten. De generaal legde den arm om den schou der van het weenende meisje. „Myn lief, arm kind," Bprak lig bewogen, „gg zult niet meer zonder bescherming in de wereld zyn; gg zult in myn huis een toevluchtsoord, een vaderhuis vinden. Ook ik sta immers eveneens weer alleen op de woreld, nadat mijn vrouw -gestorven is en mgn kinderen hun eigen tehuis gesticht hebben. Aldus zult gg het beheer over mijn huis op u nemen, mgn lief kind, niet als een vreemde in een vreemd huis, doch als myn dochter, als mgn kind. Kunt ge u daarmee vereenigen, Greta?" „Mijn vader, mgn dierbare vader," snikte Margarethe, haar armen om den hals van den ouden krygsman slaande en zich vast aan zyn borst drukkend. „Dat is dus in orde," ging do generaal voort, terwgl hg zyn ontroering onder een glimlachje trachtte te verbergen. „Gy gaat met my, Greta. Maar voor korten tyd moot ik u nog aan de zorg van onze brave vrouw Thury en haar wakkeren man overlaten. Ik kan u toch niet hedenavond in myn onvoor bereide vrygezellenwoning brengen." Zg keek onder haar tranen glimlachend tot haar op. „Ik blyf gaarne nog eenige dagen hier; maar mag ik u niet helpen, als gg die woning anders wilt inrichten? Er is immers niet veel toe noodigeen kamertje voor mg. De generaal lachte. Een kamertje zal er wel te vinden zgn en ook een slaapkamertje en een salon, en alles, wat mgn dochtertje noodig heeft 1" „Maar, heer generaal 1" „Vóór alles moet ik er op staan, dat ik thans weer oom Brunk ben. En wat de woning betreft, daaromtrent kunt ge gerust zyn. Het woonhuis van een Koninklijk Pruisischen generaal is niet zoo klein, dan dat er niet voor u een plaatsje in zou wezen, myn kind. Nu zal ik toch eindelyk weer iemand hebben, die op waardige wgze de honneurs van myn huis waarneemt. Maar, in ernst gesproken, Greta, ik wou gaarne, dat je nog een paar dagen hier bleef, vooral omreden jk te voren nog met den markies van Ladonchamps en kolonel De Marange een onderhoud zou willen hebben. Men heeft u bitter onrecht aangedaan. Dat moet goedgemaakt worden. „Heer generaalbeste oom. „Neen, neen, laat my maar begaan! De markies is een man van eer, evenzoo de kolonel, en mevrouw De Marange is een voortroffelgke dame. Zy zyn misleid gewor den; door wien bGhoef ik u wel niet te zeggen. Maar wg zyn aan hen verschuldigd, dat wg hen over het karakter van dien.heer inlichten." „Oom, ik schaam mg over dio inlichtingen," fluisterde Margarethe, het hoofd buigend, terwgl een donkere gloed haar wangen bedekte. „Ja, mgn beste Greta, maar het is niet anders aan te leggen. Met waarheid en open hartigheid komt men het verst. Ge hebt ge faald; ge moet deze fout weer goed maken door ze oprecht en ronduit te bekennen." „Ik zal het doen, oom," hernam Margarethe, zich fier oprichtende. „Mgn misslag ontstond immers niet uit oen onedel gevoel, en myn hart heb ik niets te verwyten." „Spreek daar niet vanl Wie u kent, go- looft u. En nu, vaarwel, mgn kindl Morgen kom ik terug, om u naar je nieuw tehuis af te halen. Adieu, baas Thury, vrouw Joséphinel Adieu, kleine Madeleine!.... Morgen stap ik weer by jelui af en dan zal ik over het vaatje Lorry-wy'n afrekenen 1" Hg schudde den braven menschen vriendeiyk de hand en begaf zich naar zyn paard, dat zijn ordannance kwam voorbrengen. Nog een groet met de hand, en hy sprong in het zadel en reed snel weg. xvm. Een sombere, gure Octoberdag brak aan. In vochtige sluiers hing de nevel aan de boomen van het kleine bosch, dat zich niet ver van La Maxe langs den oever van den Moezel uitstrekte. Tegenover het boschje, aan den anderen oever der rivier, kwam een kleine boerdery boven de wynbergen uitkyken; een roeibootje lag met een ketting aan den oever vast, een tweede bootje bewoog zich lang-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5