rëoo
Zaterdag 21 JüH.
geze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
N\ 12394
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
VERBROEDERING.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor lelden per 3 maanden. 2 1 1.10.
Franco per post 1.40.
Afzonderlijke Nommere 0.05.
PRIJS DER ADVEPm^TTIËN:
Van 1—6 regels f 1.05. Iedero regel meer f 0.17{. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Naar aanleiding van de ingediende phos-
phorluciferswet, houdende verbod van
het maken van lucifers, die met witten phosphor
bereid worden, alsook van het tot verkoop
voorhanden hebben, invoeren of vervoeren
daarvan, had de Nieuwe Rotterdamsche Courant
een hoofdartikel. Zy gelooft, dat het verbieden
dezer industrie de eenige afdoende weg is,
om te verhoeden, dat arbeiders door de ver
schrikkelijke phosphor-nekrose worden aan
getast.
In oeconomischer^ zin is, gelijk zij releveert,
het verdwijnen dezêr industrie niet van zeer
groote beteekenis. Er zijn slechts twee phos-
phorlucifersfabrieken binnen onze grenzen,
een te Teteringen en een te Eindhoven. Des
niettemin is, zegt zy', het aantal personen,
die in haar een middel van bestaan vinden,
■g groot genoeg om tot het verbod niet te be-
sluiten „zoo lang" om met de Mem. van
Tool. te spreken „de absolute noodzake
lijkheid daarvan niet kan worden aangetoond".
Maar die absolute noodzakelijkheid vloeit ook,
h. i., voort uit do gebleken onmogelijkheid
om langs eenigen weg de phosphorlucifers-
fabricago onschadelijk te maken. De Regeering
heeft het aan pogingen daartoe niet laten
ontbreken. Natuurlijk heeft zy zich daarbij
laten leiden door hetgeen de ervaring leerde
in landen, waar de phosplior-industrie grooter
omvang heeft dan ten onzent. Overal bevond
zij, dat door het voorschrijven van maat
regelen, die do twee Nederlandsche fabrieken
financieel te gronde zouden richten, in liet
buitenland niet meer verkregen werd dan de
waarschijnlijkheid, dat het gebruik van witten
phosphor minder schadelijk te maken was.
Zekerheid bezat men nergens. Nemen wg in
.aanmerking, hoeveel grooter handels- en nijver
heidsbelangen dan ten onzent iri andere landen
hot verbieden in denkweg staan, dan acht do
JV. R. Ct. de gevolgtrekking gerechtvaardigd,
dat men daar gelooft wat men wens ebt, maar
overtuiging niet bezit. Mot alle voorzorgen en
keuringen ziet men- hot in Duitschland-go-
bouren, dat tien weken na een nauwgezette
tanden-inspectie een werkman met nekrose
onder behandeling komt en sterft.
Om doze redenen zjjn Denemarken en Zwit
serland, waar de oeconomische bedenkingen
zooveel gewicht niet in de schaal legden,
reeds voorgegaan met een verbod om de
schadelijke lucifers te maken of te verkoopen.
Leerzaam acht de IV.- R. Ct. het, dat in Zwit
serland, waar van Januari 1881 tot Juni 18S2
het verbod bestond, maar ingetrokken werd,
nu weder een wet is aangenomen, die absoluut
verbod bevat.
Do N. R. Ct. geeft toe,dat het verbod een
zeer buitengewone maatregel is, maar zoo ooit,
dan wordt dit middel h. i. door het doel go-
«ischt. Tot zulk een prijs als hier betaald
wordt, mag, meent z(j, stoffelijk voordeel,
zelfs al had het meer te beteekenen dan in
dit geval, niet gekocht worden.
Op een der artikelen van het ontwerp
slechts gelooft zij, dat gegronde aanmerking
te maken is, althans wal de redactie betreft.
Er wordt voorgesteld te bepalen, dat niet
slechts verkoopers en vervoerders van lucifers
S en die daarbij behulpzaam zjjn, maar ook
„alle hoofden en bestuurders van plaatseD,
waar eenige tak van fabrieks- en handwerks-
nijverheid wordt uitgeoefend, en de in die
plaatsen verblijvende personen" verplicht zijn,
op straf van hechtenis of boete, den bevoegden
ambtenaar de door hem verlangde inlichtingen
te geven „omtrent zaken en feiten, de naleving
van deze wet betreffende." Dit vindt de
N. R. Ct. inquisitoir en plagerig. Men neme
in aanmerking, dat de „inlichtingen" wel niet
zullen betreffen het hoofd-verbod om „opzet
telijk phosphorlucifers te vervaardigen." De
bepaling moet h. i. dus doelen op het betrek
kelijk onschuldige vervoeren van niet hier te
lande gemaakte phosphorlucifers, die aan het
oog der belastingambtenaren op de grenzen
ontsnapt zijn. Voor dit geval personen, die
met de overtreding niets te maken hebben,
als spionnen of verklikkers op te roepen,
acht zjj met de waardigheid van het openbaar
gezag niet goed in overeenstemming en aan
do waardeering dor wet niet bevorderlijk
te zijn.
De Middelburgsche Courant zegt over onze
oorlogsschepen:
Het nieuwe materieel der laatste jaren heeft,
beweert men, heelwat teleurstelling gewekt,
vooral ten opzichte van de machinerieën en de
snelheid. Denk aan de „Zeeland", waarvan
door do minder goede aansluiting van de
schroefaskokers de bevestigingsbouten gebro
ken zijn. Maar vooral aan de „Holland", op
's Rijks werf gebouwd, wier machines, ge
leverd door de „Koninklijke Fabriek van
stoom- en andere werktuigen", te Amsterdam,
by de verschillende proeftochten zoo slecht
voldeden en waarmee in Indjö zeo enorm is
gotobd, dat er zelfs sprake van geweest is,
dat het schip verleden jaar naar Nederland
zou gesleept worden.
Niet aan ons zegt de Middelburgsche
om de middelen tot verbetering aan te geven;
dit is de taak der deskundigen. Maar er zijn
quaesties van algemeenen aard, dio hun invloed
doen gevoelen. Een feit is het, dat ons land
zich voor den bouw van groote schepen niet
metén kan met het buitenland, al mag het,
wat' minder groote betreft, gerust daarmee op
één Ign gesteld worden. Van onze werven
kunnen, ternauwernood schepen met een diep
gang van 23 24 voet te water worden
gelaten; de groote vlagschopen, die in Enge
land en Amerika worden gebouwd, hebben
veel meer diepgang
..-..Waar eenigszins mogelijk, ga men
voort mot den aanbouw van oorlogsschepen
in ons land, doch op practische wijze, zonder,
met overdreven angstvalligheid, voorwaarden
te stellen, die de mannen van het vak noodo-
loos en nutteloos binden.
Er staan te groote belangen op het spel;
belangen, die nu vaak achteraf gezet worden
of niet voldoende behartigd, met het oog op
allerlei overwegingen, die geheel buiten de
hoofdzaak staan. Zoo bijv. dunkt het ons zeer
gevaarlijk, dat de Vertegenwoordiging te veel
over détails oordeelt. In Engeland stellen beide
Huizen jaarlijks het marine-budget vast, maar
laat het parlement de wyzo van besteden der
toegestane gelden voor aanbouw, binnen zeer
ruime grenzen, over aan de Admiraliteit. Kan
dat ook hier niet geschieden?
Wg gelooven, dat tegenwoordig niet meer
en wij zouden dit ook zeer betreuren de
„eeuwige politiek" haar macht doet gelden by
een vraagstuk van zoo zuiver practischen aard.
Maar zeker zou er reeds veel gewonnen zijn,
wanneer er bg den bouw van onze schepen
meer samenwerking was tusschen den eigen-
lyken scheepsbouwer en den vervaardiger der
machines. Er zyn toch al, hier zoowel als in
het buitenland, by dit werk zooveel technische
bezwaren te overwinnen, dat men waariyk
wel uitsluitend bedacht mag zyn op een een
drachtige samenwerking, ten einde een goed
gehoel te verkrygen.
Door een aantal personen van beteekenis
op juridisch en maatschappelyk terrein is
onlangs aan de leden der magistratuur en
der balie en aan de rechtsgeleerde professoren
eon circulaire verzonden, waarin het verkrygen
van bepalingen, waardoor aan personen, die
zonder voldoenden grond in preventieve
hechtenis waren gesteld, een schade
loosstelling kon worden toegekend,
alleszins noodig en wenscheiyk genoemd werd.
Men wildo daartoe medewerking en verzocht
hun, die deze zaak ook voorstaan, daarvan
door terugzending van de circulaire met hun
onderteekening blyk te geven, ten einde tot
stichting eeuer Vereeniging te komen.
Het Weekblad v. h. Recht betwijfelt echter
of do goede bedoeling langs dezen weg voor
verwezenlijking vatbaar is.
„Hpt geldt hier", schrgft het W. v. h. R
„een moeilijk en teeder legislatief vraagstuk,
waaraan de Juristen vereeniging reeds vóór
14 jaren, in 1880 te Groningen, liaar krachten
beproefde. Na zeer belangryke, door voor
treffelijke praeadviezen voorbereide debatten,
nam zy aan, dat schadeloosstelling moet
worden verleend: a. aan veroordeelden, van
wier onschuld later op bij de wet bepaalde
wyze blykt, b. in geval van vervolging, ver
oorzaakt door buitengewone, in de wet te
noemen omstandigheden, zooals valsche klacht,
onware opgaven van getuigen, dwaling in
don persoon, enz. Ook met deze, men moet
het erkennen, zeer gematigde adviezen werd
do vraag in 14 jaren tyds op wetgevend ge
bied, alzoo practisch, geen stap verder tot
haar oplossing gebracht. Is nu van een Ver
eeniging ad hoe, om propaganda voor de
toekenning der bedoelde schadeloosstelling
binnen ruime of engere grenzen te maken,
meer heil te wachten? Wg betwyfolen het.
Dergelgke Vereenigingen zijn niet de meest
geschikte om tot de juiste formuleering van
moeiiyke le-jisiatieye problenia's te geraken.
Daarenboven, men mag wel aannemen, dat
een. bosiissing der vraag in min of meor
vrijgevigen zin /.al worden voorgesteld bg de
binnenkort v«\i wachte ontwerpen tot herziening
van het Wb. van Strafvordering. Is het prac
tisch, in afwachting van die voorstellen, en
vóór men hun inhoud kent, een Vereeniging
in het leven te roepen met geen ander hoofd
doel dan om de meening te verspreiden en
aan te kweeken, dat de zaak waaraan
niemand twijfelt wetteiyke voorziening
eischt? En nu hot accessoire of alternatieve
deel. Is het niet aan groote bezwaren onder
worpen, dat een particuliere Vereeniging,
doende wat men erkent dos Staats plicht te
zgn, in afwachting, dat de Staat dien plicht
vervult, „aan hulpvaardige slachtoffers der
preventieve hocbteni3 zal trachten hulp te
bieden"? Ons althans komt het zeer waar-
scbgniyk voor, dat, wil men dien weg inslaan,
spoedig zal blyken, dat buiten rechterlijke
tusschenkomst als uitvloeisel der wet zeer
bezwaarlijk naar biliykkeid is uit te maken
wie nu juist onder betrekkeiyk vele die „hulp
waardige slachtoffers" zgn, en wie, waar
men allen niet kan helpen, de hulp, in zoover
zy er aanspraak op maken, onder hen, dien
men „zal trachten hulp te bieden", het meest
verdienen.
Ziedaar onze dubia. Zyri zy voor oplossing
vatbaar, het zal ons aangenaam zgn daarvan
te worden overtuigd."
De Provinciale Groninger Courantsprekend
over de militaire rechtspraak,
brengt in herinnering, dat indertyd de minister
van justitie Donker Curtius verklaarde zich
niet te kunnen voorstellen, dat het „ooit" in
iemands hoofd zou opkomen de eigenlyk ge
zegde militaire delicten aan de uitspraken van
den burgerlyken rechter te onderwerpen. Ette
lijke Kamerleden spraken toen in gelyken
geest. En thans is het, blykens de debatten
van de Juristen-Vereeniging, onder de juristen
de schier gevestigde meening, dat alleen de
burgerrechter geschikt is ook over die ver-
grypen te oordeelen met de vereischto on-
partgdigheid en objectiviteit. En tot een uit
spraak in dezen geest zien zg zich aange
vuurd door een praeadvies, afkomstig van een
militair, van een kapitein-luitenant ter zee,
die, in den naam der majesteit van het recht,
Nederland opwekt voor te gaan op dit gebied
en voor de geblinddoekte, zwaard en weeg
schaal houdende, Themis burger en militair
te dagen op denzelfden voet.
Zulke verscbynselen geven moed. Juristen
als Simons en Van Hamel hebben de beden-
kelgkheid van hot promoveeren van den
militair tot rechter uitgemeten, en mr. Levy,
die in 1881 het opnam voor don wil van den
opperbevelhebber, heeft voor don gewonen
rechter paity gekozen, nu hem "was gebleken,
dat het recht zelf voor dien wil had moeten
zwichten.
Het blad gelooft, dat de genomen decisie
grooten invloed zal oefenen op de regeling,
die aanstaande is. In elk geval is het van
meening, dat, nu de persoonlyke dienstplicht
is verkregen en daarmee de omvang en de
beteekenis van doze hervorming meer dan
vroeger zyn komen open te liggen voor
ieders oog, de voorspelling niet gewaagd is,
dat op het program voor de volgende alge-
meene verkiezingen de eisch van een nieuw
militair strafrecht en vooral van een moderne
militaire strafrechtspraak naar de afdö6ling
der urgente maatregelen verhuizen zal.
Het wordt waarlgk tgd, zegt het blad, dat
de instructie, in 1814 als een „provisioneole"
aangenomen en ingevoerd, die nog altyd den
militairen rechtor leidt en bindt, afgedaan
kryge, en vervuld worden do wenschen door
de hoeren Godefroi en Van dor Linden, den
vader van onzen minister van justitie, in 1857
in do Tweede Kamer gekoesterd, toon zy den
toestand der militaire rechtspraak onduldbaar
noemden.
Het Maandblad tegen de Kwakzalverij schryft:
Dames de beste klanten.
Zy weton wel, waar zy zyn moeten, de
kwakzalvers, hun helpers en depothou
ders; by de ernstige zieken 6peculeeren zy
op de ongeneoslykheid van veel kwalen, als
tering in vergevorderden staat, vallende ziekte,
kanker zonder operatie, of op schaamte en
geheimzinnigheid, zooals by ware of ver
meende geslachtsziekten.
Een andere categorie schermt mot mooie
woorcien, als natuur-geneeskunst en derge-
ïyke, of verblindt de menigte met voor de
meesten onbegrepen krachten, als eloctriciteit,
galvanisme, enz.
Een zeer groote klasse van geheimmiddel-
kramers komt byeen op een nooit afgejaagd
veld, namelgk de vrouwelyke ydelheid. Zy
brengen middelen om de haren te verven
naar verkiezing, om het uitvallen te voor
komen; om de teint te verbeteren en roode
vlekken te verdryven of puistjes weg te nemen;
om de buste steviger of de taille meer elegant
te makenom vermagering te voorkomen en
zaam, door de roeispanen van den veerman
voortgescboven, over den rustig stroomenden
Moezel in de richting van het houtgowas van
La Maxe. In het bootje zaten drie hoeren,
wien men by den eersten oogopslag hun
Fransche afstamming kon aanzien. Hun
militaire houding verried, dat zg tot het
leger moesten behoord hebben. Men sprak geen
woord, doch keek met ernstigen blik naar don
over het water op en neergolvenden nevel heen.
Toen de boot den tegenoverliggonden oever
bereikt had, daar, waar de landweg naar
de rivier afdaalde, sprongen de heeren uit
het vaartuig aan land; de laatste van hen
nam eenige schermdegens op, die op den
bodem van het bootje lagen, en betaalde den
veerman, torwyi hy hem verzocht, op deze
plek omstreeks een uur te wachten, daar
men later misschien zgn hulp nog eens zou
noodig hebben. De oude veerman beloofde
het en zag de heeren, die zich in de richting
van het houtgewas snel verwyderden, nieuws
gierig na.
„Dat wordt een bloedige byeenkomst," mom
pelde hy. „Nu, my kan het onverschillig
zyn, als zy elkaar een paar litteekens toe
brengen. Myn goede betaling heb ik ont
vangen."
H\J zette zich in de boot neder en stak
zyn kort pypje aan. Toen hy weer opkeek,
waren do heeren in het bosch verdwenen.
T' fdor tijd bijna bewoog zich op den
landweg van Metz een rytuig met twee
paarden in snellen draf naar het houtgewas.
De weg leidde voorby de herberg St.-Agathe,
en baas Thury, die in zgn tuin bezig was,
merkte op, dat er eenige officieren in het
rgtuig zaten.
„Ik zou my zeer moeten vergissen, als
een van die heeren niet de jonge luitenant
het dik worden te belettenalles even onfeil
baar, en tien voor óón, waarscbynlyk omdat
zoo'n enkel onfeilbaar middel al spoedig zou
uitverkocht zgn.
't Is inderdaad verwonderlyk hoe oud en
jong zich in de luren iaat leggen door altyd
weer dezelfde beweringen, niettegenstaande
elk harer kan ervaren, dat al die middeltjes
niemendal helpen om den onvermydelyken
voortgang van den tgd tegen te gaan.
Er moet ontzaglyk veel verkocht worden
van al die watertjes, smeerseltjes, poedertjes
en pastilles, om do schoonheid on de jeugd
zoogenaamd te bewaren, anders was het den
kappers, modisten en depothouders onmoge-
lgk, by voortduring op zulk een uitgebreide
schaal te ad vei toeren.
Dezer dagen kwam ons een ook in Neder
land veel gelezen modejournaal in handen:
La mode nationale, iedere week verschynende;
in het laatste nommer kwamen 45 adver
tenties voor, waarvan 2 over naaimachines
en 1 over handwerkjes; de overige 42, groot
en klein, met en zonder illustraties en attes
ten, waren alle „spécialités" tot verbetering
van een of anderen lichaamsvorm, of tot ver
hooging der schoonheid; het was dus wel
niet alles ydelheid, maar toch op drie na.
Waariyk, de feministen zullen zich nog
veel zorg en moeite moeten getroosten, om
haar zusters, voor wie zulk een tijdschrift
wekelyksche lectuur is, tot wijsheid te brengen.
„Wat staat ons te doen?" Deze vraag
stelt het Eaagsche Dagblad, nu de wet op
den leerplicht in de Staatscourant is af
gekondigd.
„Nu de Eerste Kamer", zegt het blad, „mot
groote meerderheid de doctrinaire Wet op asa
Leerplicht aannam, en deze door H. M. de
Koningin is bekrachtigd, zou verdere oppositie
minder betamelyk zyn.
Het „dwingt ze om in te gaan", is ook,
wat het schoolbezoek aangaat, door den wet
gever gehuldigd l
Weinig anders blyft ons en allen tegen
standers van de leer „het dwangbuis souverein",
te doen over, dan alle krachten in te spannen,
om het daartoe te leiden, dat do spes patriae
niet gedwongen worde van de neutrale Staats
school, door vrg wat socialistische voorgangers
bediend, gebruik te maken.
De leuze van Groen van Prinsterer: „By-
zonder onderwys regel, openbaar onderwys
aanvulling", heeft, in het licht van d/*n nu
in te voeren leerplicht beschouwd, weder een
groe teactualiteit verkregen.
Tydelgk door de zoogenaamde „Pacificatie
van 1899" op den achtergrond geraakt, dringt
de overtuiging vau de noodzakelijkheid van
Groen's stelsel zich nu met te meer kiem op.
In April 1899 schroef de Staatsraad, mr. C.
J. A. Heydenryck, aan het slot van hut voor
woord ter inleiding van een herdruk zyner
uitnemende dissertatie, waarop hg in 1S55
promoveerde, het volgende:
„Er kan in het afgetrokkene over gerede
twist worden zooveel men wil: gaat het
echter aan dien (leer)plicht op te leggen, als
de volledige toepassing van het eenig ware
beginsel, dat daaraan ten grondslag moet
liggen: By zonder onderwys regel, openbaar
onderwys aanvulling", mocht biyken te ont
breken
Ziedaar de vraag."
De vraag is nu opgelost, maar niet in
vryheidlievenden zin.
Stelde in April 1899 die Staatsman nog de
mogelgkheid, dat zgn vraag en wensch tevens,
door Regeering en Volksvertegenwoordiging
Von Holten geweest is," vertelde hg eenigen
tyd later aan Margarethe, die in den tuin
kwam om een ruiker herfstbloemen te plukken.
„Wat zou mynheer Von Holton zoo vroeg
daar in het boschje te doen hebben meende
Margarethe twyfelond. „Gy zult u vergist
hebben, baas Thury."
„Dat kan zgn, maar hot kan ook niet zyn. En
wat die zaak van mynheer den luitenant betreft,
daarover heb ik zoo myn eigen gedachten."
„Wilt ge my die niet mededeelen, baas
Thury? Gy weet, dat alles, wat den heer
Von Holten betreft, mij belang inboezemt,
en gg zet zulk oen ernstig gezicht, dat ik
byna vrees, dat gg me niet veel goeds to
berichten hebt."
„Nu dan, mejuffrouw, gij weet misschien
niet, dat do heer Von Holten gisteren op
Ladonchamps geweest is?"
„Hoe zou ik daarmee bekend zyn? Ik heb
eergisteravond het kasteel Ladonchamps ver
laten."
„Ja, juist. Mijn schoonvader, de oude
Francois, heeft mynheer Von Holton gezien.
De luitenant groette hem vriendeiyk, toen hy
op hot slot kwam. De oude Francois heeft
hem toon by mynheer den markies, die zich
in hot park bevond, aangediend. Maar mynheer
de markies wilde den luitenant niet ontvangen,
doch zond kapitein De Marange naar hem toe.
Natuuriyk heeft de oude Francois niet gehoord,
wat die twee heeren met elkander gesproken
hebben, maar omtrent een half uur later heeft
mynheer de luitenant Von Holten In hevige
opgewondenheid Ladonchamps verlaten en ook
de kapitein is naar Metz teruggekeerd. Dat
de jonge officier niet in vriendschap van
mynheer De Marange gescheiden is, heeft da
oude Francois zeer goed opgemerkt."
(Wordt wr volg dj
2? a0"0.ill0XQ323LB
82)
De kracht begaf haar. Snikkend drukte
zg do handen voor het gezicht. Mot deel
nemend stilzwygen stonden baas en vrouw
Thury voor hun gasten; zg hadden al de
wreedheid, al de gruwelen van den oorlog
op de smartelgkste wijze moeten ondervinden
zg hadden gemeend, dat zy tydens den oorlog
veel noodlottigs beleefd hadden. Thans zagen
zy in, dat dit meisje, de dochter van het
zegevierende Duitsche volk, oneindig meer
door den oorlog had moeten lyden, dat de
oorlog voor overwonnelingen en overwinnaars
iots versehrikkelyks is, en dat overwinnaars
en overwonnelingen elkander voor de gemeen-
schappelgke wonden des oorlogs, over de
graven der gevallen helden heen, de hand ter
verzoening moesten reiken, niet alleen ter
uiterlijke verzoening, maar ook ter verzoening
dor harten.
De generaal legde den arm om den schou
der van het weenende meisje. „Myn lief, arm
kind," Bprak lig bewogen, „gg zult niet meer
zonder bescherming in de wereld zyn; gg
zult in myn huis een toevluchtsoord, een
vaderhuis vinden. Ook ik sta immers eveneens
weer alleen op de woreld, nadat mijn vrouw
-gestorven is en mgn kinderen hun eigen
tehuis gesticht hebben. Aldus zult gg het
beheer over mijn huis op u nemen, mgn lief
kind, niet als een vreemde in een vreemd
huis, doch als myn dochter, als mgn kind.
Kunt ge u daarmee vereenigen, Greta?"
„Mijn vader, mgn dierbare vader," snikte
Margarethe, haar armen om den hals van den
ouden krygsman slaande en zich vast aan
zyn borst drukkend.
„Dat is dus in orde," ging do generaal
voort, terwgl hg zyn ontroering onder een
glimlachje trachtte te verbergen. „Gy gaat
met my, Greta. Maar voor korten tyd moot
ik u nog aan de zorg van onze brave vrouw
Thury en haar wakkeren man overlaten. Ik
kan u toch niet hedenavond in myn onvoor
bereide vrygezellenwoning brengen."
Zg keek onder haar tranen glimlachend
tot haar op. „Ik blyf gaarne nog eenige dagen
hier; maar mag ik u niet helpen, als gg die
woning anders wilt inrichten? Er is immers
niet veel toe noodigeen kamertje voor mg.
De generaal lachte. Een kamertje zal er
wel te vinden zgn en ook een slaapkamertje
en een salon, en alles, wat mgn dochtertje
noodig heeft 1"
„Maar, heer generaal 1"
„Vóór alles moet ik er op staan, dat ik
thans weer oom Brunk ben. En wat de woning
betreft, daaromtrent kunt ge gerust zyn.
Het woonhuis van een Koninklijk Pruisischen
generaal is niet zoo klein, dan dat er niet
voor u een plaatsje in zou wezen, myn kind.
Nu zal ik toch eindelyk weer iemand hebben,
die op waardige wgze de honneurs van myn
huis waarneemt. Maar, in ernst gesproken,
Greta, ik wou gaarne, dat je nog een paar
dagen hier bleef, vooral omreden jk te voren
nog met den markies van Ladonchamps en
kolonel De Marange een onderhoud zou willen
hebben. Men heeft u bitter onrecht aangedaan.
Dat moet goedgemaakt worden.
„Heer generaalbeste oom.
„Neen, neen, laat my maar begaan! De
markies is een man van eer, evenzoo de
kolonel, en mevrouw De Marange is een
voortroffelgke dame. Zy zyn misleid gewor
den; door wien bGhoef ik u wel niet te zeggen.
Maar wg zyn aan hen verschuldigd, dat wg
hen over het karakter van dien.heer
inlichten."
„Oom, ik schaam mg over dio inlichtingen,"
fluisterde Margarethe, het hoofd buigend,
terwgl een donkere gloed haar wangen bedekte.
„Ja, mgn beste Greta, maar het is niet
anders aan te leggen. Met waarheid en open
hartigheid komt men het verst. Ge hebt ge
faald; ge moet deze fout weer goed maken
door ze oprecht en ronduit te bekennen."
„Ik zal het doen, oom," hernam Margarethe,
zich fier oprichtende. „Mgn misslag ontstond
immers niet uit oen onedel gevoel, en myn
hart heb ik niets te verwyten."
„Spreek daar niet vanl Wie u kent, go-
looft u. En nu, vaarwel, mgn kindl Morgen
kom ik terug, om u naar je nieuw tehuis
af te halen. Adieu, baas Thury, vrouw
Joséphinel Adieu, kleine Madeleine!....
Morgen stap ik weer by jelui af en dan zal
ik over het vaatje Lorry-wy'n afrekenen 1"
Hg schudde den braven menschen vriendeiyk
de hand en begaf zich naar zyn paard, dat
zijn ordannance kwam voorbrengen. Nog een
groet met de hand, en hy sprong in het
zadel en reed snel weg.
xvm.
Een sombere, gure Octoberdag brak aan.
In vochtige sluiers hing de nevel aan de
boomen van het kleine bosch, dat zich niet
ver van La Maxe langs den oever van den
Moezel uitstrekte. Tegenover het boschje, aan
den anderen oever der rivier, kwam een kleine
boerdery boven de wynbergen uitkyken; een
roeibootje lag met een ketting aan den oever
vast, een tweede bootje bewoog zich lang-