ft*. T237&
A\ 1900
iCourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§pn- en feestdagen, uitgegeven.
Derde Blad. ^v:
Het Openbaar Slachthuis te Leiden.
Feuilleton.
VERBROEDERING.
PEUS DBZEB CODEAHTi
Voor Lolden per 3 maanden. J J. 2_ I !-. C*'I f 1.10.
Franco per post. J J J J- r**J 'J I ?-f 1.40.
Afzonderlijks Nommers J J J~ X-'. i -2- i 2 0.05.
PBIJS DEB ADVEBTEHTIËN:
Van 1-6 regels f 1.05. Iedore regol meor f 0.17{. Orootere
letters naar plaatsruimte. Voor het ïncasseeren buiten, de stad
wordt f 0.05 berekend.
Thans gekomen tot de nadeden, welke
aan de tegenwoordige slachtplaatsen verbonden
waren, en welke door de stichting van een
openbaar slachthuis zouden worden opge
heven, zoo meenden verschillende ledeD, dat
ook uit dit oogpunt een abattoir niet nood
zakelijk was. Want in de eerste plaats waren
het niet alleen de slachteryen, welke den
bodem en het water verontreinigdenin zeker
niet minder mate was dit het geval mot
allerlei andere inrichtingen als velleblooteryen,
huidenzoutertjen en veel fabrieken, die haar
vergiftige afvalstoffen in de openbare wateren
loosden. Waar zou het heen moeten, indien
men voor deze alle een bepaalde plaats in
do gemeente moest aanwyzen? En van al
deze inrichtingen waren de slachteryon nog
het minst schuldig. Maar in de tweede plaats
konden al doze nadoelen zeer wel op andere
wjjze worden weggenomen. Het bodembederf
kon worden voorkomen door aan de slacht
plaatsen een impermeablen vloer als eisch te
stollen; al het vuil zou dan door de riolen
worden afgevoerd. Het luchtbederf was zeer
wel weg te nemen door het aanbrengen van
behoorlyke ventilatie-inrichtingen. En wat
eindeiyk het waterbederf betreft, behalve, dat
hieraan voor een goed deel kon worden te
gemoet gekomen door het gebruik van duin
water voor te schryven, werd dit bezwaar in
de stukken wel wat al te breed uitgemeten.
Trouwens, Burgemeester en Wethouders
zelf spraken in hun voorstel van de „geringe
hoeveelheid afvalwater van een abottoir." En
een berekening had hun geleerd, dat het afval
water van de slachteryen slechts l/m gedeelte
bedroeg van al" het vuil, dat in onze grachten
geloosd werd. Was men nu gerechtigd om voor
een .betrekkelijk zoo kleine vermindering der
waterverontreiniging een kapitaal van 400,000
uit te geven? Bovendien, het afvalwater van een
abattoir mocht dan minder schadelyk zyn dan
dat der particuliere slachtplaatsen, ook op dit
punt zou meD door het geven van voorschrif
ten aan de slagers verbetering kunnen aan
brengen. Zoo zou men hen kunnen verplichten
om het bloed en den inhoud der darmen op
•te vangen, zoodat al het vuil van de slacht
plaatsen niet in de riolen behoefde te komen.
Daarby was een zeer groot bezwaar tegen
een abattoir, dat nu ook al het vuil op óén
plaats geloosd werd, terwyi het anders in
kleine hoeveelheden op verschillende plaatsen
een uitweg vindt. En nu was het geklaarde
water van een abattoir wel veel minder
schadelyk, maar het werd toch door den
directeur van gemeentewerken in diens rapport
met het gewone rioolvocht gelykgesteld en
nu moest men over het schadelyk karakter
van het menagewater en van het met orga
nische stoffen voorzien fabriekswater niet te
gering denken.
Eindeiyk ging het niet aan het vuil van
een abattoir te vergelyken met het vuil der
particuliere slachtplaatsen. De bryachtige
massa, op een abattoir aangetroffen, gaf een
verpestende lucht af, terwyi het vuil op de
particuliere slachtplaatsen door de grootere
verdunning minder schadelyk was.
Een lid, erkennende, dat de toestand der
stadsgrachten abominabel was, achtte echter
de stichting van een openbaar slachthuis niet
den aangewezen weg, om hierin verbetering te
brengen. Een afdoende verbetering zou alleen
een behoorlyke rioleering brengen en dan zou
de verontreiniging der openbare wateren door
de slachtplaatsen vanzelf ophouden, omdat
dan al het vuil door de riolen zou worden
weggevoerd. Hy wenschte dan ook te consta-
teeren, dat de bouw van een openbaar slacht
huis in geen enkel opzicht de noodzakeiykheid
eener behoorlyke rioleering verminderde. Ook
wees hy er op, dat de inspecteur van de
vee- en vleeschkeuring zelf in zyn verslag
over liet jaar 1898 op de uitnemende resul
taten van de controle der slachtplaatsen had
gewezen. De toestand der slachtplaatsen was
dus zoo slecht niet, als men uit het rapport
wel zou afleiden, en zeker zouden ook Burge
meester on "Wethouders hun medewerking
niet onthouden om tal van verbeteringen te
doen aanbrengen, indien eenmaal vaststond,
dat niet tot de oprichting van een openbaar
Blachthuis zou worden overgaan.
Een ander lid stelde voldoende vertrouwen
in onze slagers, om er van verzekerd te zyn,
dat zy zei ven wel voor een goede behandeling
en bewaring van hun vleesch zouden zorg
dragen. In ieder geval achtte hy het resultaat,
door een openbaar slachthuis te verkrygen,
niet evenredig aan de groote kosten en moeite,
welke met de stichting en de exploitatie
daarvan zouden gepaard gaan.
Bovenstaande beschouwingen vonden by
veel andere leden allerminst instemming. Dat
heden ten dage nog veel fabrieken vergiftige
afvalstoffen in de openbare wateren loosden,
meende men te mogen ontkennen en even
zeer de mogeiykheid om alle fabrieken aan
een bepaald gedeelte der gemeente te binden.
Trouwens een vergelyking met allerlei andere
bedry ven, die bodem- en watervervuiling mee
brachten, ging reed8 daarom niet op, omdat
deze niet tevens, zooals de slachteryen, toe
zicht op het geproduceerde eischten.
Eu een afdoende verbetering der particuliere
slachtplaatsen, aldus verklaarde ook de in de
Secties aanwezige deskundige, was practisch
onuitvoerbaar. Men kon een impermeabelen
vloer voorschryven, maar niet waarborgen,
dat hy impermeabel bleef, wat in een abattoir
wel het geval was. Een behoorlyke ventilatie
dor particuliere slachtplaatsen was onmogeiyk,
omdat de localiteiten dan veel ruimer zouden
moeten zyn. En ook de afwatering der slacht
plaatsen zou altyd slecht blyven, omdat ook
de scherpste controle geen behooriyk onder
houd der voorgeschreven werken zou waar
borgen. En wat zou een dergeiyke controle
niet moeten kosten? Dat de in de laatste
jaren uitgeoefende surveillance goede resul
taten had opgeleverd, sprak wel vanzelf, waar
vroeger alle toezicht had ontbroken. Steeds
echter zou de inrichting der particuliere slacht-
lokalen zóó zyn, dat de slagers ook met den
besten wil hun vleesch niet goed zouden
kunnen houden.
Dat eindelyk voorschriften, door de slagers
by het slachten in acht te nemen, weinig
doeltreffend waren, had de ervaring, in Utrecht
opgedaan, geleerd. Men had daar een ton
voorgeschreven om het bloed en de faecaliön
op te vangen, maar met bedroevend resultaat.
Ook de bewering, dat de plaatselyko ver
ontreiniging van het grachtwater door de
particuliere slachtplaatsen minder bezwarend
was, vond tegenspraak. Van sommige slacht
plaatsen was de afval ontzettend groot en
hot gevaar, door de bloedloozing veroorzaakt,
moest niet worden onderschat.
Onjuist was voorts ook de redeneering, als
zou door de oprichting van een abattoir slochts
Vioo gedeelte van al het vuil uit de openbare
wateren geweerd worden. Men hield dan alleen
rekening met de hoeveelheid, niet met het
gehalte van het door de slachtplaatsen ge
leverde afvalwater. En aangezien nu dit afval
water ten minste tienmaal zoo vuil was als
het gewono rioolvocht, zou niet f/,w van al
het vuil onschadelyk gemaakt worden, maar
l/i0t misschien wel */10 gedeelte.
Ten onrechte ook had men zich beroepen op
de verklaring van den directeur van gemeente
werken, dat het geklaarde abattoirwater met
gewoon rioolwater kon worden gelykgesteld.
Het rapport, waarin deze mededeeling was
opgenomen, was van Februari, dus anterieur
aan het onderzoek, door den "Wethouder van
Fabricage mot de beide deskundigen in Duitsch-
land ingesteld, en eerst n& dat onderzoek
hadden Burgemeester en Wethouders hun
laatste rapport uitgebracht, waarin een
mechanisch-biologische reiniging wordt voor
gesteld. Het aldus gereinigde water was on
eindig veel beter dan het rioolwater en kon
met behooriyk goed putwater op één lyn ge
steld worden. De biologische reiniging aan al
de particuliere slachtplaatsen voor te schryven,
was echter practisch ondoenlyk.
De directeur van gemeentewerken lichtte
het verschil tusschen de in zyn rapport be
doelde en thans door Burgemeester en Wet
houders voorgestelde reinigings-methode nog
nader toe. Destyds had hy aldus geredeneerd.
In deze gemeente hebben jaarlyks 13,000
slachtingen plaats, waarvan ieder 0.4 M3 afval
water geeft, alzoo to zamen 5200 ML Dit nu
is ongeveer V200 van a^ ^et rioolvocht, dat in
de stadsgrachten wordt geloosd. En aangezien
dit afvoerwater 10-maal, waarschyniyk wel
20-maal zoo vuil is als het gewone rioolvocht,
was !/j0 of Viovan a^ befc vui*uit de slachtplaatsen
afkomstig. By het bestaan nu van een abattoir,
zou dit vocht, na mechanisch en chemisch
te zyn geklaard als gewoon rioolwater, in
de openbare wateren worden geloosd. Thans
echter zou de toestand voel gunstiger zyn.
Het biologisch gereinigde afvalwater van een
abattoir kon men berekenen op 15 M3 of
15,000 Liter per dag, dat is ongeveer het
rioolvocht van 150 menschen of van 30 huizen.
Welk bezwaar kon er nu zyn om deze hoe
veelheid op één bepaalde plaats te ioozen, te
minder, waar zy als behooriyk zuiver water
zou worden afgevoerd. En op deze wyze
verkreeg men het ontzettend groote voordeel,
V10 g&deelt© van al het vuil aan de stads-
wateren zou worden onttrokken.
Dat de bouw van een openbaar slachthuis
do noodzakeiykheid eenor behoorlyke rioleering
in geen enkel opzicht verminderde, werd
overigens zoowel door den wethouder van
fabricage, als door don directeur van gemeente
werken volmondig erkend, al meende ook de
inspecteur der vee- en vleeschkeuring aan
een ander lid, dat met het oog daarop den
bouw van een openbaar slachthuis nog maar
een zeer partieelen maatregel noemde, te
moeten doen opmerken, dat die rioleering
voor het slachthuis zelf niet noodzakelyk zou
zyn, maar alleen het voordeel zou geven, dat
de klaring van het abattoirvocht onnoodig werd.
t Gemengd Nieuws.
Men meldt uit Den Haag: Omtrent
het politieverhoor in zake de ZondagavondjL
aan het Kanaal voorgevallen trambotsing
wordt nader vernomen, dat alle getuigen een
parig zyn in hun verklariDg, dat het zeer
donker was en het voor den machinist van
de aanrydende tram onmogelyk was om het
licht op het, met publiek overladen, achter
balkon van de aangereden tram te zien.
Behalve door passagiers van beide tram-
rytuigen wordt ditzelfde beweerd door andere
ooggetuigen van het ongeval.
De machinist van de aanrydende tram zou
volgens die getuigen geen schuld hebben.
Deze machinist biyft by zyn reeds dadelyk
gedane verklaring, dat hy hot licht van de
aangereden tram niet gezien heeft on eerst
op circa vyf meter afstand toen aan het
voorkomen van een botsing niet meer te
denken viel door het schynsel van de lan
taarn aan de voorzyde van zyn eigen machine,
de aangereden tram bemerkte.
Bruidryden te Amsterdam. Ze
kwamen zoo vrooiyk en lustig aanryden, de
bruidcoupó voorop, dan de naaste verwanten
en vervolgens de broeders en zusters met
vrouwen, eegaas en toekomstige eegaas, de
getuigen en de bruidsmeisjes, allen in glim
mende koetsen, mot vurige tweespannen,
mooi uitgedoste koetsiers en palfreniers met
bouquetten, laarzen met kappen en witte
handschoenen. Een jonge bruid met frissche
rozenwangen, in wit satyn gesluierd en be
kranst, een bouquet - in de fijn geschoende
hand en kleine trippel voetjes in zyden schoenen;
de bruigom een krachtige bor6t, vol moed de
wereld inkykend, vol biyde hope in het hart
en luchtige verwachting onder den bekroesden
schedel het heele gezelschap vervuld van
de komende bruiloftspret en de zegentoosten.
Daar daalt de stoet van een brug af en
rydt een geasphalteerde straat in. Het harde
geklep togen de keien gaat over in een licht
geklikklak der yzers op de gladde baan. Opzy
daar voor het spatten dor hoeven plaats
voor zulk een van jeugd en levenslust brui
senden stroom, die als een lavagolf door een
kalm landschap giertMaar wat is dat I
"Waarom dit plotselinge stilstaan? Waarom
dat angstig en vervaard kyken door de ge
opende portieren? Daar was eensklaps een
hinderpaal gekomen op dezen eersten huwely ks-
tocht
De gladde straat, de mooie baan, zoo
vriendeiyk lokkend aan het begin, is aan
het einde opgebroken en daar gaapt nu een
diepe afgrond. Mannen in pilow, khaki on
regetta, met bemorste, bekladde en bekleide
aanschijnen ryzen als kabouters uit den grond
en versperren den weg aan het jeugdige paar en
zyn gevolg. Er moet nu worden gekeerd,
maar daartoe blykt de weg te smal, wyi de
straat ook aan een kant is opgebroken. Er
moest raad geschaft en gohandeld, er was
niets aan te doen danallemaal uitstappen,
met inbegrip van de gesluierde bruid I
En toen gebeurde het, dat men een gan-
sche feestvierende familie met het jonge paar
zag gaan over het trottoir, dat men de paarden
zag afspannen, de boomen afschroeven, de
koetsen zag draaien om haar assen, de boomen
weer aanschroeven, de paarden weer aan
spannen en den geheelen stoet instappen en
in omgekeerde volgorde wegryden.
Een en ander veroorzaakte een levendig
tooneel in do toch al levendige straat, en daar
men zag, dat de jonggehuwden het ongeval
lustig opnamen en zich door dat wissewasje
niet uit den vroolyken plooi lieton brengen,
geloofde iedereen, dat hot hun ook op den
verderen huwelyksweg wel goed zou gaan,
al moet er nóg zoo dikwyls gekeerd en ge
draaid worden!
Wél gefeliciteord(Tijd)
Eet vruchten, vooral rype vruch
ten. Onder de vruchten, die als genees
middelen dikwyls dienst kunnen doen, behooren
ln de eerste plaats de druiven to worden
genoemd. Da blauwe soorten of beter ver
scheidenheden zyn niet alleen voedzaam, maar
zuiveren ook in hooge mate het bloed. Daarop
volgen de perziken, in geneeskracht gelyk aan
de druiven, maar men bedenke er by, dat zy
wel ryp, doch niet overryp mogen zyn, deze
gebruiko men liefst 's ochtends op do nuchtere
maag. Een sinaasappel dagelyks gebruikt, is
een voortreffeiyk middel togen slechts spys-
vertering en geneest by voortgezet gebruik
de maag volkomen. De appel is niet alleen
voedzamer dan de aardappel, maar hy bevat
ook zachte, aangename zuren, die op het
gansche lichaam een weldadigen in vlood uit
oefenen. Iemand, die veel appelen eet, zal
zeidon aan moeilyko epysvortoring of keel
ziekten lyden. Vooral bevorderend voor de
gezondheid is het, een appel te eten, vóór
men 's avonds gaat slapen. Do appel bezit
versterkende hoedanigheden en bevat meer
phosphor dan eenige andere plant. Daarom is
hy voor personen, die in steeds geprikkelden
toestand verkeeren en niet in staat zyn tot
lichameiyke krachtsinspanning, een zeer ge
schikt en tevens gewenscht voedsel. De appel
voedt de hersenen, wekt de werkzaamheid
van de lever op en verfrischt zoowel geest
als lichaam. Met uitzondering van de aard
beziën, kunnen we eerder alle andere vruchten
te zamon ontberen dan de appel alleen. En
toch is de aardbezie Fragaria vesca maar
een tydelyke vrucht, terwyi de appel, als hy
op behoorlyke wyze wordt bewaard, het
geheelo jaar duurt en ons verkwikt door zyn
heerlyko sappen. Do plaats, die de appel vrucht
inneemt, is moeilyk te vervangen, reden om
die vrucht nog meer te waardeeren dan tot
nog toe hot geval is.
Geeft men aan kinderen voel gekookte
appelen te eten, dan zullen poeders onnoodig
zyn. Van nuttige vruchten gesproken met
geneeskrachtige eigenschappen, mag de citroen
niet vergeten worden. By don arbeid in den
heeten zomer hetzy buiten, hetzy binnenshuis,
als de dorst ons het sterkst kwelt, is het
citroensap, met water vermengd, zeer aan te
bevelen, daar het niet alleen den dorst stilt,
maar ook geen schadeiyko gevolgen doet ont
staan. Citroensap in een kop sterke koffie
doet de hoofdpyn bedaren, dikwyls neemt het
die geheel weg. Onze moeders weten heel
goed, hoe gunstig de vruchtonsappon, met
water vermengd, by kinderen werken.
Het is zeker een verbiydend verschynsel,,
dat men overal in de weer is om meef
vruchten te telen, waarvoor ons vaderland
voor het grootste gedeelte zoo uitstekend
geschikt is.
Gutenberg's nakomelingen. Als
een byzonderheid wordt gemeld, dat nakome
lingen van Johannes Gensfleisch Zum Guten-
berg, wiens geboorte 24 Juni jL juist 500
jaren achter ons ligt, en die door onze Ooste-
ïyke naburen als de uitvinder der boekdruk
kunst wordt geëerd, nog altyd te 's-Hertogen-
bosch wonen. Een dochter van Gutenberg
huwde indertyd met Peter Schaoffor, wiens
kleinzoon Jan Schaeffer zich te 's-Hertogen-
bosch in de Kerkstraat vestigde, alwaar hy
in 1541 drukker was in „Het Vergulde Mis
saal". Diens nakomelingen, later den naam
van Schoffer aangenomen hebbende, zyn te
's-Hertogenbosch nog vertegenwoordigd.
De Doenscho oudheidkundige
expeditie, die door het Carlsborgerfonds uitge
rust is, ging gisteren van Kopenhagen naar
Noord-Afrika, om op de plaats van het oude
Kyreno en in het gebied van do oude
Kyreniërs opgravingen te doen.
9)
„Ik zal myn bezittingen in Lotharingen
verkoopen en naar Frankryk verhuizen."
„Maxime! Dat kan je geen ernst zyn. Ge
zoudt Marange en Hauconcourt willen ver
koopen? Die oude bezittingen van uw geslacht?
Het erfgoed van onzen zoon?"
„Die in Parys als Franschman wordt
opgevoed
„Helaas!"
De kolonel slingerde driftig de sigarette weg.
„Kort en goed," riep hy, „ik wil niet, dat
Madeleine met de Duitschers in aanraking
komt
„"Welaan, dan weet ik een anderen uitweg.
Wy" behoeven Madeleine niet weg te zonden.
Zij kan mot juffrouw Martin de drie dagen,
dat de inkwartiering hier blyft, het tuinhuis
in het park bewonen. Hot huisje ligt zeer
verscholen in het groote park; een vreemde
zal den weg er heen niet zoo licht vinden."
„Daarmee kan ik my vereenigen. Begel zelf
het overige!"
Do kolonel stond op, om in huis te gaan.
Kapitein Eugène, zyn broeder, had den kleinen
twist met een licht glimlachje aangehoord;
nu draaide hy zich een verscho sigarette,
stak ze aan on meende: „Mynheer myn broeder
is wel wat voorbarig, als by Madeleine van
elke aanraking met de Duitschers verwyderd
wil houden. Mademoiselle Martin, de gouver
nante van Madeleine, is immers ook een
Duitsche."
BEen Duitsch-Amerikaansche, zooals ge
weet, Eugène. Dat is toch een groot verschik
Wy hebben mademoiselle Martin in ons huis
genomen, opdat Madeleine van haar te gelyk
Duitsch en Engelsch leeren zou."
„Ja, dat weet ik," antwoordde de kapitein
onverschillig. „Maar daar komt mademoiselle
zelve!"
De slanke en toch krachtige gestalte van
een jongedame, in het zwart gekleed, kwam
uit het park de trap der veranda op, in de
hand een bloemruiker dragend. Do kleine
Madeleine sprong haar juichond te gemoet.
„O, welke mooie bloemen, mademoiselle!"
„Ik heb ze voor u geplukt, lieve Madeleine,"
sprak juffrouw Martin met een zachte, vriende
lijke stem, terwyi een lichte blos haar wangen
overtoog, toen zy zich tot het kind neer-
bukte.
„Ik heb u een mededeeling te doen, made
moiselle," zei mevrouw De Marange op haar
rustige wyze. Toch richtte juffrouw Martin
zich als verschrokken uit haar gebogen hou
ding op. Een korte, schier angstig vragende
blik haror oogen trof den kapitein, die zich
echter, schynbaar zonder belangstelling in het
gesprek, met zyn sigarette bezighield.
„Ik hoop, dat mevrouw niet ontevreden
over mij is
„In geenen deele, ma chère. De mededeeling
betreft echter wel Madeleine. Myn echtgenoot
wenscht, dat Madeleine niet in aanraking
komt met de Pruisische officieren, die wy
hedenmiddag verwachten on die drie dagen
hier blyven. Gy, mademoiselle, zult daarom
de eerstvolgende drie dagen met Madeleine
in het u bekende tuinhuisje wonen. Het is
voldoende gemeubileerdlaat slechts uw goed
en dat van Madeleine er lieen brengen en
verwittig de huishoudster, dat zy 11 al het
noodige aan eten en drinken toezendt."
Mademoiselle Martin scheen verlicht op te
ademen.
„Dat is een verblydende tyding, mevrouw 1"
sprak zy glimlachend. „Het idyllische huisje
te midden van het park is myn en Madeleines
lievelingsplekje. Wy zullen ons daar wel op
ons gemak bevinden. Nietwaar, Madeleinelief
„O zeker, mademoiselle! Waar u gaarne is,
daar ben ik het ook. Maar de soldaten zou ik
toch ook wel eens willen zien."
„Go hebt immers pas onlangs in Metz de
soldaten gezien, myn kind! Die drukte van
militairen is ook niets voor a. Uw ouders
hebben volkomen gelyk. Kom maar, we zullen
het ons dadelyk in ons idyllisch nestje gemak-
kelyk maken. Mevrouw vindt goed, dat wy
ons verwyderen?"
„Ga maar, ma chère! Myn plichten als
vrouw des huizes zullen my, helaas, niet
veroorloven, u dikwyls in hot parkhuisjo te
bezoeken. Maar het is slechts om een paar
dagen te doen. Hedenmiddag komt de inkwar
tiering; overmorgen trekt ze weer af."
Juffrouw Maitin wilde zich verwyderen,
maar nu stond de kapitein op, wierp zyn
sigarette weg en sprak glimlachend: „Als u
het my toestaat, mademoiselle, dan vergezel
ik u. My houden de plichten jegens do ons
opgedrongen gasten niet terug."
Wodorom vloog een lichte blos over het
schoone gelaat der gouvernante. Zy boog het
hoofd en antwoordde zacht: „Uw gezelschap,
heer kapitein, zal ons zeer wolkom wezen."
Een eigenaardige glimlach overtoog het
militair fraaie gezicht van den kapitein. Hy
groep Madeleines hand en sprong met het
kind de trap af, terwyl juffrouw Martin lang
zaam volgde.
Na weinige minuten was het kleine ge
zelschap tusschen de boschjes van het park
verdwenen. Madame De Marange keek hen
een poos peinzend na. Haar gelaat nam eon
ernstige uitdrukking aan. Toen stond zy op,
schudde, alsof zy haar eigen gedachten
afkeurde, het hoofd en mompelde: „Neen,
neen, men kan de juffrouw algeheel vertrou
wen schenken. Zij is een braaf, eeriyk meisje."
Op dit oogenblik klonk van den straatweg
vroolyke muziek. De kolonel kwam haastig
het huis uitgeloopen.
„Hoort ge die muziek, Joséphine? De
inkwartiering komt. Och, waren deze dagen
maar weer voorbyl"
„Nu, nu, lieve man," antwoordde mevrouw
De Marange glimlachend, „is het dan zoo
erg eenige dagen met kameraden vereenigd
te zyn?"
„Kameraden I"
„Nu ja, hebt ge niet vaak zelf gezegd, dat
allo soldaten der wereld kameraden zyn?"
„Och, dat begrypt ge metl"
Een schalksch glimlachje vertoonde zich
op het schoone gelaat der slotvrouwe.
„Geef my uw arm en laten wy onze gasten
te gemoet gaan, gelyk hot in hot gastvrye
huis van Hauconcourt betaamt!" zeide zy
vriendeiyk.
De ridderiyke aard van den kolonel kwam
weer boven.
„Ge hebt gelyk," hernam hy. „Ik bon recht
dwaas. Al zyn onze gasten ook Duitschors,
het zyn in elk geval toch onze gasten."
„Zoo bevalt go mij, mon ami! En ge zult u
in den kring der Duitscho makkers wel spoe
dig op uw gemak voelen. Hot zyn immers
soldaten als gy en dienen hun Keizer!"
„Ja, en niet een troep advocaten zooals wy
in Parys! Kom, ge hebt gelijk!"
Hy reikte zyn gade den arm en geleidde
haar naar het slot, op welks voorplein een
compagnie soldaten juist de geweron in rotten
zette, om de laatsto beschikkingen voor de
kwartieron te ontvangen.
VI.
De troepen waren zeer uitgeput van de
manoeuvros en den langen marsen op dien
warmen, zonnigen Septemberdag. De man
schappen konden terstond inrukken om zich
naar hun kwartieren te begeven, dio zich in
do bygebouwen van het slot bovondon, ter
wyl de officieren in het slot zelf ingekwar
tierd werden. Buiten de officieren dor com
pagnie, den klomon, dikken kapitein Brandt
on twee luitenants, werdon in het slot nog
de bataljonsstaf, majoor Von Auer, diens
adjudant en do officier van gezondheid by
den staf, Dr. Weniger, onder dak gebracht.
De adjudant van majoor Yon Auer was sedert
eenigo dagen Koenraad Yon HoJten, die als
goed ruitor en wotenschappoiyk ontwikkeld
officier voor deze positie als g03ehap9n scheen.
In de vaak tot velerlei oigoiiaaidige diensten
verplichtende positie van adjudant mocht
Koenraad wch niet alleon in do welwillend
heid van zyn chef, doch ook in do by*ondere
tevredenheid dor kapiteins on foornamolijk-
der officieren van zijn bata'jon verheugen.'
Zyn vriendoiyko, voorkomondo aard, zyn echt
kameraadschappelijke zin hadden hem spoedig
do vriendschap van de officieren doen ver
werven in het regiment, waartoe hy toch
nauweiyks eonigo maanden behoorde. Het
bataljon van majoor Yon Auer genoot in het
regiment zoowel als b\j de gehoelo divisie
oen zekere reputatie, dio zich in menige
plagery der kameraden lucht gaf.
Wordt vervolgdj