ft*. T237& A\ 1900 iCourant wordt dagelijks, met uitzondering van (§pn- en feestdagen, uitgegeven. Derde Blad. ^v: Het Openbaar Slachthuis te Leiden. Feuilleton. VERBROEDERING. PEUS DBZEB CODEAHTi Voor Lolden per 3 maanden. J J. 2_ I !-. C*'I f 1.10. Franco per post. J J J J- r**J 'J I ?-f 1.40. Afzonderlijks Nommers J J J~ X-'. i -2- i 2 0.05. PBIJS DEB ADVEBTEHTIËN: Van 1-6 regels f 1.05. Iedore regol meor f 0.17{. Orootere letters naar plaatsruimte. Voor het ïncasseeren buiten, de stad wordt f 0.05 berekend. Thans gekomen tot de nadeden, welke aan de tegenwoordige slachtplaatsen verbonden waren, en welke door de stichting van een openbaar slachthuis zouden worden opge heven, zoo meenden verschillende ledeD, dat ook uit dit oogpunt een abattoir niet nood zakelijk was. Want in de eerste plaats waren het niet alleen de slachteryen, welke den bodem en het water verontreinigdenin zeker niet minder mate was dit het geval mot allerlei andere inrichtingen als velleblooteryen, huidenzoutertjen en veel fabrieken, die haar vergiftige afvalstoffen in de openbare wateren loosden. Waar zou het heen moeten, indien men voor deze alle een bepaalde plaats in do gemeente moest aanwyzen? En van al deze inrichtingen waren de slachteryon nog het minst schuldig. Maar in de tweede plaats konden al doze nadoelen zeer wel op andere wjjze worden weggenomen. Het bodembederf kon worden voorkomen door aan de slacht plaatsen een impermeablen vloer als eisch te stollen; al het vuil zou dan door de riolen worden afgevoerd. Het luchtbederf was zeer wel weg te nemen door het aanbrengen van behoorlyke ventilatie-inrichtingen. En wat eindeiyk het waterbederf betreft, behalve, dat hieraan voor een goed deel kon worden te gemoet gekomen door het gebruik van duin water voor te schryven, werd dit bezwaar in de stukken wel wat al te breed uitgemeten. Trouwens, Burgemeester en Wethouders zelf spraken in hun voorstel van de „geringe hoeveelheid afvalwater van een abottoir." En een berekening had hun geleerd, dat het afval water van de slachteryen slechts l/m gedeelte bedroeg van al" het vuil, dat in onze grachten geloosd werd. Was men nu gerechtigd om voor een .betrekkelijk zoo kleine vermindering der waterverontreiniging een kapitaal van 400,000 uit te geven? Bovendien, het afvalwater van een abattoir mocht dan minder schadelyk zyn dan dat der particuliere slachtplaatsen, ook op dit punt zou meD door het geven van voorschrif ten aan de slagers verbetering kunnen aan brengen. Zoo zou men hen kunnen verplichten om het bloed en den inhoud der darmen op •te vangen, zoodat al het vuil van de slacht plaatsen niet in de riolen behoefde te komen. Daarby was een zeer groot bezwaar tegen een abattoir, dat nu ook al het vuil op óén plaats geloosd werd, terwyi het anders in kleine hoeveelheden op verschillende plaatsen een uitweg vindt. En nu was het geklaarde water van een abattoir wel veel minder schadelyk, maar het werd toch door den directeur van gemeentewerken in diens rapport met het gewone rioolvocht gelykgesteld en nu moest men over het schadelyk karakter van het menagewater en van het met orga nische stoffen voorzien fabriekswater niet te gering denken. Eindeiyk ging het niet aan het vuil van een abattoir te vergelyken met het vuil der particuliere slachtplaatsen. De bryachtige massa, op een abattoir aangetroffen, gaf een verpestende lucht af, terwyi het vuil op de particuliere slachtplaatsen door de grootere verdunning minder schadelyk was. Een lid, erkennende, dat de toestand der stadsgrachten abominabel was, achtte echter de stichting van een openbaar slachthuis niet den aangewezen weg, om hierin verbetering te brengen. Een afdoende verbetering zou alleen een behoorlyke rioleering brengen en dan zou de verontreiniging der openbare wateren door de slachtplaatsen vanzelf ophouden, omdat dan al het vuil door de riolen zou worden weggevoerd. Hy wenschte dan ook te consta- teeren, dat de bouw van een openbaar slacht huis in geen enkel opzicht de noodzakeiykheid eener behoorlyke rioleering verminderde. Ook wees hy er op, dat de inspecteur van de vee- en vleeschkeuring zelf in zyn verslag over liet jaar 1898 op de uitnemende resul taten van de controle der slachtplaatsen had gewezen. De toestand der slachtplaatsen was dus zoo slecht niet, als men uit het rapport wel zou afleiden, en zeker zouden ook Burge meester on "Wethouders hun medewerking niet onthouden om tal van verbeteringen te doen aanbrengen, indien eenmaal vaststond, dat niet tot de oprichting van een openbaar Blachthuis zou worden overgaan. Een ander lid stelde voldoende vertrouwen in onze slagers, om er van verzekerd te zyn, dat zy zei ven wel voor een goede behandeling en bewaring van hun vleesch zouden zorg dragen. In ieder geval achtte hy het resultaat, door een openbaar slachthuis te verkrygen, niet evenredig aan de groote kosten en moeite, welke met de stichting en de exploitatie daarvan zouden gepaard gaan. Bovenstaande beschouwingen vonden by veel andere leden allerminst instemming. Dat heden ten dage nog veel fabrieken vergiftige afvalstoffen in de openbare wateren loosden, meende men te mogen ontkennen en even zeer de mogeiykheid om alle fabrieken aan een bepaald gedeelte der gemeente te binden. Trouwens een vergelyking met allerlei andere bedry ven, die bodem- en watervervuiling mee brachten, ging reed8 daarom niet op, omdat deze niet tevens, zooals de slachteryen, toe zicht op het geproduceerde eischten. Eu een afdoende verbetering der particuliere slachtplaatsen, aldus verklaarde ook de in de Secties aanwezige deskundige, was practisch onuitvoerbaar. Men kon een impermeabelen vloer voorschryven, maar niet waarborgen, dat hy impermeabel bleef, wat in een abattoir wel het geval was. Een behoorlyke ventilatie dor particuliere slachtplaatsen was onmogeiyk, omdat de localiteiten dan veel ruimer zouden moeten zyn. En ook de afwatering der slacht plaatsen zou altyd slecht blyven, omdat ook de scherpste controle geen behooriyk onder houd der voorgeschreven werken zou waar borgen. En wat zou een dergeiyke controle niet moeten kosten? Dat de in de laatste jaren uitgeoefende surveillance goede resul taten had opgeleverd, sprak wel vanzelf, waar vroeger alle toezicht had ontbroken. Steeds echter zou de inrichting der particuliere slacht- lokalen zóó zyn, dat de slagers ook met den besten wil hun vleesch niet goed zouden kunnen houden. Dat eindelyk voorschriften, door de slagers by het slachten in acht te nemen, weinig doeltreffend waren, had de ervaring, in Utrecht opgedaan, geleerd. Men had daar een ton voorgeschreven om het bloed en de faecaliön op te vangen, maar met bedroevend resultaat. Ook de bewering, dat de plaatselyko ver ontreiniging van het grachtwater door de particuliere slachtplaatsen minder bezwarend was, vond tegenspraak. Van sommige slacht plaatsen was de afval ontzettend groot en hot gevaar, door de bloedloozing veroorzaakt, moest niet worden onderschat. Onjuist was voorts ook de redeneering, als zou door de oprichting van een abattoir slochts Vioo gedeelte van al het vuil uit de openbare wateren geweerd worden. Men hield dan alleen rekening met de hoeveelheid, niet met het gehalte van het door de slachtplaatsen ge leverde afvalwater. En aangezien nu dit afval water ten minste tienmaal zoo vuil was als het gewono rioolvocht, zou niet f/,w van al het vuil onschadelyk gemaakt worden, maar l/i0t misschien wel */10 gedeelte. Ten onrechte ook had men zich beroepen op de verklaring van den directeur van gemeente werken, dat het geklaarde abattoirwater met gewoon rioolwater kon worden gelykgesteld. Het rapport, waarin deze mededeeling was opgenomen, was van Februari, dus anterieur aan het onderzoek, door den "Wethouder van Fabricage mot de beide deskundigen in Duitsch- land ingesteld, en eerst n& dat onderzoek hadden Burgemeester en Wethouders hun laatste rapport uitgebracht, waarin een mechanisch-biologische reiniging wordt voor gesteld. Het aldus gereinigde water was on eindig veel beter dan het rioolwater en kon met behooriyk goed putwater op één lyn ge steld worden. De biologische reiniging aan al de particuliere slachtplaatsen voor te schryven, was echter practisch ondoenlyk. De directeur van gemeentewerken lichtte het verschil tusschen de in zyn rapport be doelde en thans door Burgemeester en Wet houders voorgestelde reinigings-methode nog nader toe. Destyds had hy aldus geredeneerd. In deze gemeente hebben jaarlyks 13,000 slachtingen plaats, waarvan ieder 0.4 M3 afval water geeft, alzoo to zamen 5200 ML Dit nu is ongeveer V200 van a^ ^et rioolvocht, dat in de stadsgrachten wordt geloosd. En aangezien dit afvoerwater 10-maal, waarschyniyk wel 20-maal zoo vuil is als het gewone rioolvocht, was !/j0 of Viovan a^ befc vui*uit de slachtplaatsen afkomstig. By het bestaan nu van een abattoir, zou dit vocht, na mechanisch en chemisch te zyn geklaard als gewoon rioolwater, in de openbare wateren worden geloosd. Thans echter zou de toestand voel gunstiger zyn. Het biologisch gereinigde afvalwater van een abattoir kon men berekenen op 15 M3 of 15,000 Liter per dag, dat is ongeveer het rioolvocht van 150 menschen of van 30 huizen. Welk bezwaar kon er nu zyn om deze hoe veelheid op één bepaalde plaats te ioozen, te minder, waar zy als behooriyk zuiver water zou worden afgevoerd. En op deze wyze verkreeg men het ontzettend groote voordeel, V10 g&deelt© van al het vuil aan de stads- wateren zou worden onttrokken. Dat de bouw van een openbaar slachthuis do noodzakeiykheid eenor behoorlyke rioleering in geen enkel opzicht verminderde, werd overigens zoowel door den wethouder van fabricage, als door don directeur van gemeente werken volmondig erkend, al meende ook de inspecteur der vee- en vleeschkeuring aan een ander lid, dat met het oog daarop den bouw van een openbaar slachthuis nog maar een zeer partieelen maatregel noemde, te moeten doen opmerken, dat die rioleering voor het slachthuis zelf niet noodzakelyk zou zyn, maar alleen het voordeel zou geven, dat de klaring van het abattoirvocht onnoodig werd. t Gemengd Nieuws. Men meldt uit Den Haag: Omtrent het politieverhoor in zake de ZondagavondjL aan het Kanaal voorgevallen trambotsing wordt nader vernomen, dat alle getuigen een parig zyn in hun verklariDg, dat het zeer donker was en het voor den machinist van de aanrydende tram onmogelyk was om het licht op het, met publiek overladen, achter balkon van de aangereden tram te zien. Behalve door passagiers van beide tram- rytuigen wordt ditzelfde beweerd door andere ooggetuigen van het ongeval. De machinist van de aanrydende tram zou volgens die getuigen geen schuld hebben. Deze machinist biyft by zyn reeds dadelyk gedane verklaring, dat hy hot licht van de aangereden tram niet gezien heeft on eerst op circa vyf meter afstand toen aan het voorkomen van een botsing niet meer te denken viel door het schynsel van de lan taarn aan de voorzyde van zyn eigen machine, de aangereden tram bemerkte. Bruidryden te Amsterdam. Ze kwamen zoo vrooiyk en lustig aanryden, de bruidcoupó voorop, dan de naaste verwanten en vervolgens de broeders en zusters met vrouwen, eegaas en toekomstige eegaas, de getuigen en de bruidsmeisjes, allen in glim mende koetsen, mot vurige tweespannen, mooi uitgedoste koetsiers en palfreniers met bouquetten, laarzen met kappen en witte handschoenen. Een jonge bruid met frissche rozenwangen, in wit satyn gesluierd en be kranst, een bouquet - in de fijn geschoende hand en kleine trippel voetjes in zyden schoenen; de bruigom een krachtige bor6t, vol moed de wereld inkykend, vol biyde hope in het hart en luchtige verwachting onder den bekroesden schedel het heele gezelschap vervuld van de komende bruiloftspret en de zegentoosten. Daar daalt de stoet van een brug af en rydt een geasphalteerde straat in. Het harde geklep togen de keien gaat over in een licht geklikklak der yzers op de gladde baan. Opzy daar voor het spatten dor hoeven plaats voor zulk een van jeugd en levenslust brui senden stroom, die als een lavagolf door een kalm landschap giertMaar wat is dat I "Waarom dit plotselinge stilstaan? Waarom dat angstig en vervaard kyken door de ge opende portieren? Daar was eensklaps een hinderpaal gekomen op dezen eersten huwely ks- tocht De gladde straat, de mooie baan, zoo vriendeiyk lokkend aan het begin, is aan het einde opgebroken en daar gaapt nu een diepe afgrond. Mannen in pilow, khaki on regetta, met bemorste, bekladde en bekleide aanschijnen ryzen als kabouters uit den grond en versperren den weg aan het jeugdige paar en zyn gevolg. Er moet nu worden gekeerd, maar daartoe blykt de weg te smal, wyi de straat ook aan een kant is opgebroken. Er moest raad geschaft en gohandeld, er was niets aan te doen danallemaal uitstappen, met inbegrip van de gesluierde bruid I En toen gebeurde het, dat men een gan- sche feestvierende familie met het jonge paar zag gaan over het trottoir, dat men de paarden zag afspannen, de boomen afschroeven, de koetsen zag draaien om haar assen, de boomen weer aanschroeven, de paarden weer aan spannen en den geheelen stoet instappen en in omgekeerde volgorde wegryden. Een en ander veroorzaakte een levendig tooneel in do toch al levendige straat, en daar men zag, dat de jonggehuwden het ongeval lustig opnamen en zich door dat wissewasje niet uit den vroolyken plooi lieton brengen, geloofde iedereen, dat hot hun ook op den verderen huwelyksweg wel goed zou gaan, al moet er nóg zoo dikwyls gekeerd en ge draaid worden! Wél gefeliciteord(Tijd) Eet vruchten, vooral rype vruch ten. Onder de vruchten, die als genees middelen dikwyls dienst kunnen doen, behooren ln de eerste plaats de druiven to worden genoemd. Da blauwe soorten of beter ver scheidenheden zyn niet alleen voedzaam, maar zuiveren ook in hooge mate het bloed. Daarop volgen de perziken, in geneeskracht gelyk aan de druiven, maar men bedenke er by, dat zy wel ryp, doch niet overryp mogen zyn, deze gebruiko men liefst 's ochtends op do nuchtere maag. Een sinaasappel dagelyks gebruikt, is een voortreffeiyk middel togen slechts spys- vertering en geneest by voortgezet gebruik de maag volkomen. De appel is niet alleen voedzamer dan de aardappel, maar hy bevat ook zachte, aangename zuren, die op het gansche lichaam een weldadigen in vlood uit oefenen. Iemand, die veel appelen eet, zal zeidon aan moeilyko epysvortoring of keel ziekten lyden. Vooral bevorderend voor de gezondheid is het, een appel te eten, vóór men 's avonds gaat slapen. Do appel bezit versterkende hoedanigheden en bevat meer phosphor dan eenige andere plant. Daarom is hy voor personen, die in steeds geprikkelden toestand verkeeren en niet in staat zyn tot lichameiyke krachtsinspanning, een zeer ge schikt en tevens gewenscht voedsel. De appel voedt de hersenen, wekt de werkzaamheid van de lever op en verfrischt zoowel geest als lichaam. Met uitzondering van de aard beziën, kunnen we eerder alle andere vruchten te zamon ontberen dan de appel alleen. En toch is de aardbezie Fragaria vesca maar een tydelyke vrucht, terwyi de appel, als hy op behoorlyke wyze wordt bewaard, het geheelo jaar duurt en ons verkwikt door zyn heerlyko sappen. Do plaats, die de appel vrucht inneemt, is moeilyk te vervangen, reden om die vrucht nog meer te waardeeren dan tot nog toe hot geval is. Geeft men aan kinderen voel gekookte appelen te eten, dan zullen poeders onnoodig zyn. Van nuttige vruchten gesproken met geneeskrachtige eigenschappen, mag de citroen niet vergeten worden. By don arbeid in den heeten zomer hetzy buiten, hetzy binnenshuis, als de dorst ons het sterkst kwelt, is het citroensap, met water vermengd, zeer aan te bevelen, daar het niet alleen den dorst stilt, maar ook geen schadeiyko gevolgen doet ont staan. Citroensap in een kop sterke koffie doet de hoofdpyn bedaren, dikwyls neemt het die geheel weg. Onze moeders weten heel goed, hoe gunstig de vruchtonsappon, met water vermengd, by kinderen werken. Het is zeker een verbiydend verschynsel,, dat men overal in de weer is om meef vruchten te telen, waarvoor ons vaderland voor het grootste gedeelte zoo uitstekend geschikt is. Gutenberg's nakomelingen. Als een byzonderheid wordt gemeld, dat nakome lingen van Johannes Gensfleisch Zum Guten- berg, wiens geboorte 24 Juni jL juist 500 jaren achter ons ligt, en die door onze Ooste- ïyke naburen als de uitvinder der boekdruk kunst wordt geëerd, nog altyd te 's-Hertogen- bosch wonen. Een dochter van Gutenberg huwde indertyd met Peter Schaoffor, wiens kleinzoon Jan Schaeffer zich te 's-Hertogen- bosch in de Kerkstraat vestigde, alwaar hy in 1541 drukker was in „Het Vergulde Mis saal". Diens nakomelingen, later den naam van Schoffer aangenomen hebbende, zyn te 's-Hertogenbosch nog vertegenwoordigd. De Doenscho oudheidkundige expeditie, die door het Carlsborgerfonds uitge rust is, ging gisteren van Kopenhagen naar Noord-Afrika, om op de plaats van het oude Kyreno en in het gebied van do oude Kyreniërs opgravingen te doen. 9) „Ik zal myn bezittingen in Lotharingen verkoopen en naar Frankryk verhuizen." „Maxime! Dat kan je geen ernst zyn. Ge zoudt Marange en Hauconcourt willen ver koopen? Die oude bezittingen van uw geslacht? Het erfgoed van onzen zoon?" „Die in Parys als Franschman wordt opgevoed „Helaas!" De kolonel slingerde driftig de sigarette weg. „Kort en goed," riep hy, „ik wil niet, dat Madeleine met de Duitschers in aanraking komt „"Welaan, dan weet ik een anderen uitweg. Wy" behoeven Madeleine niet weg te zonden. Zij kan mot juffrouw Martin de drie dagen, dat de inkwartiering hier blyft, het tuinhuis in het park bewonen. Hot huisje ligt zeer verscholen in het groote park; een vreemde zal den weg er heen niet zoo licht vinden." „Daarmee kan ik my vereenigen. Begel zelf het overige!" Do kolonel stond op, om in huis te gaan. Kapitein Eugène, zyn broeder, had den kleinen twist met een licht glimlachje aangehoord; nu draaide hy zich een verscho sigarette, stak ze aan on meende: „Mynheer myn broeder is wel wat voorbarig, als by Madeleine van elke aanraking met de Duitschers verwyderd wil houden. Mademoiselle Martin, de gouver nante van Madeleine, is immers ook een Duitsche." BEen Duitsch-Amerikaansche, zooals ge weet, Eugène. Dat is toch een groot verschik Wy hebben mademoiselle Martin in ons huis genomen, opdat Madeleine van haar te gelyk Duitsch en Engelsch leeren zou." „Ja, dat weet ik," antwoordde de kapitein onverschillig. „Maar daar komt mademoiselle zelve!" De slanke en toch krachtige gestalte van een jongedame, in het zwart gekleed, kwam uit het park de trap der veranda op, in de hand een bloemruiker dragend. Do kleine Madeleine sprong haar juichond te gemoet. „O, welke mooie bloemen, mademoiselle!" „Ik heb ze voor u geplukt, lieve Madeleine," sprak juffrouw Martin met een zachte, vriende lijke stem, terwyi een lichte blos haar wangen overtoog, toen zy zich tot het kind neer- bukte. „Ik heb u een mededeeling te doen, made moiselle," zei mevrouw De Marange op haar rustige wyze. Toch richtte juffrouw Martin zich als verschrokken uit haar gebogen hou ding op. Een korte, schier angstig vragende blik haror oogen trof den kapitein, die zich echter, schynbaar zonder belangstelling in het gesprek, met zyn sigarette bezighield. „Ik hoop, dat mevrouw niet ontevreden over mij is „In geenen deele, ma chère. De mededeeling betreft echter wel Madeleine. Myn echtgenoot wenscht, dat Madeleine niet in aanraking komt met de Pruisische officieren, die wy hedenmiddag verwachten on die drie dagen hier blyven. Gy, mademoiselle, zult daarom de eerstvolgende drie dagen met Madeleine in het u bekende tuinhuisje wonen. Het is voldoende gemeubileerdlaat slechts uw goed en dat van Madeleine er lieen brengen en verwittig de huishoudster, dat zy 11 al het noodige aan eten en drinken toezendt." Mademoiselle Martin scheen verlicht op te ademen. „Dat is een verblydende tyding, mevrouw 1" sprak zy glimlachend. „Het idyllische huisje te midden van het park is myn en Madeleines lievelingsplekje. Wy zullen ons daar wel op ons gemak bevinden. Nietwaar, Madeleinelief „O zeker, mademoiselle! Waar u gaarne is, daar ben ik het ook. Maar de soldaten zou ik toch ook wel eens willen zien." „Go hebt immers pas onlangs in Metz de soldaten gezien, myn kind! Die drukte van militairen is ook niets voor a. Uw ouders hebben volkomen gelyk. Kom maar, we zullen het ons dadelyk in ons idyllisch nestje gemak- kelyk maken. Mevrouw vindt goed, dat wy ons verwyderen?" „Ga maar, ma chère! Myn plichten als vrouw des huizes zullen my, helaas, niet veroorloven, u dikwyls in hot parkhuisjo te bezoeken. Maar het is slechts om een paar dagen te doen. Hedenmiddag komt de inkwar tiering; overmorgen trekt ze weer af." Juffrouw Maitin wilde zich verwyderen, maar nu stond de kapitein op, wierp zyn sigarette weg en sprak glimlachend: „Als u het my toestaat, mademoiselle, dan vergezel ik u. My houden de plichten jegens do ons opgedrongen gasten niet terug." Wodorom vloog een lichte blos over het schoone gelaat der gouvernante. Zy boog het hoofd en antwoordde zacht: „Uw gezelschap, heer kapitein, zal ons zeer wolkom wezen." Een eigenaardige glimlach overtoog het militair fraaie gezicht van den kapitein. Hy groep Madeleines hand en sprong met het kind de trap af, terwyl juffrouw Martin lang zaam volgde. Na weinige minuten was het kleine ge zelschap tusschen de boschjes van het park verdwenen. Madame De Marange keek hen een poos peinzend na. Haar gelaat nam eon ernstige uitdrukking aan. Toen stond zy op, schudde, alsof zy haar eigen gedachten afkeurde, het hoofd en mompelde: „Neen, neen, men kan de juffrouw algeheel vertrou wen schenken. Zij is een braaf, eeriyk meisje." Op dit oogenblik klonk van den straatweg vroolyke muziek. De kolonel kwam haastig het huis uitgeloopen. „Hoort ge die muziek, Joséphine? De inkwartiering komt. Och, waren deze dagen maar weer voorbyl" „Nu, nu, lieve man," antwoordde mevrouw De Marange glimlachend, „is het dan zoo erg eenige dagen met kameraden vereenigd te zyn?" „Kameraden I" „Nu ja, hebt ge niet vaak zelf gezegd, dat allo soldaten der wereld kameraden zyn?" „Och, dat begrypt ge metl" Een schalksch glimlachje vertoonde zich op het schoone gelaat der slotvrouwe. „Geef my uw arm en laten wy onze gasten te gemoet gaan, gelyk hot in hot gastvrye huis van Hauconcourt betaamt!" zeide zy vriendeiyk. De ridderiyke aard van den kolonel kwam weer boven. „Ge hebt gelyk," hernam hy. „Ik bon recht dwaas. Al zyn onze gasten ook Duitschors, het zyn in elk geval toch onze gasten." „Zoo bevalt go mij, mon ami! En ge zult u in den kring der Duitscho makkers wel spoe dig op uw gemak voelen. Hot zyn immers soldaten als gy en dienen hun Keizer!" „Ja, en niet een troep advocaten zooals wy in Parys! Kom, ge hebt gelijk!" Hy reikte zyn gade den arm en geleidde haar naar het slot, op welks voorplein een compagnie soldaten juist de geweron in rotten zette, om de laatsto beschikkingen voor de kwartieron te ontvangen. VI. De troepen waren zeer uitgeput van de manoeuvros en den langen marsen op dien warmen, zonnigen Septemberdag. De man schappen konden terstond inrukken om zich naar hun kwartieren te begeven, dio zich in do bygebouwen van het slot bovondon, ter wyl de officieren in het slot zelf ingekwar tierd werden. Buiten de officieren dor com pagnie, den klomon, dikken kapitein Brandt on twee luitenants, werdon in het slot nog de bataljonsstaf, majoor Von Auer, diens adjudant en do officier van gezondheid by den staf, Dr. Weniger, onder dak gebracht. De adjudant van majoor Yon Auer was sedert eenigo dagen Koenraad Yon HoJten, die als goed ruitor en wotenschappoiyk ontwikkeld officier voor deze positie als g03ehap9n scheen. In de vaak tot velerlei oigoiiaaidige diensten verplichtende positie van adjudant mocht Koenraad wch niet alleon in do welwillend heid van zyn chef, doch ook in do by*ondere tevredenheid dor kapiteins on foornamolijk- der officieren van zijn bata'jon verheugen.' Zyn vriendoiyko, voorkomondo aard, zyn echt kameraadschappelijke zin hadden hem spoedig do vriendschap van de officieren doen ver werven in het regiment, waartoe hy toch nauweiyks eonigo maanden behoorde. Het bataljon van majoor Yon Auer genoot in het regiment zoowel als b\j de gehoelo divisie oen zekere reputatie, dio zich in menige plagery der kameraden lucht gaf. Wordt vervolgdj

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 9