N#. 12375
"Vrijdag 29 Juni.
A*. 1900
(Beze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering
van <§on- en feestdagen, uitgegeven.
Het Openbaar Slachthuis te Leiden.
Leiden, 29 Jnni.
Feuilleton.
VERBROEDERING,
PEUS DEZER COURANT:
Voor Leidon per 3 maanden. f 1.10.
Franco per post 1.40.
Afeonderlyke Nommers 0.05.
PRIJS DER ADVERTKN 'I'IËN
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 J. Grootere
letters naar plaatsruimto. Voor het incasseoren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
IV.
Een der krachtigste argumenten voor do
oprichting van een abattoir, erkenden enkele
leden, was wel de noodzakelijkheid van een
behoorlijke vee- en vleeschkeuring. Hier echter
kon dat motief niet gelden, omdat wy ons
mochten beroemen op een uitstekende keuring.
Men weos op het groote percentage van
tuberculeus vee, dat hier onder het slachtvee
wordt aangetroffen. Ongetwijfeld moest dit
voor een deel daaraan worden toegeschreven,
dat Leiden zyn slachtvee voornamelijk betrok
uit een streek, waar veel tuberculose onder
het vee heerscht, maar voor een ander deel
was dit tocli ook hot gevolg van de strengere
keuring, zooals de ervaring aantoonde. In
Rotterdam, dat zijn slachtvee uit dezelfde
streek betrok, werd veel minder tuberculose
geconstatoerd. En toen destijds ia deze ge
meente de rykskommiezen, tot dusverre met
de keuring belast, door deskundige keur
meesters werden vervangen, steeg plotseling
het percentage aanmerkelijk. Het was dan
ook van algemeene bekendheid onder do
slagers, dat hier wordt afgekeurd, wat in
Amsterdam nog voldoende wordt geacht Nu
gaf men gaarne toe, dat de keuring op een
abattoir gemakkelijker gaat, maar men zou
datzelfde doel kunnen bereiken door een paar
keurmeesters meer aan te stellen, in plaats
van een abattoir op te richten.
Overigens dweept een dezer leden niet met
den hier bestaanden toestand. Hij erkent, dat
er behoefte bestaat aan een beter keurings
lokaal en aan een betere gelegenheid om hot
vee te stallen.
Zijnerzijds spreekt echter de aanwezige
deskundige als zijn uitdrukkelijke meening
uit, dat de keuring bij de oprichting van oen
abattoir nog een enorme verbetering zou
kunnen ondergaan. En ongetwijfeld" zoir men
het percentage tuberculeus vee dan nog weer
zien stijgen. Overigens was onjuist, dat hier
strenger gekeurd werd dan in Amsterdam.
De keuring in Amsterdam was niet minder
streng, maar er bestond verschil van meening
omtrent de vraag, of afgekeurd vleesch door
zouten nog voor de consumptie kan worden
geschikt gemaakt. Hier achtte men dat zouten
wetenschappelijk onjuist en werd dus vleesch
vernietigd, dat in Amsterdam nog gezouten
werd.
Een groot bezwaar voor de keuring zonder
abattoir bestond ook in de groote afstanden,
die de keurmeesters hadden af te leggen. Op
het laatst werden zy moe en moest uit den
aard der zaak de keuring minder nauwgezet
in haar werk gaan. In een abattoir daaren
tegen bleven de keurmeesters tot het laatst
toe frisch.
Eindelijk was de keuring in een abattoir,
meer nog dan voor tuberculeus veo, noodig
voor andere ziekten, die tusschen de keuring
en de slachting in de slachtstallen ontstaan
en zonder abattoir aan de aandacht moeten
,ontsnappen. Ook de zoogenaamde noodslach-
tingen behooren in een abattoir plaats te
hebben, waar men onmiddellijk al het noodige
by de hand heeft en een behoorlijke desinfectie
mogelijk is.
Overigens was de keuring hier slechts
relatief zoo uitnemend. De toestand was
vroeger zoo ontzettend slecht. Ook werden
in de jaarverslagen niet alle cijfers gegeven;
de toestand, geheel beschreven, zou een aller-
ongunstigsten indruk maken. Alleen meteen
abattoir kon men een workoljjk goeden toestand
tot stand brengen.
Trouwens, als een afdoend bewye, dat men
zonder abattoir nimmer een goede keuring
zou kunnen verkrijgen, behoefde men slechts
te wijzen op het feit, dat hier des Vrijdags-
middags na afloop van de veemarkt in een
paar uur tyds niet minder dan 60 slachtingen
plaats hebben. Om deze alle behoorlijk te
controleeren en de keuring naar eisch te doen
plaats hebben, zouden zeker 80 keurders
noodig zyn
Daarentegen acht een lid die noodslach-
tingen voor een abattoir juist een groot
gevaar, omdat de beambten zich van het
besmet vee dadelijk weer naar andere locali-
telten begeven, en wyst hy er op, dat het
plotselinge slachten juist in een abattoir veelal
moeilijker zal zyn, waartegen echter weder
werd aangevoerd, dat de directie tegen mis
bruikon, als hier bedoeld worden, maatregelen
kan nemen. Ook acht dat lid het onrecht
vaardig tegenover onze 6lagers, dat het uit
het buitenland ingovoerdo vleesch en ook het
vleesch dat by kleine hoeveelheden uit de
buitengemeenten wordt ingevoerd, niet zoo
voldoende kan worden gekeurd. Om consequent
te zyn, zou men dus feitolyk de gemeente-
lyke grenzen voor don invoer van vleesch
moeten sluiten.
Enkele leden gaven ook als hun meening
to kennon, en dit op gezag van slachthuis
directeuren, dat de clandestiene invoer van
vleesch met een abattoir even goed zou biy ven
bestaan, ja, veeleer nog zou toenemen. Aan
het thans gevolgde speur- en contröle-stelsel
zou minder streng de hand worden gehouden,
de inspecteur dor vee- en vleeschkeuring zou
zyn krachten op één plaats concentreeren en
overal elders zouden veel meer ongerechtig
heden gobeuren, tenzy veel meer ambtenaren
werden aangesteld. En dit bezwaar was te
grooter, omdat het publiek na de oprichting
van een openbaar slachthuis, dat van gemeente
wege wordt beheerd, geruster zou worden
en de eigen contröle zou laten varen en daar
door zeker niet minder dan vroeger gevaar
zou loopen om ongekeurd vloesch te eten.
Scherpo contröle door de goheele gemeente
zou dus in ieder geval dringend noodig biy ven.
In hot algemeen waren deze leden van
oordeel, dat het destijds door den inspecteur
der veo- en vleeschkeuring uitgebrachte rapport
voel te optimistisch gekleurd was. Men wees
op de uitspraak van het Rapport, dat eon
abattoir de vee- en vleeschkeuring volmaakt
zou maken. Men geloofde niet aan die vol
maaktheid, en achtte haar in ieder goval dan
wel duur gekocht.
Do bewering, dat do clandestiene invoer
met een abattoir nog zou toenemen, althans
niot verminderen, vond ovenwol by veel andere
leden bestryding. En men beriep zich daarby
op de ervaring, in Duitschland opgedaan,
waar na de oprichting van een abattoir de
clandestiene invoer belangrijk verminderd was.
En dit lag toch ook in den aard van de zaak,
daar de in de gemeento verspreid liggende
slachtplaatsen en veestallen by do oprichting
van eon abattoir verdwynen en dus de ge
legenheid tot clandestienen invoer zoozeer
verminderd werd. Ook zou de controle op
don invoer gemakkelyker zyn, omdat alles
naar één plaats zou moeten worden vervoerd.
Overigens was do politie daar om deze over
tredingen (o constateeren.
Ook de in de secties aanwozige deskundige
sprak als zijn overtuiging uit, dat de fraudu
leuze invoer, al zou hy nimmer geheel en al
kunnen worden tegengegaan, door de opruiming
van meer dan 100 slachtplaatsen en meer
dan 100 veestallen ontzettend zou verminderen,
waar reeds door do contröle der bedryfe-
lokalen zoo belangrijke resultaten waren ver
kregen. Evenmin kon het bezwaar, aan de
concentratie van het bedryf ontleend, hier
gelden, omdat met een abattoir minder
personeel voor de keuring noodig was dan
anders, en dus meer personeel voor de contröle
in de stad beschikbaar bleef. Dün zouden
twee personen voor dat doel beschikbaar zyn,
nu eigenlyk .nog niot één.
En wat het hem toegeschreven optimisme
betreft, hy had in zyn Rapport uitsluitend
bereikbare toestanden geschilderd. Indien hy
de vee- en vleeschkeuring in een abattoir
volmaakt had genoemd, dan had hy daarmede
bedoeld het beste, wat men op dit gebied kan
bereiken, voldoende aan do eischen, door
deskundigen gesteld.
Kindelyk deelde nog een der leden ten aanzien
V3n dit punt mede, dat drie voorname slagers
te dezer stede, met wie hy destyds een
onderhoud had gehad by het ontwerpen van
do verordening op do voe- en vleeschkeuring,
uitdrukkeiyk als hun moening hadden te
kennen gegeven, dat de verordening zeker
verbetering zou brongen, maar dat een afdoende
verbetering alleen door oen abattoir zou kunnen
worden tot stand gebracht.
Het heeft in de laatste dagen hier tor stede
zeker niet aan muziek ontbroken. Maar wie
houdt er dan ook niet van muziek, zelfs al
keert Leiden weer tot zyn gewone, neen, na
die drukko feestweek, tot een nög méér stille
rust terug? Al was het gisteravond nog niot
wat men zomer zou kunnen noemen, zoo
kon do tuin van Musis Sacrum" onder dio
omstandigheden toch vry goed bezet genoomd
worden, toen het stafmuziekcorps van het
4do reg. inf, er een concert gaf, waarmede
het'veel by val inoogstte, wat trouwens niot
te verwonderen was reeds by een blik op het
programma. Dit bevatte van do acht hommers
niet minder dan vyf „eerste uitvoeringen",
zoodat „M. S." op dit punt niet karig bedacht
wordt. Maar bovendien geschiedde de uitvoe
ring op zulk een wyze, dat ook daarvoor niets
dan lof kan worden gebracht. Zelfs een go-
deelto van het programma was een gang naar
het Plantsoen waard. Behalve Coonen's fan
tasie op Bizet's „Carmen" (voor de eerste
maal), werd op verzoek ook diens fantasie op
Gounod's Faust" nogmaals ton gehoore ge
bracht, en Van Erps wakkere kapel weerde
zich daarin nog dapperder, ook wat den
zang van het soldatenkoor betreft, dan de
vorige maal. Hedenavond „Zomerzorg"-concort.
De levering van reuzel ten behoeve der
soldatonmenages van het garnizoen, gedurende
het tydvak 1 Juli tot en met 31 December
1900, is toegowozon aan den hoer M. F.
Taverne, alhier, en de levering van aardappelen
voor die menages, van 16 Juli tot en met
31 October 1900, aan den hoor C. Yan Straaten,
te 's-Gravenhage.
Geslaagd is als derde stuurman voor de
Grooto Stoomvaart (diploma A) de heer Joh.
C. A. L. De Vries, te Leiden.
Bedankt is voor het beroep naar do
Evang.-Luthorsche Kerk te Heusden door ds.
J. L. F. De Meyere, to Bodegraven.
H. M. de Koningin heeft do uitnoodiging
tot het by wonen der Yisschersvlootrevue op
de Zuiderzee, voorbereid door de heeron L. C.
Kolff en H. J. Calkoen, burgemeesters van
Wieringen en Edam, aanvaard. Do revue zal
nu worden gehouden op den 3den Augustus
dezes jaars.
Reeds zyn 900 vaartuigen ingeschreven
de genoemdo beeren wekken op tot. nog
grootore deelnoming en hopen, dat ook de
vrouwen en kinderen niet op de schepen
zullen» ontbreken..
Een firma te Rotterdam heeft uit
Hamburg hot volgende telegram ontvangon:
„Volgens telegrammen uit Shanghai zyn de
Duitschers te Tientsin ongedeerd." Dit geeft
eenige hoop, dat ook onze landgenooten daar
behouden zyn.
Do heer Chinda, die te 's-Gravenhage
geaccrediteerd was als minister-resident van
Japan, is benoemd tot buitengewoon gezant
en gevolmachtigd minister en biyft zyn functie
in Don Haag uitoefenen.
Dinsdag is door do commissarissen van
do Maatschappy tot Exploitatievan Staats
spoorwegen aan den met 1 Juli a. s. aftre
denden directeur-generaal, den heer Cluysenaer,
in het „Amstel-hotel" te Amsterdam een diner
aangeboden en tevens tot een biyvende
herinnering een bronzen beeld naar Michel
Angelo's Ponserosa.
Op het drietal voor predikant by de Ned.-
Herv. Gemeente te 's-Gravenhage zyn ge
plaatst: lo. Dr. H. M. Van Nes, te Rotterdam
2o. A. Do Haan, to Zwolle3o. G. F. Haspels,
to Kralingen.
Ds. S. TJlfers, te Rotterdam, dio indertyd
door een rat gebeten is, ten gevolge waarvan
by ernstig ziek was, is nu beterende.
Omtrent de wotonschappeiyko expeditie
naar Suriname deelt hot „Hbld." nog het
navolgende mede:
Zy vertrekt a. s. Zondag, 's morgens 10
uren, per stoomschip „Prins Willem H", van
den W.-I. maildienst.
Do oxpoditie bestaat nu uit <3 personen:
behalve dr. H. v. Cappello, uit den heer C. Van
Drimmolen, districts-commissaris van Nickerie
(Suriname), dr. J. E. Tulleken, J. Haenon,
F. C. Gantzert, H. v. Cappelle Jr. Het doel
is eon onderzoek in het onbekende westelyk
gedeelte der kolonie Suriname, dat een ont-
zagiyk uitgestrekt gebied omvat en waar nog
eenigo expedities, uitgerust al3 do hunno, oen
uitgebreid arbeidsveld zouden vinden.
Do terreinopname zal zyn opgedragen aan
do heeren Haenon en Gantzert, dio, dank zy
der medewerking van den minister van
koloniön, wat betreft de instrumenten, op de
meest onbekrompen wfize zyn uitgerust.
Het geologisch onderzoek zal door dr. H.
v. Cappelle worden verricht, dr. kulleken zal
voor het botanisch onderzoek medegaan en
zal trachten zooveel mogeiyk materiaal byeen
te brengen, dat bouwstoffen zal kunnen leveren
voor een flora van West-Indiè.
De hoor H. v. Cappelle Jr. zal trachten een
aantal photographieön te vervaardigen, die
oen beold zullen kunnen geven van de door
reisde landstreek.
Tevens zal hy zich met die meteorologische
waarnemingen belasten, die op een tocht als
dezo wel met niet te groote bezwaren kunnen
verricht worden.
Alle leden der expeditie zullen tevens zoo
veel mogeiyk medewerken om voor het
Museum van Natuurlyko Historie te Leiden
eon colloctio byeen te brengen. Directeur en
conservatoren van genoemd museum hebbon
hun daartoe instructiön medegegeven, die do
kansen verhoogen om bruikbaar en gewenscht
materiaal to verschaffen.
Behalve do vroeger reeds gemelde bydragen
voor do expeditie mocht dr. Van Cappelle
van den directeur van den W.-I. maildienst
en van de firma Str&ter en Esser teAmster^
dam financieelen steun ontvangen, terwyl,
ook enkele firma's belangstelling toonden doofc
schenkingen, dio voor de onderneming van
grooto waarde zyn.
By da familie te Bloemendaal is van het
ministerie van buitcnlandsche zaken bericht
gekomen, dat, volgens een telegram van den
consul-generaal te Kaapstad, overleden was»
do hoor P. Meurs, hoofd van de school te
Jachtfontein in het Transvaalsche district
Potchefstroom. De heer Meurs was verbonden
aan hot commissariaat van generaal Piet
Oronjó's lager. Hy werd te Paardeborg ge
vangengenomen. Dat hy niet met hot leger
van Cronjó naar St.-Helena is gezonden, maar
aan de Kaap bleef, schynt er op te wyzen,'
dat hy van al de ontberingen ziek was ge
worden. Maar den 22sten Mei schroef de consul-
genoraal te Kaapstad nog, dat hy in het ge-,
vangenkamp te Groeneput en gezond was.
De lieer Meurs was S2 jaar en laat eon vrouw
en een kind achter.
Aan een schry ven van schipper K. Schol
van het Hospitaal-Kerkschip „De Hoop" zyn
de volgende byzonderhoden omtront de laatste
reis van dat schip ontleend:
Na 6 dagen werd door „De Hoop" opge
nomen een Duitscher, dio een 6chot in de
zfide had gekregen. Een der opvarenden van
een ander Duitsch vaartuig kon, na door den j
dokter te zyn behandeld, weer vertrekken. De
nummers dezer schepen, die beide thuis be-'
hooren to Bremen, zyn B V15 en BV 16.,
Zaterdag h werden weder eenigo patiönton:
opgenomen van de schepen V L 136 en V L 16,
torwyi op dien dag en den volgenden dag
patiönten werden behandeld, van de te Maas i
sluis thuis behoorende schepen 170 en 62.
Later werd door den dokter hulp verleend aan1
opvarenden van V 74, M A 75 en Sch 174.
Volgens dit schry ven blyft het schip steeds
goed voldoen.
Naar wy vernemen, wordt kolonel J. L.
De Bock, commandant van het regiment)
grenadiers en jagers, binnenkort bevorderd'
tot generaal-majoor, en is de kolonel E. D.
H. Mac Leod, comm. van het 1ste reg. int.,'
bestemd om op te treden als oomm. van hot
reg. gren. en jagers. (D.)
By het examen voor do cadettenschool,
in Neclerlandsch-Indiö afgenomen, hebben vol-|
daan do jongelieden A. J. T. Dessauvagies, J.(
W. K. Eichhols, W. A. Grashuis, H. A. W. C.-
Do Hazo Winkelman, J. Hogewind en C. L,.'
Schreuer.
Geref. Kerken. Aangenomen is het beroep
naar Zegwaard c. a. door den heer L. Van
Loon, cand. to Zwyndrecht.
Zondag 8 Juli a. s., 'a namiddags to 2
uren, zal do nieuw benoemde opperrabbyn by
do Portugeosche Israël. Gemeento te 's-Graven
hage, do heer Poreira, plechtig als zoodanig
wordon geïnstalleerd in een buitengowonen
dienst in het kerkgebouw aan den Boschkant.
By den heer Corns. Morks Cz., te
Dordrecht, zyn weer twee „Zuid-Afrikaansche
Vlugschriften" verschenen„Eenige Bladzyden
uit do Geschiedenis van den Vryheidsstrydl
der Transvaalsche Boeren" door dr. H. Blink
en „Generaal Joubert" door P. R. O. Boer*
(Pro-Boer).
Het stoomschip „Statendam" vertrok
28 Juni van Rotterdam naar Nieuw-York;
do „Cludon" (Holland-Amorika-iyn), van New.
port-News naar Amsterdam, passeerde 28
Juni Wight; de „Kanzlor" (thuisreis) arriveerde
27 Juni te Suez; do „Soombing", van Rotter
dam naar Java, vertrok 28 Juni van Marseille;1
het dubbolschroofstoomscip „Smdoro", vaa
7)
Daar knalden in de richting van La petite
Maxo goweerschoten. Myn afdeeling tirailleurs
was aangevalion, en ylings reed ik naar die
hofstede, om my van den stand van hot
gevecht op de hoogte te stollen. De Franschen
rukten in dichte drommon togen ons op.
Zelfs brachten zy zwaar geschut in het
gevecht, en krakend sloegen de granaten in
de nog ongedeerde hofstede La petite Maxe,
waaruit een man on een vrouw my jammorend
te gemoet snoldon. „Red ons, red ons kind,
loon commandant 1" smeekten zy met uit
gestrekte armen. „Onze dochter onze arme
dochter haar man is in Metz by het leger
zy is vóór eenige dagen moeder van een meisje
geworden rod ons, mon commandant 1"
Al menigvuldiger vielen do Fransche gra
naten op do hofstede neer, wier dak reeds
in vlam 6tond. Om do monschen gerust te
stollen, zond ik eenigen myner manschappen
naar do woning, waarin do jonge vrouw zich
bevond. Rustend, met haar pasgeboren kind
in don arm, werd zy door do soldaten uit het
brandendo huis gedragen en op myn aan-
wyzing naar St.-Remy gebracht. Het heviger
wordend gevecht nam my daarop geheel in
beslag, de dichtstby zynde troepen onzer
voorposteniyn kregen deel aan den stryd, de
Franschen werden afgeslagen, wy zei ven trok
ken ons ook binnen onze stellingen terug,
het ongelukkige dorp aan zyn lot overlatend,
terwyl den ganschen nacht door de brandende
boerderyen de goheele streek met een akeligen
rooden gloed overgoten. Do zware stukkon
geschut van de forten Plappeville en St.-Ger-
main kozen zich hot brandende dorp, om
hetwelk zy meenden, dat een heete stryd
gevochten werd, tot mikpunt hunner projec
tielen: de eene granaat na do andere klet
terde in do vlammen neer; toen de morgen
schemering aanbrak, was La Maxo een
rookende puinhoop."
„Een droevige herinnering, oom."
„De oorlog is wreed, onnoemlyk wreed.
Dien nacht zal ik nooit vergeten. Maar kyk
daarl Dat moet de hofstede La petite Maxe
zyn, uit wier vlammen myn manschappen de
jonge moeder redden. Hoe statig is ze weer
opgebouwd 1 Het schynt een logement te
zyn waarlyk, daar is het uithangbord:
„Auberge do St.-Agathe." Hier zullen wy een
glas bier drinken l"
Vóór het vriendeiyke huis verhief zich oen
oude lindeboom, in welks lommer een tafel
en een bank stonden. Het was een uitlokkend
plekje om te rusten. Van dit punt genoot
men een heeriyk uitzicht op do Moezelbergen
en de stad Metz.
Toen de ruiters hot huis naderden, ver
hief zich van do bank onder de linde een
omstreeks veertigjarige vrouw, legde haar
breiwerk neer en ging den officieren vriendeiyk
to gemoet.
„Wenschen de heeren een glas wyn?"
vroeg zy.
„Zeker, madame. Hebt go wyn van Scy?"
„Neen, mynheer. "Wy schenken slechts
eigen gewas uit onzo wynbergen by Lorry.
Maar ik denk wel, dat de heeren tevreden
zullen zyn."
„Goed, goed, madamel Breng ons dan uw
wyn van Lorry."
De generaal en Koenr&ad sprongen uit het
zadel en namen op de bank plaats. Do vrouw
snelde hot huis binnen.
„Als ik my niet vergis, is deze vrouw de
jonge moeder uit het jaar '70," sprak de
generaal glimlachend. „Ik ben nieuwsgierig
te vernemen, wat er van haar kind gewor
den is."
Op dit oogenblik kwam een jong meisje,
in do nette landelyke dracht der Lotharingsche
vrouwen, naar buiten en spreidde een zinde-
ïyk tafellaken over de tafel uit. Verbaasd
keken de officieren naar de slanke en toch
flinke gestalte van het meisje, wier frisch
gezicht, groote blauwe oogen en weelderig
donkerblond haar van oen bekoorlyko schoon
heid waren.
„zyt gy de dochter des huizes, mademoi
selle?" vroeg de generaal, die het jonge
meisje met belangstelling aanstaarde.
„Ja, mynheer," antwoordde het meisje glim
lachend, waarby een ry kleine witte tanden te
voorschyn kwam.
„En hoe oud zyt ge, als ik vragen mag?"
„Twintig jaar, mynheer." 3- -„
„Heet gy niet Madeleine?"
„Jawel.
„Nu, dan kennen wy elkaar, jufjel"
„Kent u my, mynheer? Ik herinner my
niet.
„Dat wil ik graag gelooven," lachte do
generaal „Toen wy elkaar leerden kennen,
laagt gy nog hulpeloos neer. Het was in het
jaar '70; toen waart gy nog heel, heel Jong,
nietwaar? Maar lk herinner my de kleine
Madeleine nog zeer goed. Ge waart toen wel
niet hier in La Maxe, maar in St.-Remy...."
„Wy woonden destyds in St.-Remy, toen
ons huis was afgebrand."
„Ja, en in datzelfde huis te St.-Remy woonde
een Duitsch officier, die u, kleine Madeleine,
vaak op de knieën geschommeld heeft
„Gy u on zou u die goede officier ge
weest zyn, van wien myn moeder my zoo
vaak verteld heeft?1'
„Ik ben ten minste de officier, die met uw
moeder en uw grootouders te St.-Remy in
één en hetzelfde huis woonde.
„O, mynheer, wy hebben u niet vergeten 1
Hoezeer verheug ik my, u te leeren kennen I
Wat heb ik er naar verlangd, u te leeren
kennen, om u te bedanken.
„Maar, myn kind, van dank kan immers
allerminst sprake zynl"
„Zeker wel, mynheer." En meteen snelde
zy haar moeder te gemoet, dio juist met den
wyn uit hot huis kwam.
„Moedor, verbeeld u dio heer dat is de
officier, die ons in het jaar '70 uit hot bran
dende huis gered, die ons in St.-Remy zoo
vriendelyk behandeld heeft.
Do vrouw liet van verrassing de flesch en
de glazen byna op den grond vallon. Haastig
plaatste zy ze op de tafel, en vóór do gene
raal het verhinderen kon, had zy zynhandon
gegrepen en aan haar lippen gedrukt.
„Myn lieve, beste mynheer 1" riep zy met
tranen in de oogen. „Eindeiyk dan kan ik u
voor uw liefde, uw goedheid danken, dio gy
ons destyds ln die verschrikkeiyko dagen
bewezen hebt. Gauw, Madeleine, ga gauw
vader roepen! Hy Is in don tuin. Hy moot
den weldoener van zyn vrouw en zyn kind
leeren kennen en hen bedanken."
Madeleine liep weg, om kort daarop met
een omstreeks vyf-en-veertigjarigen, broed
geschouderden landman, haar vader, terug te
keeren.
De generaal poogde tevergeefs zich legen
de dankbetuigingen der brave menschen te
verzetten.
„Ik heb immers niets moor gedaan dan
myn plicht als christenmensch I" sprak hy
glimlachend.
„Gy hebt meer gedaan, mon gónóral," zoide'
Thury, de eigenaar dor herberg „St.-Agathe,",
op ernstigen toon. „Luister slechts, mon
lieutenant 1" zoo wendde hy zich tot Koon-
raad. „Mynheer de generaal hoeft niet alloeri
myn Yrouw en myn kind uit de vlammen
gered, maar ook hun en myn schoonoudere
te St.-Romy een goed onderkomen verschaff
en er voor gezorgd, dat het myn arme, ziekf
vrouw en myn kind aan niets ontbrak. Wa(
dit in tyd van oorlog zeggen wil, mon
lieutenant, kan slechts diegene beseffen, die
zelf den oorlog hoeft Jeeron kennen. Ik wna
destyds in Metz, by hot leger van maarschalk)
Bazaine, ik was toen forestier boschwachter
zegt men thans, mon lieutenant, en
als zoodanig by het leger ingolyfd. Mynheer
de generaal heeft my binnen Metz tyding vaa
vrouw en kind doen geworden."
„Dat was toch maar een kleine dienst.
„Maar voor my meer waard dan wanneei
ik een beurs vol goudstukkon gevonden had*
Neon, neen, mon gónéral, gy moogt onzen
dank niet weigeren l En zoo gy ons nog even
vriendelyk gezind zyt, als toen, in het jaap
1870, dan moet gy vaak in do herborg
„St.-Agatho" komen en mynheer uw zoon
meebrengen." j
„Luitenant Von Holten is myn neef."
„Mon lieutenant, gy zyt ons altijd welkom,*
sprak de rechtschapen Thury, terwijl hy deir
jongen officier de breode jechterband tm-stakf
Wordt V'.rto'gd.)