Dc Vjjfde Aflevering van
HERKAN F. A. DAKEN ZOON, te Leiden,
Kinderjuffrouw,
Leidsche Stoom-Bierbrouwerij „De Posthoorn"
KAMERS.
MENGELWERK.
aanbevelenswaardige Tafelwijn, 36 per 4§ 1^1., door da Firma
in den handel gebracht, is te ontbieden aan hun kantoor Burgsteeg 2a of aan de Depots:
Voor COQtant 10 pet. korting. Vischmarkt No. 19 en Kraaierstraat, hoek Nieuwe Rijn.
VERHUISD: 1839 6
Gr. Xj.
Het geheele werk zal in 20 all. compleet zijn.
Leiden. A. W. SIJTHOFF.
uiomnnD
Grafkransen
en Monumenten.
G. M. HANSEN, Directeur
is bet merk van eebt Bosscbe Koek, keurig lekker van
smaak, die op geen Ontbijttafel mag ontbreken. In nette
verpakking bjj alle Winkeliers verkrijgbaar a 25 Cts. per stuk.
4897 48 mmWOUA „HOLLAND". LEiDEL
De geest der liefde.
De villa HellbQrn is sehaarsch verlicht. Uit
den Voortuin, waar bloembedden met vroege
bloemen prijken, voort een breede trap naai
de vestibule, die in schemerlicht is gehuld.
',0p do benedenste pijlers dor trapleuning staan
bruinroodo Etruscische vazen met hooge
palmen, die spookachtige schaduwen werpen.
Dp'vestibule in oud-Pompejaanschen styi
wórdt door zwaar neerhangende portiöres van
dó woonvertrekkon gescheiden.
'Over do met oen tapyt belegde trap yit
zonder gedruiscli een zuster van het „Roode
Kruis" inet een bediende des huizes. Zij is
nog jong voor haar ernstig beroep, maar toch
dragon haar gelijkmatige, odele trekken den
'6tempel van een moeilijke levensreis, en om
!den lieven mond ligt die groeve, die leed en
smart in 's menschen gezicht graven. De bo-'
'diende slaat de roode portiöres mot do mat-
groene versiersels terug en tikt vreesachtig
'aap eon breodo vleugeldeur.
-"Fluisterend vraagt een eenvoudige vrouw:
Zuster Be&ta?" En als de zuster mot een
bevestigend hoofdknikje antwoord geeft, wordt
'zU in een slechts spaarzaam verlicht voor
vertrek gelaten, 2y legt haastig mantel en
hoed af on volgt de vrouw dan in een slaap
kamer, Slechts vluchtig blikt zy rond; dan
gaat zy op den arts toe, dien zy uit het zieken
huis kent.
Yeti een groen bekapte lamp valt een bleek
licht over een tafel mot de medicynflescbjes;
de arts heeft juist een nieuw recept geschreven,
nu ziet by op naar de zuster en groet met
'één Vriendelijk lachjo en een beweging van
het hoofd; dan gaan zy als by afspraak naar
het ziekbed, waar een zwartharige knaap in
hevige koorts ligt.
„Een zware aanval van diphtheritue, zuster
Boatal De klieren aan de hoeken van de
kakebeenen zyn zeer opgezwollen en de ziekte
is reeds ver gevorderd."
Zachtjos heeft de arts dat gezegd; daarna
6liiipen zy van het bedje weg naar èen aan
grenzend salon, waar slechts een enkele was-
jkaars op een höogen kandelaar brandt en
met haar flikkerend echynsel beweegiyke
schaduwen in de prachtige kamer werpt. De
arte sluit behoedzaam de deur en zegt daarna
'pp vaderlyk-goedigen toon: „Ik heb de direc
trice verzooht juist u te zenden, zuster Beata;
alles is door my zóó geregeld, dat u in het
huis van myn vriend niets zou ontbreken,
wat tot uw gemak kan dienen, voor zoover
<3e verpleging van don kleinen Kurt het ver
oorlooft; de vroegere min en tegenwoordige
'waakster by het kind zal u helpen. Doe wat
u mogeiyk ishet gevèl is zeer ernstig, maar
jpiet wanhopig, en de vader van den moeder-
jloozen kleine, die op een overzèesciie reis is
|èn hauweiyks binnon eenige wekon terug
keren kan, heeft slechts dit ééno kind, waaraan
by met ongelooflyk veel liefde hangt."
„Verlaat u op my, dokter!"
Verder zeido de bleeke zuster niets, maar
de arts kent haar en hy weet, dat zy handelen
gal als een bezorgde moeder. Een oogenblik
rust hand in hand, dan verwydert de arts zich
en Beata gaat onhoorbaar in het groenachtig
^schemerlicht der ziekekamer. Alles is dood
stil om haai- heen. alleen het stootend, pyniyk
'ademhalen van het kind is hoorbaarzy buigt
zich voorover, de Ritte van de koorts kleurt
het smaile gezicht, waarom de magere handjes
branden.
Zy gaat als een zwevende schaduw door de
kamer, schikt hier en daar wat terecht, laat
door een smalle opening onder het raam de
bedorven lucht uitstroomen en luistert naar
het tik tak van de klok in het aangrenzend
vertrek. Daar aan den wand staat een groot
bed; in het halfdonker ziet zy zyden dekens
en breed borduursel, op de waschtafel een
rozorood kristallen garnituur en haar voeten
rusten zacht op een lieht Perzisch tapyt.
Haar gedachten wevenweelde, de grootste
rykdom rondom, en hier in het bedje een
doodziek kind zonder moeder en de vader is
vor, zonder oenig vermoeden, dat zyn lieve
jongen door de verschrikkeiyke kinderziekte
is overvallen, wier zwarte vleugelslag zoo
volen uit het warm, wit bedje in de koude
aarde waalt.
Zy wischt met een fijn doekje het voorhoofd
van den knaap af; zy giet hem een druppel
in, verpleegt mot veel voorzorgen den zwaar
zieke en als zy weer zoo voor het bedje zit
en haar oogen het matte licht volgen, dat al
de pracht van de meubelen, schilderstukken
en zydo besckynt, begint zij te peinzen; zy
buigt zich over het kind, het moedbrlooze
kind van don rykdom, dat nu aan haar, een
arme zuster, geheel is overgelaten.
Is do kleine Kurt dan niet veel armer dan
zy, die het noodlot dikwyls zoo harde ver
wijten heeft gedaan? Trouw zorgende moeder
liefde heeft haar omringd tot voor korte jaren
nog, en haar vader had zich voor do eerste
maal van haar gescheiden, toen hy de ge
heimzinnige reis begon, van waar geen terug
keer meer is. En toch, haar leven was ver
gald, en het zonlicht ven het geluk was voor
haar uitgedoofd; een, wion zy in de lente haar
liefde, haar hart en haar jong, geloovig ver
trouwen geschonken had, had haar vergeten
en opgegeven; hy, dien zy trouw had beloofd
in een emarteiyk afscheidsuur, nu langen tyd
geleden. Hoe had zy in hem geloofd, op hem
gehoopt, tot jaar op jaar verliop zonder een
woord van hem. Toen was een begrypen door
haar ziel gogaan: „Hy heeft je Vergetenmet
de kleine vriendin uit de jeugd heeft hy het
niet ernstig gemeend!" Een sterven kwam
in haar liofdevol hart; niet toorn en woeste
wraakzucht wakkerden op uit haar teleurge
stelde verwachting, alleon een onnoembare
smart, waarmee haar liofde, haar vertrouwen
en haar geluk insliepen. Als in een droom
loefde zy voor zich hoen, tot uit den puinhoop
van het liefdesgeluk als een phoenix de barm
hartigheid te voorschyn kwam, die haar nu
haar levenspad woes.
Zoo word zy zuster van hot „Roode Kruis";
zoo kwam zy uit de kleine provincie in het
grooto ziekenhuis der residentie. De mede
zusters weken voor haar droevig, ernstig
wezen met schuwen eerbied; de directrice,
die haar buitengewone toewyding kende, be
voorrechtte haar on do arts noemde haar oen
„heroïsche vrouw met het toewydende hart
eener moeder".
Dag aan dag zit nu zuster Beata aan het
ziekbed van don kleinen Kurt; nacht aan
nacht slaapt zy naast zyn zydo op den divan
de onrustige sluimering van de zorg. Zy be
stuurt het huis van den ryken man op stille,
bescheiden manier. Het bediendenpersoneel
ziet met vereering tot haar op en Kurt lacht
haar met zyn vervallen, bleek gezichtje mat
en treurig toe.
Weken gaan voorby, angst en vrees gaan
door het huis, de dokter komt twee- en
driemaal daags en als hy gaat is zyn voor
hoofd meer betrokken, zyn blik treuriger dan
by zyn komst. Hy spreekt maar weinig met
Beata on toch weet zy uit zyn korte zinnen
de alledaagsche en toch zoo treurige geschie
denis van den ryken man, die de fabriek en
de villa van zyn -schoonvader geörfd heeft, de
bezittingen, die alle den naam van den
vroegeren bezitter dragen; zoo heeft de mil-
lionnair het bepaald, toen hy weinige maanden
na zyn dochter stierf; z\jn naam moet aan
zyn bezitting verbonden blijven.
In het salon hangt het levensgroot portret
van de bleeke, zachte vrouw, die sterven
moest toen zy Kurt het leven gaf; zy had
Kurts vader, een beambte in de bureaux van
den millionnair, met verterenden gloed lief
gehad tot de vader het verbond der jonge
lieden gezegend had; maar het geluk heeft
slechts een enkel jaar geduurd;» de teere
vrouw Is vier jaar geleden in een kouden
'Novemberstorm begraven; do jongo man is
achtergebleven met hot zwakko kind en den
rykdoin van hem, die zyn dochter na weinige
maandon volgde.
Zuster Beata is onder het gepeins inge
slapen; het slaan van do klok doet haar ont
waken; zy buigt zich over den kleine heen;
zy is zeer bezorgd; Kurt was gisteren zoo
mat, zoo doodsbleek IEen zacht, maar
gelykmatig ademhalen dringt tot haar oor
door, zy zou willen jubelen; maar zy drukt
de lippen op elkaar en ziet met een onuit
sprekelijk biyden blik in het lieve, bleeke,
vermagerde gezicht: de koorts is voorby, ge
lykmatig, diep gaat de ademtranen om
floersen haar blikl Gelukkig I Dat is immers
eindelyk, eindelyk beterschap. Nu rekt hy
zich uit, een zegevierend lachje speelt om
haar mond; zy hoort het heel goed; het is
steeds dezelfde, rustige ademhaling, de stille
sluimering der genezing.
Het is nog vroeg. Mat kruipt het daglicht
door de gordyhen.
Zy doet de lamp uit. Later gaat zy zachtjes
naar de deur; zy moet het het dienstper
soneel toch zeggen!
„Kurt is beter; hy slaapt, hy is vry van
koorts 1" Zy voolde, hoe haar stem beefde van
biydschap; en de bediende heeft niets kunnen
zeggen dan: „Betor? GoddankI" Maar de toon,
die in deze woorden lag, was een jubeltoon.
Nu zit zy weer voor hot bedje, gelukkig,
dankbaar. Plotseling wordt zy pyriiyk aan
gedaan; een smarteiyk gevoel verlamt haar:
Kurt zal genezen en zy moet dan gaan,
scheiden van het kind, dat in haar arm, een
zaam hart een plaatsje had veroverd! Heeft
zy geen deel aan dit kind; heeft zy Let niet
met wakkere zorg don dood ontrukt? Lang
zaam rollen tranen uit haar oogen on zy
denkt: Ik zal myn leven lang alleen blyven,
Kurt zal my vergeten en de zonneschijn, die
in mun leven viol, zal woor in nacht ver-
dwynèn I
De kleine sluimert rustig voort. Hoe lang
hy wel geslapen mag hebben? Zy heeft de
klok in het aangrenzend vertrek stil doen
staan, opdat niets hem storen zou.
De dag gaat voorby. Kurt slaapt nog altjjd.
En nu klinken klokken, jubelende klokken-
tonen. Het ls Zaterdagavond vóór Pinksteren
het groote feest nadert I Vreemd wordt het
zuster Beata te moede; zy knielt aan hot
bedje neer en staart in de trekken van het
kind.
Plotseling rekt Kurt zich uit, slaat de oogen
op, groote, mooie, zwarte oogen, en een lachje
komt op zyn gelaat.
„Myn lievelingI" zegt zuster Beata vleiend.
Kurt ziet haar aan, de stille, lieve „tante",
die altyd en altyd aan zyn bedjo zat, en hy
slaat de magere, slappe armpjes om haar hals
on zegt smeekend:
„Lieve tantie, myn chocola 1"
Als de dokter komt in don avond, is hy
zeer biy: „Ei, dat gaat met reuzenschreden
vooruit 1 Nu echter voorzichtig; geen verkoud
heid, geen fout in het diöetl"
Ook den nacht hoeft Kurt rustig en vast
geslapen en zuster Beata heeft zich eindelyk
door een versterkenden slaap verkwikt. Ver
sterkt en frisch staat zy by liet aanbreken
van den dag op; een morel zingt vrooiyk en
rose stygt de zon in haar stralenkleed.
Do kleine Kurt wordt wakker: „Tantie,
nietwaar, vandaag spelen wy oorlog?"
„Ja, lieveling 1"
Een haastige tred klinkt door de aangren
zende kanter; een man gaat nu bevend naar
het bedje; hy omarmt zyn jongen:
„Myn jongen 1 Myn Kurtl Myn kind!"
„Papaatje 1 Lieve papa!"
Dan een pauze; zoo stil als zweefde een
vredesengel door de kamer. De man treedt
op Beata toe, die zich achter do zware gor-
dynon in een hoek van het raam terug
getrokken heoft.
„Dank, duizendmaal dank, zuster Boatal
Zonder kwaad te vermoeden keerde ik terug
om myn kind te verrassen en myn vriend,
de dokter, dien ik toevallig ontmoette, heeft
my alles verteld. Uw opoffering, uw goed
heid De zuster heeft de handen voor
het gezicht geslagen en zegt geen woord. By
den klank van deze stem dreigt haar hart
stil te staanzy zoil willen vluchten, zoo ver
haar voeten haar kunnen dragen, en nimmer
terugkeeren. Hy, hy is hot, die haar leven
verduisterd, haar liefde, haar vertrouwen ge
dood taeeltl
Nu roept de kleine: „Tantie, lieve tantie 1"
Een stryd gaat door haar ziel, maar de
stom van het kind, dio bijna snikkend zyn
„tantie" roept, draagt de zege weg; zy laat
haar handen zakken; koud gaat zjj Robort
Halden voorby en yit naar het ziekbed, waar
heen plicht en liefde haar dry ven.
Terwyi de slanke gestalte in het eenvoudig
kleed zich over het kind buigt en dit de armen
om den hals der zuster slaat, roept als uit
een droom ontwakend do deftige man, wien
vroege zilverdraden door het haar gryzen:
„Beatrice 1 Jy?l" En klagend paart zich
daaraan de stem van het kind: „Tantie, biyf
by myr
Voor den man, dien zy in de lento van
het leven liefgehad heeft, heeft do bleeke
zuster geen antwoord; het kind echter drukt
zy aan haar hart ep al haar jarenlang leed
lost zich op in tranen.
„"Beatrice 1"
Zy hoort het niet, naar het schijnt; zy
kust h$É kind, dat zich innig tegen haar aan
vljjt. Zachter, smeekender komt haör naam
over de llppón van den man; ach, het is
dezelfde stem, waarmee hy Raar vroogor ge
roepen hoeft 1 Zy richt het hoofd op en ziet
hem bedroefd in de brandende oogen; diep
haalt hot kind, rustend tegen haai-hart, aden»,
als ging het insluimeren, en smeekend etafo
voor haar do man en zegt.: „Beatricel je hebt
recht boos op mij to zyn, jo koel van
my af te wendonl En toch, waarom heb je
over mij geoordeeld zonder my gehoord te
hebben? Was ik niet nog half een jongen-
toen ik van je wegging; was ik niet one*:
varen, zonder een steun tegenover do indruk;
ken dor stormende wereld? Ik wil my niet
verontschuldigen, niet verdedigen, dat ik zwak
was, dat ik jo kon vergeten; ik heb immers
dikwijls ondervonden hoe verkeerd ik tegén-,
over jo gehandeld heb, maar ik wist jo niét
meer te vinden om jo het woord „vergiffenis"
af to smoeken. Zwak ben ik goweèst, mali-
niet slecht, Beatrice. Ik kon je vergeten, toefa
de wereld met haar verleidingen tot my kwapR
maar heol vaak was het den eenzamen mah
toen later weemoedig en bitter te moede bQ
do gedachte, wat hy als knaap had boloófd,
en laat berouw was niet myn geringste smart."
Deemoedig staat hy voor de geliefde ztfnër i
jeugd, dio bleek als een marmeren beeld op
don ingesluimerden knaap in haar armen
neerziet, en geen trek in haar strak gelaat
verraadt den man, wat in haar binnenste
omgaat. Byna tot een fluisteren daalt z(}n
stem, als by voortgaat: 1
„Nu heeft het toeval ja weer op mijn weg
gevoerd; ik zie myn jongen de armen tester
om Je hals slaan; zie jo als een liefhebbende
moeder bezorgd voor hemzie je in het kloéd
van onthouding, een trek van weemoed in
het gelaat en de zalige tijd der jeugd ont
waakt! Vergeten ligt alles tusschen het vér.
leden en nu; slechts één gedachte gaat nog
in mU om: Laat mij opnieuw je veroveren,
Beatrice; niet meor als knaap goljjk vrooger;
het is de man, in leed gelouterd, die jp
smeekt: „Blijf by my, Beatrice, woes w66T
goed op myi""
Droevig schudt zy hot hoofd. „Toen je my
opgaaft, ging de liefde in my doodl" -
Terwyi zy dit zegt, klinkt blij klokgelui als
een jubelend Halleluja.
Bewogen grypt hy haar hand, die het
handje van zyn kind zacht omvat houdt, ég
smeekt teeder: „Het ls vandaag het feest des
Heiligen Geestes, Beatrice. Dat ook over Joij
een andere, betere geest vaardig wordel -
Ter wille van het kind."
Het bloed stroomt haar naar de wangen
en een hamerend kloppen herhaalt„Ter wille
van het kind."
Zy ziet tot hem op en als zy hem ziet met
de zilverdraden van Zorg in het haar, met dj
plooien van leed In het gejaat, leeft de oude
tyd van geluk weer op en op vfisten toon
zegt zy:
„Ik wil by je blyven, Bobertl"
Terwyi hy juichend de armen om haar e)i
den knaap slaat en zalig uitroept; „De geejb
der liefde is ovor ons uitgestort 1" wordt
kleine Enrt wakkor en met een verwonderden
blik de beiden aankykend, zegt hy vleiend! -
„Lief tantie, lieve papal"
Eobert: zegt „Lieveling, zog niet tante
meer, noem haar mamal"
„Mamaatje 1" Juicht Kurt. De Pinkster-
klokken luiden en ln onnoembaar geluk \iyt'
Beata zich aan Boberts borst.
10288 51
Zoo spoedig mogelyk gewaagdeen
eenvoudige, bekwame
goe# kunnende naaien en knippen,
;by één kindje van 8 jaren.
1 Brieven onder No. 1820 aan het
f Bureel van dit Blad. ft
maskerade.
Te bnnr aangeboden, op het
mooiste gedeelte der Breestraat: een
tweede en «lorde Etage en
Plaatsen op een Tribune.
Brieven Bur. v. d. Blad No. 4843. 6
Mb]. KI. VAN DER HOEVEN, VerfosltundiBe,
van de Haarlemmerstraat 117
naar de Hooigracht 14.
Net gemeubileerde Kamers
van verschillenden prys met degelyk
Pension terstond beschikbaar.
1578 8 Papemtraat 4.
DOOR
is verschenen.
Het Kantoor der
is op Zon- en Feestdagen slechts geopend van 8 tot 9
's voormiddags én van 3 tot 4 's namiddags.
Tusschentjjds kunnen schriftelijke bestellingen afgegeven
worden in de brievenbus van bet kantoor. 4686 18
(Opgericht anno 1872.)
Kantoor en Magazijn DENNENWEG 43, Telephoon No. 4G4.
Bovengenoemde Onderneming belast zich met de regeling en
uitvoering van begrafenissen door het geheele Kyk, op nétte,
wyzej tegen blliyh tarief, waarvap de meest afdoende getuige
nissen van respectabele ïamilién ter inzage liggen.
Geornamenteerde Metalen Lijkkisten.
Deze Kisten, voorzien van afzonder
lek Blnnendeksel (hermetische slui
ting) zyn door Hfi, Poctoren aanbevo
len, terwyi zy voor haar soliditeit
èn slerlyldield op verschil(<jnde
Tentoonstellingen bekroond waddon.
GROOTE KEUZE VA*T
Levering van Graflnomusentcn,
Hehkén, Zerken met Inscription
naar voorhanden teekonlngeg tot bil-
ïyken prys, to,
De vervaardiging van Lykklsten, zoowol
als van Grafversieringen, staat onder
strenge controle van één Architect.
Dennenweg 459 's-G-rayenh^g©»