12346
'W oensdag S3 Mei.
A8. 1900
<§eze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
MOOIE VROUWEN.
■Jt
IEIDSCH
BA&BLAB.
PRIJS P7ILZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden, 1.10.
Franco per postt 1.40.
Afzonderlyke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTÜÖIc
Van 1-8 regels 1.0B. Iedere regel meer f 0.17J. - Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het Incassooren hulton do stad
wordt f 0.06 berekend.
i
Tweede Blad.
In Eet Nederlandsche Dagblad lezen wy
onder het hoofd Dronkenschap:
De Fransche minister van oorlog heeft den
verkoop van sterken drank in de militaire
cantines verboden. Wanneer zal een dergelyke
maatregel nu ook hier wortan genomen?
Volgens het Handelsblad is zy, behalve in
Frankryk, reeds ingevoerd in Engeland, in
Amerika, in België, in Zwitserland en in
Rumenië.
Nergens is die invoering op groote be
zwaren gestuit, overal hebben de soldaten
zich spoedig in den nieuwen toestand geschikt.
Waar wacht--Nederland nu nog op? De uit
spraken van zoogenaamd menschkundige
chefs, dat een soldaat niet zonder een borrel
kan en dat men hem in de cantine sterken
drank van goede hoedanigheid moet verschaffen,
omdat hy anders buiten de cantine slecht goed
koopt, wordt te niet gedaan door do niet
1 minder bekwame militairen, die in do boven-
1 genoemde landen den sterken drank uit de
cantinea hebben geweerd. Van voel meer dan
van vooroordeelen getuigden die uitspraken
trouwens niet. Het oude, hoe slecht ook,
vindt altyd warme verdedigers, alleen omdat
het bestaat en langen tyd bestaan heeft. Zelfs
de mannen, die altyd van vooruitgang spreken,
hebben tyd noodig om van den schrik te
bekomen als er een3 iets nieuw wordt voor
gesteld. Wie waariyk vooruit wil, heeft met
veel verzet te worstelen, maar de aanhouder
wint en de zegepraal biyft ten slotte aan de
goede zaak.
D© vraag, hoe de Eerste Kamer zal han
delen met do Ongevallenwet, is nog
voortdurend aan de orde. Uit de schriftelyko
gedachtenwisseling van dit Staatslichaam met
de Regeering blykt, dat men in onze Eorste
Kamer niet zoo byster met deze wet is
ingenomen en de Regeeringmoeite zal hebben
om dit ontwerp van wet te verdedigen.
Op dezen gang van zaken vestigt De Drie
Provinciën de aandacht. Ze ioopt ook niet
hard met de wet weg, en herinnert nog eens
waarom onze Kamerleden er voor stomden:
Waarom?
Omdat de wet zoo deugdelyk was?
Ganscheiyk niet. Ze is doodend voor het
„particulier initiatief", voor het zelfzorgen,
waar de anti-revolutionair steeds voor pleit.
De wet is slecht.
Maar by verwerping zouden de arbeiders
wie weet hoeveel maanden, jarenl zonder
verzekering biyven togen ongelukken. En dat
is nóg slechter. Daarom namen onze Kamer
leden do wet aan. Vooral ook, omdat het geen
wet van Perzen en Meden is èn ze dus ver
anderd worden kan."
Maar nu komt de wet in de Eerste Kamer,
en, zoo beweert het blad: men kan gerust
zeggen, dat de groote meerderheid van dit
Staatslichaam tegen de wet is.
Zal ze verworpen worden?
„Dat dient men af te wachten.
Misschien, dat ook de Eemte vcor do ge
volgen vreest.
Eén misschien meer Ministers zouden
aftreden. Nu, dat is te overkomen. Maar de
werklieden zouden het gelag betalen. Voor
zeker een moeiiyke toestand. Keurt do E o r s t o
goed, dan neemt zo een door-en-door on-
Nederlandsche, socialistisch in-mekaar-gezotte
wet aan. Stemt zo af, dan biyven de werk
lieden weer voor een geruimen tyd zonder
verzekering tegen ongelukken.
Nu wordt er gepraat overeen tusschen-
weg.
Do Eerste zou aannemen.... mot
een haakje er aan. V oorwaardeiyk.
Mits de Regeering belooft, de wet zoo spoedig
mogeiyk to veranderen. Zoo, dat ook particu
liere verzekering raogeiyk wordt. En dus niet
alles by de Staatsbank moet terechtkomen."
Het blad vat zyn oordeel over deze wet
in het woord „knoeiboel" samen.
De Residentiebode bevatte ook eon artikeltje
over de Ongevallenwet en de Eerste Kamer.
Hoewel zelf voorstandor der wet, wyst het
blad op het zwakke der argumenten, waarmee
men (buiten den zakelyken inhoud der wet
om) de Eorste Kamer tracht te overreden.
Zoo byv. het argument, dat verwerping zal
meebrengen uitstel van een voorziening te
dezer zake. Het blad wyst er o. a. op, dat
het de huidige Regeering was, die het ontwerp
van het vorige Kabinet introk en na een jaar
in hoofdzaak ongewyzigd weer indiende. Het
zegt dan tot do medestanders dozer Regeoring:
„Noemt gy de Eerste Kamer een sta-in-den-
weg, omdat zy in een belangryk punt hot
wetsontwerp gewyzigd wil, doe het dan eerst
de Regoering, die het wetsontwerp meer dan
een jaar in portefeuille hield.
Het vorwyt is echter te onbillyker nog,
omdat, wat de Eorste Kamer wil, de Tweede
evenzeer verlangt.
Haar meerderheid heeft zich uitdrukkelijk
verklaard vóór een stelsel van decentralisatie.
Indien dit niet in de web is gekomen, dan
is het, omdat Minister Lely handig twist heeft
gozaaid tusschen de leden der meerderheid
en terwyi dezen elkander het been betwistten,
de minderheid er mede heenging.
Is het nu te veel gevraagd van de Eerste
Kamer, dat zy, overeenstemmende met de
meerderhoid der Tweede Kamer, vraagt, dat
aan de bezwaren van beider meerderheid alsnog
worde te gornoet gekomen?
Uitstel behoeft daarvan het gevolg niet te
wezen. Om de Ongevalion wet te kunnen in
voeren, is eerst nog een tweede wet noodig.
Deze wet is by de Tweodo Kamer nog mot
ingekomen. We hebben zelfs nog niet eens
een officieel communiqué gelezen, de gewich
tige mededeelingen inhoudende, dat het wets
ontwerp by den Raad van State is aangekomen
of ook maar het departement heeft verlaten.
Indien de Regeering en de Tweede Kamer
van goeden wille zyn en weer niet alle quaesties
opnieuw gaan oprakelen, kan by verwerping
door de Eerste Kamer, in een minimum van
tyd en nog vóór het bewuste tweede wets
ontwerp by de Tweede Kamer is ingediend,
haar een tweede, in haar geest gewyzigd,
wetsontwerp bereiken."
Het blad zelf kan, ondanks zyn niet geringe
grioven, de wet wel accepteeren. Maar
schrijft het
„Eon grooter kwaad dan de verwerping
van dit wetsontwerp zou het o. i. zyn, wan
neer de Eorste Kamer, om redenen, vreemd
aan dit wetsontwerp, zich tot aanneming liet
bewegen. Wy hebben zielsmedelyden met
hen, die van een uitstel gesteld, dat dit
uitstel noodig is, hetgeen wy betwisten
de slachtoffers zouden worden, maar hooger
dan het belang van individuen staat dat van
het geheel. Logt deze wet werkeiyk noodeloos
zware lasten op, heeft zy een grondslag, waarop
het gevaariyk is het gebouw van onze sociale
wetgeving te laten steunen, dan is het kwaad,
enkelen individuen aangedaan, veel minder
groot dan dat, hetwelk de geheele maatschappy
en de gehoole werkliedonstand zal ïyden, wan
neer wy door deze wet verdere sociale maat
regelen zoo al niet onmogelyk dan licht by
voorbaat onpopulair maken. Do Eerste Kamer
late zich daarom niet bang maken, maar doe
wat zy haar plicht acht.
Indien vier jaren geleden het wetsontwerp-
Van der Kaay tot wyziging van het Burgeriyk
Wetboek was aangenomen, dan waren mis
schien in dien tusschentyd heel wat kinderen
reeds voor ellende behoed. Wie zal echter
beweren, dat het uitstel, waar het geleid
heeft tot hot wetsontwerp Cort van der Linden,
der maatschappy tot schade is geweest?"
In het Handelsblad heeft mr. J. Kruseman
in een tweetal artikelen besproken het Voor-
loopig Verslag der Eerste Kamer in zake de
Ongevallenwet. Met kracht komt hy aan het
einde op tegen de woorden, waarmede be
doeld verslag besluit: „Van meer dan één
zyde werd er nog op gewezen, dat deze wet
geen politieke strekking heeft, en aan oven-
tueele afstemming dan ook geen politieke
beteekenis behoeft te worden gehecht."
Dezo opvatting acht hy lynrecht in stryd
met de feiten. By de verkiezing van 1897
dus herinnert hy heeft de „sociale para
graaf' een groote rol gespeeld; het ministerie
stelde sociale hervormingen aan de orde. Wat
er ook uit de stembus van 1901 te voorschyn
zal komen, verwacht mr. Kruseman, in allen
gevalle is het zeker, dat de sociale wetgeving
aan de orde zal blyven. De kiezers hebben in
dit opzicht zóó duidelyk uitspraak gedaan,
zegt hy, dat niemand, ook de Eerste Kamer
niet, dit weder ongedaan kan maken.
„De vraag is dan ook niot," gaat hy voort,
„óf er politieke gevolgen aan de afstemming
der Ongevallenwet verbonden zullen zyn, maar
alleen wolke politieke gevolgen. Het wil my
voorkomen, dat slechts tweeërlei oplossiDg
van liet conflict mogelyk is. De eerste is die
van voortgozetten stryd, nadat dit ministerie,
gelyk. vanzelf spreekt, met de Ongevallenwet
is gevallen. Er kan dan logisch slechts plaats
zijn voor een Rogoeringy' dio de sociale para
graaf schrapt uit het program en dit onder
worp geheel laat rustèn.'Een zoodanige Regee
ring zou zeker den hartclyken steun genieten
van de Eerste Kamer, doch welk steuusel
zou zy vinden in do Tweede? Natuuriyk
nagenoeg geen, en zoo zou het conflict leiden
tot eon stryd tusschen de twee Kamers, de
ééne willende sociale wetgeving, de andere
deze principieel niet willende. Het zou een
bewogen tydvak worden, die stryd van 50,
grootendeels uit de hoogstaangeslagenen, tegen
nagenoeg de geheele natie l
De tweede oplossing is deze, dat de Eerste
Kamer besluit ook ten aanzien van dit onder
werp haar traditioneel© houding niet te ver
laten en zich neder te leggen by een regeling,
die door een zoo groote meerderheid der
Volksvertegenwoordiging wordt verlangd.
Allen, die voor de verbetering onzer maat-
schappeiyke toestanden langs ordelyken weg
zich inspannen, hopon en vertrouwen, dat dit
het besluit zal zyn, waartoe onze Eepsto Kamer
komen zal."
Eet Huisgezin betreurt het besluit der
Tweede Kamer, waarby de meorder-
jarigheidsgrens van het 23ste tot het
21ste jaar is vervroegd, en wel omdat het
de kinderen twee jaren eer aan het ouderiyk
gezag onttrekt.
„En nu kan men wel zeggen, dat de
rechtgeaarde kinderen, even goed als vroeger,
tot het 23ste jaar en zelfs later het ouderiyk
gezag zullen eerbiedigen, naar de raadgevingen
en wenken hunner ouders met passenden
eerbied zullen luisteren; maar door de
genomen beslissing valt juist voor de vele
kinderen, dio dien eerbied verleerd hebben,
een toom weg, die hen althans nog twee
jaar langer kon breidelen.
Wat wy verder van de vervroegde meerder
jarigheid, wel niet aanstonds, maar toch op
den duur vreezen, is de aandrang, om nu
ook de grens voor het kiesrecht tot hot 21ste
jaar te verlagen.
Wie bekwaam wordt geacht zyn eigen
zaken naar eigen inzicht te mogen beheeren,
dien kan men ook meezeggenschap in het
bestuur des lands niet onthouden, dit zal
weldra do leus worden der yveraars vooreen
zoo uitgebreid mogelyk stemrecht. Zelfs het
Handelsbladt dat anders toch niet onder de
vooruitstrevenden gerekond wordt, meende,
dat do verlaging der meerderjarigheldsgrens
niet zonder invloed zou biyven op de grens
van don kiezersleeftyd.
Ook hierom achten wy de gevallen beslis
sing te bejammeren."
Een inzender In Eet Vaderland resumeert
als volgt de loeringen, tot dusver uit
het verloop van den Zuid-Afrikaan-
schon oorlog (ook voor ons land) te
trekken
„In de eerste plaats toont de oorlog ons
de geweldige kracht der tegenwoordige vuur
wapenen in de handen van goed geoefende
en koelbloedige mannen.
Een verdediger, van deze vuurwapenen
voorzien in een goed ingerichte stelling, be
hoeft een frontaanval van een vier- a vyfmaal
grootere macht niet te vreezen.
Dit toonen ons de gevechten by Colenso,
Spionkop, Magerfontein en Stormberg.
Verder toont ons deze oorlog, dat om het
meest mogolyke effect van zyn overwinning
te hebben, men moet kunnen boschikken
over een goed georganiseerd en geoefend
leger en niet kan volstaan met een ge
wapende burgermacht.
Hadden de Boeren zoo'n leger gehad, dan
waren zy byv. na den eersten slag by Colenso
waarschyniyk in staat geweest Buller's in
wanordo terugtrekkende macht geheel te
verstrooien, ook al waren zy numeriek in de
minderheid."
Na op andere bedenkelyke gevolgen gewezen
te hebben van hot gemis van zulk een goed
gedisciplineord leger, gaat de schryver voort:
„Dat do Boeren zei ven zeer goed inzien,
waaraan hot hun ontbreekt, biykt wel uit
de berichten van den laatsten tyd, waarin
gezegd wordt, dat zy zich tot den Guerilla-
oorlog zullen bepalen, daar zy zich voor den
zoogenaamden grooten oorlog niet berekend
achten. Zulk een Guerilla kan wel zeer lang
duren en den aanvaller veel offers kosten,
maar eindigt toch meestal met dén ondergang
van den aangevallene, wanneer doze te doen
heeft met een krachtige natie, die vooral
financieel zeer sterk is.
En dit is met Engeland het goval. Laten
wy hopen, dat ditmaal de uitslag anders
zal zynl
Voor ons, die misschien aan den vooravond
staan eener reorganisatie der levende stryd-
krachten, valt uit den loop der gebeurtenissen in
Zuid-Afrika deze gevolgtrekking te maken, dat
wy niet mooten aansturen op een zoogenaamd
volksleger en met het oor moeten leenen
aan de voorstanders van het zoogenaamd
Zwitsersche stelsel, een stelsel, dat nog nimmer
den vuurdoop heeft ondergaan. Om het land
te kunnen verdedigen, hrbben wy behoefte
aan een leger, dat niet alleen een aanval kan
afslaan, maar dat ook zelf kan aanvallen en
den indringer uit het land dry ven. By de
hoogo eischen, die de oorlogvoering tegen
woordig stelt, krygt men julk eon leger niet
met een stelsel, waarby, zoowel door officieren
als minderen, de militaire aangelegenheden
slechts als byzaak worden behandeld, maar
behoeft men een officierscorps, dat zich geheel
en voortdurend aan die zaken wydt en goed
geoefende en gedisciplineerde onderofficieren
en manschappen."
Do redactie van Eet Vaderland teekent by
dit artikel aan:
„In den laatsten tyd is zeker de schaduw-
zyde van de organisatie en van do wyze van
oorlogvoeren der Zuid-Afrikaners sterk uit
gekomen, zoodat een waarschuwing tegen al
te groot vertrouwen in hun stelsel zeker op
haar plaats is. Wanneer de geachte inzender
er dan ook nadruk op legt, dat wy noodig
hebben een goed gewapende en goed gedis
ciplineerde kern met officioren en onder
officieren, die geheel op de hoogte zyn, dan
is hier niets tegen in te brengen. Maar als
hy nu tevens waarschuwt tegen oen volks-
legor on tegen het Zwitsersch stolsel, dan
mooten wy elkander wel verstaan. Het
Zwitsersch stelsel eenvoudig hier te kopiëeren
zou zeer onwys zyn en op een volksleger
aan te sturen een ramp, als mon met onge
oefende en ongedisciplineerde troepen genoegen
neemt. Iets anders is het echter, of niet op
een regeling moet worden aangesc^urd, waarby
zooveel mogelyk heel liet volk gewapend en
krygsvaardig is, en of nlet't Zwitsoische stelsel
in veel opzichten tot voorbeeld iu\n strekken,
hoe men met betrokkelyk niet te hooge
kosten tot oen dougdelyke oefening en een
practische organisatie kan komen.
Laten wy zoeken naar een Nederlandsch
stelsel, maar er in elk geval voor waken,
dat het leger niet sta tegenover ot buiten
het volk, maar hoel het volk hart hoeft voor
hot leger en heel het volk bereid en in staat
is hot zyne te doen tot verdediging van het
vaderland."
Burgerlijke Stand.
KOUDEKERK. Bevallen: M. Paling gob.
Bogerd Z.
O verleden: W. Schellingerhoat 1 m.
Gehuwd: J. Rijnsburger jm. 22 j. on J. De
Wit jd. 22 j. A. Van Ent jm. 24 j. en A.
Oodsooorn 22 j.
NIEUWKOOP. Bevallen: L. v. d. Bosch
geb. Do Bruin D.
OUDSHOORN. Overleden: C. Touwjd.22 j.
Gehuwd: H. Hogenes jm. en C. Van Heij-
ningen id.
KEEUWHK. Bevallen: P. Plak geb. Van
Triet Z.
Overleden: A. Kwakernaalc 11 m.
KIJNZATEKVVOUDE. Bevallen: O. Onooy,
echtg. van J. Kempe D.
Overleden: Th. 1
Kieberfc, 71 j.
TEHrAAR. Bevallen: E. Van Veen geb.
Wagenaar Z.
Ovorloden: S. C. J. Van Tol Z. 27 d.
Hendrik Van dor Mey, echtg. van M. Broer, 48 j.
Johannes Wildenburg, echtgenoot van A. Van
Zwieten, 59 j.
Gehuwd: J. Vis, 25 j. en G. Van Vliet 24 j.
J. Droog 23 j. en M. Huigslnot 23 j.
ZEVENHOVEN. Bevallen: A. W. Janmaat
geb. Van Dijk D.
Gohuwfl: N. Leliveld en M. Bosman.
ZWAMMERDAM. Bevallen: N. Van Drjk
geb. Van Muiswinkel D. M. Kruitbosch geb.
Zaal D. A. Jansen geb. Roogendoorn Z.
Gehuwd: J. H. Kollman, weduwnaar van G.
E. Dam, 33 j. en H. J. Darn jd. 27 j.
Van Beyeren, wed. Jac.
88)
Greta zat op een bankje, aan het hoofdeind
van het bedje. Vroeg in d«n morgen, toen
do dokter nogmaals hot veranderde gezichtje
van den kleine beschouwde, had zy plotseling
met een hartverscheurenden kreet om haar
echtgenoot geroepen. „Hanq, o Hansl" En
zy had zich in oen opwelling van wanhoop
over het kind heen geworpen.
„Is er aan don heer Klaussen getelegra-
pheerd vroeg de dokter zacht aan Kathrien.
„Neenl Wy weten zyn uP'es niet," ant
woordde zy fluisterend. „En de advocaat, die
het zeker weet, is uit de stad."
„Hier duurt het nog slechts enkele uren,"
merkte de dokter ongeduldig op. „Gy moet
iemand
„Ik ben by den heer Harm sen geweest.
Hy...."
Grota richtte zich op. c,Red hem I Red
myn kindl"
Hy kon het niet over zyn hart verkrygen,
haar de wreede waarheid mee te deelen.
„Ik doe wat ik kan," zeide hy. „De
afloop ligt in Gods hand. Bsd.w wat, arme
vrouw
Tegen den avond kwam er een onweer op.
Bliksemschichten doorkliefden de lucht. De
regen viel in stroomen neer. Greta merkte
niets van dit alles. Zy dacht san Diets meer.
Al haar denken en voelen concentreerde zich
slechts in Uit ééne: Hansje's leven.
Toon het loeien van den storm wat be
daard© en het lichten mirit n wo" d, merkt©
Greta plotseling, dat het kind niet meer
ademhaalde, en de ontsteltenis en de smart
daarover benamen haar de kracht een kreot
om hulp uit te stooten. Het werd donker om
haar heen, de vloer onder haar wankeldezy
viel bewusteloos op den grond. Als in een
droom zag zy Olafs gelaat zich over haar
heen buigen, hoordo zy zyn stem. Daarna zag
of hoorde zy niets meer.
Hoezeer zyn dokter ook do inspanning van
het trappenklimmen verboden had, Olaf had
zyn plicht hooger gesteld dan het gevaar,
waaraan hy zich blootstelde. Hy was gekomen.
Met een gevoel van grimmige verachting
jegens den man, die in dit uur aan de borst
van zyn geliefde zyn zaligen droom van geluk
verder droomde, hield hy de jonge vrouw in
zyn armen en voelde niet, dat langzaam aan
zyn wimpers een traan ontviel.
„Arme, kleine bambino 1"
Toen hy do woning verliet, klonk de laatste
slag van het middernachtelyk uur door de lucht.
Hansje's geboortedag was aangebroken.
Zóó groot was Grota's geestelyke en
lichamelyke overspanning geweest, dat zy, uit
een diepe onmacht ontwakend, en na een
toestand van beangstigende onverschilligheid,
in een door niets te verstoren slaap viel.
De natuur was zoo liefderyk haar deze
weldaad te bewyzen. Zy sliep. Een slaap
zonder bedrieglyke droomen, kalm en vast.
Zy zag niet, dat Kathrien haar dood kind
het met linten versierde jurkje aantrok; dat
zy het, met bloemen getooid, in het kleine
kistje legde.
De jonge vrouw zag ook niet, dat Olaf
Harmsen dit kistje voor zich uit de trap liet
afdragen in zyn rytuig en dat hy er mee
weg reed naar het kerkhof, waar een hoopje
omgewoelde aarde do plek verried, waarin
Klaussen's en Greta's zoon de laatste rust
plaats zou vinden.
Reeds vlogen de vogels zingend over de
kransen van den kleinen heuvel, toen Greta
met nieuwe levenskracht voor het eerst weer
de oogen opende.
Haar eerste blik viel op het bedje van
haar kind. Het was verdwenen I
Toen kwam het geheugen terug. Maar
ook de tranen begonnen te vloeien en ver
dreven allo bitterheid uit Greta's vroom
gemoed.
Zy wanhoopte niet meer, zy treurde. Zy
voelde haar hart bloeden, maar niet breken.
Toen zy daarop in haar rouwgewaad tegen
het raam leunde, waar Hansje voor het laatst
in haar armen gejuicht had en het fluisterend
ruischen van den lindeboom dierbare herin
neringen opwekte, voelde de eenzame vrouw,
dat haar moedersmart, verborgen voor aller
oogen, zich diep in heur hart begroef. Een
heiligdom, dat alleen haar toebehoorde, waar
naar zy in alle ellende en beproevingen van
het later leven vlochten kon.
Kathrien leidde Olaf binnen. Onverwacht
stond hy tegenover Greta.
Het medegevoel ln ayn blikken, de goedheid
des harten spraken zóó duideiyk, dat er geen
woorden noodig waren. Hy had ze ook in dat
oogenblik niet kunnen vinden.
Met een door tranen verstikte stem stamelde
zy„Myn vriend
Hy greep haar hand en drukte die hartelyk.
En aan een plotselinge opwelling gehoor
gevend, boog zy zich over de hand, die haar
dooden lieveling had gedragen, en drukte die
aan haar lippen.
Hy trad een schrede achteruit, verlegen,
onthutst #Dat moet gy niet doen, mevrouw
Klaussen. Gy moet niet zooveel ophef van
myn hulp maken. Gy weet immers wel, dat
ik zooveel van den kleine hield 1"
„Ja, dat deedt go," fluisterde Greta, haar
zakdoek tegen haar oogen drukkend. „En voor
deze liefde moet ik u, nu hy er niet meer is,
danken. Elk genoegen, dat gy hom verschaft
hebt, uw geduld met hem, laat my u voor
alles danken. Ik was dikwyis zoo treurig,
zoo dikwyis in my zelve gekeerd, dat ik my-
zelvo telkens verwyt, dat ik te weinig voor
hem gedaan hob. Maar wie in myn hart zag,
die wist, wat daarin omging
„Ik wist het," viel hy haar haastig in de
rede. „En ik weet ook, dat geon trouwer en
liefdevoller moeder op aarde een kind ver
loren heeft dan gy, mevrouw Klaussen."
Zy had by dien naam even gebeefd en
boog het hoofd.
„Mag ik een oogenblik plaats nemen?"
vroeg Olaf, het zwygen verbrekend. „Men
heeft my zoo lang kamerlucht laten slikken,
dat het beetje zon my reeds te veel aandoet."
Greta keek op en zag hem aan. Zyn gelaat
was bleek. Wanneer Klaussen's kogel haar
ook van dezen laatsten steun had beroofd 1
Bevend leunde zy tegen Olafs stoel.
„Dat ik zoo zelfzuchtig was naar uw komst
te verlangen l Maar wanneer gy eens wist,
wat ik geleden en in myn binnenste ge
streden heb."
Zy barstte in snikken nik
Olaf knikte. De scène in het atelier stond
hem nog duideiyk voor oogen en niet minder
duideiyk het hartstochtoiyk tooneei in de
achterkamer der fabriek, waar het laatste
restje van medeiyden by hem in haat on ver
achting veranderde.
„Zyt gy met de bepalingen van uw voor-
maligen echtgenoot tevreden?" vroeg hymet
kiesche deelnoming Do millioenen van de
markiezin kwamen hem in den zin. Leven
diger dan ooit wenschto hy, dat de onwetende
vrouw nooit iets van dat geld gebruikon zou.
Zy was rood geworden tot onder de wor
tels van heur haar. „Ja," bracht zy haastig
uit. „Hy wilde ons voor ellende bewaton,
my en het kind. En hoe pynlyk my die
aalmoes ook aandeed, welke hy ons gevon
wilde en tot dusver gegeven heeft, ik stemdo
er in toe, die aan te nemen, met het oog op
het kind, waarvoor ik zorgen moest."
„Gy hobt goed gedaan door in de oerslo
plaats uw hulpbehoevendheid in het oog to
houden," merkte Olaf op. „Wanneer men do
zaak van een practisch oogpunt beschouwt,
dan bleef u ook geen andere keuzo over.
Maar nu doet zich de vraag voor," ging hy
voort, „hoe gy uw loven van nu aan denkt,
in te richten, welke uw plannon voor de
toekomst zyn?"
„Ik weet het niet. Alles is donker vóór my,
donker achter my. Raad |iy."
Hy stak haar de hand toe. „Wannoer ooit
iets ongelegen kwam, dan is het de lichamen
ïyko toestand, waarin ik my bevind. Gy hobt
my meer dan ooit noodig en ik moot u ver-/
laten. Ik heb myn dokter reeds deze paar.
dagen afgebedeld. De lucht hier deugt niet,
voor myik moot weg. Doch slechts voor
eenlge weken. Maar juist in dien tyd valt erl
een crisis in uw leven u.fer, wolke ikgaarn©!
zou bywonon. Wanneer gy my beloven wilt,
tot myn terugkomst niets te beslissen
Zy zweeg.
(WorcU vervolgd.)