12346 'W oensdag S3 Mei. A8. 1900 <§eze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. MOOIE VROUWEN. ■Jt IEIDSCH BA&BLAB. PRIJS P7ILZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden, 1.10. Franco per postt 1.40. Afzonderlyke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTÜÖIc Van 1-8 regels 1.0B. Iedere regel meer f 0.17J. - Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het Incassooren hulton do stad wordt f 0.06 berekend. i Tweede Blad. In Eet Nederlandsche Dagblad lezen wy onder het hoofd Dronkenschap: De Fransche minister van oorlog heeft den verkoop van sterken drank in de militaire cantines verboden. Wanneer zal een dergelyke maatregel nu ook hier wortan genomen? Volgens het Handelsblad is zy, behalve in Frankryk, reeds ingevoerd in Engeland, in Amerika, in België, in Zwitserland en in Rumenië. Nergens is die invoering op groote be zwaren gestuit, overal hebben de soldaten zich spoedig in den nieuwen toestand geschikt. Waar wacht--Nederland nu nog op? De uit spraken van zoogenaamd menschkundige chefs, dat een soldaat niet zonder een borrel kan en dat men hem in de cantine sterken drank van goede hoedanigheid moet verschaffen, omdat hy anders buiten de cantine slecht goed koopt, wordt te niet gedaan door do niet 1 minder bekwame militairen, die in do boven- 1 genoemde landen den sterken drank uit de cantinea hebben geweerd. Van voel meer dan van vooroordeelen getuigden die uitspraken trouwens niet. Het oude, hoe slecht ook, vindt altyd warme verdedigers, alleen omdat het bestaat en langen tyd bestaan heeft. Zelfs de mannen, die altyd van vooruitgang spreken, hebben tyd noodig om van den schrik te bekomen als er een3 iets nieuw wordt voor gesteld. Wie waariyk vooruit wil, heeft met veel verzet te worstelen, maar de aanhouder wint en de zegepraal biyft ten slotte aan de goede zaak. D© vraag, hoe de Eerste Kamer zal han delen met do Ongevallenwet, is nog voortdurend aan de orde. Uit de schriftelyko gedachtenwisseling van dit Staatslichaam met de Regeering blykt, dat men in onze Eorste Kamer niet zoo byster met deze wet is ingenomen en de Regeeringmoeite zal hebben om dit ontwerp van wet te verdedigen. Op dezen gang van zaken vestigt De Drie Provinciën de aandacht. Ze ioopt ook niet hard met de wet weg, en herinnert nog eens waarom onze Kamerleden er voor stomden: Waarom? Omdat de wet zoo deugdelyk was? Ganscheiyk niet. Ze is doodend voor het „particulier initiatief", voor het zelfzorgen, waar de anti-revolutionair steeds voor pleit. De wet is slecht. Maar by verwerping zouden de arbeiders wie weet hoeveel maanden, jarenl zonder verzekering biyven togen ongelukken. En dat is nóg slechter. Daarom namen onze Kamer leden do wet aan. Vooral ook, omdat het geen wet van Perzen en Meden is èn ze dus ver anderd worden kan." Maar nu komt de wet in de Eerste Kamer, en, zoo beweert het blad: men kan gerust zeggen, dat de groote meerderheid van dit Staatslichaam tegen de wet is. Zal ze verworpen worden? „Dat dient men af te wachten. Misschien, dat ook de Eemte vcor do ge volgen vreest. Eén misschien meer Ministers zouden aftreden. Nu, dat is te overkomen. Maar de werklieden zouden het gelag betalen. Voor zeker een moeiiyke toestand. Keurt do E o r s t o goed, dan neemt zo een door-en-door on- Nederlandsche, socialistisch in-mekaar-gezotte wet aan. Stemt zo af, dan biyven de werk lieden weer voor een geruimen tyd zonder verzekering tegen ongelukken. Nu wordt er gepraat overeen tusschen- weg. Do Eerste zou aannemen.... mot een haakje er aan. V oorwaardeiyk. Mits de Regeering belooft, de wet zoo spoedig mogeiyk to veranderen. Zoo, dat ook particu liere verzekering raogeiyk wordt. En dus niet alles by de Staatsbank moet terechtkomen." Het blad vat zyn oordeel over deze wet in het woord „knoeiboel" samen. De Residentiebode bevatte ook eon artikeltje over de Ongevallenwet en de Eerste Kamer. Hoewel zelf voorstandor der wet, wyst het blad op het zwakke der argumenten, waarmee men (buiten den zakelyken inhoud der wet om) de Eorste Kamer tracht te overreden. Zoo byv. het argument, dat verwerping zal meebrengen uitstel van een voorziening te dezer zake. Het blad wyst er o. a. op, dat het de huidige Regeering was, die het ontwerp van het vorige Kabinet introk en na een jaar in hoofdzaak ongewyzigd weer indiende. Het zegt dan tot do medestanders dozer Regeoring: „Noemt gy de Eerste Kamer een sta-in-den- weg, omdat zy in een belangryk punt hot wetsontwerp gewyzigd wil, doe het dan eerst de Regoering, die het wetsontwerp meer dan een jaar in portefeuille hield. Het vorwyt is echter te onbillyker nog, omdat, wat de Eorste Kamer wil, de Tweede evenzeer verlangt. Haar meerderheid heeft zich uitdrukkelijk verklaard vóór een stelsel van decentralisatie. Indien dit niet in de web is gekomen, dan is het, omdat Minister Lely handig twist heeft gozaaid tusschen de leden der meerderheid en terwyi dezen elkander het been betwistten, de minderheid er mede heenging. Is het nu te veel gevraagd van de Eerste Kamer, dat zy, overeenstemmende met de meerderhoid der Tweede Kamer, vraagt, dat aan de bezwaren van beider meerderheid alsnog worde te gornoet gekomen? Uitstel behoeft daarvan het gevolg niet te wezen. Om de Ongevalion wet te kunnen in voeren, is eerst nog een tweede wet noodig. Deze wet is by de Tweodo Kamer nog mot ingekomen. We hebben zelfs nog niet eens een officieel communiqué gelezen, de gewich tige mededeelingen inhoudende, dat het wets ontwerp by den Raad van State is aangekomen of ook maar het departement heeft verlaten. Indien de Regeering en de Tweede Kamer van goeden wille zyn en weer niet alle quaesties opnieuw gaan oprakelen, kan by verwerping door de Eerste Kamer, in een minimum van tyd en nog vóór het bewuste tweede wets ontwerp by de Tweede Kamer is ingediend, haar een tweede, in haar geest gewyzigd, wetsontwerp bereiken." Het blad zelf kan, ondanks zyn niet geringe grioven, de wet wel accepteeren. Maar schrijft het „Eon grooter kwaad dan de verwerping van dit wetsontwerp zou het o. i. zyn, wan neer de Eorste Kamer, om redenen, vreemd aan dit wetsontwerp, zich tot aanneming liet bewegen. Wy hebben zielsmedelyden met hen, die van een uitstel gesteld, dat dit uitstel noodig is, hetgeen wy betwisten de slachtoffers zouden worden, maar hooger dan het belang van individuen staat dat van het geheel. Logt deze wet werkeiyk noodeloos zware lasten op, heeft zy een grondslag, waarop het gevaariyk is het gebouw van onze sociale wetgeving te laten steunen, dan is het kwaad, enkelen individuen aangedaan, veel minder groot dan dat, hetwelk de geheele maatschappy en de gehoole werkliedonstand zal ïyden, wan neer wy door deze wet verdere sociale maat regelen zoo al niet onmogelyk dan licht by voorbaat onpopulair maken. Do Eerste Kamer late zich daarom niet bang maken, maar doe wat zy haar plicht acht. Indien vier jaren geleden het wetsontwerp- Van der Kaay tot wyziging van het Burgeriyk Wetboek was aangenomen, dan waren mis schien in dien tusschentyd heel wat kinderen reeds voor ellende behoed. Wie zal echter beweren, dat het uitstel, waar het geleid heeft tot hot wetsontwerp Cort van der Linden, der maatschappy tot schade is geweest?" In het Handelsblad heeft mr. J. Kruseman in een tweetal artikelen besproken het Voor- loopig Verslag der Eerste Kamer in zake de Ongevallenwet. Met kracht komt hy aan het einde op tegen de woorden, waarmede be doeld verslag besluit: „Van meer dan één zyde werd er nog op gewezen, dat deze wet geen politieke strekking heeft, en aan oven- tueele afstemming dan ook geen politieke beteekenis behoeft te worden gehecht." Dezo opvatting acht hy lynrecht in stryd met de feiten. By de verkiezing van 1897 dus herinnert hy heeft de „sociale para graaf' een groote rol gespeeld; het ministerie stelde sociale hervormingen aan de orde. Wat er ook uit de stembus van 1901 te voorschyn zal komen, verwacht mr. Kruseman, in allen gevalle is het zeker, dat de sociale wetgeving aan de orde zal blyven. De kiezers hebben in dit opzicht zóó duidelyk uitspraak gedaan, zegt hy, dat niemand, ook de Eerste Kamer niet, dit weder ongedaan kan maken. „De vraag is dan ook niot," gaat hy voort, „óf er politieke gevolgen aan de afstemming der Ongevallenwet verbonden zullen zyn, maar alleen wolke politieke gevolgen. Het wil my voorkomen, dat slechts tweeërlei oplossiDg van liet conflict mogelyk is. De eerste is die van voortgozetten stryd, nadat dit ministerie, gelyk. vanzelf spreekt, met de Ongevallenwet is gevallen. Er kan dan logisch slechts plaats zijn voor een Rogoeringy' dio de sociale para graaf schrapt uit het program en dit onder worp geheel laat rustèn.'Een zoodanige Regee ring zou zeker den hartclyken steun genieten van de Eerste Kamer, doch welk steuusel zou zy vinden in do Tweede? Natuuriyk nagenoeg geen, en zoo zou het conflict leiden tot eon stryd tusschen de twee Kamers, de ééne willende sociale wetgeving, de andere deze principieel niet willende. Het zou een bewogen tydvak worden, die stryd van 50, grootendeels uit de hoogstaangeslagenen, tegen nagenoeg de geheele natie l De tweede oplossing is deze, dat de Eerste Kamer besluit ook ten aanzien van dit onder werp haar traditioneel© houding niet te ver laten en zich neder te leggen by een regeling, die door een zoo groote meerderheid der Volksvertegenwoordiging wordt verlangd. Allen, die voor de verbetering onzer maat- schappeiyke toestanden langs ordelyken weg zich inspannen, hopon en vertrouwen, dat dit het besluit zal zyn, waartoe onze Eepsto Kamer komen zal." Eet Huisgezin betreurt het besluit der Tweede Kamer, waarby de meorder- jarigheidsgrens van het 23ste tot het 21ste jaar is vervroegd, en wel omdat het de kinderen twee jaren eer aan het ouderiyk gezag onttrekt. „En nu kan men wel zeggen, dat de rechtgeaarde kinderen, even goed als vroeger, tot het 23ste jaar en zelfs later het ouderiyk gezag zullen eerbiedigen, naar de raadgevingen en wenken hunner ouders met passenden eerbied zullen luisteren; maar door de genomen beslissing valt juist voor de vele kinderen, dio dien eerbied verleerd hebben, een toom weg, die hen althans nog twee jaar langer kon breidelen. Wat wy verder van de vervroegde meerder jarigheid, wel niet aanstonds, maar toch op den duur vreezen, is de aandrang, om nu ook de grens voor het kiesrecht tot hot 21ste jaar te verlagen. Wie bekwaam wordt geacht zyn eigen zaken naar eigen inzicht te mogen beheeren, dien kan men ook meezeggenschap in het bestuur des lands niet onthouden, dit zal weldra do leus worden der yveraars vooreen zoo uitgebreid mogelyk stemrecht. Zelfs het Handelsbladt dat anders toch niet onder de vooruitstrevenden gerekond wordt, meende, dat do verlaging der meerderjarigheldsgrens niet zonder invloed zou biyven op de grens van don kiezersleeftyd. Ook hierom achten wy de gevallen beslis sing te bejammeren." Een inzender In Eet Vaderland resumeert als volgt de loeringen, tot dusver uit het verloop van den Zuid-Afrikaan- schon oorlog (ook voor ons land) te trekken „In de eerste plaats toont de oorlog ons de geweldige kracht der tegenwoordige vuur wapenen in de handen van goed geoefende en koelbloedige mannen. Een verdediger, van deze vuurwapenen voorzien in een goed ingerichte stelling, be hoeft een frontaanval van een vier- a vyfmaal grootere macht niet te vreezen. Dit toonen ons de gevechten by Colenso, Spionkop, Magerfontein en Stormberg. Verder toont ons deze oorlog, dat om het meest mogolyke effect van zyn overwinning te hebben, men moet kunnen boschikken over een goed georganiseerd en geoefend leger en niet kan volstaan met een ge wapende burgermacht. Hadden de Boeren zoo'n leger gehad, dan waren zy byv. na den eersten slag by Colenso waarschyniyk in staat geweest Buller's in wanordo terugtrekkende macht geheel te verstrooien, ook al waren zy numeriek in de minderheid." Na op andere bedenkelyke gevolgen gewezen te hebben van hot gemis van zulk een goed gedisciplineord leger, gaat de schryver voort: „Dat do Boeren zei ven zeer goed inzien, waaraan hot hun ontbreekt, biykt wel uit de berichten van den laatsten tyd, waarin gezegd wordt, dat zy zich tot den Guerilla- oorlog zullen bepalen, daar zy zich voor den zoogenaamden grooten oorlog niet berekend achten. Zulk een Guerilla kan wel zeer lang duren en den aanvaller veel offers kosten, maar eindigt toch meestal met dén ondergang van den aangevallene, wanneer doze te doen heeft met een krachtige natie, die vooral financieel zeer sterk is. En dit is met Engeland het goval. Laten wy hopen, dat ditmaal de uitslag anders zal zynl Voor ons, die misschien aan den vooravond staan eener reorganisatie der levende stryd- krachten, valt uit den loop der gebeurtenissen in Zuid-Afrika deze gevolgtrekking te maken, dat wy niet mooten aansturen op een zoogenaamd volksleger en met het oor moeten leenen aan de voorstanders van het zoogenaamd Zwitsersche stelsel, een stelsel, dat nog nimmer den vuurdoop heeft ondergaan. Om het land te kunnen verdedigen, hrbben wy behoefte aan een leger, dat niet alleen een aanval kan afslaan, maar dat ook zelf kan aanvallen en den indringer uit het land dry ven. By de hoogo eischen, die de oorlogvoering tegen woordig stelt, krygt men julk eon leger niet met een stelsel, waarby, zoowel door officieren als minderen, de militaire aangelegenheden slechts als byzaak worden behandeld, maar behoeft men een officierscorps, dat zich geheel en voortdurend aan die zaken wydt en goed geoefende en gedisciplineerde onderofficieren en manschappen." Do redactie van Eet Vaderland teekent by dit artikel aan: „In den laatsten tyd is zeker de schaduw- zyde van de organisatie en van do wyze van oorlogvoeren der Zuid-Afrikaners sterk uit gekomen, zoodat een waarschuwing tegen al te groot vertrouwen in hun stelsel zeker op haar plaats is. Wanneer de geachte inzender er dan ook nadruk op legt, dat wy noodig hebben een goed gewapende en goed gedis ciplineerde kern met officioren en onder officieren, die geheel op de hoogte zyn, dan is hier niets tegen in te brengen. Maar als hy nu tevens waarschuwt tegen oen volks- legor on tegen het Zwitsersch stolsel, dan mooten wy elkander wel verstaan. Het Zwitsersch stelsel eenvoudig hier te kopiëeren zou zeer onwys zyn en op een volksleger aan te sturen een ramp, als mon met onge oefende en ongedisciplineerde troepen genoegen neemt. Iets anders is het echter, of niet op een regeling moet worden aangesc^urd, waarby zooveel mogelyk heel liet volk gewapend en krygsvaardig is, en of nlet't Zwitsoische stelsel in veel opzichten tot voorbeeld iu\n strekken, hoe men met betrokkelyk niet te hooge kosten tot oen dougdelyke oefening en een practische organisatie kan komen. Laten wy zoeken naar een Nederlandsch stelsel, maar er in elk geval voor waken, dat het leger niet sta tegenover ot buiten het volk, maar hoel het volk hart hoeft voor hot leger en heel het volk bereid en in staat is hot zyne te doen tot verdediging van het vaderland." Burgerlijke Stand. KOUDEKERK. Bevallen: M. Paling gob. Bogerd Z. O verleden: W. Schellingerhoat 1 m. Gehuwd: J. Rijnsburger jm. 22 j. on J. De Wit jd. 22 j. A. Van Ent jm. 24 j. en A. Oodsooorn 22 j. NIEUWKOOP. Bevallen: L. v. d. Bosch geb. Do Bruin D. OUDSHOORN. Overleden: C. Touwjd.22 j. Gehuwd: H. Hogenes jm. en C. Van Heij- ningen id. KEEUWHK. Bevallen: P. Plak geb. Van Triet Z. Overleden: A. Kwakernaalc 11 m. KIJNZATEKVVOUDE. Bevallen: O. Onooy, echtg. van J. Kempe D. Overleden: Th. 1 Kieberfc, 71 j. TEHrAAR. Bevallen: E. Van Veen geb. Wagenaar Z. Ovorloden: S. C. J. Van Tol Z. 27 d. Hendrik Van dor Mey, echtg. van M. Broer, 48 j. Johannes Wildenburg, echtgenoot van A. Van Zwieten, 59 j. Gehuwd: J. Vis, 25 j. en G. Van Vliet 24 j. J. Droog 23 j. en M. Huigslnot 23 j. ZEVENHOVEN. Bevallen: A. W. Janmaat geb. Van Dijk D. Gohuwfl: N. Leliveld en M. Bosman. ZWAMMERDAM. Bevallen: N. Van Drjk geb. Van Muiswinkel D. M. Kruitbosch geb. Zaal D. A. Jansen geb. Roogendoorn Z. Gehuwd: J. H. Kollman, weduwnaar van G. E. Dam, 33 j. en H. J. Darn jd. 27 j. Van Beyeren, wed. Jac. 88) Greta zat op een bankje, aan het hoofdeind van het bedje. Vroeg in d«n morgen, toen do dokter nogmaals hot veranderde gezichtje van den kleine beschouwde, had zy plotseling met een hartverscheurenden kreet om haar echtgenoot geroepen. „Hanq, o Hansl" En zy had zich in oen opwelling van wanhoop over het kind heen geworpen. „Is er aan don heer Klaussen getelegra- pheerd vroeg de dokter zacht aan Kathrien. „Neenl Wy weten zyn uP'es niet," ant woordde zy fluisterend. „En de advocaat, die het zeker weet, is uit de stad." „Hier duurt het nog slechts enkele uren," merkte de dokter ongeduldig op. „Gy moet iemand „Ik ben by den heer Harm sen geweest. Hy...." Grota richtte zich op. c,Red hem I Red myn kindl" Hy kon het niet over zyn hart verkrygen, haar de wreede waarheid mee te deelen. „Ik doe wat ik kan," zeide hy. „De afloop ligt in Gods hand. Bsd.w wat, arme vrouw Tegen den avond kwam er een onweer op. Bliksemschichten doorkliefden de lucht. De regen viel in stroomen neer. Greta merkte niets van dit alles. Zy dacht san Diets meer. Al haar denken en voelen concentreerde zich slechts in Uit ééne: Hansje's leven. Toon het loeien van den storm wat be daard© en het lichten mirit n wo" d, merkt© Greta plotseling, dat het kind niet meer ademhaalde, en de ontsteltenis en de smart daarover benamen haar de kracht een kreot om hulp uit te stooten. Het werd donker om haar heen, de vloer onder haar wankeldezy viel bewusteloos op den grond. Als in een droom zag zy Olafs gelaat zich over haar heen buigen, hoordo zy zyn stem. Daarna zag of hoorde zy niets meer. Hoezeer zyn dokter ook do inspanning van het trappenklimmen verboden had, Olaf had zyn plicht hooger gesteld dan het gevaar, waaraan hy zich blootstelde. Hy was gekomen. Met een gevoel van grimmige verachting jegens den man, die in dit uur aan de borst van zyn geliefde zyn zaligen droom van geluk verder droomde, hield hy de jonge vrouw in zyn armen en voelde niet, dat langzaam aan zyn wimpers een traan ontviel. „Arme, kleine bambino 1" Toen hy do woning verliet, klonk de laatste slag van het middernachtelyk uur door de lucht. Hansje's geboortedag was aangebroken. Zóó groot was Grota's geestelyke en lichamelyke overspanning geweest, dat zy, uit een diepe onmacht ontwakend, en na een toestand van beangstigende onverschilligheid, in een door niets te verstoren slaap viel. De natuur was zoo liefderyk haar deze weldaad te bewyzen. Zy sliep. Een slaap zonder bedrieglyke droomen, kalm en vast. Zy zag niet, dat Kathrien haar dood kind het met linten versierde jurkje aantrok; dat zy het, met bloemen getooid, in het kleine kistje legde. De jonge vrouw zag ook niet, dat Olaf Harmsen dit kistje voor zich uit de trap liet afdragen in zyn rytuig en dat hy er mee weg reed naar het kerkhof, waar een hoopje omgewoelde aarde do plek verried, waarin Klaussen's en Greta's zoon de laatste rust plaats zou vinden. Reeds vlogen de vogels zingend over de kransen van den kleinen heuvel, toen Greta met nieuwe levenskracht voor het eerst weer de oogen opende. Haar eerste blik viel op het bedje van haar kind. Het was verdwenen I Toen kwam het geheugen terug. Maar ook de tranen begonnen te vloeien en ver dreven allo bitterheid uit Greta's vroom gemoed. Zy wanhoopte niet meer, zy treurde. Zy voelde haar hart bloeden, maar niet breken. Toen zy daarop in haar rouwgewaad tegen het raam leunde, waar Hansje voor het laatst in haar armen gejuicht had en het fluisterend ruischen van den lindeboom dierbare herin neringen opwekte, voelde de eenzame vrouw, dat haar moedersmart, verborgen voor aller oogen, zich diep in heur hart begroef. Een heiligdom, dat alleen haar toebehoorde, waar naar zy in alle ellende en beproevingen van het later leven vlochten kon. Kathrien leidde Olaf binnen. Onverwacht stond hy tegenover Greta. Het medegevoel ln ayn blikken, de goedheid des harten spraken zóó duideiyk, dat er geen woorden noodig waren. Hy had ze ook in dat oogenblik niet kunnen vinden. Met een door tranen verstikte stem stamelde zy„Myn vriend Hy greep haar hand en drukte die hartelyk. En aan een plotselinge opwelling gehoor gevend, boog zy zich over de hand, die haar dooden lieveling had gedragen, en drukte die aan haar lippen. Hy trad een schrede achteruit, verlegen, onthutst #Dat moet gy niet doen, mevrouw Klaussen. Gy moet niet zooveel ophef van myn hulp maken. Gy weet immers wel, dat ik zooveel van den kleine hield 1" „Ja, dat deedt go," fluisterde Greta, haar zakdoek tegen haar oogen drukkend. „En voor deze liefde moet ik u, nu hy er niet meer is, danken. Elk genoegen, dat gy hom verschaft hebt, uw geduld met hem, laat my u voor alles danken. Ik was dikwyis zoo treurig, zoo dikwyis in my zelve gekeerd, dat ik my- zelvo telkens verwyt, dat ik te weinig voor hem gedaan hob. Maar wie in myn hart zag, die wist, wat daarin omging „Ik wist het," viel hy haar haastig in de rede. „En ik weet ook, dat geon trouwer en liefdevoller moeder op aarde een kind ver loren heeft dan gy, mevrouw Klaussen." Zy had by dien naam even gebeefd en boog het hoofd. „Mag ik een oogenblik plaats nemen?" vroeg Olaf, het zwygen verbrekend. „Men heeft my zoo lang kamerlucht laten slikken, dat het beetje zon my reeds te veel aandoet." Greta keek op en zag hem aan. Zyn gelaat was bleek. Wanneer Klaussen's kogel haar ook van dezen laatsten steun had beroofd 1 Bevend leunde zy tegen Olafs stoel. „Dat ik zoo zelfzuchtig was naar uw komst te verlangen l Maar wanneer gy eens wist, wat ik geleden en in myn binnenste ge streden heb." Zy barstte in snikken nik Olaf knikte. De scène in het atelier stond hem nog duideiyk voor oogen en niet minder duideiyk het hartstochtoiyk tooneei in de achterkamer der fabriek, waar het laatste restje van medeiyden by hem in haat on ver achting veranderde. „Zyt gy met de bepalingen van uw voor- maligen echtgenoot tevreden?" vroeg hymet kiesche deelnoming Do millioenen van de markiezin kwamen hem in den zin. Leven diger dan ooit wenschto hy, dat de onwetende vrouw nooit iets van dat geld gebruikon zou. Zy was rood geworden tot onder de wor tels van heur haar. „Ja," bracht zy haastig uit. „Hy wilde ons voor ellende bewaton, my en het kind. En hoe pynlyk my die aalmoes ook aandeed, welke hy ons gevon wilde en tot dusver gegeven heeft, ik stemdo er in toe, die aan te nemen, met het oog op het kind, waarvoor ik zorgen moest." „Gy hobt goed gedaan door in de oerslo plaats uw hulpbehoevendheid in het oog to houden," merkte Olaf op. „Wanneer men do zaak van een practisch oogpunt beschouwt, dan bleef u ook geen andere keuzo over. Maar nu doet zich de vraag voor," ging hy voort, „hoe gy uw loven van nu aan denkt, in te richten, welke uw plannon voor de toekomst zyn?" „Ik weet het niet. Alles is donker vóór my, donker achter my. Raad |iy." Hy stak haar de hand toe. „Wannoer ooit iets ongelegen kwam, dan is het de lichamen ïyko toestand, waarin ik my bevind. Gy hobt my meer dan ooit noodig en ik moot u ver-/ laten. Ik heb myn dokter reeds deze paar. dagen afgebedeld. De lucht hier deugt niet, voor myik moot weg. Doch slechts voor eenlge weken. Maar juist in dien tyd valt erl een crisis in uw leven u.fer, wolke ikgaarn©! zou bywonon. Wanneer gy my beloven wilt, tot myn terugkomst niets te beslissen Zy zweeg. (WorcU vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5