N®. 12282
Woensdag 7 Maar<^
A®. 1900
fëourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad,
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Ecu gunsteling der Fortuin.
LEIISCH
PRIJS DBZKB affsaXm»
Voor Leiden per 8 maanden. l.io.
Franco per post m 1.40.
ifzonderiyke Nommers 0.05.
PHXJS DEE AEVEETEKTrËH!
Van 1—0 régels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17$. 8r0otere
letters naar plaatsruimte Voor hot incasseeren blaten do stad
wordt f 0.06 berekend.
Officiëele Kennisgevingen.
Kostelooze Inenting.
Burgemeester ©n Wethouders van Leiden brongen
bij deze ter algomeene keuuia, dat op Dinsdag
13 Maart a. en tot nadere aankondiging op
eiken volgondon Dinsdag, telkens des
namiddags te 2 uren, in hot Elisabethehof aan de
Oude Vest, gelegenheid zal worden gegoven tot
kosteloozo inenting van on- en minver
mogenden; wordendo tevens aan belanghebbenden
herinnerd, dat zrj sleohts zullen worden toegelaten
op vertoon van een bew{ja hunner geboorte inechrijving.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
LeideD, F, WAS, BurgemeoBter.
Maart 1900. YAH HEY8T, Socrotarie.
De Maasbode zegt onder het hoofd „Een
grootache taak":
Twee volken van DIetechen stam kampen
daarginds voor hun onafhankelijkheid tegen
dan Angelsaks.
Met ingehouden adem volgt het Dietsche
volk dien worstelstrijd.
En het stelt zich de angstige vraag, of,
wanneer de overmacht zegeviert, het groen-
rood-wit-blauw, het oranje-wit zullen worden
neergehaald en voor altoos vervangen door
de Union-jack? Zal Europa düt toestaan?
Dan rijst een tweede vraag: Is hier voor
Nederland niet een grootsche taak te ver
vullen?
Algemeen is de sympathie der volkeren
voor de bedreigde Republieken. Slechts een
aansporing aan de regeeringen wellicht is
noodig, om gezamenlijk overleg uit te lokken;
een overleg, waaruit de daad spruite, die het
heldenbloed niet tevergeefs zal hebben doen
stroomen voor vrijheid en recht.
Tot het uitlokken van dat overleg is Neder
land de aangewezen mogendheid.
Eerstens uit kracht van verwantschap.
Tweedons uit kracht van belangeloosheid.
Voorts uit kracht van privilege. Het land,
dat aangewezen werd als zetel der Vredes
conferentie, ontleent aan dit feit een hoog
moreel recht, waar het de belangen van den
verdrukte geldt.
Onder deze omstandigheden legt dit recht
een plicht op.
En wel een plicht, welke den minister, die
hem vervult, do gehechtheid zal schenken
van gansch ons volk, de hulde van alle
•atiën, den eerbied der wereldhistorie.
Da heldenstrijd der dappere Boeren
ia Zuid-Afrika heeft in ons land geleid tot
een algomeene beweging voor de weerbaar
heid des volks; een beweging, die niet kunst
matig is en het bekoorlijke der frischheid
draagt. Ook De Drie Provinciën begroet deze
beweging met instemming, doch wil één ding
niet hebben vergeten:
„Mits maar één zaak niet worde vergeten.
Wat hebt ge aan een weerbaar volk,
wanneer het is een volk zonder bezieling?
Het kunnen moet niet slechts aanwezig
zijn, maar ook het geestdriftig willen.
Onlangs in een der bladen kwam
iemand met een herinnering aan bet jaar '66.
In de plaats zijner inwoning was toen ook
een schietvereeniging. De dreigende oorlog
tusschen Pruisen en Oostenrijk deed vrij
willigers oproepen voor den dienst te
velde 6f voor de verdediging dor eigen stad.
Slechts weinigen der geoefenden
meldden zich aan.
Wat hebt ge aan zulk weerbaar volk?
Wat doet ge, als de nationale kracht ver
lamd is? GewereD, bajonetteD, Long-Tom's,
nóch vaardigheid en geoefendheid baten u,
zoo de veer van het nationale leven is ge
sprongen of verslapt."
In verband hiermee haalt het blad de
volgende uitspraak van Groen, óók in 1866
neergeschreven, aan:
„In volksgeloof alleen ligt nationale
kracht. Dat blijkt in de volkshistorie, ook
van onzen leeftijd.
Wat heeft ons, toen de ontwikkeling der
liberalistische theorieën de Natie in ellende
of gevaren gebracht bad, wat heeft Nederland
eu Oranje in 1813, in 1815, in 1830, in 1848,
gered of behoed?
Geen staatsvorm of vrijzinnige wijsheid,
maar de volksgeest, de vrijheidszin, de histo
rische betrekking eener dankbare liefde voor
Oranje, de trouw van de volkskern, gedachtig
aan het „Vreest God, eert den Koning."
Toen was er nationale kracht.
Er kunnen dagen komen, waarin
er aan die kracht opnieuw behoefte
zou worden getooid. Doof ze niet uit.
Hebben de openbare instellingen het chris-
telijk-nationaal karakter niet meer, laat daar
nevens, niet een 8 c h y n van vrijheid 1 neen,
inderdaad v r ij h e i d ter ontwikkeling van
godsdienstzin bestaan."
Deze woorden, zegt De Drie Provinciën
kliüken voorwaar als een profetie, en het
blad spreekt den wensch uit, dat de li'oeralisten
het mogen leeren inzien, dat het volk ont
kerstenen is: het breken van zijn natio
nale kracht.
Zóó is het, zegt Dc Standaard. Schietbanen
aanleggen en het volk ontkerstenen is bonwen
en afbreken to gelijk. Zal het overduidelijke
voorbeeld van de Boeren worden verstaan en
begrepen?
De vrijhandel is aan het verkleuren,
betoogt De Standaard nog eens.
De tarief herziening van minister Pierson
aldus luidt haar opzet zal, naar men zegt,
aan de schatkist een profijtje van 3 millioen
bezorgen. En de maatregelen van zijn voor
ganger hebben nog grooter aantal millioenen
uit het oude tarief weteu te pompen. Is dat
nu bet stelsel van vrijhandel handhaven?
By den strijd tusschen vrijhandel, fair-
trade en protectie zou men hebben mogen
verwachten, dat do voorstanders van den
vrijhandel, na hun scherpe critiek op wat
wy Standaardverdedigden, en op hetgeen
door de Protectionisten werd voorgestaan, er
op bedacht zouden geweest zyn, om het door
hen beleden beginsel steeds met grootere
consequentie door te voeren.
Engeland, dat zoo goed als alle tarief op
concurrente goederen heeft afgeschaft, lokte
hen als voorbeeld.
Maar neen. Twee liberale Kabinetten han
delen juist in tegenovergestelden zin. Het is
zoo, do voorganger van den heer Pierson zocht
alleen ontduiking tegen te gaan. Maar als
F reetra de-man had hy de bestrydiug van
ontduiking met verlaging van het tarief zelf
moeten doen gepaard gaan. Geld voor het
tarief is voor den Free tra de-man toch
eigeniyk geld, dat naar eisch van het beginsel
moet worden afgewezen.
- Maar zooals de opvolgende liberale ministers
van financiën handelen, raken we met de
Freetrade toch ganecheiyk van de wys en
begiünen de mannen van de Fair-trade
getyk te krygen.
En dat, terwyi volstrekt de nood niet dwingt,
maar de schatkist overloopt. De middelen gaan
verrassend vooruit. De pomp der belastingen
blykt uitnemend zuigende kracht te bezitten.
Menig burger merkt het.
Natuuriyk, zegt De Standaardklagen wy
niet over deze verloochening van het beginsel.
Het is koren op onzen molen. Doch dan heb
ben we ook recht te spreken van oen ver
kleurende freetrade.
Overal zien we hetzelfde. Alle Staten, Enge
land uitgezonderd, zyn voor de bekoringen
van den vrijhandel onaandoeniyk geworden.
Voor zyn koloniën is zelfs Engeland op tol-
eenheid bedacht. Do oppositie-partyen, bijv. de
democraten in Amerika, tegen protectie
protesteerende, kiezen toch zeer beslist voor
Fair-trade party. Vryhandel is de zwakke
steê geworden in het liberalistisch beleid.
Dat, waarmee eens elk ontwikkeld man
dweepte, heeft jammerlijk fiasco gemaakt.
Ook ten onzent zyn we zoover gekomen,
dat de liberalen, krachtens hun tarief-
practyk, het recht verbeurden, om zich aan
te dienen als de belyders van het eenig
ware beginsel. Vry hand el, Fair-trade of
Protectie is, geiyk men dit in Amerika en
Frankryk thans schier eenparig erkent, een
vraagstuk geworden van opportuniteit.
In het Sociaal Weekblad doet de heer G.
aan de redactie de volgende vraag:
Aangenaam zou het my zyn uw oordeel
te vernemen over het al of niet maken van
winst by ondernemingen, die van g e-
meentewoge worden geëxploiteerd.
My komt het voor, dat de aard der onder
neming beslist, of het wenscheiyk is geen
dan wel een billijke winst te maken.
Zoo mag by v. een gemeente-gasfabriek winst
makeD, aangezien het onbillijk zou zyn alleen
de gasverbruikers te laten profiteeren van
diensten, die de gemeenschap bewyst; daaren
tegen zou ik de winsten eener gemeente-
spaarbank willen uitgekeerd zi9n aan de in
leggers, die in den regel niet behooren tot
de maatschappelyk sterksten."
De redactie antwoordt hierop het volgende
„De geachte inzender stelt ons hier voor
een moeilyke vraag, die in een paar regels
niet grondig is te beantwoorden. "Wij geven
hier dan ook alleen de hoofdpunten, die o. i.
oy de beantwoording van G's vraag de ricn-
ting moeten aangeven.
lo. Een publiekrechtelyko corporatie heeft,
waar zy een onderneming dryft, recht op een
biliyke vergoeding van de zyde der gebruikers
voor de diensten, die zy bewyst. Zoo zal een
gemeente, die een gasfabriek exploiteert, in
den gasprils een vergoeding moeten vinden
niet alleen voor betaalde loonen on salarissen
en voor kapitaalrente, maar tevens voor het
gebruik van den openbaren weg, dat van de
gasfabriek voor haar buizen wordt gemaakt.
2o. Een publiekrechtelyko corporatie be
hoort te streven naar het maken van winst
boven de sub lo. bedoelde vergoeding.
3o. Er kunnen voor een publiekrechtelyko
corporatie redenen zyD, om, wegens de geringe
draagkracht van heD, voor wie een bepaalde
onderneming meer speciaal ia bestemd, of
wegens het werkelijk algemeono gebruik,
dat daarvan gemaakt wordt, van een deel der
(of zelfs in aommigo gevallen van de geheele)
vergoeding, welke sub lo. werd bedoeld, af
te zien.
By een spaarbank bestaat ten eerste de
sub lo. bedoelde vergooding alloen in resti
tutie van te betalen loonen en interesten en
zullen ten tweede de sub 3o. bedeelde over
wegingen zich eerder doen gelden dan by een
gasfabriek."
Wy lazen in Het Huisgezin:
De aangekondigde technische her
ziening der kieswet zal, wil zy
wat natuurlijk de bedoeling is invloed
uitoefenen op de samenstelling der kiezers-
lysten van 1901, nog in dit zittingjaar of in
den aanvang van het volgende, dus vóór de
behandeling der Staatsbegrooting, haar beslag
moeten krygen.
Met die herziening was oorsproDkeiyk geen
uitbreiding bedoeld, in dien zin, dat men
naast de bestaande nieuwe categorieën kiezers
zou scheppeD, i)f de thans gestelde eiseben
voor het kiesrecht aanmerkelijk zou verlagen.
Wat men verwachtte was een technische
herziening, waarby vooral naar vereenvoudi
ging zou worden gestreefd, in de practyk
gebleken bezwaren zouden worden onder
vangen, maar waarby niet als hoofdzaak op
uitbreiding van het kiezerstal zou worden
gemikt. Gaf de herziening meer kiezers,
welnu, dan zou men die op den koop toe er
by nemen.
Thans zyn wy er evenwei niet meer zoo
zeker van, dat de RegeeriDg enkel het tech
nische in het oog zal boudeD, maar dunkt
bet ons niet onwaarschijnlijk, dat zy onder
de aangeheven leus tegelykertyd een vry
aanzienlijke uitbreiding zal trachten tot stand
te brengen.
Daar wyst in de eerste plaats het blijkbaar
officieuze bericht op, dat de technische her
ziening een vermeerdering van 50,000 tot
80,000 kiezers zal ten gevolge hebben. Zulk
een uitbreiding is toch wel wat groot, wanneer
men enkel formeele verbeteringen en wfizi-
gingen op het oog heeft.
Nu is het waar, dat er allicht verschil
van meening zal zyn over de vraag, wat
daartoe wel en wat daartoe niet gerekend
dient te worden. Maar nu zal men om
maar iet3 te noemen toch moeilijk kunnen
volhouden, dat hot verlagen der leeftijdgrens
van 25 tot 23 jaar een zuiver technische
wyziging is. En toch vermoeden wjj, dat
dergeiyke wyzigiogen te wachten staan,
anders kunnen wy bezwaarlyk inzien, hoe
men tot een zoo aatizieulyke vermeerdering
kan geraken.
Op de tweede plaats zijn het de uitlatingen
in verschillende liberale bladen, die tot de
Regeering min of meer in betrekking staan
of met haar voeling houden, vrelko ons doen
veronderstellen, dat minister Borgesius wel
degelyk een vrij ruime uitbreiding van het
kiezerstal beoogt.
Ook weten wy, dat van de regeerings-
meerderheid 30 leden vóór de motie-Troelstra
hebben gestemd, torwyi drie voorstanders
afwezig wareü. Één derd® dw Kamers is
dus vóór algemeen stemrecht. Mochten nu
onder de verschillende politieke groepen nog
een kleine twintig leden, met welke inzich
ten ook, het kiesrechtvraagstuk voor den
eersten tyd van de baan willen schuiven
door thans tot een nieuwe uitbreiding mee
te werken, dan zou het kunuen zyD, dat wfi
ten slotte heelwat anders beleefden dan een
simpele, onschuldig lykendo technische her
ziening.
De Utrechtsche hoogleeraar S. D. Van Veen
bepleit in De Nederlander verder de samen
werking tusschen de Christelijke
poiitieko partyen.
Een gemeenschappelijke grondslag toch is
er voor de Christelijke politieke partyen, die
alle den Christelyk-Historischen naam dragen.
Alle belijden zy, dat op elk levensgebied, dus
ook op staatkundig terrein, niet de meDschelyke
rede, maar Gods Woord bot hoogste gezag
heeft. De leuze van Groen: „Tegenover de
revolutie het Evangelie" wordt door al deze
partyen met even groeten ernst en eerlijkheid
aangeheven.
Zou het nu niet jammeriyk zyn, als straks
deze partfien, die in de groote hoofdzaak bet
eens zyn, weer opnieuw tegenover elkander
gingen staan? Geen enkel er van is sterk
genoeg, om, als zij zich geheel en al isoleert
van de andere, eenigen invloed vaa betee-
kenis te oefenen. En daarentegen, wanneer
men samenwerken wil, eerlyk en trouw,
erkennende, dat men in den grond toch by
elkander behoort, dan kan men met vereende
krachten onder Gods zegen toch wel zooveel
tot stand brengen, dat er mee gerekend moet
worden. Bovendien zal het een goeden indruk
maken op ons Christenvolk en het aaüsporen
tot meerdere inspanning, tot grooter krachts
ontwikkeling, tot inniger gebed niet het minst,
indien het ziet, dat broeders, oude veeten
vergetend, samen vereenigd pal staan tegen
den gemoen8chappeiyken vyand, die werkt
aan don ondergang van ons volk ala een
Christelijke natie?
De vereemgde Christelijk Historische party en
hebben, volgens schryver, gezamenlijk front
to maken tegen het liberalisme.
8>
Constance rees verschrikt op, liet den zak
doek vallen en zag hem verwonderd aan
„Zyt gy het, mynheer Sboinsky? Maar hoe
komt gy hier?"
„Over de heining," glimlachte hy. „Maar
beken nu eens, waarom gy bedroefd zyt.
Myn hart krimpt ineen, wanneer ik u zoo
zie. Ik meende, dat gy altijd vroolyk waart."
„Iq gezelschap, ja, dan ben ik het, wanneer
ik met bekenden praat, naar muziek hoor, dans;
dan vergeet ik al wat onaangenaam, al wat
slecht is. Maar zoodra ik met tante en nicht
alleen ben, gevoel ik my ongelukkig en ver
laten."
„Verlaten? Ongelukkig? "Waarom dan?"
vorschte hy.
Zy ademde diep op en streek met do smalle,
fijne hand over haar oogen. „Ach, ik heb
niemand, niemand, die my genegen is. Op
de kostschool te Warschau was dat anders;
daar had ik vriendinnen, die mij liefhadden.
Wy schilderden elkander meermalen onze
toekomst af; iedereen stelde zich die anders
voorik geloofde, dat ik als een bonte vlinder
door het leven zou fladderen, van de eene
pret in de andere: vreugde, geluk, liefde zag
ik uit de verte wenken Acb, het is anders,
besi anders uitgekomen I" Zy zag naar den
hemel op, waarover langzaam een wit wolkje
heentrok.
„Och toe, zeg my alles 1" smeekte Sboinsky.
„Den vorigen herfst nam oom my mee
naar Dombrowo," vervolgde het jonge meisje;
„ik werd negentien jaar en kon niet langer
op de kostschool biyven. Sinds dien tyd voel
ik my naamloos ongelukkig. Evenals my
moet het een vlinder to moede zyn, welken
men het goudstof van de vleugels wegveegt."
Overvloedige tranen bevochtigden haar wangen.
„Op myn knieën bid ik u my niets te
verhelen," bedelde Sboinsky. „Ik ben uw
oprechte vriend, ik spring voor u door een
vuur, als gy het beveelt."
„Dat zou my niets baten." Een glimlachje
overtoog Tania's aanminnig gezicht, ofschoon
er nog tranen in haar oogen stonden. „NeeD,
helpen kunt gy me niet, tenzygy een
middel wist tegen zonnebrand; dat is op het
oogenblik myn grootste verdriet. Zie maar
eens hoe ontsierd ik ben: myn tint is voor
altijd weg." Zy wrong haar handen.
„Ik zie niets," verklaarde Sboinsky ver
wonderd. „Slechts oen licht rozerood ligt op
uw voorhoofd en uw wangen."
„Dat i3 juist zonnebrand," sprak Tania
beslist. „Ik heb reeds zure melk met citroensap
aangewend, zooals onze huishoudster aan
raadde, maar het hielp niet. Dat akelige
rozerood zal my zeker nooit, nooit meer
verlaten, en daarvan is enkel nicht Maryna,
die vervelende, saffraangele Maryna, de schuld."
„Maryna?" riep Sboinsky verbaasd.
„Zy alleen 1" Ik heb niemand op de wereld,
wien ik alle3 zeggen kan; de kwaadheid snoert
my haast de keel toe, daarom moet ze my
eens, eenmaal slechts van het hart. Gy zult
dus alles weten. Luister! Wy reden gisteron
naar de stad, tante, Maryna en ik, om
inboopen te doen. Maryna had vergeten haar
parasol mee te nemen. Toen wy een eindje
gereden hadden, rukte ze my de myne uit
de hand. Zy zei, dat het er niet op aankwam
hoe een arm meisje, dat zeker ongetrouwd
bleef, er uit zag, maar zy moest op haar tint
passen. Ik kreeg de parasol niet terug,
ofschoon ik my zelfs zoo ver vernederde er om
te verzoeken, want ik wilde niet verbranden
als een Mulattin. Was het niet kwaadaardig,
dat zy hem hield?" Zy keek Sboinsky aan,
die druk met het hoofd knikte. „Neen, zy
mocht my myn vreugde over myn uiteriyk
niet bederven, ik heb immers byna geen ander
genoegen op deze wereld. Ik droeg een
matelot-hoed met smallen rand, en daardoor
is het gekomen, dat ik dien leelyken brand
kreeg."
„Het ziet er toch niet slecht mee uit,
gravin; een gezichtje als het uwe staat nu
eenmaal alles goed, en in den winter ver-
dwynt dat beetje rood wel weer," troostte
Sboinsky. „Maar wat deed uw tante, toen
nicht Maryna u de parasol ontnam?"
„O, die hield zich ïydelykt Zy komt uit
beginsel nooit tusschenbeide, wanneer haar
dochter en ik het niet eens zyn. Maryna is
twaalf jaar ouder dan ik, en het verschaft
haar een heel byzonder genoegen, op my de
haar zoo eigen paedagogische talenten toe te
passen. Zy verzint somcyd3 de origineelste
middelen, om mijn karakter te veredelen,
geiyk zy het noemt. Vooral heeft zy het op
myn ergste gebrek, „de ydelheid", gemunt;
myn liefderijke nicht heeft reeds de meest
ongolooflyke energie in het werk gesteld, om
my die af te wennen. Ik dweep met élégant
schoeisel. Maryna bepaalde vandaag, dat ik
van nu af slechts schoenen van onzen dorps-
schoenlapper zou dragen. Het zyn vreeseiyke
dingen, die hy fabriceert I Ik bid u, werp
eens een blik door het raam van zyn huis,
wanneer gy door het dorp rydt; daar staan
de werken zyner handen zoo groot en massief
als roeibootjes. Een paar van die monsters
heeft Maryna voor myn gebruik in myn
kamer neergezet; opdat ik ze maar zal dragen,
nam zy alle andere schoenen weg. Da witte
balschoentjes, die in de kast stonden, vond
zy niet; toen bleef my niets anders over dan
die aan te trekken." Tania begon harteiyk
te lachen. „Zie eens hoe komiek dat staat!"
Zy hield hem haar smalle, fijne voeten toe,
die in leerkleurige kousen en lage, witte
atlasschoentjes staken.
Sboinsky lachte eveneens. „Niet komiek,
neen, allerliefst! En ge vluchttet, nadat ge
uw wil hadt doorgezet, naar den tuin?"
„Neen, ik vluchtte niet, men zond my hier
heen, om hier in de stilte te overdenken, of
ik een huwelyksaaozoek wil aannemen. Ver
beeld u eens, het arme meisje heeft een ont
zettend ryken vrfier gevonden!"
Sboinsky werd bleek, onwillekeurig drukte
hy de hand op het hart, dat plotseling
onstuimig begon ta kloppen. „En aar zegt gy
nu eerst? Wie is het?" stamelde by.
Tania's lachen kloük als een zilveren klokje.
„O, ik was hem totaal vergeten; ik dacbt
slechts aan myn bedorven tint en aan de
plompe laarzen met de hakken, met groote
spykers er in, die in myn kamer hun grooten
muil naar myn voeten opensperren. Wie my
bemint zoudt gy gaarne willen weten?" Haar
donkerblauwe oogen fonkelden hem schelmsch
toe. „Nu, het is een eerbiedwaardige persoon-
ïykheid: een dikke oude heer met kalen
schedel, wien myn oom een mooi sommetje geld
schuldig isde heer Mazurkiewicz, een koren-
kooper uit Warschau, u zeker wel bekend.
Tante acht zyn aaDzoek een groot geluk."
„En uw oom?"
„Die verklaarde, dat hy geen invloed op
my wilde uitoefenen en ried my naar den
tuin te gaan om daar in kalmte te overwegen,
wat ik dacht te doeo. Ofschoon hot volkomen
onooodig was te overwegen, trok ik my zoo
haastig mogelyk hierheen terug. Hoe weinig
kent myn familie my! Nooit, nooit zou ik
lichaam en ziel verkoopeD. Dit ééne echter
is zeker: in Dombrowo biyf ik niet langer,
al moet ik my ook als dienstmeid verhuren.
Overal is het beter dan hier." Zy trok een
neerhangend takje van de linde en plukto
de daaraan zittende bladeren af. Haar aan
vallig gezichtje had een ernstige uitdrukking
aangenomen.
Wordt vervolgd.)