NU2276
«suscsbbbceupijrr.
Seze feourant wordt dagelijks, met uitzondering
ras (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad,
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
ZIJN REIS.
Woensdag 28 ITeTn-uari»
Voet TSHBp» I maanded: s s 9 A l.ïgb
franco per poft® c a ca> ijfD»
AteoiiderJüko Nonuneffr a 0,05> f
PBUS DER ABVRRI'I.; N'rl
Van t»d régels t<0fi. Iedere regel meer f 0.171. Gróter*
lettert naar plaatsruimte typt-het fe^seertln tröUdD de etad
wordt 0,06 berekend;
Het Handelsblad heeft een artikel om te
betoogen, dat de L e e r p 1 i c h t-wet zoo erg
niet is, als men dat wel eens voorstelt.
Immers, ouders, die hun plicht doen, zullen
in het geheel geen last van de wet hebben;
zU i0 slechts lastig voor hen, die hun plicht
vergeten. Het blad zegt de gemaakte bezwa
ren wel te begrijpen:
„Men wil niet gedwongen worden tot
hetgeen men uit eigen beweging gaarne doet;
men ziet op tegen den schijn alsof men nu
uit vrees voor straf niet zal nalaten, wat
meo steeds vrijwillig heeft gedaan. Toch oor
deelt men niet aldus bij veel andere hande
lingen, die in onze wetgeving met straf zfjn
fcaireigd. Wie zal niet den persoon uitlachen,
die hem toevoegt: „Gij begaat geen moordof
diefstal, niet omdat gtj dat ongeoorloofd acht,
matt ondat er straf op staat, omdat de wet
u verplicht niet te moorden en niet te stelen
Tal van wetsbepalingen berusten aldus op een
eeriysheidsplicht op zedeiykheidsplicht,
op am of anderenburgerp 1 i ch t. Toch keurt
nil. hand zulke wetten af als inhoudende een
oudraagiyken dwang, een inbreuk op de vrij
hei i, een hatelijk opdringen van wat men
tojh uit eigen beweging doen zou!"
Het Handelsblad is van oordeel, dat heel
veel menschen al voor de wet zouden worden
gewonnen, indien men haar een anderen titel
gaf, of iets anders van dien aard bedacht:
„De indruk zou stellig anders zijn, als de
titel der voordracht luidde: „Wet tegen geeste-
Ijjce verwaarloozing van kinderen" of „Wet
ter beteugeling van het schoolverzuim of leer-
verzuim" zooals in de overweging staat
en indien zty begon met een artikel ongeveer
▼ft i dezen inhoud: „Ouders, voogden, enz.,
die de aan hun zorgen toevertrouwde kinde
ren, buiten wettelijk erkende oorzaken, van
voldoend lager onderwijs verstoken laten,
worden gestraft volgens de bepalingen van
deze wet". Dan zou terstond duidelijk worden,
dat de wet niet bedoelt goeden ouders dwang
op te leggen, maar enkel slechts ouders tot
hun plicht te brengen. Verder zou dan toch
de wet dezelfde bepalingen moeten bevatten.
Want zU moet omschrijven wie de verant
woordelijke personen zijn, welke de grenzen
van geestelijke verwaarloozing, hoe deze zullen
worden opgespoord, enz."
Of het geneesmiddeltje van het Handelsblad
veel helpen zou? vraagt De Standaard. Bij
menschen, die de wet niet kennen, misschien
hier en daar; maar stellig niet bij hen, die
ook maar oppervlakkig kennis namen van
de reeks bepalingen, waarmee de schooldwang
fcan de natie staat opgelegd te worden. Uit
al die gedétailleerde regelingen is het klaar
'als de dag, dat ook £en goeden ouders, die
hun kinderen wel laten onderwijzen, een massa
last op den hals wordt geschoven. Ja, ware
de wet slechts voor ouders, die hun plicht
Verwaarloozen, dan zouden de zaken heel
anders staan.
Het Vaderlandbepleitende de t r a k t e-
m e n 18 v er hooging der rechterlijke
ambtenaren, wijst op de bijbaantjes,
waardoor ztJ vaak hun jaarwedden moeten
trachten aan te vullen.
En wat erger is, zegt het blad, er zijn
kantonrechters, die, tegen de wet in,
nog vacatiegelden in rekening brengen of
althans zich laten toetellen door notarissen,
aldus zich afhankelijk makende van personen,
wier werk en gedragingen zij moeten beoor-
deelen en controleeren. Men denke aan boedel
scheidingen, waarbij de belangen van minder
jarigen of onder curateele gestelden betrokken
zyn. Ja, het gebeurt, dat kantonrechters tegen
de notarissen zeggen, dat ingeval van schei
dingen zy de belanghebbenden niet verwachten
In de hoofdplaats van hun kanton, maar in
de plaats, waar het sterfhuis is opengevallen.
Zy doen dat, omdat de kantonrechter, behalve
de noodzakelyke transportkosten, voor iedere
5 myien afstand tusschen de hoofdplaats van
het kanton en de plaats, waar de verrichting
moet geschieden, f 1.50 in rekening mag
brengen. Zoo worden de justiciabelen op
kosten gejaagd, want behalve het betrekkeiyk
kleine extraatje aan den kantonrechter en
den griffier, moeten zy nog de onkosten van
het rytuig betalen.
Wat de bybaantjes betreft, Het Vader
land meent niet, dat die geheel verboden
moesten zjjn, maar is van oordeel, dat nie
ter wille der belooning rechteriyke ambtenaren
verlokt moeten worden te hunkeren naar
allerlei bybaantjes, waardoor zy afgetrokken
worden van hun hoofdwerk en onder den
invloed zouden kunnen komen van invloedryke
particulieren, politici en ministers, alles zeer
tot schade van een goede en onpartydige
rechtspraak.
Daarom zou het wenschelgk zyn, dat, als
een rechteriyk ambtenaar solliciteerde naar
een bybaantje, te begeven door een anderen
Minister dan dien van Justitie, bedoelde
Minister aan zyn collega van Justitie vroeg,
of daartegen ook bezwaren bestaan.
Wat aangaat de niet gemakkelijke vraag
naar een betere regeling der jaar
wedden, waarvoor de Minister nog bleek
terug te deinzen, geeft Het Vaderland enkele
opmerkingen over eenige middelen tot in
directe verbetering.
Waarom zou een rechter niet mogen wonen
buiten de hoofdplaats, waar de zetel van het
college gevestigd is, zoo de plaats zijner
Inwoning aan spoor- of tramiyn gelegen is?
Een rechter te Amsterdam kan best te Zaan
dam, Abcoude, Weesp of Haarlem wonen;
een rechter uit Den Haag te Voorburg, Leiden
of Delft.
Thans moeten de rechteriyke ambtenaren
wonen in de hoofdplaats of binnen den afstand
van duizend meter daarbuiten (art. 15 Recht-
Org.). Maar het is byv. gemakkelyker voor
den per telegraaf of telephoon opontboden
rechter om byv. uit Zaandam naar Amsterdam
te komen dan van de Hembrug, wat wel
binnen de 1000 meter zal liggen.
Ook kon een andere indeeling van het rechts
gebied der rechtbanken aan het bezwaar ten
deele te gemoet komen, door nl. het rechts
gebied der groote rechtbanken kleiner en dat
van de kleine grooter te maken. Dan zouden
minder rechters in de groote steden met haar
duurdere leefwyze behoeven te wonen. Zieriksee
heeft jaarlybs 30 civiele zaken, Almeloo 60,
Winschoten 70, HeerenveeD, Tiel, Zwolle 80 a
90, Den Haag daartegenover 600, Rotterdam
700, Amsterdam byna 1000. By een betere
verdeeling van het rechtsgebied (zonder
onnoodige inachtneming der provinciale gren
zen) zou het aantal rechters in Amsterdam,
Rotterdam en Den Haag kleiner kunnen zyn,
zonder dat het personeel in kleinere recht
banken versterking behoefde.
Het kanton Hilversum zou byv. van Amster
dam afgenomen en by het arrond. Utrecht
kunnen gevoegd worden. En als het eiland,
waarop Zieriksee ligt, aan den vasten wal is
gehecht, zouden eenige plaatsen van Rotterdam
by Zieriksee kunnen genomen worden.
Voorts zou men, indien op geen andere wyze
het noodige geld te vinden is, kunnen over
gaan tot opheffing van één Hof, wat
zeer wel mogeiyk Is, daar volstrekt niet alle
Hoven met werk zyn overladen. Vier Hoven
kunnen 260 civiele en 1000 strafzaken wel
afdoen.
De groote vraag is echter, of de Minister
van Justitie krachtig genoeg en de Volks
vertegenwoordiging onbevoordeeld genoeg zyn
om het op te nemen tegen de particuliere
belangen, die zich tegen zulk een operatie
zouden verzetten.
Onder het hoofd Gratie zegt De Standaard
in een asterisk:
De veroordeeling van mr. Troelstra is
geen kwade post voor de socialistische propa
ganda. Gevangenisstraf staat in socialistischen
kring met ridderslag gelyk. Hot biedt nan
hem, die zulk oen straf als propagandist
ondergaat, een soort marteraarskroon.
Is het uit beduchtheid voor de uitwerking
van zulk een aureool, dat men er van allen
kant by is, om op gratie voor mr. Troelstra
aan te dringen?
Men wil, dat de Kroon eigener beweging
gratie zal verleenen. Of anders verklaart men
zich bereid, en maakt zich op, om gratie voor
mr. Troelstra te vragen.
We verstaan dit niet.
Mr. Troelstra verlangt gratie, of wel ky acht
het als propagandist profijteiyker, „gezeten to
hebbeü."
Indien het laatste, waarom het hem dan
misgund? En indien het eerste, waarom hem
dan als hulpeloos cliönt behandeld, als ware
hg niet mans genoog zelf te handelen?
Zeker, er zyn gevalleD, waarin men geen
gratie vragen kan. Als men overtuigd is het
misdryf niet begaan te hebben, en aanvrage
om gratie erkentenis van schuld zou inslui
ten. Als men de competentie van zyn rech
ter betwist, en door om gratie te vragen die
erkennen zou. Of ook, als wat de rechter als
misdryf brandmerkte, voor onze overtuiging
dat brandmerk niet verdient.
Maar hiervan is ditmaal niets aan.
Mr. Troelstra erkent, dat hy beleedigd heeft,
en hy erkent, dat beleediging van de rechter
iyke macht op zichzelf een misdryf is. Alleen
houdt hy staande, dat hy dit misdryf met
opzet pleegde, om een ander doel te bereiken.
Een doel, dat z. I. goed was, al wist hy dat
het middel niet deugde.
Niets belet hem dus zelf gratie te vragen,
juist op grond van zyn beweren, dat het wel
zyn opzet was om te beleedigen, maar als
finis proximu8, niet als finis ultimus.
Uit dien hoofde valt niet in te zien, op
wat grond interventie van derden gerecht
vaardigd zou zyn.
De straf zal de propaganda sterkeD, maar
niemand heeft het recht, dit voordeel aan de
propaganda te ontnemen.
In Het Nederlandsche Dagblad schrijft W.
A. De H., van Vreeland, over Noerbosch
het volgende:
Met ware deelneming, tevens met droefheid
in het hart, zullen velen met my het rechts
geding „zake-Neerbo8ch" gelezen hebben.
Dat er aan die groote inrichting gebreken
kleven, wie zal dat ontkennen? De heeren
directeuren zullen wel de eersten zfjn om
dit te beamen.
Welk menscheiyk werk, wdke mensckeiyke
instelling, inrichting is zonder gebreken,
groote of kleine? Nemen we slechts een
buisgezin, zelfs een, dat bekend staat als
Christeiyk en waar dit „epitheton ornans"
niet alleen als een leuze dient. Zal men in
zulk een buisgezin geen fouten of gebreken
kunnen aanwijzen? Zal daar de vader of de
moeder nooit te klagen hebben, hetzy over
kinderen, hetzy over het dienstpersoneel?
Zal men daar ook niet nu en dan verkeerd
heden, zonden te beiyden, ja zelfs te beschreien
of te beweenen hebben? Wie durft dit met
alle oprechtheid tegenspreken?
O, het valt zoo gemakkelijk met steenen
te werpen, de fouten by een ander aan te
wijzen, terwijl men geneigd is zyn eigen feilen
te vergoeiyken, te bedekken: do oude go-
8Chiedeni8 van den balk en den splinter.
Elk zie toe, steke de hand in eigen boezem,
alvorens een voorbarig oordeel te vellen. Men
zy op zyn hoede tegen het overyid oordeelen
en handelen 1
Deze inleiding achtte ik noodig alvorens
met alle bescheidenheid myn ideeën omtrent
Neerbosch bekend te maken.
Veel heb ik over Noerbosch gelezen in den
loop der jaren, dat de inrichting bestaat. In
veel opzichten bezit zy myn sympathie; één
keer heb ik haar bezocht en dat niet vluchtig.
Altyd heb ik myn bewondering geuit voor
de hoogst moeilyke, veelomvattende taak,
welke de heer Van 't Lindenhout op zich
genomen heeft, nu voornamelijk gedeeld met
zyn zoon, bijgestaan door een commissie.
Een reuzenwerk torst de directie op haar
schouders, eigeniyk om er onder te bezwijken,
zoo deze alleen in eigen krachten stond en
werkzaam was.
Is het vaak een hoogst moeilyke taak
voor een huisvader en een huismoeder om
zyn eigen kinderen op te voeden, nog
moeiiyker is het die van een ander op te
voeden. Eigenaardige bezwaren van allerlei
aard levert dit op. Zy, die aan het hoofd van
scholen of andere inrichtingen staan, kunnen
daaromtrent voldoende getuigenissen afleggen.
Met wat al zonden, ongerechtigheden, g -
breken heeft men gedurig te kampen! Te
veel om op te noemen en voor ieder, die
zich geroepen ziet opvoeder te zyn aan een
meer of minder groote inrichting, wel bekend.
Wat een hoogst moeilyke taak zal het
zyn voor de directie op Neerbosch, om zulk
een groot aantal kinderen naar eisch,
plicht en geweten op te voeden en dan
nog wel welke kinderen?
Komen de meesten aldaar niet voort uit
de 1 a a g 8 t e kringen der maatschappy, waar
de zonde in haar dierlyke afschuwelijkheid
zich vertoont? Is het niet een wonder, dat
er nog zulk een groot procent daarvan terecht
komt, ja, dat nog dikwerf „zulke edelgesteenten
uit het siyk der zonde te voorscbyn komen"?
De heeren Van 't L. zullen dit gewis niet aan
eigen wysheid toeschryven, maar volmondig
moeten bekennen, dat die winste toe te
schryven is aan de genadige goedheid onzes
Gods, Die Zyn Zoon, onzen Heiland, gezonden
heeft op deze aarde, om te zoeken, wat ver
loren is.
Grootsch is de taak, welke de heeren Van
't L. op zich genomen hebbeD, en staande in
'8 Heeren kracht, bewyzen zy der maatschappy
een gewichtigen dienst.
Laten wy dit dezer dagen vooral niet uit
het oog verliezen, zonder daarom evenwel
blind te zyn voor de gebreken, welke ook
deze inrichting per se aankleven.
De ideale toestand is de weezeD, de ver
waarloosden in degelyke, Christelijke huisge
zinnen te plaatsen, dat is het ideaal, waar
naar wy moeten streven. De tyd is nog verre,
dat dit schoone ideaal kan of zal bereikt
worden.
Ik weet wel, dat er in ons land een Maat
schappy of eon VereenigiDg bestaat, die zich
ten doel stelt weezen in familiën te plaatsen.
Ten volle ben ik met haar werkzaamheid niet
bekend en mag of kan daarover dus geen
oordeel vellen of een meeuiL>g uitspreken.
Gaarne werd ik in de gelegenheid gest? d
meer omtrent genoemde Vereeniging te weten,
vooral wat haar resultaten betreft.
Door een samenloop van omstandigheden
is Neerbosch m. i. te groot geworden; te
veel kinderen worden er gehuisvest, waardoor
vanzelf de taak te veelomvattend, een reu
zentaak is geworden. Een in alle opziebten
voldoend toezicht kan er met den besten wil
niet gehouden worden, zelfs al ware ieder
van het dienstpersoneel, van welken rang of
graad ook, zich ten volle bewust van de dure
verantwoordelijkheid, welke hy of zy op zich
heeft genome*.
Wat een beheer, wat een uitgebreido
administratie levert zulk een groote inrichting
niet opl
Hoe het zy, het streven moet zyn, wil de
inrichting dezen grooten omvang behouden,
om de gebreken zooveel mogelyk weg te
nemen. Niet beginnen met alles te wyten
aan de directie, dat valt gemakkelyk. Be-
Sebastiaan Schierke was van zyn geboorte
af een droomer. Hf) lag urenlang in zyn wieg
te Btaren naar de hanglamp, waaronder zfjn
vader, van beroep schoenlapper, zat te werken,
fyn eerste waarnemingen ontwaakten in
haar licht.
Ze bleef voor hem de zon, toen hy al groot
genoeg was om op banden en voeten te kruipen.
De kring, dien ze verlichtte, scheen hem een
onmetelyke ruimte. En de hoeken, waarin
haar licht niet viel, waren voor hem ver
dachte holen, vol verschrikkelijke dingen. Dat
gevoelde hy eer dan hy het begreep; voordat
ËU nog aan zyn speelgoed, kapotte laarzen,
leesten en gereedschap van zijn vader, namen
gaf; voordat hy nog voor het mengsel van
jSek-, leer- en petroleumlucht een uitdrukking
jjevonden had, hot woord .boehaha."
Toen hy voor de eerste maal de keldertrap
opklom, zag by hoe groot de wereld was.
Wekenlang duurde zyn reis door alle gangen
on portaaltjes van het ouderwetsche, hoekige
achterhuis. De straat vermeed byze was hem
te licht en te reoht. Ook schuwde hy de
andere kinderen en hun woelige spelen.
Het liefst zat hy in den houtkelder. Dan
was hy in het groote, sombere sprookjeswoud,
waarvan zya vader hem somtyds vertelde.
Van heet ver naar aohteren kwam het matte
schijnsel van een licht (het wae moeders
lantaarn) uit een eenzaam huis. Een booze heks
hield daarin het koningskind gevangen. Hyzelf
bevond zich tusschen reuzenboomen, rook de
dennen en de verwelkende bladeren en luisterde
naar een ver verwyderd ruischen en murmelen.
En dadelyk moest de deur opengaan en de
prioses binnentreden, in het wit, met een
gouden kroon op het hoofd, en tot hem zeggen
,Ocb, lieve prins, wees zoo goed
Qewooniyk kwam op het mooiste oogenblik
zyn moeder, an ate zy hem dan weer zag zitten
soezen, bromde ze. Maar zyn vader nam hem
altyd in bescherming.
De bleeke man, die langzaam werd verteerd
door een verraderlyke ziekte, begreep zyn
jongen. Ook hem waren de gedachten de
liefste metgezellen.
Maar had by het slechts tot schoenlapper
gebracht, Sebastiaan was voor Iets hoogers
geboren. Daarvoor had hy, zwart op wit, de
meest doorslaande bewyzen.
Op het kastje in de achterkamer lag, tus
schen een porseleinen bond en een glazen
vaasje, een zwarte portefeuille. Daarin rustten,
gerangschikt naar den datum, Sebastiaan's
gedichten.
Zyn eerste gedicht, vier regels groot, bad
by gemaakt, toen hy nog maar zeven jaar was.
Het was een gedicht op zyn vader. Later
had by vier versregels gewyd aan zyn vader
en moeder te zamen. Op zyn twaalfde jaar
maakte hy overal gedichten op.
Vader Schierke kénde ze alle van buiten;
by defi arbeid zei by ze fluisterende op. En
voor de klanten, die ze verlangden te hooren,
zocht hy het sterkste leer uit.
De onderwyzer was minder tevreden over
Sebastiaan.
Van rekenen on scbryven hield de jongen
niet. In de aardrykskunde interesseerden bom
alleen maar de verste landen, en voor bet
maken van opstellen was zyn levendige phan-
tasie eerder storend dan bevorderlyk.
Dat hy in het Grünewald een hyena had
ontmoet, wilde de meester volstrekt niet ge-
looven. En een gedicht, dat by vlocht in de
schildering van vacantiegenot
„Om ons heen was niets te hooren,
En ik streelde zacht beur haar.
Later, in het gele koren,
Kustten wy elkaar"
werd als zynde „zeer oobetameiyk" met een
ernstige vermaning bestraft.
Zyn vader bekommerde zich daar niet om.
Zyn jongen was een geniel
„En „genieën" hebben geen schoolsche
geleerdheid noodig; die berooft hun enkel
maar van hun kracht en bun naïveteit",
verzekerde hem de jonge scbry ver, die jaar in,
jaar uit zyn schoenen schuldig bleef....
Met groote moeite had Sebastiaan Scbierke
het tot de dwdo klasse gebracht Toen werd
de oude Schierke ernstig ziek.
Acht weken later droeg men hem langs de
brandende lamp heen naar de eeuwige
duisternis. Sebastiaan maakte een roerend
vers op zyn dood.
Het ziekbed en de begrafenis hadden het
spaarpotje uitgeput. Juffrouw Schierke had
schuld moeten maken en verkocht nu het
schoenmakersgereedschap en haar beste meu
belen. Zy verhuurde de voor- en achterkamer
aan een strykioriebting en zichzelve als
helpster. Enkel maar de keuken en een klein
kamertje hield ze voor zich en baar jongen.
Met bet kastje, den porseleinen bond en het
glazen vaasje verdween ook de portefeuille met
Sebastiaans gedichten.
Tot Faschen bleef hy nog schoolgaan, en
dan werd hy er op uitgezonden om te zien,
of by ook ergens by een handwerksman als
leerling geplaatst kon worden.
By een handwerksman natuurlyk. Want
„geleerd heb je niemondal, en met al dat
gemors met inkt verdien je geen stuiver,"
meende zyn moeder.
Sebastiaan sprak haar niet tegen. Zyn
kinderiyk gemoed was diep geschokt door het
vorlies van zyn goedigen vader. Was hy vroeger
stil geweest, nu werd hy als stom.
Zyn getuigschrift van school was slecht. Zyn
zwak voorkomen en zyn verlegenheid namen
tegen hem in. Overal werd hy afgewezen,
totdat elndeiyk een vroegere klant van den
ouden schoenlapper, voor wien juffrouw
Schierke nu overhemden streek, zich over
hem ontfermde. De oude raadsheer Kern nam
den jongen Scbierke als klerk op zyn kantoor.
Daar zat by nu dag aan dag, jaar in jaar
uit aan een gelen lessenaar, met het magere
lichaam voorover gebogen, machinaal stukken
over te pennen.
Eiken dag weer verheugde hy zich op het
oogenblik, waarop hy de pen afvegen, de grys
katoenen morsmouwen afstroopon en de deur
van bet kantoor achtor zich sluiten kon.
Dan lieten ze zich gelden, de heimelyke
gedachten, dis overdag aan den ketting lagen.
Dan slopen ze uit haar schuilhoek en fladderden
en zoDgon om hem hoen als vry geworden
vogels.
Thuis moest hy zyn moeder nog helpen:
boodschappen doen, vuur in de strykyzors
halen, vegen en borstelen, 'e Nachts echter,
alleen in het koude kamertje, schreef by by
het licht van de kaars op, wat er zong on
weende in hem. De enkele stuivers, die hy
voor zichzelf mocht houden, besteedde hy
aan papier, inkt en postzegels. Eens moest
toch het succes komen: de erkenning, d*
vryheid.
Maar acb, ze kwamen alle terug, de verzen,
die by de wereld inzond. Behalve die, welko
men beelemaal vergat terug te zenden.
Toen stierven langzamerhand zyn moed, zyn
hoop en zyn geloof aan zichzelf. Alleen zya
phantasie bleef leven en leed honger. Hy zocht
vreemd voedsel voor haar. Hy maakte jacht
op alles, wat maar bedrukt was: op bet
goedkoope krantje van de weduwe Ruhrau, de
eigenares der strykinrichtingop de papieren,
waarin haar helpsters heur boterham gewik
keld hadden.
Wordt vrvo!-gi)