N°. 12261
Zaterdag XO Februari.
A0. 1900
$eze <Qourant wordt dagelijks, met aitzoadering
van (Zon- ea feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Voorhistorische keukenafval.
LEIDSCH
DA&BLAB
<t>BJJS DEZER GOUEAMT»
Toof LeldsS per 8 mfianrifVTL' 9
a
Franco per post,
4fisonderl(jke Nommerï
I l.lffi?
1.40.
0.05/
PRIJS DER ADVERTENTTËNs
Van 1—0 rogels f 1.06. Ioder© regel tneer f 0.17}. Grootere,
lettere naar plaatsruimte Voor het incasseeren buiteD de stad
wordt f 0.06 berekend.
Omdat de hoofdoorzaak van rampen in
het bouwvak waarschijnlijk zal gezocht
moeten worden in het gebruik van onvoldoend
materiaal, acht het Sociaal Weekblad allereerst
noodig aan het bouwtoezicht bevoegdheid te
geven ondeugdelijk bouwmateriaal af te keuren.
Maar ook zal het noodig z\jn de werk
lieden uit te noodigen hun modewerking te
verleenen aan de handhaviug der bouwver
ordening. Voor hen zal het niet moeilijk zijn
de onvoldoende qualiteit en "Qiïantiteit van
allerlei materiaal op te merken. De vakver-
eeniglngen zouden wellicht, naar het oordeel
van het Soc. Wbl., de geschikte organisation
kunnen ztyn om op dergelijke misstahden de
aandacht der autoriteiten te vestigen. Zouden
zelfs, als deze vereenigingen dit eenige malen
gedaan hadden, de bouwondernemers niet wat
voorzichtiger worden? Zóó zou het belang
van werklieden en burgery gelijkelijk behar
tigd worden.
Nog onlangs schreef het Duitsche blad
Sociale Praxis:
„De kardinale fout van onze geheele sociale
politiek, die baar haar beste krachten ontrooft,
is juist nog altijd de omstandigheid, dat de
werkman in het openbaar leven, in maat-
•chappelljken omgang, in bestuur van Bijk
en gemeente, by de rechtspraak en by de
wetgeving, nog niet in alle opzichten als vol
komen geiyk gerechtigd, nog niet als vol
wordt beschouwd".
Deze voor Duitsche toestanden geschreven
opmerking heeft ook voor ons land haar waarde,
meent het Soc. Wbl. Het is plicht van ieder,
die het met den socialen vooruitgang ernstig
meent, mee te werken, waar hy daartoe ge
legenheid vindt, tot uitroeiing dier verkeerde
begrippen.
Het eerste nummer van het blad Vrede
door Recht, orgaan van den Ned. Vrou
wenbond ter internat, ontwape
ning, ontwikkelt zyn meeoing, dat in het
propageeren van het vredesdenkbeeld de ver
schillende politieke partyen het steunen zullen,
krachtens de eigen beginselen dier respectieve
partyen.
Het blad motiveert die meening eigenaardig
aldas:
1. De Liberalen. Zy streven naar recht
vaardigheid.
2. De Antl-Revolutionnairen. Zy zeggen:
„God ia Liefde," en oorlog is broedermoord.
8. De Room8ch-Katholieken. Omdat ook
de Paos een Vorst des Vredes is.
4. De Israëlieten. Omdat één der Tien
Geboden, door Mozes op den berg Horeb van
God ontvangen, luidt: „Gy zult niet doodslaan."
5. De Sociaal-Democraten. Want de ver-
wezenlyking van het denkbeeld is één der
eerste punten op hun programma.
6. De TolstoïaneD. Omdat zy weten, dat
alléén door krachtige samenwerking van allen,
die goed willen, het dragen der wapenen zal
overbodig worden in het eind.
7. De Vrymetselaars. Omdat zy gaarne de
gelegenheid aangrypen, om grootsche denk
beelden om te zetten in schoone daden.
8. Het Leger des Heils. Hetwelk geleerd
heeft, dat armoede, die niet afdoende verlicht
kan worden, de hoofdoorzaak is van moreele
en godsdienstige verwildering.
9. De Kyken. Omdat zy.de drukkende
belastingen liever voor edeler doeleinden
zouden gebezigd zien.
10. De Ouders. Omdat zy weigeren, lan
ger hun zonen te offeren voor een onmensche-
ïyke instelling.
11. Alle goede menschen van alle partyen
en zonder party. Omdat zy in zichzelf party
zyn voor Vrede en Recht.
In Vragen des Tijds heeft mr. J. Kruseman
een beschouwing gewyd aan de ontworpen
Woningwet.
Het ODtwerp wordt door hem zeer gewaar
deerd. Daarin is op gelukkige wjjze er naar
gestreefd om de uitvoering van de wet te
verdoelen over het Ryk, de gemeentebesturen
en particulieren, de groote voorwaarde van
het welslagen der wet. Do bemoeiingen van
particuliere vereenigingen en personen moeten
niet vervangen worden door overheidsbe-
moeiing ten bate der volkshuisvesting. Zy
hebben behoefte aan steun der overheid, dat
is terecht begrepen, en het is ook zeer juist
gezien, de uitoefening van de plaatselijke
overheidszorg aan de gemeentebesturen op te
dragen, terwyi dan het hooger gezag daaraan
de noodige kracht kan byzetten.
Mr. Kruéeman gaat daarop zeer uitvoerig
na: lo. de vragen van meer of minder belang,
welke ryzen by die artikelen van het ontwerp,
waarin de taak van de gemeentebesturen is
omschreven; 2o. de regeling van de onteige
ning; 3o. de Staatsbemoeiing, wat betreft den
flnanciëelen steun, en 4o. de strafbepalingen.
Het slot van het artikel luidt aldus:
„Wanneer ik myn beschouwingen over de
ontworpen Woningwet samenvat, dan geloof
ik de meening te mogen uitspreken, dat in
het ontwerp een belangryke arbeid geleverd
is, welke voor de verbetering der volkshuis
vesting zeer veel goeds belooft. De critische
opmerkingen, welke ik my op verschillende
punten heb veroorloofd, betroffen voornamelyk
de formuleering, de wyze van uitwerking van
de leidende gedachten der ontwerpers, niet
die gedachten zeiven. Integendeel, het komt
my voor, dat een woord van lof niet mag
worden onthouden aan de Regeering voor ao
ernstige en zaakkundige wyze, waarop zy het
moeilyke maatschappelyke vraagstuk der
volkshuisvesting heeft aangevat. Ook by
anderen, die het ontwerp te beoordeelen
hebben, zal, naar men mag vertrouwen, ver
schil van meening over enkele onderdeelen
niet beletten, dat de hoofdzaak in bet oog
gehouden worde, nl. dat het van overwegends
boteekenis moet worden geacht, dat de poging
slage om op dit gebied een wettelyke regeling
tot stand te brengen. Afwykende opvattingen
omtrent onderdeelen zullen altyd blyven be
staan, en eerst de practyk kan met zekerheid
aan het licht brengen in hoeverre de wet in
alle opzichten aan de behoeften voldoet. Biykt
dit onverhoopt niet het geval te zyn, dan zal
in latere jaren wyziging of aanvulling der
wet allicht te verkrygen zyn.
De groote vraag is nu, welke ontvangst
het ontwerp in de Tweede Kamer te wachten
staat. Het heeft by de jongste samenstelling
van dit lichaam niet ontbroken aan betuigingen
van sympathie by kiezers en by gekozenen
met de zaak der volkshuisvesting. Zal deze
sympathie zich nu uiten in een practische
medewerking, in werkelyk opbouwende cntiek?
Of zal de in ons parlement niet onbekende
zucht om bedenkingen op te werpen, zonder
de wyze aan te geven om ze te oudervangen,
de neiging om by voorkeur eigen afwykende
meeDiugen aan te pryzen en altyd iets anders
te vragen dan hetgeen aangeboden wordt,
aan het ontwerp noodlottig worden? Of zullen
onverwachts politieke stormen opsteken, die
het ontwerp in don maalstroom doen ver-
dwynen? Of zal eindeiyk het welslagen der
woningwetgeving in gevaar worden gebracht
door gemis aan overeenstemming ten aanzien
van het toezicht op do volksgezondheid in do
ontworpen Gezondheidswet, welke geen onver
deelde instemming heeft gevonden?
By den twyfel, welken al deze vragen
wekken, ligt eenige geruststelling in de
omstandigheid, dat de bebaDdeliDg der twee
ontwerpen is opgedragen aan een commissie
van voorbereiding, zoodat de voor ingewikkelde
onderwerpen als deze zeer ondoelmatige
„gewone" wyze van behandeling der wets
ontwerpen in de Tweede Kamer niet zal
worden gevolgd. De kans, dat het overleg
tus8Chen de Regeering en de volksvertegen
woordiging goede vruchten zal dragen, is
bierdoor aanzieniyk verbeterd. Moge de uit
komst de gunstige voorspellingen, by de indie
ning van het ontwerp der Woningwet gehoord,
tot waarheid maken."
Het Handelsblad vestigt de aandacht op
twee tegenovergestelde adviezen ten opzichte
van de Woningwet. Dr. H. G. Ringeling, direc
teur van den gezondheidsdienst, besprak de
zaak in het Tijdschrift voor Geneeskundeen
ajr. dr. H. S. Veldman in een brochure:
„Het Ontwerp-Woningwet."
Dr. Ringeling beveelt het ontwerp grooten-
deels aan. De wyzigingen, die hy wenschen
zou, zyn niet vele.
De voornaamste aanmerking van den schry-
ver is deze, dat de regeling van de taak dor
gezondheidscommissies zóó is en dat deze
commissies zooveel werk zullen krygen en in
zooveel onaangenaamheden komen, vooral in
kleine plaatsen, met gemeentebesturen on
eigenaren, dat zich voor deze onbezoldigde
betrekking maar heel weinig geneeskundigen
en dezen moeten toch de meerderheid der ge
zondheidscommissies vormen beschikbaar
zullen stellen.
Wat de schr. wenscht zyn georganiseerde
takken van dienst, en niet commissies van
ingezetenen, die over het algemeen deze werk
zaamheden in hun vryen tyd moeten doen.
Hy beschryft ongeveer het werk, dat de
commissie zou hebben te doen, in deze
woorden:
„Met hoeveel yvor dio commissieleden ook
bezield zullen zyn, zy kunnen toch moeiiyk
iederen dag op onderzoek uitgaan, met eige
naren overleg plegen en vergaderen om
adviezen naar aanleiding van hun bevindingen
op te maken. Dikwyis is er by dergelyke
klachten haast, en men denke slecbt3 aan
deiecte privaat- of gootsteenloozingen moot
or zonder uitstel gehandeld worden; dikwyis
is er herhaald onderzoek en overleg mot de
eigenaars der percoelen noodig. Ook komt het
niet zelden voor, dat de klacht by onderzoek
overdreven of onwaar blykt te zyn, zoodat
het den commissieleden wel eeDs zal biyken,
dat zy hun kostbaren tijd beter hadden kunnen
gebruiken. Bovendien zal voor de klachten,
die door minnelyk overleg met den eigenaar
kunnen worden afgewikkeld en dit is met
de meesten het geval al die administra
tieve omhaal niet noodig zyn."
Mr. Veldman daarentegen schxyft:
„De Regeering heeft zich den ijver der ge
meentebesturen, om in to, grypen, to groot
voorgesteld en de wettelyke voorschriften,
welke de gemeente binden en haar beletten
de haar opgedragen zorg voor verbetering van
woningtoestanden, in het belang van gezond
heid, zedelykheid en veiligheid te verwaar-
loozen, komen my niet streng en krachtig
genoeg voor."
Geen der beide schry vers zegt het Han
delsblad is ingenomen met de in te stellen
gezondheidscommissiën; dr. Ringeling meent,
dat men geen leden er voor zal vinden, die
aan hun werk den noodigen tyd kunnen en
willen geven; mr. Veldman vreest, dat de
gezondhoidscommissiëQ vooral in kleine plaat
sen te slappe adviezen zullen geven. Maar de
eerste gelooft blykbaar wel, dat do gemeente
besturen zeiven hun plicht zouden doen, de
laatste denkt, dat de gemeentebesturen geheel
zullen steunen zullen afgaan op de adviezen vau
de gezondheidscommi8siën, en wilde daarom,
dat in de wet werden voorgeschreven de
miDimum-eischen, welke de gemeenten aan
de woningen moeten stellen.
Het schynt, dat de heer Veldman er zelfs
vry zeker van is, dat er wel gemeenten zullen
zyn, on niet oens zoo hoel weinig, die aan
het voorschrift, dat de gemeentebesturen bin
nen twee jaar verordeningen moeten vast
stellen, niet zullen voldoen. Immers, tegen de
redeneering in de toelichting tot het ontwerp,
dat het niet mogeiyk is minimum-eiachen voor
bewoonbaarheid in de wet vast te stellen, is
zyn argument dit: wanneer de gemeentebe
sturen geen verordeningen maken, zullen
Gedeputeerde Staten het voor bon doen;
welnu, dan zullen Gedeputeerde Staten mini-
mum-eischen gaan vaststellen; even goed, en
beter, kan dan de wetgever het zelf doen, dan
wordt de wet nog geiykmatiger toegepast.
In het algemeen, merkt het Handelsblad op,
en toont dit aan ook ten opzichte van de
eischen, die de wet aan bewoonbaarheid en
onbewoonbaarverklariDg stelt, in het alge
meen is de man der practyk, dr. Ringeling,
meer voor zachte maatregelen, voor een drang
tot geleidolyke verbetering, mr. Veldman meer
voor imperatieve voorschriften.
Wat ons aangaat, besluit het blad, terwyi
wy het eens zyn met mr. Veldman, „dat
overal, waar het practisch nut en het belang
van velen het eischen, de overheidszorg ge
oorloofd en gebiedend is," meenen wy toch,
dat men ook in dezen niet te bard van stal
moet loopen. Men moet geen bepalingen
maken, waarvan de noodzakeiykbeid volstrekt
niet wordt ingezien door de burgers, die er
door getroffen worden. Het is zeer lastig een
impopulaire wet toe te passenmeestal wordt
zy in de practyk slap ten uitvoer gelegd, on
beter is een minder strenge wet flink toe
passen dan een strenge slap.
En dat geldt evenzeer voor de gemeente
besturen, die de wet hoofdzakeiyk moeten
uitvoeren, als voor de bewoners dio er do
gedwoDgen voordeelen van ondervinden. Een
wet, die impopulair is by hen, die haar moeten
toepassen, wordt een doode letter. Het tegen
woordige ontwerp houdt o. i. over het algemeen
op gelukkige wyze het midden tusschen een
draconische wet, die slecht uitgevoerd zou
worden, en een slappe, die geen effect zou
sorteeren.
Het Maandblad tegen de Vervalschingen wyst
op een aanvulling, die de Boterwet bjj
de aanstaande herziening behoeft.
„Het nieuwste middel om do wet te ont
duiken is, dat kleine potjes met gedrukte brief
kaarten uit een „Roomboter Fabriek" huis aan
huis in de goede wyken gratis bezorgd worden.
Bot)
Een nieuwe zomer komt. Weer vertoonen
zich men8chengestalten aan het zonnige strand.
"Weer flikkert hun vuur. Weer wordt het
oude, Yreemd80ortige en eentonige leven dag
aan dag afgespeeld. Maar eeuwen trekken
over land en zee. Andere tyden, andore
menschen, andere zeden komen. Nog ligt de
hoog aangegroeide schelpenhoop aan het
strand. Ook de stookplaatsen zyn met schelpen
en beenderen reeds lang overdekt. Niet ver
van den hoop verheft zich echter nu een
blokhut met een vreedzaam ooievaarsnest
daarop. Rook stygt uit haar met mos begroeid
etroodak en sluipt door de geopende deur.
Nieuwsgierig kykt de zon naar binnen, daar
brandt een lekker vuur op den steonon haard.
Xr wordt een lam by gebraden. De vrouw,
die dat bezorgt, draagt linnen kleeren onder
het velgewaad. Want zy kan spinnen en weven.
Aan de muren hangen aan geweien wapens
en gereedschappen van steen en hoorn en
been. Maar daaronder glanst iets geheel
nieuws: voorwerpen van metaal, van brons.
Daar hangen knap bewerkte byien, lansen
en pylspitsen, messen met hechten van hoorn,
sikkels en een mooi zwaard van metaal.
En als de vrouw by den haard in de deur
verschynt, om naar haar kinderen te zien,
die een met pinnen vastgezet paard en eenige
geiten en schapen op eenigen afstand laten
grazen, glinstert een gedraaide metalen haar
speld In haar, in een sterken knoop gewonden,
haar. En nu, als zy den arm ter beschutting
tegen de zon voor de oogen houdt, ziet men
ook, dat haar kleed met een metalen gesp
dichtgemaakt is en dat zy, behalve mooie
oorringen, dikke arm- en voetringen van
kunstig bewerkt metaal draagt. Zy doet een
paar stappen voorwaarts tot aan den schelpen-
hoop en kykt zoekend over de zonnig glan
zende zee. Want zy verwacht haar man, die
met de zonen des morgens noordwaarts naar
een eiland roeide. Daar willen vandaag veel
mannen uit het landschap elkander ontmoeten
om verschillende zaken met elkander te be
spreken. Maar zy houdt tevergeefs uitkyk.
Zy moet weer naar den haard. Eerst laat in
den avond komen de verwachten thuis. Zy
doen den maaltyd, waarby ook grof brood
genoten wordt, tot vreugde der huisvrouw
groote eer aan. Het afval brengt zy, geiyk
eiken dag, ook nu naar den schelpenhoop.
Zy vermoedt niets van diens geheimzinnige
samenstelling. Zy weet niet, dat vóór veel
eeuwen reeds de handen van half wilde
aardbewoners hom zonder opzet opgestapeld
hebben Zij weet niet, dat zy de lamsoeenderen
op den keukenafval van onbekende, reeds
lang vergane geslachten werpt, die hier eens
hun ruwen maaltyd verorberden.
Wina en golven zingen hun overoude
liederen in den slapenden nacht. De maan
breekt door de vale, voorbytrekkende wolken.
Haar droomerig licht blinkt eigenaardig op den
breeden schelpenhoop. Het flikkert op de eeuwig
rustelooze zee. Het giet zyn weemoedigen
glans over de stille heide uit als in ouden
tyd. En de door de schemering beschaduwde
struiken en de onbeweeglyke, hier en daar
opryzende boomen staan daar somber en spook
achtig ala geesten uit ouden tyd. En door het
zwarte pynboomenwoud gaat een gedruisch als
een wegstervend fluisteren uit ouden tyd. Gryze
nevelgestalten trekken van de zee naar de heide.
Wolken bedekken de maan. De vrouw huivert
in de koelte van den nacht. Een hond built
klagend in de verte. Zy snelt naar het blok
huis, waar het haardvuur gezellig brandt
Eeuwen komen en gaan. Een nieuwe tyd is
opgestaan. Steden en dorpea verheffen zich
aan het strand. Stoom booten doorkruisen de
golvende zee. De stoomfluit der locomotief gilt
over de uitgestrekte, bloeiende heide. De boeren
en visschers aan de kust weten nieis vaQ den
ouden schelpenhoop. Zy verwonderen zich
nauweiyks over de merkwaardige, op dammen
gelykende heuvels aan het strand, die met
boomen begroeid zyn. Ook verder landinwaarts,
ver van de zee, ziet men dergelyke heuvels.
Menigeen schudt het hoofd, wanneer hy in
zulk een heuvel boort ol de kinderen daarop
spelen 6n daarby tallooze mosselschalen
te voor8Chyn komen. Maar by denkt toch,
dat zy op natuurlyken weg ontstaan, dat
zy door de zee in oude tyden aangespoeld
zfjn, ongeveer zooals de door den wind opge
worpen duinen. Doch ook voor deze heuvels
slaat het uur van het onderzoek. Er komt een
geleerde. Met klimmende aandacht onderzoekt
hy den inhoud; hy vindt tot zyn verwondering
in den zonderlingen hoop onder de tallooze
schelpen ook beenderen van zoogdieren en
vogels, gi-spleten, met scherpe insnydingen,
aangebrand en verkoold. Verder vischgraten,
ascb, houtskolen.
Het was een wetenschappelyke ontdekking,
die de man daar in het jaar 1847 aan het
Jutlandsche strand deed. Hy vond, dat de
zonderlinge heuvels geen toevallige opeen-
hoopingen wareD, maar by stookplaatsen
verzamelde hoopen spysrestanten. Evenals de
Jutlandsche boeren de hoopen afval kjökkon-
möddinger, keukenafval, noemen, zoo doopte
de geleerde, professor Steenstrupp, uit Kopen
hagen, de gedenkwaardige heuvels. Niet alleen
aan de fjordeD van Jutland, ook aan de kusten
der Deensche eilaDden, met name op Seeland,
Fünen, Samsoe, en overal, waar zulke heuvels
bekend werden, onderzocht men ze nauw
keurig. De sporen van menscheiyke werk
zaamheid aan de spysrestanten en de hier
en daar gevonden wapens en gereedschappen
leerden, dat het afval afkomstig was van
voorhistorische menschen. Het meeste is
afkomstig van menschen, wien de metalen
nog niet bekend waren. Ze moesten zich met
steenen werktuigen en wapens behelpen. Hun
tyd noemt men daarom het steenen tydperk.
Dit eindigde natuuriyk niet overal gelyktydig,
in Denemarken ongeveer 1500 jaar voor de
Cbristelyke tydrekening.
Na de gewichtige ontdekking van Steen
strupp bleef men niet langer in het onzekere
ten aanzien van vroeger gedane vondsten.
Weldra werden in alle deelen der aarde
dergelyke schelpenhoopen gevonden. Daar de
Deensche voorhistorische afvalheuvels als type
dezer belangwekkende gedenkteekens be
schouwd worden, kreeg de door Steenstrupp
het eerst gebruikte benaming in de weten
schap burgerrecht. Kjökkenmöddinger noemt
men al deze heuvels. De Amerikaansche
benaming shel-heaps, schelpenhoopen, of shel-
wounds, schelpenbergen, is evenwel juister.
De Amerikaansche schelpenbergen, wier ont
staan zich in den tyd voor Columbus laat
aaotoonen, vindt men in grooten getale aan
de oost- en westkust van Noord Amerika.
Maar ook in het binnenland, aan de oevers
der groote rivieren, worden zy aangetroffen.
Dergelyke hoopen afval vindt men aan den
mond der Somme. Hier bevatten ze zelfs
beenderen van een tamme, kleine rundersoort.
In Europa zyn kjökkenmöddinger bovendien
in Zweden en Noorwegen, in Engeland,
Schotland en Ierland, in Noord- en Zuid-
Frankryk en Portugal ontdekt. Ook vindt
men ze in Zuid- en West-Afrika, Australië
en JapaD. Op de Braziliaansche kusten noemt
men ze sambakis of casquerros, in Vuurland
paradero8.
De periode der kjökkenmöddinger ligt nog
vry wel in het duister. In het algemeen zal men
niet mistasteD, als men ze als een pendant der
paalwoningen beschouwt. Deze waren een soort
kunstmatige eilanden: blokhuizen op palen in
het water, om zich tegen vyanden en wilde
dieren te beschermen. Door valluiken vielen
de spysrestanten op den bodem van het
water. Het afval bleef natuuriyk naast do
stookplaatsen aan het strand liggen. Eu zy
alle bevinden zich op vroegere kleine eilanden
en landtongen, die moeiiyk te bereiken waren
en door de menschen van dien tyd, visschers
en jagers, tot woonplaats gekozen waren.
Veel kjökkenmöddiüger duiden ook de zomer
kampen van trekkende hordon aan. Vele liggen
ver van het strand. Zoo die by Meilgaard en
by Gudumlund, welke drie uur landinwaarts
liggen. By de eerste, die geheel met boomen
begroeid is en waarvan het materiaal vroeger
voor verbetering van wegen gebruikt werd,
was oogenschyniyk in de oudheid een zeebocht.
De naburige moerassen en weiden liggen nu
vyf meter boven de oppervlakte van het Katte
gat. Twee meter onder de oppervlakte der
aarde vond men echter nog overblijfselen van
schelpen.
Overbiyfselen van de bevolking, die in de
steenperiode, voor het binnendringen der Ger
manen, het geheele noorden van Europa be-
wooüde en ook de kjökkenmöddinger ophoopte,
vermoedt men in de Laplanders. Voor hen
is de haas een onrein dier. Ook zUn in
geen kjökkenmödding hazenbeenderen gevon
den. Echter heeft de haas destyds stellr^
bestaan. Misschien was hy ook by het volk
der kjökkenmöddinger een onrein dier. Maar
nog veel meer in het voorhistorische keuken
afval wyst op een met de Laplanders
verwante bevolking. „Het geslacht der
vle^scheters wordt door dat der korenzaaiers
verdelgd," zeide het wyze Sioux-opperhoofd
voor jaren in het Witte Huis te Washington.