N°. 12261 Zaterdag XO Februari. A0. 1900 $eze <Qourant wordt dagelijks, met aitzoadering van (Zon- ea feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Voorhistorische keukenafval. LEIDSCH DA&BLAB <t>BJJS DEZER GOUEAMT» Toof LeldsS per 8 mfianrifVTL' 9 a Franco per post, 4fisonderl(jke Nommerï I l.lffi? 1.40. 0.05/ PRIJS DER ADVERTENTTËNs Van 1—0 rogels f 1.06. Ioder© regel tneer f 0.17}. Grootere, lettere naar plaatsruimte Voor het incasseeren buiteD de stad wordt f 0.06 berekend. Omdat de hoofdoorzaak van rampen in het bouwvak waarschijnlijk zal gezocht moeten worden in het gebruik van onvoldoend materiaal, acht het Sociaal Weekblad allereerst noodig aan het bouwtoezicht bevoegdheid te geven ondeugdelijk bouwmateriaal af te keuren. Maar ook zal het noodig z\jn de werk lieden uit te noodigen hun modewerking te verleenen aan de handhaviug der bouwver ordening. Voor hen zal het niet moeilijk zijn de onvoldoende qualiteit en "Qiïantiteit van allerlei materiaal op te merken. De vakver- eeniglngen zouden wellicht, naar het oordeel van het Soc. Wbl., de geschikte organisation kunnen ztyn om op dergelijke misstahden de aandacht der autoriteiten te vestigen. Zouden zelfs, als deze vereenigingen dit eenige malen gedaan hadden, de bouwondernemers niet wat voorzichtiger worden? Zóó zou het belang van werklieden en burgery gelijkelijk behar tigd worden. Nog onlangs schreef het Duitsche blad Sociale Praxis: „De kardinale fout van onze geheele sociale politiek, die baar haar beste krachten ontrooft, is juist nog altijd de omstandigheid, dat de werkman in het openbaar leven, in maat- •chappelljken omgang, in bestuur van Bijk en gemeente, by de rechtspraak en by de wetgeving, nog niet in alle opzichten als vol komen geiyk gerechtigd, nog niet als vol wordt beschouwd". Deze voor Duitsche toestanden geschreven opmerking heeft ook voor ons land haar waarde, meent het Soc. Wbl. Het is plicht van ieder, die het met den socialen vooruitgang ernstig meent, mee te werken, waar hy daartoe ge legenheid vindt, tot uitroeiing dier verkeerde begrippen. Het eerste nummer van het blad Vrede door Recht, orgaan van den Ned. Vrou wenbond ter internat, ontwape ning, ontwikkelt zyn meeoing, dat in het propageeren van het vredesdenkbeeld de ver schillende politieke partyen het steunen zullen, krachtens de eigen beginselen dier respectieve partyen. Het blad motiveert die meening eigenaardig aldas: 1. De Liberalen. Zy streven naar recht vaardigheid. 2. De Antl-Revolutionnairen. Zy zeggen: „God ia Liefde," en oorlog is broedermoord. 8. De Room8ch-Katholieken. Omdat ook de Paos een Vorst des Vredes is. 4. De Israëlieten. Omdat één der Tien Geboden, door Mozes op den berg Horeb van God ontvangen, luidt: „Gy zult niet doodslaan." 5. De Sociaal-Democraten. Want de ver- wezenlyking van het denkbeeld is één der eerste punten op hun programma. 6. De TolstoïaneD. Omdat zy weten, dat alléén door krachtige samenwerking van allen, die goed willen, het dragen der wapenen zal overbodig worden in het eind. 7. De Vrymetselaars. Omdat zy gaarne de gelegenheid aangrypen, om grootsche denk beelden om te zetten in schoone daden. 8. Het Leger des Heils. Hetwelk geleerd heeft, dat armoede, die niet afdoende verlicht kan worden, de hoofdoorzaak is van moreele en godsdienstige verwildering. 9. De Kyken. Omdat zy.de drukkende belastingen liever voor edeler doeleinden zouden gebezigd zien. 10. De Ouders. Omdat zy weigeren, lan ger hun zonen te offeren voor een onmensche- ïyke instelling. 11. Alle goede menschen van alle partyen en zonder party. Omdat zy in zichzelf party zyn voor Vrede en Recht. In Vragen des Tijds heeft mr. J. Kruseman een beschouwing gewyd aan de ontworpen Woningwet. Het ODtwerp wordt door hem zeer gewaar deerd. Daarin is op gelukkige wjjze er naar gestreefd om de uitvoering van de wet te verdoelen over het Ryk, de gemeentebesturen en particulieren, de groote voorwaarde van het welslagen der wet. Do bemoeiingen van particuliere vereenigingen en personen moeten niet vervangen worden door overheidsbe- moeiing ten bate der volkshuisvesting. Zy hebben behoefte aan steun der overheid, dat is terecht begrepen, en het is ook zeer juist gezien, de uitoefening van de plaatselijke overheidszorg aan de gemeentebesturen op te dragen, terwyi dan het hooger gezag daaraan de noodige kracht kan byzetten. Mr. Kruéeman gaat daarop zeer uitvoerig na: lo. de vragen van meer of minder belang, welke ryzen by die artikelen van het ontwerp, waarin de taak van de gemeentebesturen is omschreven; 2o. de regeling van de onteige ning; 3o. de Staatsbemoeiing, wat betreft den flnanciëelen steun, en 4o. de strafbepalingen. Het slot van het artikel luidt aldus: „Wanneer ik myn beschouwingen over de ontworpen Woningwet samenvat, dan geloof ik de meening te mogen uitspreken, dat in het ontwerp een belangryke arbeid geleverd is, welke voor de verbetering der volkshuis vesting zeer veel goeds belooft. De critische opmerkingen, welke ik my op verschillende punten heb veroorloofd, betroffen voornamelyk de formuleering, de wyze van uitwerking van de leidende gedachten der ontwerpers, niet die gedachten zeiven. Integendeel, het komt my voor, dat een woord van lof niet mag worden onthouden aan de Regeering voor ao ernstige en zaakkundige wyze, waarop zy het moeilyke maatschappelyke vraagstuk der volkshuisvesting heeft aangevat. Ook by anderen, die het ontwerp te beoordeelen hebben, zal, naar men mag vertrouwen, ver schil van meening over enkele onderdeelen niet beletten, dat de hoofdzaak in bet oog gehouden worde, nl. dat het van overwegends boteekenis moet worden geacht, dat de poging slage om op dit gebied een wettelyke regeling tot stand te brengen. Afwykende opvattingen omtrent onderdeelen zullen altyd blyven be staan, en eerst de practyk kan met zekerheid aan het licht brengen in hoeverre de wet in alle opzichten aan de behoeften voldoet. Biykt dit onverhoopt niet het geval te zyn, dan zal in latere jaren wyziging of aanvulling der wet allicht te verkrygen zyn. De groote vraag is nu, welke ontvangst het ontwerp in de Tweede Kamer te wachten staat. Het heeft by de jongste samenstelling van dit lichaam niet ontbroken aan betuigingen van sympathie by kiezers en by gekozenen met de zaak der volkshuisvesting. Zal deze sympathie zich nu uiten in een practische medewerking, in werkelyk opbouwende cntiek? Of zal de in ons parlement niet onbekende zucht om bedenkingen op te werpen, zonder de wyze aan te geven om ze te oudervangen, de neiging om by voorkeur eigen afwykende meeDiugen aan te pryzen en altyd iets anders te vragen dan hetgeen aangeboden wordt, aan het ontwerp noodlottig worden? Of zullen onverwachts politieke stormen opsteken, die het ontwerp in don maalstroom doen ver- dwynen? Of zal eindeiyk het welslagen der woningwetgeving in gevaar worden gebracht door gemis aan overeenstemming ten aanzien van het toezicht op do volksgezondheid in do ontworpen Gezondheidswet, welke geen onver deelde instemming heeft gevonden? By den twyfel, welken al deze vragen wekken, ligt eenige geruststelling in de omstandigheid, dat de bebaDdeliDg der twee ontwerpen is opgedragen aan een commissie van voorbereiding, zoodat de voor ingewikkelde onderwerpen als deze zeer ondoelmatige „gewone" wyze van behandeling der wets ontwerpen in de Tweede Kamer niet zal worden gevolgd. De kans, dat het overleg tus8Chen de Regeering en de volksvertegen woordiging goede vruchten zal dragen, is bierdoor aanzieniyk verbeterd. Moge de uit komst de gunstige voorspellingen, by de indie ning van het ontwerp der Woningwet gehoord, tot waarheid maken." Het Handelsblad vestigt de aandacht op twee tegenovergestelde adviezen ten opzichte van de Woningwet. Dr. H. G. Ringeling, direc teur van den gezondheidsdienst, besprak de zaak in het Tijdschrift voor Geneeskundeen ajr. dr. H. S. Veldman in een brochure: „Het Ontwerp-Woningwet." Dr. Ringeling beveelt het ontwerp grooten- deels aan. De wyzigingen, die hy wenschen zou, zyn niet vele. De voornaamste aanmerking van den schry- ver is deze, dat de regeling van de taak dor gezondheidscommissies zóó is en dat deze commissies zooveel werk zullen krygen en in zooveel onaangenaamheden komen, vooral in kleine plaatsen, met gemeentebesturen on eigenaren, dat zich voor deze onbezoldigde betrekking maar heel weinig geneeskundigen en dezen moeten toch de meerderheid der ge zondheidscommissies vormen beschikbaar zullen stellen. Wat de schr. wenscht zyn georganiseerde takken van dienst, en niet commissies van ingezetenen, die over het algemeen deze werk zaamheden in hun vryen tyd moeten doen. Hy beschryft ongeveer het werk, dat de commissie zou hebben te doen, in deze woorden: „Met hoeveel yvor dio commissieleden ook bezield zullen zyn, zy kunnen toch moeiiyk iederen dag op onderzoek uitgaan, met eige naren overleg plegen en vergaderen om adviezen naar aanleiding van hun bevindingen op te maken. Dikwyis is er by dergelyke klachten haast, en men denke slecbt3 aan deiecte privaat- of gootsteenloozingen moot or zonder uitstel gehandeld worden; dikwyis is er herhaald onderzoek en overleg mot de eigenaars der percoelen noodig. Ook komt het niet zelden voor, dat de klacht by onderzoek overdreven of onwaar blykt te zyn, zoodat het den commissieleden wel eeDs zal biyken, dat zy hun kostbaren tijd beter hadden kunnen gebruiken. Bovendien zal voor de klachten, die door minnelyk overleg met den eigenaar kunnen worden afgewikkeld en dit is met de meesten het geval al die administra tieve omhaal niet noodig zyn." Mr. Veldman daarentegen schxyft: „De Regeering heeft zich den ijver der ge meentebesturen, om in to, grypen, to groot voorgesteld en de wettelyke voorschriften, welke de gemeente binden en haar beletten de haar opgedragen zorg voor verbetering van woningtoestanden, in het belang van gezond heid, zedelykheid en veiligheid te verwaar- loozen, komen my niet streng en krachtig genoeg voor." Geen der beide schry vers zegt het Han delsblad is ingenomen met de in te stellen gezondheidscommissiën; dr. Ringeling meent, dat men geen leden er voor zal vinden, die aan hun werk den noodigen tyd kunnen en willen geven; mr. Veldman vreest, dat de gezondhoidscommissiëQ vooral in kleine plaat sen te slappe adviezen zullen geven. Maar de eerste gelooft blykbaar wel, dat do gemeente besturen zeiven hun plicht zouden doen, de laatste denkt, dat de gemeentebesturen geheel zullen steunen zullen afgaan op de adviezen vau de gezondheidscommi8siën, en wilde daarom, dat in de wet werden voorgeschreven de miDimum-eischen, welke de gemeenten aan de woningen moeten stellen. Het schynt, dat de heer Veldman er zelfs vry zeker van is, dat er wel gemeenten zullen zyn, on niet oens zoo hoel weinig, die aan het voorschrift, dat de gemeentebesturen bin nen twee jaar verordeningen moeten vast stellen, niet zullen voldoen. Immers, tegen de redeneering in de toelichting tot het ontwerp, dat het niet mogeiyk is minimum-eiachen voor bewoonbaarheid in de wet vast te stellen, is zyn argument dit: wanneer de gemeentebe sturen geen verordeningen maken, zullen Gedeputeerde Staten het voor bon doen; welnu, dan zullen Gedeputeerde Staten mini- mum-eischen gaan vaststellen; even goed, en beter, kan dan de wetgever het zelf doen, dan wordt de wet nog geiykmatiger toegepast. In het algemeen, merkt het Handelsblad op, en toont dit aan ook ten opzichte van de eischen, die de wet aan bewoonbaarheid en onbewoonbaarverklariDg stelt, in het alge meen is de man der practyk, dr. Ringeling, meer voor zachte maatregelen, voor een drang tot geleidolyke verbetering, mr. Veldman meer voor imperatieve voorschriften. Wat ons aangaat, besluit het blad, terwyi wy het eens zyn met mr. Veldman, „dat overal, waar het practisch nut en het belang van velen het eischen, de overheidszorg ge oorloofd en gebiedend is," meenen wy toch, dat men ook in dezen niet te bard van stal moet loopen. Men moet geen bepalingen maken, waarvan de noodzakeiykbeid volstrekt niet wordt ingezien door de burgers, die er door getroffen worden. Het is zeer lastig een impopulaire wet toe te passenmeestal wordt zy in de practyk slap ten uitvoer gelegd, on beter is een minder strenge wet flink toe passen dan een strenge slap. En dat geldt evenzeer voor de gemeente besturen, die de wet hoofdzakeiyk moeten uitvoeren, als voor de bewoners dio er do gedwoDgen voordeelen van ondervinden. Een wet, die impopulair is by hen, die haar moeten toepassen, wordt een doode letter. Het tegen woordige ontwerp houdt o. i. over het algemeen op gelukkige wyze het midden tusschen een draconische wet, die slecht uitgevoerd zou worden, en een slappe, die geen effect zou sorteeren. Het Maandblad tegen de Vervalschingen wyst op een aanvulling, die de Boterwet bjj de aanstaande herziening behoeft. „Het nieuwste middel om do wet te ont duiken is, dat kleine potjes met gedrukte brief kaarten uit een „Roomboter Fabriek" huis aan huis in de goede wyken gratis bezorgd worden. Bot) Een nieuwe zomer komt. Weer vertoonen zich men8chengestalten aan het zonnige strand. "Weer flikkert hun vuur. Weer wordt het oude, Yreemd80ortige en eentonige leven dag aan dag afgespeeld. Maar eeuwen trekken over land en zee. Andere tyden, andore menschen, andere zeden komen. Nog ligt de hoog aangegroeide schelpenhoop aan het strand. Ook de stookplaatsen zyn met schelpen en beenderen reeds lang overdekt. Niet ver van den hoop verheft zich echter nu een blokhut met een vreedzaam ooievaarsnest daarop. Rook stygt uit haar met mos begroeid etroodak en sluipt door de geopende deur. Nieuwsgierig kykt de zon naar binnen, daar brandt een lekker vuur op den steonon haard. Xr wordt een lam by gebraden. De vrouw, die dat bezorgt, draagt linnen kleeren onder het velgewaad. Want zy kan spinnen en weven. Aan de muren hangen aan geweien wapens en gereedschappen van steen en hoorn en been. Maar daaronder glanst iets geheel nieuws: voorwerpen van metaal, van brons. Daar hangen knap bewerkte byien, lansen en pylspitsen, messen met hechten van hoorn, sikkels en een mooi zwaard van metaal. En als de vrouw by den haard in de deur verschynt, om naar haar kinderen te zien, die een met pinnen vastgezet paard en eenige geiten en schapen op eenigen afstand laten grazen, glinstert een gedraaide metalen haar speld In haar, in een sterken knoop gewonden, haar. En nu, als zy den arm ter beschutting tegen de zon voor de oogen houdt, ziet men ook, dat haar kleed met een metalen gesp dichtgemaakt is en dat zy, behalve mooie oorringen, dikke arm- en voetringen van kunstig bewerkt metaal draagt. Zy doet een paar stappen voorwaarts tot aan den schelpen- hoop en kykt zoekend over de zonnig glan zende zee. Want zy verwacht haar man, die met de zonen des morgens noordwaarts naar een eiland roeide. Daar willen vandaag veel mannen uit het landschap elkander ontmoeten om verschillende zaken met elkander te be spreken. Maar zy houdt tevergeefs uitkyk. Zy moet weer naar den haard. Eerst laat in den avond komen de verwachten thuis. Zy doen den maaltyd, waarby ook grof brood genoten wordt, tot vreugde der huisvrouw groote eer aan. Het afval brengt zy, geiyk eiken dag, ook nu naar den schelpenhoop. Zy vermoedt niets van diens geheimzinnige samenstelling. Zy weet niet, dat vóór veel eeuwen reeds de handen van half wilde aardbewoners hom zonder opzet opgestapeld hebben Zij weet niet, dat zy de lamsoeenderen op den keukenafval van onbekende, reeds lang vergane geslachten werpt, die hier eens hun ruwen maaltyd verorberden. Wina en golven zingen hun overoude liederen in den slapenden nacht. De maan breekt door de vale, voorbytrekkende wolken. Haar droomerig licht blinkt eigenaardig op den breeden schelpenhoop. Het flikkert op de eeuwig rustelooze zee. Het giet zyn weemoedigen glans over de stille heide uit als in ouden tyd. En de door de schemering beschaduwde struiken en de onbeweeglyke, hier en daar opryzende boomen staan daar somber en spook achtig ala geesten uit ouden tyd. En door het zwarte pynboomenwoud gaat een gedruisch als een wegstervend fluisteren uit ouden tyd. Gryze nevelgestalten trekken van de zee naar de heide. Wolken bedekken de maan. De vrouw huivert in de koelte van den nacht. Een hond built klagend in de verte. Zy snelt naar het blok huis, waar het haardvuur gezellig brandt Eeuwen komen en gaan. Een nieuwe tyd is opgestaan. Steden en dorpea verheffen zich aan het strand. Stoom booten doorkruisen de golvende zee. De stoomfluit der locomotief gilt over de uitgestrekte, bloeiende heide. De boeren en visschers aan de kust weten nieis vaQ den ouden schelpenhoop. Zy verwonderen zich nauweiyks over de merkwaardige, op dammen gelykende heuvels aan het strand, die met boomen begroeid zyn. Ook verder landinwaarts, ver van de zee, ziet men dergelyke heuvels. Menigeen schudt het hoofd, wanneer hy in zulk een heuvel boort ol de kinderen daarop spelen 6n daarby tallooze mosselschalen te voor8Chyn komen. Maar by denkt toch, dat zy op natuurlyken weg ontstaan, dat zy door de zee in oude tyden aangespoeld zfjn, ongeveer zooals de door den wind opge worpen duinen. Doch ook voor deze heuvels slaat het uur van het onderzoek. Er komt een geleerde. Met klimmende aandacht onderzoekt hy den inhoud; hy vindt tot zyn verwondering in den zonderlingen hoop onder de tallooze schelpen ook beenderen van zoogdieren en vogels, gi-spleten, met scherpe insnydingen, aangebrand en verkoold. Verder vischgraten, ascb, houtskolen. Het was een wetenschappelyke ontdekking, die de man daar in het jaar 1847 aan het Jutlandsche strand deed. Hy vond, dat de zonderlinge heuvels geen toevallige opeen- hoopingen wareD, maar by stookplaatsen verzamelde hoopen spysrestanten. Evenals de Jutlandsche boeren de hoopen afval kjökkon- möddinger, keukenafval, noemen, zoo doopte de geleerde, professor Steenstrupp, uit Kopen hagen, de gedenkwaardige heuvels. Niet alleen aan de fjordeD van Jutland, ook aan de kusten der Deensche eilaDden, met name op Seeland, Fünen, Samsoe, en overal, waar zulke heuvels bekend werden, onderzocht men ze nauw keurig. De sporen van menscheiyke werk zaamheid aan de spysrestanten en de hier en daar gevonden wapens en gereedschappen leerden, dat het afval afkomstig was van voorhistorische menschen. Het meeste is afkomstig van menschen, wien de metalen nog niet bekend waren. Ze moesten zich met steenen werktuigen en wapens behelpen. Hun tyd noemt men daarom het steenen tydperk. Dit eindigde natuuriyk niet overal gelyktydig, in Denemarken ongeveer 1500 jaar voor de Cbristelyke tydrekening. Na de gewichtige ontdekking van Steen strupp bleef men niet langer in het onzekere ten aanzien van vroeger gedane vondsten. Weldra werden in alle deelen der aarde dergelyke schelpenhoopen gevonden. Daar de Deensche voorhistorische afvalheuvels als type dezer belangwekkende gedenkteekens be schouwd worden, kreeg de door Steenstrupp het eerst gebruikte benaming in de weten schap burgerrecht. Kjökkenmöddinger noemt men al deze heuvels. De Amerikaansche benaming shel-heaps, schelpenhoopen, of shel- wounds, schelpenbergen, is evenwel juister. De Amerikaansche schelpenbergen, wier ont staan zich in den tyd voor Columbus laat aaotoonen, vindt men in grooten getale aan de oost- en westkust van Noord Amerika. Maar ook in het binnenland, aan de oevers der groote rivieren, worden zy aangetroffen. Dergelyke hoopen afval vindt men aan den mond der Somme. Hier bevatten ze zelfs beenderen van een tamme, kleine rundersoort. In Europa zyn kjökkenmöddinger bovendien in Zweden en Noorwegen, in Engeland, Schotland en Ierland, in Noord- en Zuid- Frankryk en Portugal ontdekt. Ook vindt men ze in Zuid- en West-Afrika, Australië en JapaD. Op de Braziliaansche kusten noemt men ze sambakis of casquerros, in Vuurland paradero8. De periode der kjökkenmöddinger ligt nog vry wel in het duister. In het algemeen zal men niet mistasteD, als men ze als een pendant der paalwoningen beschouwt. Deze waren een soort kunstmatige eilanden: blokhuizen op palen in het water, om zich tegen vyanden en wilde dieren te beschermen. Door valluiken vielen de spysrestanten op den bodem van het water. Het afval bleef natuuriyk naast do stookplaatsen aan het strand liggen. Eu zy alle bevinden zich op vroegere kleine eilanden en landtongen, die moeiiyk te bereiken waren en door de menschen van dien tyd, visschers en jagers, tot woonplaats gekozen waren. Veel kjökkenmöddiüger duiden ook de zomer kampen van trekkende hordon aan. Vele liggen ver van het strand. Zoo die by Meilgaard en by Gudumlund, welke drie uur landinwaarts liggen. By de eerste, die geheel met boomen begroeid is en waarvan het materiaal vroeger voor verbetering van wegen gebruikt werd, was oogenschyniyk in de oudheid een zeebocht. De naburige moerassen en weiden liggen nu vyf meter boven de oppervlakte van het Katte gat. Twee meter onder de oppervlakte der aarde vond men echter nog overblijfselen van schelpen. Overbiyfselen van de bevolking, die in de steenperiode, voor het binnendringen der Ger manen, het geheele noorden van Europa be- wooüde en ook de kjökkenmöddinger ophoopte, vermoedt men in de Laplanders. Voor hen is de haas een onrein dier. Ook zUn in geen kjökkenmödding hazenbeenderen gevon den. Echter heeft de haas destyds stellr^ bestaan. Misschien was hy ook by het volk der kjökkenmöddinger een onrein dier. Maar nog veel meer in het voorhistorische keuken afval wyst op een met de Laplanders verwante bevolking. „Het geslacht der vle^scheters wordt door dat der korenzaaiers verdelgd," zeide het wyze Sioux-opperhoofd voor jaren in het Witte Huis te Washington.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5