H\ 12231
Zaterdag O Januari
A°. 1900
feze gourant wordt dagelijks, met uitzondering
ran rZon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
•PRIJS DEZEE GOXTBAUT*
Voor Lddoïs per 8 maanden; j s f 1,10.
Franco per post <j
Afzonderlek© Nommerp
<9>
1.40.
0,05.»
tl'
PHUS DEB ADVEBTEETIËWt
Van 1—0 regels f 1.0S. Iedere regol meer f 0.17}. Grootsr»
letters naar plaatsruimte Voor het incasseersn buitOD de stad
wordt f 0.06 berekend.
Tweede Blad.
De Haagsche correspondent van de Nieuwe
j Groninger Courant herinnert er aan, dat een
jvan de gevolgen van de Vredesconferentie
zal zyn: de vestiging te 's-Gravenbage van
het internationale Hof van Arbitrage,
j Vermoedelijk, schrijft hy, zal daarmee nog
i wel een tjjdje heengaanmaar er bestaat alle
•uitzicht op, dat die instelling nog in 1900
in Den Haag zal worden geïnstalleerd. In dit
geval kan men er zeker van zijn, dat onder
scheidene mogendheden, die hier geen speciaal
vertegenwoordiger hebben, of een, die tevens
laan een of meer andere Hoven geaccrediteerd
jis er een benoemen of den gezant deze
Residentie als standpunt aanwijzen zullen.
Er is voorts sprake van om den vleugel
van het paleis van wyien Prins Frederik, hot
hoekhuis aan het Voorhout en de Frinsesse-
I gracht, dat vroeger door den Prins en de
'Prinses Von Wied werd bewoond en dat met
.het daarnaast gelegen paleis, nu aan het Rijk
verkocht voor de vestiging van de rechtbank
en het gerechtshof, één geheel uitmaakte,
'in dat geval aan te koopen en voor het Inter -
«nationaal Arbitragehof in te richten. Men
heeft mij verzekerd, dat de Regeering zich
bij de gevoerde onderhandelingen over de ver
krijging van Prins Frederiks paleis, het recht
ook op den aankoop van dat aangrenzende
hoekperceel voor gemeld doel heeft voorbe
houden.
In het Sociaal Weekblad heoft do heer C.
T. Knottenbelt, te Amsterdam, een tweetal
artikelen geschreven over het beheer dor
ge meen te-fin an ciön, waarin hij tot de
conclusie komt, dat in het stelsel der Gemeente-
wet betreffende het geldelijk behoor geen
iirgrijpende veranderingen noodig en slechts
wijzigingen van ondergeschikt belang wen-
schelljk zijn, ten einde de contröle beter te
kunnen uitoefenen.
Aan het slot van zyn laatste artikel maakt
hij over do eigenaardige positie, welke de
'ontvanger in een groote gemeente heeft
de volgende opmerkingen:
„De Gemeentewet gaat uit van de veronder-
.stelling, dat er slechts één ontvanger is, en
|6chrljft in art. 113 voor, dat by is belast met
•de invordering van alle inkomsten en ontvang
sten der gemeente en zorgt, dat die behooriyk
'geschieden. Geen bepaling echter wordt meer
geschonden dan deze, want de invordering
van tal van belastingen, heffingen en ont
vangsten wordt niet opgedragen aan den ge-
meente-ontvaDger, maar aan speciaal daarvoor
aangewezen ambtenaren; deze comptabelen
storten hun gelden wel by den ontvanger,
doch zy dienen afzonderlyke verantwoordingen
in en het toezicht op de invordering wordt
njiet door den ontvanger, maar door Burge
meester en Wethouders uitgeoefend, en hun
rekeningen worden ter secretarie onderzocht
en door het dageiyksch bestuur goedgekeurd.
Het toezicht op het beheer dezer ambte
naren is geheel onttrokken aan den Raad en
aan Gedeputeerde Staten, hetgeen met het
beginsel der wet in stryd is. De verhouding
dezer comptabelen tegenover het gemeente
bestuur is by de wet niet geregeld, waardoor
by ontdekte onregelmatigheden in hun beheer
de vraag ontstaat wie daarvoor verantwoor-
deiyk gesteld moet worden.
In den regel stellen die zoogenaamde subont
vangers borg cn wordt daarop hot tekort ver
haald, maar my is toch een geval bekend,
dat B. en Ws. er ernstig over gedacht hebben,
don gemeente-ontvanger op grond van art.
113 verantwoordeiyk te stellen voor een deficit,
dat niet door de borgstelling gedekt was.
Men heeft Da veel bespreking ten slotte inge
zien, dat dit standpunt niet was vol te houden;
maar dat een dergelyke vraag door mannen
kan gesteld worden, die in de gemeente
administratie zyn doorkneed, bewyst, dat voor
ziening noodig is. By de wet moet worden
bepaald, dat er meer dan één ontvanger kan
zyn, en by de wet zal de verantwoordelyk-
heid en het doen van rekening en verant
woording voor de verschillende comptabelen
moeten worden geregeld."
In een artikel met het opschrift „Kamer-
spoed" doet De Nederlander allereerst uit
komen, dat een Regeeriug heelwat me9r ont
werpen gereed kan maken dan de Staten.
Generaal by machte zyn te verorberen. Want
zy bestaat uit acht departementen, waarvan
elk voorzien is van een staf officieren en
onderofficieren, die voor een goed deel al hun
kracht kunnen bezigen om een ontwerp te
maken, waarvoor de noodige gegevens vaak
reeds lang aanwezig zyn. De Nederlander
erkent, dat het heelwat moeiiyker ia een ont
werp in elkaar te zetten dan het te critiseeren.
Maar het hoofdverschil is, dat alle Kamer
leden over alle ontwerpen moeten oordeelen.
Verdeeling van arbeid is voor hen onmogelyk.
Zy moeten zich in elk onderwerp, al is hun
dit nog zoo vreemd, indeDken en inwerkeD.
Natuuriyk i3 dit onmogelyk, en moet men
in veel zaken afgaan op het oordeel van
anderen; maar waar het gansch nieuwe in
stellingen of nieuwe organisaties betreft, be
hoort een Volksvertegenwoordiger zich toch
ook persooniyk rekenschap te geven van de
werkiDg van het stelsel.
Wel heeft De Nederlander zelf meer dan
eens vaste commissies van wetgeving bepleit,
en acht het ;blad ook vaste budget-commissies
wenscheiyk. Maar men moet zich niet voor
stellen, zegt het, dat daardoor zooveel meer
zou worden „afgedaan". De Tweede Kamer
zou daardoor alleen beter en gemakkelyker
aan haar roeping kunnen voldoen dan thans.
De Nederlander zegt tot toelichting dier
meening:
„Niomand, dunkt ons, zal bewereD, dat in
de laatste maanden de Kamer niet hard heeft
gewerkt. Toch is niets „tot stand gekomen"
dan een begrooting, waarop geen enkele nieuwe
post van belang voorkwam, en één belangryke
wet. Is nu daarby te lang gepraat? Natuuriyk
had deze of geoe redevoering wel kunnen
wegbiyven of worden verkort; herhaliDgen
hadden kunnen worden vermeden. Maar geen
enkel parlement is er, waarin zoo iets niet
voorkomt. Hoewel in onze tydsomstandigheden
het veel miDder noodig is dan vroeger, om
van uit de Kamer te spreken tot het volk
daarbuiten, in de vrye Pers en in de vrye
vergaderingen kan men zich genoeg doen
hooren zoo is toch het uitsproken van eigen
gevoel in de Kamor vaak onvermydeiyk, wil
men niot don natuurlyken band tusschen volk
en Volksvertegenwoordigers doorsnyden.
Wie het geduld had de beraadslagingen
over de Ongevallenwet te volgen, zal erkenneD,
dat in den regel niets meer gezegd is dan
noodig is. Doch in een Kamer moet elk ge
voelen zich kunnen uitspreken, en dit kost tyd.
Gedurende de maanden, dat de Kamer byeen
is, is het zoo goed als onmogelyk voor de
Kamerleden nieuwe ontwerpen van belang-
rykon aard in studie te nemen. Daarvoor
dient het reces. Maar als de departementen
te veel ontworpen tegelykertyd indienen, ia
het ook dan niot wel mogeiyk alles te be
handelen; te minder, omdat menig Kamerlid
gedurende het reces met commissiearbeid be
last wordt. Het publiek bemerkt daarvan
weinig; maar van menig omvangryk ontwerp
is he'c Voorloopig Verslag reeds lang gereed,
wachtende op het antwoord der Regeering.
Het dryven om sneller te arbeiden achten
wy onverstandig, omdat het zonder grond
onze Staatsinstellingen in discrediet brengt."
Zoolang men, aldus besluit het blad, van
meening is, dat de wetgeving met medewer
king van de Volksvertegenwoordiging erf dus
met inachtneming van het volksgevoelen moet
worden vastgesteld, dient men zich te schikken
in den omslag, die daarvan het noodzakeiyk
gevolg is.
Als er één party is, zegt de Nieuwe Delftsche
Courantdio sterk yvert vóór algemeen
kiesrecht, dan voorzeker de „Sociaal-
Democratische Arbeiders Party".
Nu is dat propageeren voor algemeen kies
recht op zichzelf nog zoo kwaad niet: men
kan de uitstekendste Katholiek en tevens
de warmste voorstander van het allomans-
kiesrecht zyn.
Maar waarom yveren do mannen van Troel
stra er zoo voor?
Dat heefc ons de onlangs te Amsterdam
gehouden vergadering tot stichting van het
„Nederl. Comité voor Algemeen Kiesrecht"
geleerd. Daar zyn de volgende woorden ge
sproken
„Het algemeen kiesrecht is voor de „S.-D.
A.-P." slechts middel, haar doel is de om
zetting der kapitalistische maatscbappy in een
socialistische."
Wat we hieruit leeren? Tweeörlei.
Primo: de Katholieken begaan Dog zoo'n
groote misdaad niet door over het algemeen
tegen het algemeen kiesrecht gekant te zyn.
Secundo: de socialisten sturen aan. op den
80ciali8ti8chen toekomststaat.
Dat laatste heefc de „S.-D. A.-P." steeds
ontkend. Die heeren waren altyd wat boos,
als men hun zei: Gy stuurt aan op een
toekomststaat. Dan was steeds hun antwoord:
Go weet er niets van, daar sturen wy niet
op aan, dat doet de geheele maatschappy.
Of zy maakten er zich van af, zeggende: De
socialistische toekomststaat komt vanzelf.
Maar nu hebben wy het zwart op wit;
nu hebben de heeren het ons zelf gezegd,
dat zy met al hun propageeren voor alge
meen kiesrecht enkel ten doel hebben de
tegenwoordige maatschappy in een socialisti
sche om te zetten.
Om een stembriefje geeft de „S.-D. A.-P."
niets.
Het oefenen van invloed op den gang der
zsken is voor haar slechts zoo ver van belaDg,
als het haar einddoel dienen kan.
Laten de heeren socialisten nu nog eens
zeggeD, dat zy niet op den socialistischen
toekomststaat aansturen. Met hun eigen
woorden kunnen wy ze doodslaan.
Indertyd gaf De Tijd een artikel over
„Verllauwing van kleuren", waarvan de strek
king biykbaar was om sommige „mode
katholieken" te waarschuwen tegen
het gezelschap der liberalen.
Eet Centrum heeft nu dezen handschoen
opgenomen en erkend, dat voor deze waar
schuwing ongetwyfeld eenige reden bestaat.
„Al meer en meer zien wy de grenzen
tusschen de verschillende partyen versmelten,
en de jongste parlementaire verrichtingen
hebben op zeer sprekende wyze aangetoond,
dat de tegenstellingen van vroeger voor een
groot deel zijn weggevaagd. Liberalen, anti
revolutionairen en katholieken stemmen nu
eens met, dan weer tegen elkaar. Telkens
vermengen zich de groepen en vloeien zy als
kleuren van waterverf dooreen. En meermalen
kon men zelfs het schouwspel waarnemen,
dat mannen, aan wier behoudsgezinde gevoe
lens weinig twyfel geopperd wordt, met
vooruitstrevonden en radicalen in één schuitje
kwameD, of dat katholieken, Kuyperianen
en cbristelyk-historischen een gelykluidend
votum uitbrachten."
Maar Eet Centrum wil aan bet zacht-ver-
nemend woord van De Tijd een verdere strek
king geven en zeggen, dat het niet slechts
zaak is een al te intiem verkeer te mijden
met hen, wier beginselen indruischen tegen
de onze, maar ook, dat men zich dient te
hoeden voor het vermengen van zaken en
ideeën, die afzonderiyk moeten worden be
oordeeld.
„Laten wy het ronduit bekennenmeerderen
onder ons, meerderen ook onder de andere
partyen, betrokken vaak het beginsel in een
quaestie, die daarvoor eigenlijk niet in aan
merking kwam. Deze of gene hervorming
heette specifiek-liberaal, terwyl zy ook door
anti liberalen, zonder beginsel-verloochening,
kon worden voorgestaan. Zonder eenig nador
onderzoek werd dan zulk een hervormirg
onzerzyds bestreden, veroordeeld, verdacht
gemaakt. De liberalen wilden haar; wy moes-
ton haar dus niet willeD. En omgekeerd ge
schiedde het, dat eon maatregel van groot en
algemeen belang, door katholieken en anti
revolutionairen voorgesteld, de heftigste tegen
kanting vond der liberalen, louter omdat zy
meendeD, anders het spel der staatsgevaarlijke
„clericalen" te zullen spelen l
Er was, om het met een enkel woord te
zeggen, te veel subjectiefs in onzen politieken
handel en wandel; de partyen stonden te
scherp tegenover elkander, scherper dan in
vele gevallen noodig was; en wat men beginsel
vastheid noemde, was meermalen slechte eer
uitvloeisel van kortzichtigheid, van onver
draagzaambeid zelfs. Er waren valschA
schreeuwende kleuren in onzo vlag, en des
beheerschten soms de andere."
Terwyl nu de echte kleuren der vlag, die
der beginselen, blyven, acht schr. het geen
ramp, dat do valsche kleuren meer en meer
verflauwen.
„Er is meer objectiviteit gekomen in de
beoordeeling van zaken en partyen. De liberalen
erkennen, dat zy ons dikwerf onrecht hebben
aangedaan. En van onzen kant rypt de over
tuiging, dat niet alles, wat van liberale zyde
komt, verwerpelyk is of inbotst tegen onze
ideeën. Zoo hebben wy groote vorderingen
gemaakt in ons staatkundig loven. Wanneer
men zich herinnert, hoe in vroeger tyd de
afschaffing der plaatsvervanging een liberale
zaak heette, waaraan men om dos beginsels
wille niet offeren mocht; hos de arbeidswet
geving socialisme of minstens industrie-belem
mering werd genoemd, en hoe de uitbreiding
van het kiesrecht van ganscher harte te schu
wen was door iederen waren katholiek, dap
begrypt men eerst recht, hoe groot de ver
warring was van wat het principe eischteen
niet eischte; dan gevoelt men eerst terdege,
dat niet zoozeer de beginselen, dan wel zekere
leuzen en slagwoorden ons staatkundig bedryf
overheerschten; dat vage spookbeelden een
benevelden invloed uitoefenden en zich een
traditie vormde, die op onvasto grondslagen
steunde."
Terwyl by de urgentie der sociale wetgeving
de belangstelling in de politiek grooter wordt,
brengt deze nieuwe staat van zaken ook nieuwe
verplichtingen mede. O m. wordt veel go-
zondigd op het stuk van polemiek.
„Daar zyn er, die biykbaar meenen, dat een
goed katholiek vóór alles ongenaakbaar be
hoort te wezen; die het woord „stryden"op
vatten in den zin van afkeuren en afbreken
die altyd en onmiddellyk in het geweer etaaD,
om „aanslagen" en „vervolgingen" to signa-
leeren. Eu ho3 harder hun woorden klinken,
hoe vinniger hun opstellen worden geredigeerd,
des te deugdelyker en vooral des te meer
katholiek voelen zy ziebzeiven."
Niettemin worden party en beginsel vol
strekt Diet het best gediend door velerlei
alarm, of door een stelselmatige oppositie tegen
allen, wier ideeën min of meer afwyken van
de onze.'
„De ware politicus zoekt niet zfin kracht
in gemor en gemok. Hy erkent het goede,
ook in den tegenstander. Hy weot, dat do
staatkunde haar byzondere eischen heeft du
dat, waar een volk verdeeld is in verschilled i
partyen, het algemeen belang zooveel mogeiyk
samenwerking vordert."
Intransigent moot men soms zyn, doch
altyd. Dit vatten sommige van schr.'s mo£>
Eeu Eugelschman over de Kaap en de
Kapenaars.
l)
Nu de oogen van de geheele beschaafde
wereld gevestigd zyn op de gebeurtenissen in
Zuid Afrika; nu de sympathieën van alle
volken zyn voor de helden van Transvaal en
Oranje-Yrystaat, en Engeland beschuldigd
.wordt den oorlog te hebben begonnen ter
wille van Rhodes en zyn by na failliete
bartered", ia het misschien met oneigen-
:dig door een Engelschpaan bevestigd te
n, dat deze Engelsche politiek aan de Kaap
•t Dieuw is, maar de trouwe voortzetting
van wat door de Britten daar altyd is gedaan.
In 1885 verscheen te Londen een boek,
getiteld „Oceana". De schryvar, James Anthony
Froude, behandelt daarin, naar aanleiding van
reizen in Afrika, Amerika en Australië, de
vraag, welke de verhouding behoort te zyn
tusschen Engeland en zyn koloniën. In het
derde en vierde hoofdstuk van zyn boek
/bespreekt by de houding, die het Engelsche
bostuur altyd heeft aangenomen tegenover de
Kupscbe Hollanders. Aan hem verder het
woord I
1 De Kaapkolonie was, wat we behoorden
te weten, maar in de praktijk altyd vergeten,
oorspronkelyk een Hollandsche Kolonie. Twee
..eeuwen geleden, toen de Hollanders de tweede
mogendheid ter zee waren, misschien wel de
eerste, bezetten zy het zuideiyk uiteinde van
Afrika en vestigden er zich. Zy overwonnen
gemikkelyk de Hottentotten en de Boschjes-
mannen, handelend zooals wyzelven in* der
gelyke omstandigheden onveranderiyk gehan
deld hebben. Zy bevrijdden het land van
wild gedierte, bouwden steden, legden wegen
aan, omheinden en beploegden het land,
plantten bosschen en wyngaarden.
Kolonisten, die beter en met meer succes
werkten dan de Hollanders, bestonden er niet.
De Kolonie ging vooruit en bleef in bloei
toenemen tot bet laatst van de vorige eeuw.
Als we het resultaat van de behandeling
van onbeschaafde volken door de Hollanders
vergelyken met dat van de onze in alle deelen
van de wereld, zal men zien, dat zy, ofschoon
hun manier strenger en oogenschyniyk wreeder
is dan de onze, minder oorlogen gehad hebben
met de inboorlingen dan wy. Zy hebben minder
geweld gepleegd en minder bloed gestort en
de inboorlingen, onder hen levende, zyn niet
minder gelukkig of minder viytig geweest.
In den revolutietyd werd Holland veroverd
door de FranscheD. Op verzoek van den
Prins van Oranje nam Engeland de Kaap
onder zyn bescherming. Het lag op den weg
naar Iadiö (er was toen nog geen tweede
weg door het Suez kanaal) en men kon niet
toestaan, dat zulk een belangryk station in
de handen der Franschen zou vallen. By den
vrede van Amiens werd het aan Holland
teruggegeven en ons garnizoen teruggetrok
ken. Toen de oorlog weer uitbrak, werd het
opnieuw door ons genomen; een vloot werd
uitgezonden met een sterk bezettingsleger.
De Kaapsche Hollanders boden weerstand
door de inboorlmgon op ruime schaal ge
holpen, streden zy dapper; zy gaven alleen
toe in de meening, dat de bezetting, zooals
de eerste maal, tydeiyk zou zya en dat hun
land hun zou worden teruggegeven, als de
oorlog geëindigd was.
Het werd niet teruggegeven. Op het Weener
Congres werden zy voorgoed onder Engelsche
beerschappy gebracht, zonder dat hun toe
stemming was verkregen of zelfs gevraagd.
Zy hadden het land gemaakt tot wat het was,
zy hadden er hun huizen gebouwd, zij hadden
niemand eenig leed gedaan en waren gedu
rende zeven geslachten bezitters geweest. Zy
werden behandeld als „adscripti gleboe", als
deel van den bodem. Zy gevoelden het met
wrok; de heethoofden boden weerstand; zy wer
den rebellen genoemd en doodgeschoten of ge
hangen op de gebruikelyke manier. Als we wys
geweest waren, zouden we eenige toegeeflyk-
heid gebruikt hebben met het oog op do
omstandigheden, onder welke de Kaap in
onzo handen was gekomen; we zouden getracht
hebben de Hollanders met een vreemd bestuur
door exceptioneel© maatregelen te verzoenen.
"We maakten een exceptie, maar niet te
hunnen gunste. Wy rechtvaardigden onze
verovering voor on&z.-lven door het karakter
van de overwonnenen over het hoofd te zien
en we stelden ons togenovor hen als de
kampioenen van de kleurlingen, alsof zy
onderdrukkers en dieven waren. Na den vrede
was de emancipatie der slaven de quaestie
van den dag. Zy waren slaveneigenaars, maar
wy ook; wy waren zondaars geweest als zy.
Wy kregen berouw en bestemden twintig
millioen om ons to bevryden van wroeging.
We verwachtten, dat de Hollanders even
oogenblikkelyk als wy de slechtheid van de
instelling zouden erkennen, en omdat zy een
nadenkend en langzaam volk zyn, dat niet
by ieder nieuw denkbeeld in geestdrift geraakt,
vielen ze by ons in ongenado en zyn dat
sedert dien tyd altyd gebleven. De slaven
werden aan de Kaap meer voor huiseiyke
diensten dan voor de bewerking van den
bodem gebruikt; de schandalen van de West-
indische plantages waren er onbekend. De
slaven waren een deel van het huisgezin en
werden met zorg en vriendelykheid behandeld.
De Hollanders onderwierpen zich aan de
emancipatie, omdat zy niet anders konden.
Maar toen de schadeloosstelling zou uitgekeerd
worden, was deze zooveel minder gunstig
die aan de planters van Jamaica en Barbados
was toegestaanwas zy op zichzelf be
schouwd zoo gering, en ging het verkrygen
tr van met zooveel moeilijkheden gepaard,
dat veel Hollanders weigerden ze te ontvangen.
Zy lieten hun slaven vry zonder vergoeding
en tot op dezen dag hebben zy nooit hun
aanspraken doen geldon op de matige aommcD,
die zy misschien mot moeite zouden verkregen
hebben.
Het was niet genoeg de slaverny af te
schaffen. De gess!drift van het oogonblik kon
zelfs de schaduw er van niet dulden. De
Hottentotten waren toen talryk in de Kolomo;
met do geëmancipeerde slaven vormden
een aaozieniyke bevolking; zy waren ondK-,
landlooperswetten geplaatst geiyk aan die tut'
in onze eeuw voor bedelaars gegolden hebben
in Engeland. Het was hun verboden het land
rond te trekkon en zy waren gedwongoi; op
dezelfde plaat3 te blyv n en daar voor him
onderhoud te werken. Deze wetten worden
herroepen. Do Hottontotten mochten
waar zy wilden; zy zwierven door de bosooben,
begonnen te drinken en te stelen en werden
een landplaag voor de Hollandsche Boeren,
want vooralsnog waren er buiten de steden,
weinig Engelsche koloniston en was onze
positie geheol die van militaire veroveraars.
Waren de Hollanders en Hottentotten aan
zichzelven overgelaten, dan zouden de laatster,
met het meerendeel waarvan hot nu slecht
afliep, nog leven en nuttig voor de maatschappij
zyn. Door dronkenschap en ledigheid werden
zy uitgeroeid; maar omdat de Hollanders zich
togen bovengenoemde maatregelen verzot
hadden, werden zy in Engeland beschouwd
als slavenhouders in hart en ziel, als barbaren
en tirannen, als ongeletterde wilden, als de
ware oorzaak van alles, wat verkeerd was
gegaan.
Deze ongunstige iudruk werd een traditie
in de Engelsche pers, en ongelukkig ook aan
het Ministerie van Koloniën. We hadden de
Hollanders onrechtvaardig zoowel als onver
standig behandeld, en we vergeven nimmer
dengonon, die wy hebben beleedigd.
(Wardl vervolgd) 1