fouiant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. A'. 1899 N". 12225 Zondag; 31 December. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Een Oudejaarsavondvcrtelling. 'PRIJS DEZER GOtTRAOT» Voor Led don pér 8 maanden, s. l.IÖ.' Franco per post «<9 »,*%- 1.40# Afzonderlijke Hommers o 0.05> PRIJS DER ADVERTERTEËK's Van 1—0 rogels t.05. Iedere regel meer f 0.17|. Grootere, letters naar plaatsruimte Voor hot incasseeren buiten de stad wordt/'0.06 berekend. Op de vraag van de Amsterdamsche Courant aan haar lezers om haar hun opinie te kennen 1 te geven aangaande de in ons blad behandelde quaestie of de nieuwe eeuw begint 1 Januari 1900 of 1 Januari 1901, zijn betrek kelijk weinig antwoorden door haar ontvangen. Ongeveer 60 pCt. van hen, die van hun meening blijk gaven, zijn voor 1901, do overigen voor 1900. Inmiddels blyft de vraag onopgelost. Het blad laat nog, volledigheidshalve, het antwoord volgen, dat het van prof. dr. J. H. Van 't Hoff ontving: „De quaestie van den aanvaDg der 20ste eeuw hangt, principiëel opgevat, samen met do definitie, door Dionysius van het jaar 1 gegeven: Is dat hot eerste jaar na Cbristus' geboorte dan wel hot jaar, waarin de Heiland 1 jaar oud was? In het eerste geval zou de 20ste eeuw op 1 Januari 1901 beginnen, maar dan is het voorstel van Dionysius zoo onhelder en verwarrend geweest, dat wij do vrijheid moeten nemen by de omschryving onzer eeuw er van af te wyken en de 20ste eeuw te laten loopen van 1 Januari 1900 tot incl. 31 December 1999." "Wy zullen ons, zegt het blad, intusschen houden aan de meerderheid en rekenen, dat de 20ste eeuw begint op 1 Januari 1901. De Arnhemsche Courant is door hetgeen door den Minister Eland by de behandeling eyner begrooting gezegd is ton gunste van den korten eerste-oefeningstyd ▼oor de onbereden wapenen opnieuw bevestigd in haar overtuigiog, dat alleen langs dien weg zonder voor ons land te hooge kosten de oplossing is te vinden van het vraagstuk der regeling van de levondd strydkrachten. Na een deel van des Ministers rede geci teerd te hebben, zegt zy het geheel eens te zyn mot den Minister, wat diens weigering betreft om de rapportan der generaals en der regiments commandanten aan de Kamer over te leggen. "Wel is zy het niet eens met den Minister, als zouden voor hem de gebeurte nissen in Z.-Afrika ook maar in iets het be lang dier rapporten hebben verminderd. Maar voor den leek acht zy het veel beter, omtrent die rapporten niets meer te vernemen dan hun conclusiën. Mogeiyk, ja zelfs waarschyn- ïyk, acht zy het immers, dat daarin bezwaren tegen den verkorten oefaningstyd worden ont wikkeld, die op den leek indruk maken en door hem wegens gebrek aan deskundige kennis of ervaring niet kunnen worden weer legd. En zoo zou hy daardoor allicht tot een tegenstander worden gemaakt van den maat regel, die in theorie door hom misschien zeer wenachoiyk zou worden geacht. Daarby komt nog, zegt zy, dat, vooral voor leeken, do be doelde rapporten weinig meer dan een zeer batrekkeiyke waarde kunnen hebben, omdat zy uitspraak doen over een vraag, waarover op het oogenblik wel uit technisch en theo- raticch, maar uit practisch oogpunt eigeniyk nog niet kan worden geoordeeld: de mate van geoefendheid nameiyk der lichtingen van 1898 in 1899. Deze immers kan eerst practisch blyken, zoodra deze lichtingen voor herhalingsoefeningen onder de wapenen zyn, omdat voor dien tyd onmogeiyk met zekerheid kan worden beslist of de manschappen dier lichtingen al3 bruikbare en geoefende soldaten nu werkeiyk achterstaan by de oudere lichtin gen, die na een oefeniogstyd van 12 maanden gevormd zyn. Zoolang deze vergeiyking niet kan worden gemaakt, natuuriyk niet met éóD, maar met verscheidene lichtingen verdient het h. i. voor den leek stellig de voorkeur zich de vraag te stellen, of hy ten deze al dan niet zyn vertrouwen wil schenken aan den Minister, die alléén voor den maatregel de volle ver antwoording draagt, dan gevaar te loopen zyn blik te benevelen door kennis te nemen van rapporten, welko aan het vermoeden van eenzydigheid moeilijk kunnen ontsnappen, omdat een militair in het afgetrokkene al evenmin aan oen korten boven een langeren oefening8tyd de voorkeur geven kan als iemand ooit zal beweren, dat in een korten tyd meer geleerd kan worden dan in een langeren, ter- wyi bovendien het criterium der voldoende geoefendheid van den soldaat niet absoluut vaststaat, maar geheel afhangt van subjectieve inzichten. Wy lezen in de Nieuwe Eaarlemsche Courant over Rogeering en Landbouw: Do agrarische wanverhoudingen hebben voor een aanzieniyk deel haar ontstaan te danken aan de weinige medewerking, die van Regeeringswego in dit opzicht 13 betoond. Waar herbaaldeiyk werd betoogd, dat voor- nameiyk de ongeiyke concurrentie met het buitenland oorzaak was, dat de landbouwors hier te lande hun inkomen zagen verminderen en ten slotte hun eigendommen moesten vor- koopen, daar hebben opvolgende Regooringen Diets godaan om dien onmogelyken stryd eenigermate te vergeraakkeiyken. Jaren laDg is aangedrongen op een invoer recht voor de producten uit hot buitenland, doch steeds is de Regeering doof geweest aan dat oor. Ook voor den uitvoer van onze producten en ons veo werd zoo goed als niets gedaan, waardoor alleDgs een toestand is geboren, die onhoudbaar moet heeten en zal uitloopen op gehoele vernietiging van den belangryksten tak onzer volkswelvairt. Wel erkent de Nieuwe Eaarlemsche Ct., dat de Regeering veel heeft geyverd voor land- bouwonderwy8 en de communicatie middelen ten platten lande. Maar men had een anderen weg moeten inslaan. Landbouwonderwys en vervoermiddelen hebben slechts dan reden van bestaan, wanneer de landbouw er gebruik van kan maken. Zy kunnen eohter op zich zelf geen tak van welvaart opwekken of ver levendigen. Zy zyn slechts een noodzakelyk gevolg van het bestaan en van den bloei van den landbouw. En dan de pachtcommissiënl In 1886 werd aan een commissie opgedragen een onderzoek in te stollen naar den toestand van den land bouw. Nadat de commissie een paar jaar bad gewerkt, adviseerde zy tot het instellen van zoogenaamde pachtcommissiön. Die pacht- commissiön bemoeien zich in het byzonder met de belangen van de arbeiders, en volgens de voorstanders er van zouden zy ook ten doel hebben de eigenaars en pachters nader tot elkander te brengen. Wy gelooven, dat men zich van die pacht commissiön een geheel verkeerde voorstelling vormt, wanneer men mocht meenen, dat zy werkeiyk een invloed ten goede zullen uit oefenen op de verhoudingen tusschen eigenaars en pachters van den grond. De pachtcom missiön worden voomamelyk aanbevolen van radicale en socialistische zyde om dom arbeiders by den landbouw een wapen in handen te geven tegen werkgevers. Men is weder van de onderstolling uitgegaan, evenals door de socialisten steeds gedaan wordt, dat de arbeiders worden verongelykt en dat zy moeten gesteund worden tegen hun onderdrukkers. Men vraagt niet, of de werknemers grieven hebben, en zoo dit al het geval is, onderzoekt men die grieven niet, maar men begint met te ver klaren, dat de arbeiders tegen hun meerderen moeten worden gesteund en dat zy minstons evenveel stem in het kapittel behooren te hebben als degenen, die aan bon werk ver schaffen. Daarom verwachten wy van die pachtcom missiön ook geen heil, en doet het ons ge noegen, dat de Regeering, die by de behan- dtling der begrooting een post van f 4000 verdedigde ten behoeve van de pachtcommis- b öa, door de houding der Kamer genoodzaakt ii geworden dien post in te trekken. De Regeoriog heeft haar radicalen vrienden waar- schyniyk ter wille trachten te zyn, doch zy beeft moeten zwichten voor het oordeel dor Kamer. In oen ingezonden stuk in het Handelsblad klaagt de vrouw van oen brievenbesteller over den zwaren arbeid, dien haar man in de eerste dagen na 31 December heeft te verrichten. Zy vertelt aardige stukjes, waarvan wg een hier vermelden: „Verleden jaar, in de eerste dagen van Januari, stonden ergens in myn mans wyk twee dienstmeisjes kleeden te kloppen. De oudste, die al eenige strepen op haar mouw heeft, zegt tot hem: „Jy bent me ook een vlugge besteller I Zy (wyzende op haar help- 8tor) heeft me een kaartje gezonden, nog wel met een kruisje er op, en ik heb het nog niet ontvangen." „O," zegt myn man, „daar is nog tyd voor, zaken-brieven gaan voor; de heeren op de kantoren pruttelen al genoeg, dat de post in dezen tyd zoo in de war is, en hun klacht is gegrond." „Veertien dagen daarna kwam de bewuste wensch, en het mooiste was nog, dat do af zendster zelf moest ophelderen, dat het haar kaartje was, want haar buurmeisje kendo haar niet anders dan als „Kee uit den porselein- wiokel". Niet als „Mej. Cornelia" met een familienaam." Nog ieta anders: „Maar ik vraag zoo, is het niet te mal om van te praten, dat de heeren en dames kaartjes ontvangen van naaister, strijkster, werkster, mangelvrouw, oude gediendeD, die een week- geldje genieten? Vroeger jaren want ik ben zelf dienstbaar geweest kwamen die zoogenaamde familiestukken (en anderen hiel den hun wenschen maar thuis) persoonlyk, en werden dan in de ontvangkamer gelaten en wanneer zy dan hun wenschen afgestoken hadden aan mynheer en mevrouw, dan werd er gezegd: „Mietje, Kaatje of Antje, ga nu maar eens naar de keuken," en daar geurde da dampende chocolade haar al in de verte tegen. Was dat nu niet veel eigenaardiger dan zoo'n styf kaartje? Ook gebeurt het moer dan eens, dat me vrouw niet weet, wanneer zy de kaartjes naziet, wie Betsy Die of Johanna Zoo is. Gelukkig i3 haar kroost beter op de hoogte en komt dan mama te hulp met te zeggen: „Batsy, dat is dia Bet, die altyd zooveel stad huiswoorden gebruikte," of „Johanna, dat is Na, die al lang getrouwd is en vroeger zoo dikwyis het zout in do aardappelen vergat." Verder trekt de brievenbestellers-vrouw te velde tegen de schoolgaande jongejuffrouwen en jongeheeren, tegen de ouderen ook, die aan vrienden en bekenden kaartjes zendon, en aan de leveranciers, dio hun cliönteelo gedenken, en zegt len slotte: „Nu vraag ik u, mynheer de redacteur, moet er aan zulke toestanden niet een einde komen? Kunnen zy hun geld niet beter be stoden? Laten zij, als zy dan hun hart lucht moeten geven, hun wensch in do courant zetten, dat werkt op het juiste oogenblik ook." Onder bet hoofd „Onze lotelingen" zegt De Maasbode: EerlaDg zullen de daartoe aangewezen lote lingen by de militie worden ingedeeld. Gelyk men weet, hebben zy, die het ge tuigschrift model W verwierven, na al of niet het voorbereidend militair onderricht te hebben genoten, recht op voorkeur van garnizoen en wapen. Weinig is het bekend, en hot verdient niettemin de aandacht dat er cok voor anderen, zooal geen recht, dan toch kans op plaatsing by een bepaald wapen bestaat (echter niet in een bepaald garnizoen). In de Bijlogen h9eft de Minister van Oorlog voor eonigen tyd medegedeeld: a. dat 436 lotelingen der lichting van het afgeloopon jaar aanvrage om plaatsing by een of ander corps hadden gericht tot het departe ment van oorlog; en dat „aan byoa al deze verzoeken kon worden voldaan"; b. dat dergeiyko verzoeken ook werden gericht rechtstreeks aan de provinciale adju danten; en dat in één der provinciën alle 95 lotelingen, die langs dezen weg indeoling by een der bereden corpsen hadden gevraagd, hun aanzoek zagen ingewilligd. Waarvan vingerwyzing voor ouders en voogden. Gemengd Nieuws. De oorlog In Zuid-Afrika hooft al heel wat aardi he Jen doen ontstaan. De volgende is ook niet kwaal: Victoria zond chocola; Oom Paul is in zyn nopjes, En zegt: „Hul klink en drink nog nlo, Want ons heeft alle „kopjes." (17. D.) Op een zonderlinge wyze werd dezer dagen in de Belgische hoofdstad e n gauwdief gevangen en aan de politie over geleverd. Drie cuven waren des nachts in het lanohuls van een mevrouw Moisioo, in de nabyheid van Brussel gelegen, ingebroken en hadden htt geheel leeggeplunderd. Toen zy den volgenden morgen, met ryken buit beladen, het huis verlaten wilden, werden zy door een der buren opgemerkt. Deze maakte alarm, waarna do inbrekers den buit lieton vallen on door de velden heen renden. Op dit oogenblik kwam een leeuwentemmer uit een Brusselschen circus te paard hun te gemoot» Hy had het alarm gehoord ea begreep terslondf dat hy drio dioven voor zich had. Onmiddtrliyic gaf by zyn paard de sporen, greep de lasso, die hy by zich droeg en waarmede hy kort te voren op het veld o&feningrn had gemaakt, en wierp daarmede naar etn der bandieten. En werkeiyk had hy het geluk bem te vangen. De politie herkende in oen op deze voor een gecivil seerd land zekerlyk zonder linge wyze gevangen wensch een ouden en lang gezochten inbreker. Blijkens te Rotterdam ontvangen bericht heeft een belangryke kofflofirma, Götz, H^yn en Co., to Santos, h3ar betalingen go- staakt, wat toegeschreven wordt aan do ver laging van het goud-agio. Te Cervera, in Spanje, heeft een booswicht, Alvarez, oie mot een vrouw, zyn medeplichtige, naar 's lanus wys in het open baar zou worden geworgd, drie kwartier lang met een beul en zyn knechts, ten aanzien van de vrouw, geworsteld, voordat men hom eindelyk meester word. De vrouw onderging zeer koelbloedig den dood. Do oulzendeD, dio het gruweltooneel aanzagen, hielden niet op, den beulen allerlei scheldwoorden toe to brull.n. Een „serum tegen drankzucht" meenen do heeren Scppelier en Tbóbault ga- voncen te hebben, waarvdn zy der Franscha Acauemie van Geneeskunde officiöol hebben kennis gegeven. Bedoeld serum, ontleend aan oen „gealcohollseerd" paard, verwekt by don daarmee behandelden patiënt een onoverwin- lyken afkeer van alle geestryke dranken, beweren zy. De hongerlijder Succi ont maskerd. Een Italiaan8ch blad van Nieuw- York mei ut, dat de vaster Succi to Rio de- Janeiro ontmaskerd is. Dr. Daniel d'Ameida bewaakte don vaster nauwkeurig en op zekeren dag verraste h(J hem, terwyl hy vleescbpoeder in h»-t water deed. Het vleesch lost zich daarin op en dit is voldoende om een man, die onoeweeglyk tlyft, te vooden. Halftwaalft Bü den fabrikant Heising zat men nog aan tafel. Het Boupor was eigenlijk afgeloopen, maar de vrouw des buizes bief de tafel niet op; er gingen nog acboteltjes met allerlei snoepgoed rond, en een dor bedienden verving de cham- pigneflesob op het buffet door de zware zil veren punchbowl. Het gezelschap verkeerde i_f- dl die eigenaardigs spanning, welke de laatste kwartieren van het scheidende jaar te verge zellen pleegt. Het gesprek wilde Diet recht meer vlotten, boewei de gasthoer, zelf een allergezelligst prater, een gesprek uitnemend wist te leiden. De kleine Sylvestergrappen waren reeds afgedaan. De jeugd bad lood gegoten, een geestig tooster bad er een uitleg van gegevener waren wondernoten gekraakt en haar inhoud bad tot allerlei grappige opmerkingen aanleiding gegeven. Wat nu? Do beer des huizes wist er wel raad op. HU boog zich over de tafel en riep oen jongen blonden man, die een weinig onbandig een oranje-appel to schillen zat, vriendelijk toe: .Dat feuilleton van u in bet Dagblad was voortreffelijk. W(j allen Terwachten geluk van het nieuwe jaar; bet geval is dus actussl. V moest ons het artikeltje eens voorlezen!" Ds jonge man boog, bloosde en prevelde zoo iets van .niet bi) de hand hebbon". ,0, lk heb het hier!" zeide de gastheer. Kalm glimlachende nam hü een krant uit zijn zak en reikte ze den jongen man aan. Deze, een jong dichter, stond op en las zija gedicht in proza voor. H(j las goed, want zijn eigen gedachten brachten hem in geestdrift en spoedig dacht hij niet meer aan zijn toe hoorders. H(j prees het geluk, dat onafhankelijk van geld en goed en succes ia, het geluk der innerlijke ontwikkeling, der ontplooiing van oigen persoonlijkheid, dat ten slotte iemand, die er ernstig naar streeft, niet ontzegd blijft, dat echter zijn hoogsten bloei eerst vindt in het zich overgeven aan een ander, in de samensmelting met een tweede ik. De indruk, dieD het artikel op de disebge- nooton maakte, was zeer veracbillend. De gastheer hoorde toe met hetzelfde behaaglijke glimlachje, waarmee hü 'smorgenshet feuilleton gelezen had; hü was een Beif-made man en koosterde zich in zün eigen succes. De vrouw des huizes, die tegenover hem zat, was 's mor gens met migraine opge3taan, maar zü had niet geklaagd, daar hield baar man niet van. En in den loop van don drukken dag was zü haar hoofdpün kwijtgeraakt. „Zich te weten beheerschen, is het grootste geluk," dacht zü. Aan haar ÜDkerzüde zat professor Meuror. Hü speelde verstrooid met zün mos; hü was al den heelen avond verstrooid en stil geweest tot verdiiet van 'de gastvrouw. Zü was zoo trotsch op den beroemden gast, die een neef was van haar man en aan de universiteit kunstgeschiedenis doceerde. In de familie stond hü bekend ais een eenzaam zonderling; hü leefde zeer teruggetrokken, sedert hem acht jaar geleden een groot ongeluk had ge troffen: op de huwelyksreia was zün lieve jonge vrouw goatoi ven. Nu echter hadden Heising en zün vrouw besloten, hem weer in de wereld te brengen. Een man als professor Meurer, nog geen veertig jaar oud, met een schitterende positie en oen aangenaam uiterlük, zou verder eenzaam door het leven gaan? OndenkbaarI Steunende op bun familierechten, hadden zü hem baast meer gedwongen dan genoodigd, op hun oude jaarsavond-souper te komeD, en mevrouw Heising had hem aan tafel met de meest gevierds schoonheid als buurdame gegeven. De geestige jongedame vond oogenschünlük behagen in den slanken, blonden man met zün bleek, intelligent gezicht en fijne trekkeD. Zü trachtte dadelük een boeiend gesprek met bom aan te knoopen, waarin zü baar gansche bevallige persoonlükheid zou kunnen ontplooien, maar haar opzet stootte hem af, hü hoorde haar verstrooid aan en ant woordde met afgemeten beleefdheid. Het was een vorademing voor hem, toen z'ü zich gekrenkt wendde tot haar buurman ter rechtorzü, een vroolüken garde-officier. Maar ook tegenover do vrouw dos huizes bleef hü stil en verstrooid. Verstrooid hoorde hü ook de voorlezing van het artikel over het geluk aan. Maar éénmaal, toen de dichter er van sprak, dat het ware geluk een heiligenden invloed uitoefent op het menschelUk gemoed, lichtte het in zün ernstige, blauwe oogeD. Tegenover hem zat een kaalhoofdig hoertje met een rood, vergenoegd gezicht, diobebaaglük achterover leunde en mot zün half toegeknepen oogjes scherp zat rond te küken. Hü was caricaturenteekenaar aan een humoristisch blad en maakte nu zün studies. „Wat stellen ze zich aan 1" dacht hü- „Ieder heelt een ernstig gezicht gezot, en toch zün ze doorzichtig als glas. Al houden ze ook de oogen neergeslagen, ik lees toch wel op hun gezicht, wat hun geluk is: Goud, ziDgeriot, roemdien stillen blonde tegenover mü mis ecbion zün weemoedige herinnering." Aan het einde der tafel zat een jongedame met donkore oogen. Heel jong was zü niet meer, zoo om en by de dertig. Zü had een fijn besneden, langwerpig gezicht, maar de lünen er van werden al een weinig scherp. De mooie, volle lippen hield zü vaet op elkaar gedrukt; in haar oogeD, waarboven fraai ge welfde wenkbrauwen, brandden stille gloed en verborgen leed al9 kaarsen achter sluiers. Haar slanke figuur kwam goed uit in do eenvoudige, crème kleurige japon; indezyden ceintuur droeg zü een paar bleekroode ane monen. Droomend, mat de handen gevouwen in haar schoot, luisterde zij naar de woorden van bet geluk, „Als een kind naar een onbegrepen sprookje 1" dacht de verstrooide professor. HU had haar al den heelen avond heimelük gade geslagen. Er was iets in haar gezicht, dat hem onweerstaanbaar aantrok en een vage herinnering in hem wekte, die evonwol telkens weer verdween, als hy trachtte er een meer vasten vorm aan te geven. Hü had daarop aan do vrouw dos huizes gevraagd, wie dia dame was. „Onze piano-juffrouw, een arms wees," antwoordde deze onverschillig. Wellicht voelde zy zün vorschenden blik, instinctief draaide zü het hoofd om en blykbaar schrok zü- Haastig, maar zacht, stond zü op en liep naar het salon naast da eetzaal. Hy had het opgemerkt, zün blikken volgden haar en nu bewonderde bü haar flinkheid en tegenwoordigheid van geest. Daar in den hoek stond een brandende Kerstboom, waarvan oen paar takjes vuur hadden gevat. Snel trachtte zü het te blusschen. In het volgende oogen blik stond hü naast haar on was by baar behulpzaam. Een enkele maal raakten hun handen elkaar aan tusschen de groeno, stekelige twügen, en herhaaldelyk ontmoetten hun blikken elkaar. Maar zy hadden nog geen enkel woord gewisseld. Nu brandde er maar één kaars meer; zy wilde ze juist uitdoen, toon do klok op den schoorsteenmantel begon to slaan; langzaam klonken er twaalf zilveren slagen door het vertrek. Zy liet do opgeheven hand vallen en keek etil in de kaars; die brandde in het nieuwe jaar. Dan vatte bü plotseling haar hand en zoide met zün diepe, welluidende stemt „Een vroolyk nieuwjaar, juffrouw 1" (S!of volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5