N*. 12215
Maandag 18 December.
A0. 1899
<Bcze gourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
De geest van den overledene.
LEIISCH
PRIJS DEZER COURANT I
Voor Leiden per 8 maanden. 1.10.
Franco per posta a 1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.00'
PRIJS DER AI3 VJKK'l'MN'i'l rëTft
Van 1—6 rogels f 1.06. ledore regei meer f 0.17J. Grootar»
letters naar plaats ruimte Voor het incasseoren huilen de stad
wordt f 0.06 berekend.
Tweede Blad.
Het Dagblad van Zuid-Holland en's Graven-
hago toont er zich verbaasd over, dat veel
leden der Tweede Kamer de grond
wet ige bepaling„De Staten-Generaal ver
tegenwoordigen het geheele Nederlandsche
Volk" opvatten als werd vertegenwoordiging
van „de V o 1 k e k 1 a s s e" bedoeld,
„Voor de socialisten acht het blad die op
vatting niet onlogisch, doch, zegt bet, de
Kamer bestaat ook uit andere elementen,
elementen, die toch nog voldoende doordrongen
moesten zyn van de werkelijke grondgedachte
onzer Staatsinstellingen, die wil, dat de Staten-
Generaal de geheele „natie" vert#genwoordiger.
Wanneer van socialistische zijde op grond
van allerlei losse geruchten der Regeering
▼erweten wordt, dat belangen van wetk-
Btakende werklieden werden geschaad, zoude
er dan van andore zijde, door die afgevaar
digden, die vóór alles de rechtvaardigheid en
het gezag willen zien zegepralen, niet eens
met een enkel woord kunnen herinnerd zijn,
dat ook werkgevers rechten hebben, en dat
in het vorvolg niet meer geschieden mag,
wat wij toch herhaaldelijk zagen gebeuren,
dat bij werkstakingen geweld werd gebruikt
door werkstakers tegen niet-stakende lotge-
nooten en de politie te laat kwam of wegbleef?
Wanneer van socialistische zijde een woord
van sympathie wordt gewijd on lotsverbetering
wordt gevraagd voor oudere of jongere tucht
huisboeven, bad men dan niet eens van andere
zijde zich kunnen bemoeien met bet lot van
die tuchthuisboeven, die op vrije voeten loopen
na gemoord of gestolen to hebben, omdat de
Nederlandsche politie onmachtig was de hand
op"hen te leggen?
Is er slechts één Kamerlid geweest die, op
eenige vermeerdering van bescherming onzer
eigendommen heeft aangedrongen, en om nu
maar eens één voorbeeld uit vele te nemen,
er zich over verbaasd heeft, dat in do maand
Augustus in Hilversum een bende gepeupel
een groote plaats op stelten kon zetten, ruiten
io8meet en goederen beschadigde on tot nu
toe van geen enkele strafvervolging hierom
trent eenig resultaat is vernomen en daaren
tegen brandstichtingen in die en in andere
plaatsen voortdurend ongestraft voortgaan?
Is er één Kamerlid geweest, die aandrong
op krachtig optreden tegen wildatroopers in
of buiten vereenigingen? Natuurlijk kwamen
nog een socialist en een radicaal ten minste
voor den dag met do gewone immoraliteits-
bescbouwingen ten opzichte van de premiön,
aan jachtopzieners uitgereikt. Doch heeft dan
niemand e9ns courage om op de immoraliteit
van het wildstroopen te wijzen?
En zoo is h6t in alles. De Tweede Kamer
doet wat zij kan om hoe langor hoe meer
„Volksvertegenwoordiging te worden inden
Biechten zin van het woord. Want het treurigste
van dit alles ia niet alleen, dat de bezittende
klasse onder een dergelijken toestand lydt,
doch ook de goede elementon van den wer
kenden stand.
Voor deze toch is rechtvaardigheid en gezag
even goed een levensvoorwaarde als voor de
hoogore standen.
De Delftschc Courant zegt over Beroeps
keuze:
B(j onze geboorte worden wy allen den
zegen deelachtig van die mate van bescha
ving, waartoe de geslachten, die vóór ons
loofden, dachten on werkten, de wereld heb
ben opgevoerd. Op den dag, dat wjj het
levenslicht aanschouwen, wordt ons de dure
plicht op de schouders gelegd, om, wanneer
wij tot arbeid in staat zullen zijn, ook het
onze er toe bi) te brengen, al onze krachten
te wijden aan de voortzetting van dien arbeid
van eeuwen. En hoe groot ons deel ook moge
zijn van aardsche goederen, van rijkdommen,
door onze voorouders in noeste vlijt, practische
handelskennis of de beoefening van een naar
waarde geschatte kunst verworven, het friezen
en uitoefenen van een beroep, dat ons in
staat zal stellen te geven waar wij zooveel
ontvangen, is de zedelijke plicht van elk
individu.
Wie geen beroep uitoefent maakt zich
schuldig aan plichtsverzuim on de rijke man
mag zijn geweten niet in slaap sussen met
do woorden: „Waarom zou ik anderen, minder
bedeelden, het brood uit den mond nomon nu
het voor mijn levensonderhoud niet noodig
is te arbeiden?" Een ieder heefc het „kapitaal
zijner persoonlijkheid" in te brengen in de
groote wereldvennootschap; op eon ieder rust
de verplichting dat kapitaal vruchten te doen
dragen, vruchten, die der maatschappij ten
goede komen.
Hoe moet het kapitaal onzer persoonlijkheid
worden, uitgezet, in welke fondsen moeten
wy het beleggen, wil het blyken geen dood-
kapitaal to zijn? Ziehier een moeilijke én
uiterst gewichtige vraag, die der beroepskeuze,
waarvan de beantwoording voor een gedeello
is aan de ouders, daar dezen do richting
moeten vaststellen, waarin bun kind moet
worden opgeleid tot een beroep, waarvoor het
door zijn aanleg geschikt is. De ouders hebben
te waken, dat zy de neiging, die hun kind
aan den dag legt, niet aanzien voor den
aanleg, waarvan zy de bekendheid behoe
ven, oen dit gewichtig deel der opvoeding aan
de eiscben te doen beantwoorden. De neiging
onzer kinderen, die veelal gebaseerd is op
betgeen hun oog voor aantrekkeiyks waar
neemt aan de buitenste buitenzyde van eenig
beroep, mag nóch voor hen, nóch voor de
ouders een betrouwbare wogwyzer zyn naar
do richting, welke moet worden ingeslagen.
By het zich ontwikkelen van die neigiog is
in veel gevallen het idee „arbeid" geheel
buitengesloten, neemt althans niet die gewich
tige plaats in, die het toekomt; en toch, elk
beroep (en bieronder verstaan wy alle hand
werk, ambacht, post, bediening, nering, bedryf,
ambt, beoefening van kunst of wetenschap),
elk beroep bestaat uit arbeid, het eenige
middel, dat wy hebben om onze schuld aan
de menschheid af te betalen.
Elk individu brengt als eigendom mede ter
wereld zyn aanleg voor eeoig beroep, eenige
gave. En dien aanleg, die gave is het zyn
plicht te ontwikkelen eo dienstbaar te maken
aan bet belang der groote gemeenschap in de
eerste plaats, tot het voorzien in eigen levens
onderhoud in de tweede.
Voor tal van byna onoverkomeiyke moei-
ïykheden komt mon te staan by de beroeps
keuze. Zelfs al liggen aanleg en gave zonne
klaar voor ons, de opleiding in deze of gene
richting kan de beschikbare middelen te boven
gaan, doch wy loopen dan toch geen gevaar
een keuze te doen, geheel in stryd met dien
aanleg, en het onszelven te wyten te hebben
later de dagelyks wederkeerende kwelling te
ondervinden van het uitoefenen van een beroep,
waarin alleen plichtsgevoel ons kracht geeft
voor de dagtaak.
Het kind, bekend met zyn aanlog, heeft
zyn keus gevestigd en de ouders hebben de
zekerheid, dat bet daarby niet alleen op het
uiterlyke is afgegaan; doch nu is aan hen de
taak den jeugdigen enthusiast te wyzen op
de moeiiykhedeD, aan het gekozen beroep
verbonden, de bekendheid waarmede wy by
onze kinderen niet verwachten kunuon. Wy
brengen hen daardoor niet van hun voornemen
terug, wat geenszins ons doel was, doch
wellicht besparen wy hun teleurstellingen en
bereiden hen voor op den stryd en den
ernst, die hen wacht. De studietyd, de opleiding
is oen zwaro en moeilijke tyd en toch kan
het niet goed zyn den zich bekwamenden
jongen menscb steeds als aanmoediging voor
te houden, dat alles zal gewonnen zyn, zoo-
dra het laatste examen zal zyn afgelegd, de
proeve van meesterschap afgeleverd, of het
kunstproduct door meesters zal geprezen en
hooggeschat zyn. Eerst dan toch, als de
uitoefening van het beroep oen aanvang neemt,
begint eerst de zware e^rijd, begint het dry ven
op eigen wieken, het nuttig aanwenden der
verworven keDnis.
Kan het kind zelf geen keuze doen, sproekt
zyn aanleg daartoe niet duideiyk genoeg tot
hem, dan moeten de ouders, die, hebben zy
de taak dor opvoeding naar bebooren vervuld,
hun kind van de vroegste jeugd hebben be
studeerd, voor hem kiezen, en een enorme
verantwoordeiykheid jegens het kind en jegens
do maatschappy rust dan op hun schouders.
Ook kan de aanlog wyzen naar een riebtiug,
die bepaald moet worden afgekeurd, Diet uit
hoogst afkeurenswaardige zelfzucht der ouders.
Een jongen acht zich byvoorbeeld (wy halen
hier een voorbeeld aan uit Dr. Ritter's „Paeda-
gogische fragmenten") in hooge mate geschikt
voor clown, dan zal men daarom deze vinger-
wyzing van zyn individualiteit niet kunnen
volgen.
Het zal onnoodig zyn er op te wyzeD, dat,
is eonmaal een keuze gedaan, het van groot
belang is by die keuze te biy ven, dat het zeer
gevaarlyk is nu eens dit, dan weder dat te
probeeren. Heeft het kind van een verstandigen
vader volharding geloerd, is het zoodanig
voorbereid op te ondervinden moeiiykhedeD,
dat het by kennismaking daarmede niet hui
verend terugschrikt om in een andere richting
even groote moeiiykheden te ondervinden, dan
zal het zyn doel bereiken, zich een waardige
plaats in de Maatschappy veroveren en zich
steeds dankbaar de ouders herinneren, die zyn
aanleg ontdekten en ontwikkelden en dio hem
met vaste hand geleidden op den eenmaal
ingeslagen weg.
De Maasbode schryft:
Eerst leerplicht dèn geld.
De onderwyzer88tand in 't algemeen ge
sproken behoeft verbetering van salaris. Dit
althans zh'n wy met Minister Borgesius eens.
De Minister noemde den flnanciëelen toe
stand der onderwyzers treurig. Alzoo dient
hy er ten spoedigste verandsriag in te brengen.
Daarby een voorwaarde te stelleD, welker
vervulling de onderwyzer niet in zyn macht
heeft, is onbillyk.
Slechts als de Kamer my de wet op den
leerplicht toestaat, zal ik den onderwyzers
salarisvorhooging bezorgen, zeido de Minister
in de Kamer.
Met den heor Hesselink achten we deze
saamkoppeling onredeiyk.
Want a 18 ze een reden heeft, kan het
slechts deze zynden onderwyzers het eigen
belang als prikkel te geven, opdat zy propa
ganda maken voor 's Ministers heilloos ontwerp.
Er komt een overwegiDg by.
Als de Kamer ons alzoo den leerplicht zou
opleggen, we hopeD, dat het zoo ver niet
komen moge zouden de Cnristelyko elemen
ten bovendien nog verhoogde uitgaven voor
het openbaar onderwys hebben te betalen?
Bovendien nog de positie van den openbaren
onderwyzer financieel zooveel zien bevoor-
deelen boven die des byzondereD, dat het
groote offers zou kosten personeel aan onze
scholen te houden en te krygen?
De eisch dringt zichzelf op:
Waar de overheid den openbaren onder
wyzers traktementsvwhoogiDg geeft, daar moet
ze den byzonderen onderwyzers dezelfde
toelage verleenen.
Ook zonder leerplicht-conditie.
Dit vergt do billykheid.
De raadsheer in het gerechtshof te Arnhem
jhr. O. A. Natauys heeft in hot Weekblad van
het Recht het denkbeeld geopperd aaQ de
rechters to Rotterdam, 's-Graven-
ha g e en Amsterdam, nu het blykt, dat
de Minister bezwaar heeft tegen het verleenen
van traktementsverhooging aan een deel der
rechterlyke macht, waartoe wetsherziening
noodig zou zyn, toelagen toe te kennen.
Het W. v. h. R, bleek van oordeel, dat zulk
een bevoordeeling in stryd zou zyn met art.
68 der Grondwet, 3do lid.
De heer Nahuys heeft hierop geantwoord:
„Naar aanleiding van uw onderschrift onder
myn ingezonden stuk over de toelagen voor
huishuur aan do Amsterdamsche en Rotter-
damsche rechterlyke ambtenaren, wonsch ik
op te merken, dat ik ben uitgegaan van het
denkbeeld om de zaak der traktementen
geheel te scheiden van de toelagen voor
woninghuur, terwyi ik de toelage alzoo niet
onder het traktement wilde begrepen zien.
Zoo kwam ik er toe voor de toekenning der
toelagen geen wetswyziging noo hg te achten.
By overweging van uw bezwaar komt my
dit echter gegrond voer en dat wel, omdat de
Grondwet in art. 63 3de lid niet, zooals
ik schryvende minder nauwkearig meende,
spreekt van traktementen, maar van bezoldi
ging, een term, waaronder ook m. i. zoowel
traktement als toelage te begrypen zyn.
Maar al zal dus, thans ook naar myn op
vatting, evenzeer aan de toekenning van een
toelage voor woninghuur een wetswyziging
moeten voorafgaan, groot is dit bezwaar niet,
omdat die wyziging geheel kan gescheiden
worden van de herziening der traktementen.
Alleen een aanvulling der wet is Doodig met
een artikel, houdende „dat geheel afgescheider
van do in deze wet toegekende traktementen
buitendien nog aan de te Amsterdam en
Rotterdam wonende rechterlyke ambtenaren
een toelage voor woninghuur ad f
zal worden uitgekeerd, welke toelage voor de
pensioenwet niet als wedde of belooning ie
aan te merken." Zulk een eenvoudige aan
vulling, waarby alle andere quaestiën worden
ter zydo gelaten, in zeker spoedig tot stand
te brengen.
Bevrediging van Atjeh. - In een
reeks zeer lezenswaardige artikelen behandelt
iemand met den schuilnaam „Si Gam"
men zoekt er Dr. Snouck Hurgronje achter
iQ de Javabode de uitkomsten van onzen veld
tocht ter Noord- en Oostkust.
Do schryver is zeer tevreden en zet uï
voerig uiteen, dat alleen het tot nu toe ge
volgde stelsel ons vooruitbrengen kan. Onze
troepen dringen nu in de streken door, waar
ons gezag slechts in naam gold, en worden,
gesteund door den aanleg van wegen, enz. in
staat gesteld de onruststokers te onderwerpen
of althans in bedwang te houden.
Men herinnert zich, dat er tegen dit op
treden bezwaren bestonden; nn do uitslag
bekend is, kan Si Gam schryven:
„De bezwaren zyn weerlegd, die van som
mige zyden geboord werdeD, toon de Pidiö-
expeditie werd ondernomen. „Gesteld zelfs'r
zeiden die pessimisten, „het gunstigste geval,
dat namelyk de Pidiü-streek door ons optrq
den onderworpen wordt, dan zal de vyartf
meer oostoiyk uitwykeD, naar Meureadoe, naar
Samalanga, naar Peusangan, ja, waarhe-o?
verder nog? En wy hebben dan a gezegd, ei
zouden logisch genoodzaakt zyn, dat geheel*
ABC verder uit te zingen? Een onmogeiyk-
heid voor onze beurs en voor onze militairen l"
Welnu, Pidiö werd bedwongeD, de vyand
week uit, en zonder troepen van Java werd
by de laatste excursie hot geheele ABC
lustig uitgezongen, en de zekerheid verkregen,
dat het zingen daarvan by elke volgenC
maal weer gemakkelijker gaan zal, totdat d5
geheelo bevolking der Noord- en Coatkj8*
lustig medezingt, zooals zy dat nn in Groot-
Atjeh doet.
Den onkundigen en kleinmoedigen bezwaren-
opwerpera zy dan een eer?ollo aftocht toege
staan: ja, eigeniyk hadden zy misschien
geiyk, roepen wy hun toe, maar toevallig liep
18)
„Maar u kan het toch. En in het voorjaar
en den herfst gaat er geen week voorby, dat
u niet een ritje te paard maakt."
„Dat is waar. Een beetje moet hy, die met
z(jn hoofd werkt, ook voor bet welzyn van
bet lichaam doen. Maar wat by ons, kamer
geleerden, een uitzondering ie, dat is by den
gelukkigen landbouwkundige regel. En dat
houdt iemand opgawekt en gezond."
„Ongetwyfeld!" antwoordde Menz. „In den
laatsten tyd heb ik het ondervonden, welk een
onderscheid het iswerken met het hoofd of
practische bezigheid, zooals ik het gewoon
was
En hy sprak met een enkel woord over"
zyn onvoltooid manuscript.
Dat hy een boek schreef, imponeerde beiden
evenzoo als hem het schaatsen- en paard-
ryden van den professor. Mén kwam elkaar
steeds nader.
„Kent u Italië reeds?" vroeg het jonge
meisje.
„Boven-Italié. Ik ben daar tweemaal ge
weest."
„En spreekt u goed Italiaansch
„Wat men voorhet dagelyksch gebruik
noodig heeft
„Dat is al veell" bracht de professor in
het midden. „Ik behandel de Romaao9cbe
talen en mosst dus eigeniyk zeor bedreven in
het Italiaan3ch zyn. Maar zooals dat gaat
ik heb my voornamelyk op het oud Fransch
en Provencals toegelegd. Nu, en gy we6t
wol, de spreektaal wordt door ons, geleerden,
dikwijls verwaarloosd."
Willibald Menz glimlachte.
„Ik ben vast overtuigd, dat vöertien dagen
te Rome meer dan voldoende zyn, om u weer
„au fait" te brengon. Als u het goedvindt,
spring ik af en toe voor u in de bres."
„Zeer vriendeiyk. Edel is de mensch, hulp
vaardig en goed. Ik zie wol, dat wy het best
samen zullon vinden."
Het sloeg halfacbt. De lucht was intusschen
geheel bewolkthet sneeuwde weer. Flandrine
haalde een Engelschen romaD, terwyl haar
vader den jongen man voorstelde een spelletje
to schaken. Menz vond dit natuurlyk goed.
Hij ging zóó zitten, dat hy Flandrino's beval
lige gestalte en haar fijn profiel met den
peinzend gesloten mond in het oog hield.
Het spel begon. Rondom beerachto een byna
droomorige stilte. De acht of negen hotel
gasten, zoover zy niets in de stad te doen
hadden, vertoefden allen op hun kamers.
Een trein wa3 intusschen niet aangekomen,
Zelfs de altyd bezige o'oorkellnor liep niet meer
door de gang. Een govoel van behaaglijkheid
overviel Willibald Menz. Do koffiekamer kwam
hem byna als een gezellige woonkamer voor,
zoo rustig en vredig. Buiten voor hot groote
raam zweefden steeds dichter de sneeuwvlok
ken langzaam en plechtig neer. En ginds onder
bet licht der kroon zat een toonbeeld van
zachte, goedhartige vrouweiykheid, het lieve
meisje, dat Willibald pas voor eenige uren had
loeren kennen en dat hem tocb, tot in eiken
trek van haar verstandig, vricndelyk gelaat,
zoo bekend voorkwam. En plotseling was het
hem te moede alsof een zware last, dien hy
nog altyd heimeiyk met zich rond gedragen
had, voorgoed van zyn verruimd ademhalende
borst viel.
XIII.
Professor Crusius beschouwde het als iets,
dat vanzelf sprak, dat Willibald de reis met
hen zou voortzetten. Landslui, karakters, die
met elkaar sympathiseerden, weinig eiachende
en niet opdringende persooniykheden, wat
wil men meer? Beide partyoa konden dus
tevreden zijn.
Aan den anderen kant van den Gothard
trof men de eerste lenteboden aan; hier en
daar groene weilanden, bloeiendo amandel-
boomen en jong loof aan het lage struikgewas.
Dat was een kostelijke indruk na het be
sneeuwde winterlandschap van Lucern, bet-
welk op den dag van bun vertrek door donkoro,
dreigende wolken en zware regoDbuien aan-
merktiyk somberder was geworden.
In Milaan hield men zich een dag op, be
wonderde de meestoriyke schepping van
Lionardo da Vinei, bezag den Dom in bet
licht dar opgaande zon en bracht den avond
in een café-chantant onder do glazen daken
van de Galloria Vittorio Emanuele door.
Op reis, waar men voortdurend samen is,
wordt men spoediger bevriend dan thuis in
gewone omstandigheden. Nog vóór deze drie
Rome binnen reden, was werkeiyk een soort
van intimiteit ontstaan, waarop zy in Straats
burg of in Dresden lang zouden hebben kunnen
wachten. Willibald vernam, dat Crusius aan
de Straatsburger hoogeschool met zyn oude
ren collega VohwiDkel op voet van oorlog
stond; dat by sinds negentien jaron gelukkig
gehuwd was; dat hy vier kinderen bezat eD
daaronder oen nestkuikentje van achttien
maanden; dat zyn vrouw ter wille van dat
nostkuikentjo niet moe op reis was gegaan,
ofschoon Flandrine den vorigen zomer, terwyl
haar moeder te Schwalbach oen kuur deed,
volop het bowys had golorerd, dat zy de
kunst van verplegen en oppassen even goed
verstond als iemand anders.
„Myn vrouw," zeide by niet zonder trots,
„heeft zich in den eersten tyd van ons huwe-
ïyk byzonder vee! met de lectuur van oud-
Fransche dichters beziggehouden. Ik bestu
deerde deze schryver8 ter will® van de taal;
maar zy las de Chansons d* Gestes en de
Fabliaux ter wille van het onderwerp zelf."
„Is het mogelijk?" vro6g Willibald Menz
verbaasd. „Dat oud-Fransch i3 tocb ontzaglijk
moeilyk?"
„Niet zoo motiiyk, als gy deskt. Myn Hélène
is twee jaar in Brussel geweest on kende
bet hedendaageche Fransch uitstekend. Dan
werkt men or zich speedig in. Toon ver
diepte zy zich met byzendor voel gonoegen
in het heldengedicht „Doon de Mayence".
Kent gy dat? Niet? Het is een avontuuriyke,
dwaze geschiedenis, maar uiterst naïef, en met
hot oog op don tyd, waarin het speelt, vac
bepaald klassieke stoutheid. In de Ardennen,
houden zich leeuwen, tygers en luipaarden
op, evenals in de bosschen in de tropen van
Ferdinand Freiligrath. En deze roofdieren
voelen en denken meer of minder als fataoen-
lyke menschen
„Grappig 1" antwoordde Willibald ietwat
beschaamd over zyn onkunde. Hy had zich
maar al te gaarne ook op dit gebied thuis
gevoeld, om niet bij mevrouw Crusius en
baar dochter achter te staan.
„In de „Doon de Mayence,"" ging de professor
voort, „komt nu een jong meisje voor, dat de
dichter ons als eon volmaakt wezen voorstelt.
Dit ideaal heet Flandrine. Myn vrouw was
toen zóó met hot gedicht ingonomeD, dat
zy niet ophieldonze eerstgeborene werd
naar do bruid van „Doon de Mayence" Flan
drine genoemd."
„Een mooie naamriep Willibald levendig.
„En ook een zeer geschikte voor do dochter
van een geloerde, voor wien oud-Fransch en
ProTOBijaalsch een hoofdvak IV
„Vindt u?" zeide Flandrino lachend. Ik zon
liovor Anna of Mario heeten. FlaDdrine klinkt
zoo opvallend."
„Eigenaardig, niel opvallend."
Wordt vervolgd.)