k fi°. 12212 I>on<lei*<lao: 14L December, A*. 1899 tgourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT, v Do geest van den overledene. PBIJS DEZES COUBANT» Voor Lolden per 8 maanden, j 3 Franco per post 9 t Afzonderlijke Nommers o t 1.10. 1.40. 0.05, PRUS DER ASVKR'l'KN'i'l h!M> Van 1—0 regels f 1.06. ledore regel moer f 0.17J. ■- Grootars letters naar plaatsruimte -» Voor het incasseeren buiten da stad wordt f 0.06 berekend. Tweede Blad. Wanneer begint detwintigate eeuw? Deze vraag plaatst de Amsterdamsche .Courant boven het volgende artikeltjo: Over de vraag of met 1 Januari van het volgende jaar, dat is dus 1 Januari 1900 de twinti^sto eeuw begint, zijn de geleerden het nog niet eens, hoewel het, dunkt ons, nu toch tijd wordt, dat men daaromtrent tot over eenstemming gerake. Het komt er by de beantwoording der vraag, dunkt ons, op aan, hoe men begonnen is te tellen, tosn do Christ6iyke jaartelling werd vastgesteld. Zonder dit te weten kan men tweeërlei rodeneeringen volgen, die o. i. beide tot logi sche gevolgtrekkingen leiden. Men kan byv. als volgt redeneeren. t Als men geboren wordt, is men na verloop van één jaar zyn tweede jaar ingetreden en na zyn tiende jaar in zyn elfde, na zyn 100ste in zyn 101ste jaar. Volgens deze redeneering zou men zeggen, dat eerst aan het einde van 1900 de negen tiende eeuw ten einde is, en men dus op 1 Januari 1901 de twintigste eeuw ingaat. Volgt men een andere redoneering, dan kan men zeggen: oen eeuw is 100 jaar, of 100 maal een jaar, ergo 19x100 jaar 1900, dus als ik 1900 tel, heb ik 19 voltallige eeuwen en begin ik dus na 1900 aan de twintigste eeuw. Maar er is alles te zeggen voor het feit, dat het volgende jaar, het geheele jaar dus, tot en met 31 December 1900, het jaar 1900 is. Volgens deze redeneering kunnen wy echter ook niet anders concludeeren dan dat het volgend jaar tot dF*l'9de eeuw behoort, zoodat eerst met 1901 de 20ste eeuw begint. Djt laatste neemt ook Meyer's Conversations Lexicon aan. Het 1ste jaar der Ohristelyke of elke andere jaartelling begint met het jaar 1 en sluit met 100; de 2de eeuw begint met 101 en sluit met 200, odz. Ook volgens deze autoriteit dus begint de twintigste eeuw 1 Januari 1901, want 1900 behoort tot het sluitjaar van de negentiende eeuw. Toch echynen de Duitschers het jaar 1900 als het begin der 20ste eeuw te beschouwen, en ook hier te lande zyn velen die meening tosgedaan. Intusschen, waar er verschil van gevoelen heerscht, komt het ons wenschelyk voor, dat de quae8tie vóór 1 Januari a.8. wordt uitge maakt. Doch door wie, althans officiéél, indien onder de geleorden verschil van opinie blyft? Wy weten het niet. I Er zal echter niets anders overbiyven dan dat de Regeering er zich meo bemoeit. Een prachtig onderwerp voor een inter pellatie! Mr. Van Houten zou eens, in de laatste van zyn ministerschap aldus weet De Residentiebode te vertellen tegenovtr eenige overtuigd anti-liberalen gezogd hebben „Gyiieden zult my nog eenmaal hebben te ondergaan." Dat do heer Van Houten het droombeeld, nog eenmaal zyn handteekening op het torentje te zetten, blyft koesteren, is meent dit blad in Staatkundigen Brief op Staatkundigen Brief, of liever gezegdin eigenlof op eigenlof, duidelyk genoeg uitgekomen. Zyn gevoelens ten opzichte van de clericale groepen werden daarby evenmin onder stoelen of banken gestoken. Maar zoo cynisch-onbe- schaamd als by daarmoe verleden Zaterdag te Amsterdam voor den dag kwam, dorst hy zich nog niet uitlaten, meent het blad. Do heer Van Houten zei o. a. „De Kerk wenscht, dat do Staat niet te veel uitgeeft voor onderwys; doch aan het roer, zooals in 1889, voteerde zy er een millioentje by voor eigen onderwys." Dit doet De Residentiebode uitroepen: Hier verkondigt gy logentaal, meneer Van Houten I De Kerk is niet op zichzelf tegen uitgaven voor het onderwys; ten bewyze de uitgaven, die zy zelve er onverplicht naast do belasting penningen voor over heeft. Voorts heeft de heer Van Houten gezegd: „Die richting met den talent vollen dr. Kuyper weet den egol'stischen belangen handig in gevlei te komeD, en om daartegen op te komen moet het buweiyksrecht van de Kerk worden vrygemaakt. Dat is do groote stryd, die nog moet gestreden worden, en daarvoor worden allerlei aliiantiön gezocht. Dat huwelyk is nog oen bewys van machtsmisbruik, want wat heeft de Staat eigeniyk met dat huwelyk noodig? De huwelykswetgeving dient fliDk onderhanden genomeD; zy heeft voor den Staat eigeniyk geen ander doel dan de rechtsbetrek kingen te regelen, voor zoover belanghebben den dat zelvon Diet hebben willen doeö. Als men dit wil regelen, zal men zien, hoe de party&n zich weder scharen en weder zal bly- ken: Le cléricalisme c'est 1' ennemi. Dat is geen anti-papisme. Doch spr. verwacht op dit gebied voor ieder de meest onbeperkte vryheid, en daarom is ingrypende verbetering noodig." Op de aanhaling van die woorden laat De Residentiebode volgen: „Wat dat alles te be duiden heeft, is ons nog niet recht duldoiyk, doch als wy onder uw Staatsregeling een wettiging der „vrye liefde" te verstaan heb ben ja, daD, Mr. Van Houten, hebt gy ditmaal de waarheid gesproken. „Dan inderdaad zal le cléricalisme 1' e n n e m i wezen, en een vastbesloten vijand, die, steunende op en sterk door het zedeiyk- heidsbewu8tzyn, dat gelukkig nog by ons volk levendig is, u zal weten te staan en zal slag leveren tot den dood. „Als gy echter meenen mocht, Mr. Van Houten, dat dergelyke taal dienen kan als het gefluit van den vogelaar, dan toch vergist gy u. Want als gy op die manier begint te pypen, vangt gy zeker niemand meer en zyt gy gedoemd in roemlooze ruste het einde uwer dagen te zien naderen." Men schryft uit Friesland aan de Amlumscne Courant: Het laatste overbiyfsel van de eenmaal zoo krachtige Friesche Volksparty zal binnonkoit ook vordwyoen; met 1 Januari zal Eet Friesche Volksbladhet orgaan dier party, ophouden te bestaaD, terwfU het juist meerderjarig zou worden. In den tyd van bloei der Volbsparty, toen grooto landelyke meetings voor algemeen kiesrecht door haar georganiseerd werden, waren de bataljons groot, die de beginselen der Volksparty de radicale beginselen waren toeg. daan, en de redactie van Eet Friesche Volksblad, destyds de eenvoudige, maar diepvoelende, ware Stellingwerf, werkte door baar artikelen zeer veel mede voor een krachtige propaganda der idcoén van de nieu were richting. Eet Friesche Volksblad werd toen veel gelezen, totdat de profeten der sociaal-democratie onzen bodem betraden en al spoedig den stryd aanbonden tegen de Volksparty en baar orgaan, als zynde te tam, te water- en melk-achtig. Sinds taando Eet Friesche Volksblad als politiek en sociologisch orgaan; nahetafster- ven van den kloeken, strydenden redacteur ging de redactie over in banden van zyn weduwe, raej. StellingwerfJentink, een vrouw met welversneden pen, maar niet geschikt een politisk orgaan krachtig te redigeeren. Het bleek al spoedig uit het weekblad, dat een begaafdo vrouw, een krachtige strydster voor geheel-onthouüing, tegen de prostitutie, enzaan bet hoofd van bet orgaan stond, wier artikelen op dat gebied uitmunten door rykheid aan stof, doeltreffendheid van wap6neD, schoonheid vati vorm. Nog onder redactie van dén heer Stelling werf was Eet Fiiesche Volksblad het orgaaD, waarin twyfel geopperd werd aan de schuld der gebroedeis Hogorhuis, voor welke zaak het zich later steeds interesseerde. Vooral de Friosche samenspraken „Yne skearwinkel", waarin critiek en vaak scherpe critiok werd uitgeoefend op politiek, personen, zonder to kwetsend te zyn en zonder plat heid vormden een pakkend deel van den inhoud van het blad. Echter, hdt was in den laatsten tyd te merken, dat Eet Friesche Volksblad den stryd om hst bestaan niet lang il>eer zou kunuen volhouden, te minder, nu de redactrice-eigenares haar bestaan moest zoeken in de opbrengsten van het weekblad. Gelukkig zal mej. StellingwerfJentink haar journalistische loopbaan in onze pro- cincie, die zy volkomen en by eigen onder vinding dóór en door keilt, niet afbreken, doch belast worden met de leiding van een nieuw weekblad, n. I. Eet Friesche Weekblad dat naar de Frov. Groninger Courant is ingelicht te beschouwen is als de stem der vereeniging„Door Arbeid tot Verbetering". Zoo ooit, dan zyn die woorden van toe passing op mej. Stellingwerf—Jentink. Arbeid ten algemoenen nutte was én is nog haar streven, verbetering aanbrengen onder alle klassen der maatschappy was en is nog de leus, die haar bezielt, waar zy zich opnieuw zal Deerzetten om met haar welv&rsneatm pen elke week opüieuw te spreken tot de Friezen, wie zy op ende-op kent on die in haar zien een vrouw met een warm hart, die weet wat zy wil, moeDt wat ze zegt en zegt wat ze meent. Wy wenschen haar èn om haar zelve èn om onze provincie voorspoed met haar nieuw pleegkind, aldus de Prov. Gr on. Courant. De Rieuwe Koerier komt volgenderwys op tegen de in een der bladen gegeven schoeve voorstelling over de uitsluiting van het Katholiek onderwys by de samen stelling der examencommissiên in het Zuiden: Ho&wel de byzondere scholen in Limburg en Noord Brabant byna uitsluitend door Katholieken worden gehouden, en slechts hier en daar een eokele, weinig bevolkte byzondere school voor Protestanten bestaat, worden van acht examinatoren uit het byzonder onder wys vyf, zegge vyf, uit het niet-Katholiek onderwys genomen. Is dat geen kaakslag in het gezicht van het Katholiek byzonder onder wys in onze streken? En de Katholieke byzondere onderwyzers dan? In beide provincies worden ruim 14,000 jongens op byzondere scholen opgevoed, en zoiiden onder al de daarvoor benoodigde onder wyzers geen examinatoren te vinden zyn, ook buiten de Fraters? En waarom zou van de Congregatie der Fraters te Maastricht en Tilburg slechts één lid mogen zitting nemen? Eenige reden voor deze onverklaarbare be wering zoeken we tevergeefs. By de benoeming van een Frater tot examina'or wordt deze benoemd als zynde onderwyzer by het Katholiek onderwys, en of by Frater is of niet, doet niets ter zake. Waarom niet evengoed van éénzelfde Con gregatie vyf of meer examinatoren koDden benoemd worden, als achttien openbare onder wijzers, die byna allen lid zyn van het neutrale en socialistisch getinte Onderwyzersgenoot- schap, vermogen we met den besten wil niet te begrypon. En wat dan nog te zeggen van do stelling, dat de benoemde openbare onderwyzers het byzonder onderwys vertegenwoordigen, omdat zfi les geven aan Katholieke byzondere scholen? Van de achttien openbare onderwyzers, in de Commissie benoemd, waren er twee (wellicht meer) niet-Katholiek; en was geen enkel hunner lid van den „R.-K. Onderwyzersbond" In Limburg, Noord-Brabant of Gelderland. Maar zegt ge, ze waren werkzaam by het Katholiek byzonder onderwys I Zeer juist, maar zy waren daaraan verbonden, omdat zy examinator zyn, maar zy worden niet tot examinator benoemd, omdat zy werkzaam zyn by het K tholiek onderwys. We hebben een Israölitischen loeraar ge kend ook examinator natuurlyk die les gaf aan een Katholieke byzondere normaal school. Zou deze wellicht in de examen com missies ook het Katholiek byzonder onderwys vertegenwoordigd hebben? Geme ntfd Nieuw». am poo ureei Dezer dagen speelde de Haagsche Franscbe opera te 's-Hertogenbosch. Een korist van het personeel had aldaar een minder i aangename ontmoeting. Nauweiyks In de( Noord Brabantsche hoofdplaats gekomen, werd I hy overal op straat gevolgd door een beer, j die, op de vraag wat dit beduidde, slechts antwoordde, dat hy den korist verkoos te, volgen waarheen hy giDg. Later werd hy door j een tweeden heer aangesproken, die, zich bekendmakende als inspecteur van politie, f hem uitnoodigde mede te gaan naar het' politiebureal. De verbaasde koorzanger de vryheid te vragen waarom by politie mee moest, daar hy zyn gev-~ beel vrfi achtte. In antwoord werd t- agent gewenkt. Tusschon dezen en tenr in werd by nu Daar bet pof c geleld, gedurende den tocht aangokek n door een tot honderden aangegrooi le menigte. De yverige inspecteur ineen o in den korist te zien een wegens misdryf iu den omtrek gesignaleerd persoon. Ten bureelo kon de ten onrechte aange houdene bowyzon wie hy was, wat trouwene overbodig was, daar oen ambtenaar van politie, vroeger in Den H ïag werkzaam, bom herkende. Na deze vers. hyning kon hy met of zonder aanbieding van v.rscbooning in vryheid heen gaan. De op den 7don December 11. door de Haarlerrsche rechtuank veroordeelde J. Groeneveld, te Haarlemmermeer, tot I maand gevangenisstraf ter zake van mishandeling^ is v n dit vonnis in hooger beroep gekomen. Het O. M. kwam mede in appèl (elch twee maanden gevangenisstraf). Den kolossalen steiger van ongeveer 80 m^ter hoogte, welke sedert eenige jaren langs een zygevel van de Groote Kerk to Haarlem is opgesteld, is men dezer dagen begonnen af te breken. De restauratie Vdn den hoogen gevel mott goed voldoen, voor zoover daar nu reeds over geoordeeld kan worden. De krygsraad te Haarlem veroor deelde den tamboer Hellendoorn wegens dienst- weig ring tot vier maanden militaire ge vangenisstraf. Dat jonge kinderen niet zonder toezicht gelaten mogrn worden, werd gisteren weer op treurige wyze in de Kiokcrstraat te Amsterdam bewaarheid. Op de eerste etage van het perceel 151 had moeder de huisvrouw zich een oogenblik verwyderd; in haar af wezigheid kwam haar driejarig zoontje wat dicht by den open haard, waardoor zyn kleertjes in brand geraakten. Een poosje later word het kind in bedoDkelyken toestand naar het gasthuis gebracht. In een tunnel tusschen Bergeggi en Spotorno, in do nabyheid van San Rtmo, zyn gisteren twee treinen op elkan er ingereden. Vier menschen werden gedood,, twaalf zwaar gekwetst, waaroncer vyi van het treinpersoneel. Twintig menschen feregen lichte kwetsuren. De schade aan het materiaal is ze6r aanzienlijk. 10) 1 „Het hangt er van af, wat u daaronder verstaat. Spoken in witte beddelakens, met beenderige gezichten en rammelend gebeente, zooals in de sprookjes en legenden voorkomen? Noen. Daaraan geloof ik natuurlyk evenmin als u. Maar dat er mogelyk iets is Hij hield op en schoof zyn medespeler de kaarten toe. „Wat dan? Dat er mogelyk iets is...." vroeg Willibald, zonder het spel op to nemen. „Nu, ik geloof wel, dat er eenig verband best at tusschen de onzichtbare wereld en do zichtbare Dat onder omstandigheden Ja, boe zal ik het uitdrukken? Maar laten wij onszelven niet bang maken! Het is haast tyd om naar bed te gaaD. U moot geven, mynheer Menz Willibald schudde de kaarten. „Hobt gyzelf wel eens iets griezeligs beleefd?" vroeg hy loerend. „Neen, maar wel myn broeder Gottfried. Dien kent u immers „De stuurman?" „Juist, die." 4 „Nu, hoe was dat?" „Een zonderlinge, raadselachtige geschie denis. Als Gottfried niet zulk een eeriyke, guchtere kerel was geweest en bovendien getuigen badMaar wil u het werkelyk hooren .1 Nu?" „Zeker. Zoo iets interesseert my. Wy kun nen toch wel eens oon pauze houden." En do rentmeester vertelde. Het was een dergelyk geval als de Amerikaan Dale Owen van den Schot Robert Bruce vertelde. Gottfried Kern diende voor ongeveer tien jaren op een koopvaardyscbip, dat tusschen Hamburg 6n Valparaiso voer. Op zekeren dag had hy den scheepskapitein iets te vrageD. De kajuit stond open. Hy meende den man aan de tafel te zien zitten schryven en riep hem de vraag van verre toe. Hy kreeg geen antwoord. Nu trad hy binnen. De schry ver hief het hoofd op en staarde hem met een diep melancholieken blik aan. Toen zag hy tot zyn grenzenlooze verbazing, dat hy een geheel ander persoon voor zich had, die in het geheel niet op het vaartuig behoorde. Hy snelde naar boven, trof daar den kapitein in gesprek met den scheepskok aan en ver telde het zonderlinge geval. Toen men weer in de kajuit kwam, was de verschyning ver dwenen. Op een strookje papier echter, waarop een steen zoo groot als een vuist lag, stonden de woorden: „Zet koers naar het westen 1" Door een bang voorgevoel overmand, liet de kapitein oogenblikkeiyk van koers veranderen. Na verloop van eenige uron kwam men by een wankelend wrak, waarop een half dozyn onge- lukkigen in het grootste gevaar verkeerde. Do menschen werden aan boord genomen. Het was daartoe hoog tyd, want een oogenblik later zonk het wrak in de diepte weg. Onder hen bevond zich een matroos, die door Gottfried Kern dadelyk als de gestalte herkend werd, welke schry vend voor de tafel van den kapitein had gezeten. Toen de rentmoester zyn verhaal uit had, ontstond er oen lange pauze. "Willibald zat oen tydlang onbeweegiyk. Eindeiyk greep by naar zyn glas en dronk het in één teug leeg. „En heeft uw broeder dat werkelyk beleefd?" vroeg by zacht. „Werkelyk. Er is toen immers meermalen over het geval geschreven? Eqd jong geleerde hield in de vergadering van spiritisten zelfs een voordracht „Dat bewyst nog niet veel. Maar de zaak ia interessant, hoogst interessant. In hot on gunstigste geval prachtig gevondenGy moogt my dat niet kwaiyk nemen, waarde vriend. Men weet immers, de zeelui en de jagers.1" Willibald Menz gaf zich alle moeite, koel en sceptisch te schyneD. Het gelukte hom echter slecht. Hetgeen by even te voren be leefd had, had zyn zenuwen by het verhaal weer in oproer gebracht, zoodat zyn hand beefde. Hy gaf haastig de kaarten en deed zyn best om al dc-ze indrukken weer kwyt te worden. Zoo speelden zy nog tot by twaal ven. Toen zy daarna opstonden, had de rent meester schitterend revanche genomen. Juf frouw Plöhm echter, dio meermalen was geroepen, kon een battery van zes leegge dronken flesschen van het grootste kaliber aanschouwen, waarvan byna twee derden voor Willibalds rekening kwamen. XI. Vyf dagen lang had Willibald nu rust. Den zesden byna op hetzelfde uur herhaalde zich by hom het onverklaarbare, afschuwe- lyke gevoel van Enkenbergs aanwezigheid met verdubbelde kracht. En in hetzelfde oogenblik hoorde by duidelyk, als uit den donkergroenen louningstoel komend, een zachte stem do stem van den doode op laDgza men toon zeggen: „Er bestaat geen verzoening. Gy moet my volgen." Willibald Menz had een gewaarwording alsof het merg in zyn beenderen plotseling tot ys bevroor. Daarby had hy een gevoel, alsof een verzengend heete wind langs zyn gebogen hoofd streek. Nog was hy verstandig genoeg, om in te zien, dat het slechts een spel zyner verbeel ding betrof, veroorzaakt door overprikkeling en overspanning der zenuwen. Hy nam dadelyk het besluit den volgenden morgen naar Dresden te gaan en daar met een bekenden specialiteit voor zenuwziekten over het geval te spreken. De zon was nog niet boven het bosch van Groszbaudeck opgekomen, toen Willibald Menz van Oberloszberg wegreed. Hy had zyn knecht noch zyn zorgzame huishoudster iets van zyn voornemen gozegd. Een soort van schaamte weerhield hem met een enkel woord van zijn hallucinaties te reppen. Even voor tien uren hield de trein in het Dresdener station stil. Het was een kcudo, nevelachtige dag in Maart; er vioi een fijne motregen noer. Willibald, die anders tegen eik weer bestand was, deed deze killp vochtigheid ut uiterst onaangenaam aan. Hy had een gevoel alsof een looden vuist op zyn hoofd lag. Zyn stemming was uiterst mistroostig. Wie kon weten Misschien was het reeds te laatBy had dadelyk by den eersten aanval oen dokter moeten raadplegen. Maar men ziet er tegen op En dan: Was het zoo onvoorwaardelijk zeker, dat het een zinsverbyatertng was? Bestond er toch wellicht niet een verkeer met de afgestorvenen? f „Onzin l" riep hy by deze gedachte zóó luid, f dat een postbeambte, die voor hem mt op het j perron liep, verbaasd omkeek. Vyftien minuten later trok hy by dokteri Michaelis aan de bel. Het spreekuur was juist begonnen. Hot toeval wilde, dat in ée wacbt^ kamor slechts vyf stoelen bexet waren. Willibald Menz nam een boek van de taféV ging daarmeo naar het balkonraam en bladerde er in. (Wordt MTTttfed)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5