•oN 12191
Maandas; SO November,
A0. 1899
fezs £ouiant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zen- ec feestdagen, ait ge geven.
Tivcedc Blad.
PERSOVERZICHT.
feuilleton.
JALOERSCH.
FBLJS DEEEB GOTBAHT»
Voor Leiden per 8 maanden. i i 1.10.
Franco per post m 1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.05.
PELTS DEE AJJVKE'l'KN'i'l few.
Van 1-6 rogeb 1.06. tedore regal meer 0.17J. Grootere
letters naar plaateruimte Voor bet incasseeren tnnton de 6tad
wordt f 0.06 berekend.
Over het Hollandsch element in
Zuid-Afrika schryft de heer M. S. De
Vries, te Amsterdam, in het Exportblad:
Wat hebben de Nederlandsche reedere, koop
lieden en industriëeleu toch wel in hun be
lang en dat van Zuid-Afrika gedaan?
Op deze vraag is het antwoord: bedroevend
weinig.
Eerst iets uit eigen ervaring. Op mjjn ver
schillende reizen door Afrika, langs de kust,
zag ik nimmer een Hollandsch stoom- of
zeilschip. Nu is het wel mogeiyk, dat er nu
en dan wel eens een schip komt, maar uit
de consulaire verslagen bleek my, dat schepen
met Hollandsche bevrachting onder Holland-
sche vlag daar zeer zeldzaam zijn.
Er zfjn drie belangrijke geregelde Engelsche
stoomvaartverbindingen op Zuid Afrika, die
gemiddeld 4 a 5 booten vice-versa uitzenden
van 415000 ton inhoudende.
Langs de Oostkust zijn twee geregelde
diensten, een Duitsche en een Fransche.
Behalve deze zjjn er nog enkele kleine maat
schappijen, die van tyd tot tijd haar booten
naar Zuid-Afrika uitzenden.
Als klein bewijs voor het enorm vorkeer
dient, dat ik bijv. met de Briton" einde 1897,
oen boot van 15000 toD, d9 reis van South
ampton naar Kaapstad met 825 passagiers
maakte. Deze boot nam 1125 passagiers weer
mee terug.
Op een andere reis was de „König" zoo vol
met passagiers, dat het ladingsruim voor een
geleelte voor logies moest worden ingericht,
terwijl weer op een anderen tocht de General"
twee dagen te laat in Napels kwam, zoo vol
wrs deze met cargo. DifTtïts een klein staaltje
wat de stoomvaart aangaat.
In de Kaap-Kolonie, Natal pn Oranje-Vrijstaat
vindtr'men op één enkele* zeer'kleine uitzon-
dering na, geen enkel Hollandsch handelshuis.
In de Transvaal vindt men er verschillende,
doch hoewel bloeiende, zjjn bijna alle van den
2den of 3den rang. Uitgezonderd een paar
financiêele instellingen en de Z.-A. Spoorweg-
Maatschappij zijn de eerste en groote zaken
over geheel Zuid-Afrika uitsluitend in Engel-
8cbe handen.
Ea dat in een werelddeel, waar plaats is
voor rrillioenen, die energie en talent bezitten,
om zich een rijk bestaan te veroveren in
landen, welker minerale schatten onuitputtelijk
zijn en nog voor geen '/iooo geëxploiteerd.!
Nu ben ik het volkomen met u eens, dat
nóch de Z.-A. Vereeniging, nóch het Alg. Ned.
Verbond, de aangewezen vereenigingen zijD,
waarvan die kracht uitgaat, om het doel van
uw en dit betoog te bereiken. Er is thans
zoodariig optreden noodig, dat de uitvoering
der plannen ten goede komt aan de practyk.
Wat zal het gevolg van dezen oorlog zijn?
In de eerste plaats: bet toestroomen van
arbeidskrachten naar landen, waar deze geheel
ontbreken. Na den oorlog is er in Zuid Afrika
behoefte aan alles. Industrie is er niet.
Alles moet er geïmporteerd worden. Er is
dus haast bü, dat i.u reeds in Nederland wordt
voorbereid wat noodig is om doorNederlandsche
arbeidskrachten het Nederlandsch overwicht
te verzekeren op dit gebied. En daarnaast
moeten plannen ontworpen worden, om zaken
(en gros-zaken en groote winkelzaken, zooge
naamde stores) met Nederlanders, eenvoudige,
degelijke kooplieden, die wat weten, aan het
hoofd en met Nederlandsch kapitaal tot stand
te brengen. En ook daar is haast bij. Want
een schande is het ook voor ons land, dat het
Hollandsch zakenelement zoo zwak is geble
ven in Zuid-Afrika.
Laten wij nu nog eens onze beurt voorbij
gaan, dan verbeuren wy wellicht de schoone
kans om ooit op deze markt een hoofdrol te
spelen.
Welke mannen van de practijk geven den
eersten stoot?
Het Vaderland dringt aan op herziening
der Vestingwet.
Wat de financiêele lasten betreft, acht Het
Vaderland het niet onverschillig of eenige
miliioenen meer of minder worden noodig ge
oordeeld voor de landsverdediging. Ea van
nog meer gewicht de vraag, hoeveel menschen
er noodig zyn voor de bezetting en verdediging
der stelÜDgen en forten.
Volgens den luitenant Von Scbmid (Sep-
tember-nummer van de Vragen des Tyjds) zou
bfiv. door het bouwen in de Amsterdamsche
stelling van wacht- in plaats van woonforten
reeds een besparing van over de drie millioen
gulden verkregen worden. En het groot-
flankement, dat hjj wil zien wegvalleD, bindt
de helft van al het personeel der vesting
artillerie aan de forten, hetwelk in de wet-
Bergansius voor de Amsterdamsche stelling
in haar geheel was uitgetrokken.
De Minister meent, dat de herziening der
Vestingwet zal moeten wachten, totdat de
stelling van Amsterdam gereed is, en heeft
in 1897 verklaard, dat ztfn legerhervorming
genoeg troepen beschikbaar zou stellen om
alle liniën en stellingen te bezetten. Over de
legerontworpen wil Het Vaderland nu niet
spreken en merkt alleen aaD, dat wat de
Minister nu voorstelt iets anders is daiT'wat
hy verleden jaar by het vestingbegrootiDg-
debat als zjjn legerplan schetste, zoodat Het
Vaderland vreest, dat de sympathie, die den
Minister toen voor een val behoedde, nu by
sommige Kamerleden zeer verminderd zal
blijken. Maar Het Vaderland vraigt thans
slechts, of bjj die ontwerpen voldoende reke-
niDg is gehouden met de eischen, welke onze
duurzame verdedigingsmiddelen aan de levende
strijdkrachten stellen. In ieder geval gelooft
Het Vaderland niet, dat de Volksvertegen
woordiging den Minister meer bezettingstroepen
zal toestaan dan bepaald noodig zyn. Wat,
vraagt het blad, doen we byv. met 5000
vesting-artilleristen, waar er slechts 3000
noodig zyn? Verder dan een behoorlijke aan
vullingsreserve, ook voor de bezettingstroepen,
te gaan zou, meent Het Vaderlandeen roeke
loos verzwaren zfin der financiêele en tevens
der personeele lasten der natie.
De Vestingwet kaD, naar h9t oordeel van
Het Vaderland, nooit een deugdelijke grond
slag zijn van een by de wet te regelen leger-
orgaDisatie; men „beginne met een herzieniug
der Vestingwet". Er zou „intusschen wel iets
tot versterking en verbetering van leger en
schuttery te Coen zyn. Door noodwetten ware
bet militie-contingent te verhoogen, de militie-
diensttyd te verlengen en een regeling der
schutteryen tot stand te brengen zoodanig,
dat voor de verdediging van de vele bruikbare
elementen, die zy bevat, behooriyk party ge
trokken kon worden."
Voor een zoo spoedig mogeiyke herziening
der Vestingwet pleit bovendien, zegt Het
Vaderland, dat ons vestingstelsel veel te uit
gebreid is. De Nieuwe Hollandsche Waterlinie
bv. acht het niet meer in het belang van
's lands verdediging. En zuTfe een fortenreeks,
wanneer zy niet bepaald noodig is, beeft zeer
grooto nadoelen, zoo in vredestyd als in oor
logstijd.
Het Vaderland dringt er dan ook op aan,
ook in het belang van den Minister zelf en
zyn ontwerpen, dat zoo spoedig mogeiyk worde
overgegaan tot herziening der Vestingwet
vóór definitieve legerorganisatie. In het belang
van den Minister zelf. Want zal de Kamer
dit jaar zoo maar voetstoots toestaan alles
wat by de vestingbegrooting gevraagd enten
vorigen jare door haar geweigerd is, als zy
niets verneemt van plannen tot herziening
der Vestingwet en als zy een legerorganisatie
ter beoordeeling voor zich heeft liggen, die
met de aanvragen voor het vestingstelsel iü
noodzakelyk verband staat? En de ontwerpen
behelzen toch èn wat betreft de legerorgani
satie èn wat aangaat de wijzigingen in de
militiewet, naar het oordeel van Eet Vader
land, zeer veel goeds. Zoo zy al geen uiterste
richtingen moge bevredigen, velen zouden ze,
gelooft deze courant, ongaarne zonder meer
verwezen zien naar den haast onoverzienbaren
stapel papier der Iegerplacinen.
Het Vaderland hoopt, dat de Minister in
deze critiek slechts een belangloozen vriend-
schappelyken wenk zal zien.
In het Sociaal Weekblad wordt den secre
taris van het Nationaal Arbeidssecre
tariaat een wenk gegeven, dien hy wel
ter barte mag nemen. Het blad scbryft:
„Dat ze steleD, och, hun wordt ook zooveel
ontstolen" aldus vergoelykte de secretaris
van het Nationaal Arbeidssecretariaat in een
onlangs gehouden volksvergadering de minder
nauwgezette onderscheiding tusschen myn en
dijn, die den werkman er soms toe leidt zich
allerlei aan den werkgever toebehoorende
zaken, die hy uit kracht zyner betrekking kan
vermeesteren, toe te eigenen.
„Het is niet voor het eerst, zegt het Soc.
Weekblad, dat een lauwere opvatting van de
strafvaardigheid van dergeiyke feiten openlijk
wordt beleden. Ook in de arbeiderspers is voor
zoodanige opvatting meermalen een lans ge-
troken. Een bakkersknecht, die wat meeneemt,
een sigarenmaker, die er vry rooken van heeft,
een dienstbode, die een en ander uit de pro
visiekast naar haar moeder's tafel doet ver
huizen, zy allen zyn, naar die woord- en pen
voerders, eigeniyk niet of nauwelyks scrai-
baar, want dat zy die overtreding pleegden
is meer te wyten aan den rotten toestand
der maat8chappy, die den arbeider bet grootste
deel van zyn loon onthoudt en hem dus in
de verzoeking brengt zich althans een deel
van wat hem aldus onthouden wordt te ver
zekeren.
„Waar de overgroote meerderheid onzer
lezers altyd hebben verkeerd in de ook in
ons strafrecht gehuldigde meeniDg, dat het
zich wederrechtelyk toeëigenen vooral dan
strafwaardig was, wanneer men het geötolene
uit krachte van zyn beroep of betrekking
onder zich had, behoeven wy niet uiteen te
zetten, hoezeer de hier bedoelde opvatting
lynrecht in stryd met ons geldend recht is.
Maar wel kan het van belang zyn haar, zonder
in een uitvoerige beschouwing over dB zaak
te treden, in 't licht te stellen, omdat het recht
behoort te zyn de uitdrukking van hetTechts-
bewustzyn des volks, en dus, waar dat rechts-
bewustzyn, zy het ook voorhands by een kleine
minderheid, niet meer overeenkomt met het
geldende recht, óf dit laatste een wyziging
tegemoet zal kunnen gaan, öf wel de ïiood-
zakelykheid zal blyken om te dien aanzien de
verspreiding van ODjuiete begrippen tegen te
gaan of te voorkomen, en daarvoor juiste in
de plaats te stellen.
„Een Zeeman" vraagt in de Nieuwe Rotter-
damsche Courant:
Zou het niet wenscheiyk zijn, dat eens
eenige verandering werd gebracht in het
beladen van schepen? Al jarenlang
was dit een gruwel, erj het heefc my ver
wonderd, dat dit maar in dezen sleur blyft
voortgaan. Sommige booten ziet men binnen
komen, nagenoeg met het dek te water;
andere met een deklading van 12 tot 16 voet,
zoodat de opvarenden zich niet vrij kunnen
bewegen, de toegang tot hutten, logies en
stookplaats wordt belemmerd en het geheel
in reddeloozen toestand worde gebracht. ^Men
ziet dan ook dikwyls die booton met een
slagzijde van eenige voeten, zoo niet met de
geheele deklading verloren binnenkomen. Onze
voorgangers hebben deze-zaak bedorven; zy
zyn met een weinig deklading begonnen,
en langzamerhand is dit een moet geworden.
Aan een gezagvoerder of stuurman wordt niets
gevraagd, hy heeft daar immers geen kennis
van? Hij krygt zijn instructies van zyn patroon
en heeft niets in te brengen dan ledige "briefjes.
Prof. H. Wefers Bettink, te Utrecht, geeft
in het Handelsblad den raad, om, nu het
Roode Kruis, volgens de ingekomen be
richten, voldoende geld ontvangen heeft, waar-
schyniyk zelfs met een overschot, om te zorgen
voor de beide ambulances, thans de giften te
bestemmen voor de Z.-Afr. Vereeniging.
Het Roode Kruis zal, zegt hy, wat er
meer inkomt bewaren voor een oorlog
in de toekomst, maar het niet afstaan
voor Z.-Afrika. Dat veroorloven de statuten
niet; het geld mag niet worden besteed voor
weduwen en weezenbet is verboden het
voor iets anders uit te geven dan voor zieken
6n gewonden der beide oorlogvoerende pari yen.
De Z. A f r. V e r e o a daarentegen
helpt in alles, waaraan il .^frika hulp noodig
is; óók het Roode Kruis wordt door haar
geholpen, hetgeen blykt uit de som van
f 48,000, door genoemde Vereen, ten bate van
het R. K. gegeven. Zij zal ook in de toekomst
het R. K. niet in den steek lateü, wanneer
dit geld behoeft. Maar het R. K. ook al
had het f 100,000 over mag daarvan geen
cent afstaan aan de Z -Afr. Vereen. Al d,.t
geld is voor Z.-Afrika verloren. En wat thans
gegeven wordt mag toch alleen dienen voor
Z.-Afrika, waarvoor het bestemd is.
Mocht later een Europeesche oorlog uit
breken en het R. K. hulp noodig hebben, dan
zal de ondervinding heeft dit voldoende be
wezen Nederland ook niet achterblijven.
Het thans vormen van een kapitaal ten bate
van het R. K., om te kunnen dienen in een
wellicht verre toekomst, benadeelt Z.-Afrika,
waar de nood, als de oorlog voorby is, groot
wezen zal.
Prof. Bettink wil daarom opwekken de
Z.-A fr. Vereeniging door lidmaatschap
(jaarlyks contr. ƒ3.00) of milde bydragen to
steunen.
De Zutfenschc Courantwier relation tot dit
ministerie bekend zyn, verdedigt de bestrijding,
die het amendement, om ook landbouwers
tegon ongelukken te verzekeren, by
de Regeering vond.
„Een dor voornaamste redenen, waarom de
Regeering den landbouw niet onder de ver
zekerde bedryvon heeft opgenomeü, ia het
groote verschil in de gevaren, die de onder
scheidene takken van het landbouwbedrijf
opleveren. Het is byv. duidelyk, dat do arbeid,
die met paarden geschiedt, veel gevaarlijker
is dan die, waarby geen paarden gebruikt
worden. Waar het dorschen met den dorsch-
vlegel wordt verricht, is het gevaar geringer
dan waar dit met dorschmachines plaats heeft.
De vlasbewerking levert gevaren op, dio by
de boekweit-teelt niet voorkomen. En by hot
hooien in de volle hitte van den zomer komen
veel meer ongevallen voor dan by het rooien
der aardappelen in den herfst.
Hiermede is de voornaamste reden aange
geven, waarom de Regeering heeft gemeend,
de verzekering van de arbeiders der landboaw-
bedryven tegen ongevallen, die hun in verband
met de uitoefening van hun werk ovorkomen,
niet in deze wet te moeten opnemeD, maar
die in een nader aan te bieden afzondeilyk
wetsontwerp te regelen. De Minister van
Waterstaat heeft by herhaling verzekerd, dat
dit in zyn plan ligt. De landbouwarbeiders
behoeven dus niet bevreesd te zyn, dat de
zegeningen der ongevallen-verzekering hun
neus voorby zullen gaan; ook voor hen zal
in de naaste toekomst gezorgd worden."
M. a. wgeiyk elders werd gezegdEr
was voor den Minister nog te voel werk aan.
Dat zegt, na den Minister, de Zutfensche dan
ook zelf:
„De Minister is in dit geval te vorgeiyken
by een machine-fabrikant, die met veel zorg
een machine heeft samengesteld, voor wier
21)
Zy zweeg weer. Het was haar te moede
als viel een sluier naar beneden. Zy zag Ella
voor zich in haar ware gestalte, geen kiod
meer, maar een van schoonheid en jeugd
(8tralend meisje, met een slanke gestalte
Zouden niet Erwin, evenals haar, plotseling
de oogen opengaan Zy rilde van haar
eigen gedachten. Hoe was het toch mogelyk,
da(r zy dat reine, onschuldige kind en haar
edelen man in staat achtte zich te vernederen?"
Zy richtte zich op en sprak tot den dokter,
die evenals zy in gepeins verdiept was:
„Ik zal helaas een anderen onderwyz#- voor
Ella moeten zoekeD, beste dokter, die minstens
twintig jaar ouder is."
„Dat ben ik met u eens," antwoordde de
dokter treurig, „en ik zal ook uw echtgenoot
verzoeken my myn ontslag als zyn secretaris
en bibliothecaris te geven."
„Neen, neeD, daarvan zal myn man stellig
niets willen hooren," viel hem Renata in de
rede. Ik vind, dat u erg gauw de hoop op
geeft. Daar Ella nu eenmaal in uw oogen
en in die van anderen geen kind meer
is, heb ik er niets tegeD, dat u tracht baar
hart voor u te winnen, want ik acht u hoog."
„O, mevrouw, ik durf er niet aan denken,
.dat myn wonsch vervuld zou kunnen worden!
Ella wil waarschyniyk niets van my weten."
Renata haalde de schouders op.
„Enfin, daaraan kan ik natuurlyk niets doen.
Ik zal Ella nooit dwingen tot een huwelyk."
Hiermede was het onderhoud afgeloopen.
In de smaakvol ingerichte zalen van het
kasteel bewoog zich een aanzieniyk gezelschap.
Er was zooveel ruimte, dat er van gedrang
geen sprake was, ofschoon de bewoners van alle
landgoederen uit den omtrek genoodigd waren
en bovendien een aantal gasten per spoor
waren gekomen. Laatstgenoemden zouden
eenige dagen op het kasteel vertoeven. Er
heerschte een zoer aangename, vrooiyke
stemming, want de gasten kenden elkander
allen.
Tot Ella's spyt mocht haar vriendin Fransje
niet aan het feest deelnemen. Zy was wel
gevraagd, maar haar grootvader had de uit-
noodiging voor zyn kleindochter afgeslagen,
daar zy niet in dezen adellyken kring thuis
hoorde.
Het bal was in vollen gang. De muziek
was uitstekend, ieder amuseerde zich. Het
zou Renata onmogeiyk zyn geweest te zeggen,
hoeveel heeren en ook dames haar in den
loop van den avond, op Ella wyzende, dezelfde
vraag hadden gedaan: „Wie is dat allerliefste
jonge meisje?" Eindeiyk kon Renata niet
laten te lachen, toen iemand haar weer het
zelfde vroeg, en zy antwoordde reeds na de
twee eerste woorden: „Wie is..."
„Dat allerliefste jonge meisje is myn pleeg
kind Ella, mynheer de graaf."
„Ja, dat zegt u terecht, een allerliefst jong
meisje, charmant," zeide de graaf, zeer door
dea neus sprekende. Maar ik begryp niet,
waarom myn vriend Erwin, dien ik zooeven
om inlichting vroeg, my niet antwoordde, maar
my naar u zond."
„Dat zal myn man voor zyn gemak gedaan
hebben," zeide Renata vrooiyk. „Hy heeft niet
zooveel geduld als ik. Wat u my vraagt, is
hem van avond zeker al ontelbare malen
gevraagd."
„Maar my dunkt, "dat hy zich gevleid kan
voelen over de bewondering voor uw pleeg
dochter."
„Zij is nog een kiod, en ik verzeker u, dat
zy niets bemerkt heeft van al die bewondering."
„Merkwaardig."
Do graaf maakte een buiging en verdween.
Renata verheugde zich inderdaad over het
succes van haar pleegkind. Zy had in de verste
verte niet vermoed, dat zy zulk een opgang
zou maken, maar nu zy haar in de balzaal
zag en de bevallige bewegingen, het reine
gelaat, de ongekunstelde manieren, begreep
zy het volkomen. Ella was inderdaad een
schoonheid en Renata verheugde zich daarover.
Erwin trad naar zyn vrouw toe.
„Wat zeg je wel van onze kleine?" vroeg
hy. „Iedereen is verrukt over haar. En wat
danst ze netjes I"
„Ja, kyk, daar zweeft ze met majoor Haller
door de zaal," antwoordde Renata. „Hy is
ook een uitstekend danser."
„Hy kan my nog steed3 niet vergeven, dat
je inij boven hem de voorkeur hebt gegeven,
Renata."
Erwin's blik rustte op het gelaat zyner
vrouw. Wat was zy mooil Haar oogen straal
den en een lichte blos kleurde de anders
bleeke wangen. Renata danste niet meer en was
daarom niet gedecolleteerd, maar haar fraai
gevormde gestalte kwam voordeelig uit in het
engsluitende kostbare zyden kleed van lichte
lila. Erwin kon de oogen niet van haar af
wenden. Hy boog zich tot haar over en
fluisterde:
„Wat ben je mooi, lieveling, als je glim
lacht l Ik heb je innig, innig liefl"
Zonder dat iemand het zag, drukte hy een
kus op heur haar. Zy wendde zich om. Een
uitdrukking van onbeschryfiyk geluk lag op
haar gelaat.
„Waarom denkt myn Erwin niet altyd
zoo?" vroeg zy met een zucht.
„Waarom ziet myn Renata er niet altyd
zpo vrooiyk en gelukkig uit als vanavond?
Ik zou dan met niemand willen ruilen
Het was een oogenblik van rein geluk voor
die beiden. Zy werden gestoord door een oude
dame, die naar Renata scheen te zoeken. Zy
stond op, om haar te gemoet te gaan, en
Erwin begaf zich weer onder do dansende
paren. Ella kwam naar hem toe met een zeer
verstoord gelaat.
„Dokter Balde danst vreeseiyk, oom," zeide
zy; „als ik hem niet had losgelateD, zouden
we al tweemaal gevallen zyn. En verbeeld
u, by vroeg om myn balboekje te zien, en toen
by zag, dat ik den cotillon nog niet had,
vroeg hy of hy zyn naam daarachter mocht
schryven. Ik kon toch niet „neen" zeggen 1"
Erwin begon te lachen.
„Wat heb je nu eigeniyk tegen hem,
behalve, dat hy niet zoo élógint danst
als jy?"
„Oom, by is zoo vreeseiyk oudl"
„Oud! Hy is maar acht jaar ouder dan ik.
Maar als je absoluut niot met hem dansen
wilt, laat my dan je cavalier voor den cotillon
zyn. Ik zal het by hem voor je goedmaken."
„D.tt is vorrukkeiyk!" riep Ella uit en zou
hem byna van vreugde om den hals zyn
gevallen.
„Wil je wel eens bedaard zyn, kind? Praat
niet zoo bard. Je bent toch nog oen er ge
wildzang, Ella."
„Maar, oom, hoe komt hel, dat u nog geon
dame voor den cotillon geëngfge?rd hebt?"
Hy keek haar lachend aan en antwoordde:
„Misschien had ik wel een voorgevoel, dat
myn kleine meid my zou kunnen noodig
hebben."
Hy sprak niet de waarheid, hy had prinses
Harenau als dame gehad, maar deze voelde
zich niet heel wèl en had hem verzocht niet
op haar te rekenen. Maar hy wilde Ella's
naïeve vreugde niet bederven en liet haar
daarom in den waan, dat hy op haar had
gerekend.
PriDses Harenau voelde zich inderdaad niet
heel wèl, en zy zat naast Renata op baar
canapé.
(Wordt vervolgd.)